Een kruideniersjongen, die koning werd Mdim&aal van dm daq DE ENGELSCHE KAPERS HET GEHEIM VAN DE 7 WIJZERPLATEN JOACHIM MURAT HARING A f ZATERDAG 26 JANUARI 1935 Arme jongen, ze zullen dat ezeltje nog zoo beladen, dat het er onder bezwijkt Zijn moeder bleef steeds de eenvoudige Nieuwe bankbiljetten in Rusland Oud-Romeinsche munten Beer als kinder juf Bier, een alcoholvrije drank Tegen het handgeven den Sheriff f Water in de woestijn DOOR AGATHA CHRISTIE Jeanne Loubières was een boerinnetje van Bastide-Fortunières, dat omstreeks 1746. op zes-en-twintigjarigen leeftijd, trouwde met een dorpsgenoot, Pierre Murat-Jordy. die negen jaren ouder was dan zij. Pierre had een her berg, welke hij aan de zorgen van Jeanne over liet, terwyl hij zelf herder was en landbouwer en eenige landgoederen naliep. De zaken gingen goed en het gezin groeide te midden van al- gemeene vriendschap en hoogachting snel aan. Elf kinderen schonk Jeanne haar man, waar van er zes jong stierven. In 1767 waren er nog twee jongens en drie meisjes over, toen Jeanne, zeven-en-veertig jaren oud, op 27 Maart we derom het leven schonk aan een kind, een zoon, dien zij onder de bijzondere bescherming van de H. Maagd stelde en naar Haar vader Joachim liet doopen, terwijl zij den Hemel tevens beloofde dat hij eens priester zou zijn. Toen Joachim tot de jaren des onderscheids kwam, was zijn verlangen om priester te wor den even vurig als dat van zijn moeder. In af wachting van den tijd dat hij zijn studie zou beginnen, ontwikkelde hij zich echter tot een ruwen klant, die, nauwelijks tien jaren oud, overal ontzag inboezemde door zijn geweldige spierkracht en zijn reeds bijna mannelijke ge stalte. Zijn intrede in het college van St. Mi- chiel te Cahors had daar een soort revolutie ten gevolge. Blauwe oogen en bloedneuzen, ge broken tanden en groote en kleine builen be hoorden al spoedig tot de orde van den dag. Joachim werd regelmatig onder handen geno men. Hij betuigde dan echter zoo eerlijk en op recht onder zoo overvloedige stroomen van tra nen zijn onmetelijk berouw, dat de goede paters er niet toe konden besluiten om hem weg te sturen. In 1786 gaat Joachim naar het seminarie der Lazaristen te Tours. Het toezicht dat daar op de studenten wordt uitgeoefend, is zeer onvol doende. Joachim maakt gebruik van de te groote vrijheid, welke hij geniet en zit spoedig tot over zijn ooren in de speelschulden. Aan den anderen kant raakte hij er van overtuigd, dat hy geen roeping heeft. Zijn meer dan zestig jarige moeder zeggen dat zij vruchteloos al haar hoop op hem heeft gevestigd, en haar zyn wangedrag opbiechten, durft hy niet. En wan- beer op een Februarimorgen het seminarie ge wekt wordt door het trompetgeschal van een voorbijtrekkend regiment jagers te paard, komt hij plots tot een besluit. Hy vlucht en trekt naar den Elzas, waar de jagers in garnizoen liggen. Een jaar daarna verschijnt hij aarzelend aan de deur der vaderlijke herberg, zyn mooie groene uniform is weg. Zijn sabel is weg. Zijn krijgshaftige laarzen zyn weg. Hy heeft geen cent op zak. Hij heeft slechts het bewys dat hy ontslagen is uit den dienst. Hy was een pracht soldaat, doch onhandelbaar, ontembaar; daar om kon men hem niet gebruiken. „Daar is Joachim!" riept iemand. Doch zyn Vader weigert den eerloos ontslagen soldaat te ontvangen. Zelfs zyn moeder wil hem niet zien. Hy dwaalt naar Saint-Céré, waar hy een baan tje vindt by een kruidenier. Twee jaren lang brandt hy koffie, helpt hy achter de toonbank, is hy boodschappenjongen. Doch dan nadert de revolutie en Joachim ontpopt zich als een vurig redenaar. Met behulp van een kruiwagen Wordt hy weer ingelijfd bij zyn oude regiment. Zyn ouders verzoenen zich daarop met den ver loren zoon en van zyn bezoek aan Bastide- Fortunières, waar hy liefdevol in het ouderlijk huis ontvangen wordt, maakt hij gebruik om een zekere Mile, Mion Bastit ten huwelijk te vragen. Zy is de dochter van een gezeten bur gerfamilie, welke dien „deugniet zonder een sou" vierkant de deur wyst. Joachim trekt dan haar Parijs. Zyn regiment wordt ontbonden en dan gaat alles zeer snel. Hy loochent den eer namen naam van zijn vader, Murat, en wordt Marat, de afgod der anarchisten. Deze titel heeft al spoedig tengevolge, dat de deuren der gevangenis van Amiens achter hem dicht gaan. Doch hy heeft vrienden. Hy wordt bevrijd. Hy brengt het tot commandant van een escadron. Hy levert Napoleon de veertig kanonnen, die losbranden boven de hoofden der Parijzenaars en de republiek redden. Hy stygt steeds hooger. Brigade-generaal in Italië, divisiS-generaal in Egypte; zyn moed en zyn onweerstaanbare kracht worden lang- 1 Zaamaan legendarisch: ten slotte trouwt hy hiet de zuster van Buonaparte, Caroline, een der bieest gevierde schoonheden van dien tijd. Hun huwelyk is aanvankelyk alleen maar wettelijk, öoch twee jaren later wordt het door den Pau selijken Legaat te Parijs kerkelijk ingezegend. Zijn moeder, die nu weduwe is, komt voor deze Plechtigheid niet uit Bastide-Fortunières doch laat hem weten, dat nu al het leed vergeten is hetwelk zij van hem ondervond. Murat heeft zich nooit geschaamd over zyn nederige afkomst. Hij gaat er zelfs groot op. Na zijn kerkelijk huwelijk brengt hij een bezoek aan zyn geboortedorp. Twee malen was hij terug gekeerd naar zyn ouderhuis, nadat hy het ver laten had: eerst als een armzalige zwerver en nog eens als een soldaat zonder toekomst. Thans komt hij er ten derden maie terug, in 1803. als president van het „collége electoral du Lot" en eigenaar van het hotel Thélusson te Parijs, aangekocht voor 500.000 franken, van een land goed in Deux-Sèvres, aangekocht voor 470.000 franken, van het kasteel Villiers aan de poor ten van Parijs (153.00 franken) en van het slot Neuilly (230.000 franken). Wy weten niet of Caroline Buonaparte hem bij dit bezoek aan zijn moeder vergezelde. Het lijkt echter waarschyn- lyk. En waarom ook niet. Al droeg ze een dia manten collier om haar hals van 200.000 fran ken, het huwelyksgeschenk van haar broer Na poleon. ze kan toch ook nog niet heelemaal ver geten hebben hoe ze te Marseille ingeschreven stond bij de bedeeling en waschmeisje was bij de fontein in rue Pavilion Jeanne Loubières telt nu drie-en-tachtig jaren en is de vrome, eenvoudige boerin gebleven, die zy steeds was. Het prachtige uniform van haar zoon verblindt haar niet en zy maakt zelfs geen toilet om hem te ontvangen. Slechts wan neer Joachim spoedig nog hooger stijgt, gou verneur van Parijs, commandant-generaal der nationale garde, groot-admiraal, maarschalk van Frankrijk, grootmeester van het Legioen van Eer, Prins van het Empire eerst dan zal zij zich even verbazen en zuchten: „Arme jongen. Ze zullen dat ezeltje nog zoo beladen dat het er onder bezwijkt." Joachim krygt den titel van Groot-Hertog van Berg en ontbiedt twee nichtjes van hem aan zijn hof. De arme kinderen vallen eerst een badvrouw in handen die ze ongeveer verdrinkt, om ze daarna uit te leveren aan een kapper, die ze het hoofd schroeit bij het fabriceeren van sierlijke krullen, waarna een naaister ze in keurslyven perst, een juwelier ze de oorlelletjes doorprikt, terwijl een tandendokter ze ten slotte de kaken uiteenrukt. Wanneer de arme kin deren zich bevend van angst afvragen of ze door deze martelingen genoeg gelouterd zyn om haar intrede te doen in de groote wereld, wor den ze door haar prinselijken neef opgesloten in een pensionaat voor de beproeving der op voeding. Wat er van Mion Bastit geworden is, ver meldt de geschiedenis niet. Vermoedelyk is ze heel braaf en heel netjes in Bastide-Fortunières getrouwd, maar zal ze nooit eens bedacht heb ben dat, wanneer haar ouders dien „deugniet zonder een sou" niet de deur uitgegooid had den, hun dochter misschien nog eens Koningin van Napels geworden zou zyn? De wetenschap, een zoon te hebben die Ko ning is, zegt Marcel Dupont, die in zijn „Fi gures du passé. Murat, cavalier, maréchal de France, prince et roi", een prachtige levensbe schrijving geeft van den kruideniersjongen die koning werd, en zyn moeder bleef Jeanne Loubières bespaard. Zij stierf, zes-en-tachtig jaren oud, in Maart 1806, „in zeer eenvoudige omstandigheden, nederig en met oprecht chris telijke gevoelens." Joachim gaf opdracht het lijk van zijn diep vereerde en teer beminde moeder te balsemen. In de wijde omgeving van Bastide wist echter niemand wat het was, een lyk balsemen. Met het gevolg dat het stoffeiyk overschot ten slotte gezouten werd. De Sovjet-regeering heeft nieuwe bankbiljet ten van 1 en 5 roebel uitgegeven, die kleiner zyn en op beter papier gedrukt zijn dan de oude biljetten die in het gebruik spoedig kreukelden en scheurden. De nieuwe biljetten zyn ontworpen door vooraanstaande kunstenaars. Speciale aandacht is besteed aan de wyze waarop vervalsching kan worden voorkomen, alhoewel de bladen sedert geruimen tyd geen melding hebben gemaakt van gevallen van bankbiljetten-vervalsching. Onder de muntverzameling van het Geor gische Museum te Tiflis bevindt zich ook de z.g. Sepietische schat van Oud-Romeinsche zilvermunten, die onlangs in het bezit van het museum is gekomen. Deze schat is ontdekt door een boer uit het dorp Sepieti, nabij Naka- lakewi, de oude hoofdstad van het Kolchische Ryk. (5e le eeuw v. Chr.) en van het La- sische Ryk (2e—6e eeuw n. hr.) De vondst bestond uit 500 zilveren munten, met groen platina overtrokken, die zich bevonden in een 15 c.M. hooge roode aarden kruik. De munten waren reeds in gebruik ten tijde van de 16 Ro- meinsche keizers, van 98 tot 235 n. Chr. Het grootste deel ervan dateert uit den tyd dat Septimius Severus regeerde. Ook zijn er bui tengewoon zeldzame en waardevolle munten by uit den tyd van Keizer Helvius Pertinax (uit het jaar 193) die slechts een weck regeerde, doch in dezen korten tijd reeds nieuwe munten liet slaan, alsook munten uit den tijd van Pescen- nius Niger (193—194) die slechts eenige maan den regeerde. De rugzyde der munten is met verschillende symbolische afbeeldingen als Ves- taalsche Maagden, en ridders, alsook met af beeldingen van Hercules, Diana, Venus enz. versierd. Deze vondst bevestigt nog eens de veronder stelling dat er vroeger politieke en economische betrekkingen hebben bestaan tusschen het Kolchische en Lasische Rijk en het Romeinsche Ryk, waarvan de munten aldaar in omloop waren. Een boerin uit Alania (Klein-Azië) die, toen zij in het bosch hout was gaan hakken, haar een-jarig zoonje by een boom had neergezet, bemerkte by haar terugkomst tot haar grooten schrik, dat het kind was verdwenen. Vol vrees zocht zy twee dagen lang het bosch af, doch tevergeefs. Tenslotte ontmoette zy een man, die naby een hol een kind had hooren huilen. Hy wees haar den weg naar het hol, en toen de vrouw dit binnentrad, zag zy op den zandigen bodem een beer, die met haar zoontje speelde en met zyn klauwen de tranen, die over 't gezicht van 't verschrikte kind rolden, trachtte weg te vegen. Het kind had niet het minste nadeel van het vreemdsoortige avontuur onder vonden, en de moeder heeft de autoriteiten verzocht ervoor te zorgen, dat de beer niet wordt geschoten. aiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiii llllllllllllllllllilllllllliu: Thans ook nog een contingentie Voor het Hollandsch zeebanket! Dus geen enk'le haring glipt meer Door de mazen van de wet! Op de haring drukt nu voortaan Het gebod van contingent, Veertig haringen ten honderd Is het vastgesteld procent! Ieder wil ook bij het lezen Van zoo'n koninklijk besluit Altijd graag het zijne hebben, Of het haring is of kuit! Wie, dus vraagt men, zal nu juichen Nu de aanvoer minder wordt, En van zelf het aantal eters Merkbaar ook wordt ingekort? Zullen het de visschers wezen? Neen, dan hebt ge u vergist, Want het is voor ied'ren visscher Toch een noodzaak, dat hij vischt! Zijn het dan wellicht de smullers? i Ook dit inzicht lijkt verkeerd, Want geen smuller wordt nog gaarne In zijn trek gerantsoeneerd! f Eerder juichen dan de katers Bij dit koninklijk besluit, Want slechts bij gebrek aan haring Leven die zich volop uit! Maar het dankbaarst is de haring! Want het is toch evident, Dat die 't meest zal profiteeren Bij een haring-contingent! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) üllillllllllllllllllllllllllililllllllilllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllltlllrc Blykens een beslissing van het Hooggerechts hof te Santiago de Chili is bier in Chili een niet-alcoholische drank. Deze uitspraak sluit een der kostbaarste pro cessen van dit jaar af, hetwelk aanhangig was gemaakt door de regeering en eenige particulie ren, die bier tot de alcoholhoudende dranken wilden rekenen, teneinde den verkoop ervan in de goudvelden en industrieele centra te doen verbieden. Het Hof dat besliste ten gunste van de brou werijen, die bestreden, dat bier tot de alcoholi sche dranken behoorde, verklaarde dat het, on geacht de meening van zijn leden ieder afzon- derlyk, gedwongen was, zich aan de letter van de wet te houden. Dit was zeer gemakkelyk daar de wet bier tot de alcoholvrye dranken rekent. Volgens de „Deutsche Allgemeine Zeitung" heeft een honderdtal personen te Laibach (Oos tenrijk) een „Club van Tegenstanders van het Handgeven" gevormd. Zy zyn er vooral op tegen, dat collega's steeds wanneer zy gaan koffiedrinken, elkaar een hand geven. Voorts keuren zy het af, dat mannen den hoed afnemen. De knal deed honderd echo's opschallen, die tusschen de bergen voortrolden. „Hoor je dat, Pim?" „Denk je dat ik doof ben?" „Waar is 't?" „Zoowat op dat veldje bij de Kreek, denk ik. Kom maar gauw mee." Ze slopen voort, hun geweren nasleepend. Krak! Toen ze het laatste rijtje heesters be reikten, vloog het geweer Dan uit de hand. Tegelijk bracht Pim het zijne aan den schou der en schoot. „Wel vervltierde hij. „Mis?" vroeg Dan, met z'n bloedende rech terhand in de linker. „Nooit zoo stom geschoten," zei Pim. „Z'n hoed afgekiept. Hij is als een ratelslang het boschje ingekropen." Ze gingen verder. By het vuurtje vonden ze het slachtoffer, dood, met leege zakken. Vlak bij het laurierboschje lag de hoed van den moordenaar. Zij raapten dien op, draaiden hem om en om in hun eeltige handen en staken een vinger door het kogelgat. „Laffe Rolly z'n hoed," zei Dan. Pim knikte. „Ik ga er mee naar Jefferson Davis," ging Dan voort. „Hij loert al lang op de Rolly's. Nu heeft hij ten minste een bewijs." Jefferson Davis, de sheriff, wendde zich tot de jury. „Jongens," zei hy, „we hoeven niet meer te praten. Laffe Rolly heeft Jim Burton uit Brook lyn doodgeschoten en beroofd. Pim en Dan hebben den schurk niet goed genoeg gezien, om te zweren dat hy 't geweest is, maar Pim heeft hem den hoed van den kop geschoten en ze hebben dien hoed herkend. Laffe Rolly heeft 'm al vier jaar alle dagen op. Hy heeft zeker onder dien hoed gezeten, toen Pim schoot. El- kaars hoeden leenen doen we hier niet. Dus...." „We zullen de getuigen hooren," zei de rech ter „Of wenscht de verdediger nog eerst te spreken?" „Als u edelachtbare de getuigen wilt hooren," zei de dikke Raffles, „zullen we de onstuimige opmerkingen van den sheriff laten voor wat ze zyn." Jefferson Davis keek scherp naar den verde diger. Wat had die leepe rakker in den zin? Het bleek niet direct. Pim en Dan verhaal den eenvoudig het voorgevallene. De hand werd getoond en een paar snippers verschroeid leer, die uit het vuur van den verslagene waren ge haald. Het waren overblijfselen van de porte feuille, die Burton by zich had gehad: met een Linke som gelds, beweerde Jefferson. De verdediger Raffles zei heel weinig. Hij stelde Pim en Dan maar één vraag: „Kunnen de heeren ook precies zeggen hoe laat de ge beurtenissen plaats hadden, die ze zooeven be schreven hebben?" „Ik heb op m'n horloge gekeken, toen ik den eersten knal hoorde," zei Pim. ,,'t Was tien minuten vóór half zes." Toen kwam Raffles aan 't woord. „Edelachtbare en heeren vap de jury," begon hy, „u zult hebben opgemerkt, dat er geen en kel direct bewijs tegen den beklaagde is inge bracht. Dat die stukjes leer tot een bepaalde portefeuille behoord hebben, behoeven we niet ie gelooven zonder bewys. Den hoed heeft de beklaagde inderdaad vier jaar gedragen, maar een paar dagen vóór den moord heeft hy hem De half-verhongerde gevangenen lagen nog steeds verbysterd in de kloof, tot John Rope, die naar En geland gevlucht was op hen afkwam en hen by den naam noemde. Toen zwaaiden ze met hun schoppen en houweelen en schreeuwden van vreugde. Binnen een paar minuten zaten de arme gevan genen aan lange tafels te smullen van het voedsel, dat uit de voorraadkamers gehaald werd. Onderwijl wees één van hen Hal den ingang naar de zilver mijn aan. Hal had dikwijls over de verschrikkelijke zilver mijnen van Peru hooren spreken en nam zich voor. deze gelegenheid aan te grijpen en ze te onderzoeken. Hij liep over een van de vlonders, die over de groe ven gelegd waren en kwam hij den ingang van een van de duistere gangen, die tot diep in den berg doorliepen. ril weggegooid en we kunnen moeilijk nagaan wie hem heeft opgeraapt en daarna gedragen heeft. Er blijft dus geen enkel bewijs over. Nu verzoek ik neg een getuige te willen hooren. Mijnheer Silas Rolly, mag ik u verzoeken." Van een bank, heel achter in 't zaaltje, kwam een statige figuur met lange grijze haren, die waardig naar voren kwam en den eed aflegde. Jefferson Davis sprong op met bliksemende oogen. „Rechter!" riep hij, „dat is de grootste leu genaar en de gemeenste schurk, die er ooit.».." Fel kwam de hamer van den rechter op de tafel neer. „Sheriff," zei hij, „'t gaat hier om recht en bewijzen, niet om praatjes voor de vaak of per- 7-, soonlijke meenin- De VrUH§ VCM gen." Jefferson ging weer zitten, t Hielp niets te- gen zoo'n jurist te vertellen dat Silas Rolly "t hoofd was van de rooversfamilie, de man ach ter de schermen, de listige, de huichelaar.... Raffles grijnsde. Silas Rolly met z'n sneeuw wit ten baard en haren en z'n kinderlijke blau we oogen keek geduldig. .Mijnheer Rolly," vroeg Raffles, aanmoedi gend, „hoever is t van uw huis naar de plek, waar Jim Bui ton doodgeschoten heet te zijn?" „Zoowat vier mijl." „Vier mijl. dat is minstens een uur loopen of zelfs draven voor een man, is 't niet?" „Ja, zeker." Raffles knikte weer en grijnsde tegen den rechter. „Mijnheer Rolly," ging de verdediger toen \oort, „was u thuis op den avond van 26 Oc tober, toen Jim Burton vermoord heet te zijn?" „Ja, mijnheer." „En wie was bij u?" „M'n achterneef, Lambert RollyLaffe Rolly, zeggen ze hier." Raffles lachte en knikte tegen de jury. „En weet u misschien nog hoe laat 't was toen uw achterneef Lambert Rolly binnen kwam?" „O ja, ik weet 't precies. 'tWas vijf minuten over half zes." „Vijf minuten over half zes!" herhaalde Raffles. „Precies 15 minuten, edelachtbare en k eeren van de jury, na 't oogenblik, waarop volgens de vorige getuigen, de moord bedreven ir, op vier mijlen afstand." Raffles boog. „Dat is genoeg," glunderde hij. „De getuige is te uwer beschikking, mynheer de sheriff." Jefferson Davis zat roerloos. Er werd gefluis terd in de zaal en allen keken hem aan. Hij voelde den kouden, kritischen blik van den rechter. Tegenover z'n indirecte bewijzen stond het alibi. Herhaaldelijk had hij geprobeerd iemand uit t Rollynest z'n trekken thuis te geven en telkens was 't mislukt. Jefferson Davis stond op en keek den getuige Silas Rolly scherp aan. „Silas," zei hij, „weet je zeker dat t precies vijf minuten over half zes was, toen de Laffe by je binnenkwam?" Rolly's knevel bewoog zich zenuwachtig, maar i'n oogen bleven onschuldig. „Ja zeker," antwoordde hij. „Hoe wist je dat dan?" „Toen Lambert binnenkwam, heb ik op de klok gekeken." „Op de klok gekeken? Heb je een klok tegen woordig?" „Ja, Lambert heeft er de vorige maand een voor me meegebracht uit de stad.' Op het gezicht van Jefferson Davis kwam de uitdrukking van een speler, die besloten heeft alles op één kaart te zetten. Z n brume rech terhand trok eensklaps een reusachtig zilveren horloge uit een van z'n zakken. Hy duwde den knol onder Rolly's neus. „Hoe laat is 't dan op t oogenblik?" bul derde hij. „>t ishèjastotterde Rolly. Z'n gezicht werd vuurrood, z'n oogen straalden van woede en haat. Van z'n lippen stroomden scheldwoorden en vloeken. Jefferson Davis keerde zich naar den rechter. Z'n zware stem dereunde door de zaal. „Rechter, daar gaat 't alibi van den Laffe. Zelfs die leepe advocaat uit de stad, die 't zoo mooi had uitgezocht, kan 't niet tegenspreken dat die ouwe meineedige schurk, die roover- hoofdman, niet eens op de klok kan kijken Eenige oude bronnen van de Romeinen in de oase Siwa, waar drinkwater tot dusver zeer schaarsch en kostbaar was, spelen thans een belangrijke rol in het landbouwbedrijf van de woestijnstammen. Het Egyptische departement van Irrigatie heeft de oude bronnen nl. laten schoonmaken en zij geven thans 4200 kubieke meter water per dag tegen vroeger slechts 80. Het departement is zoo ingenomen met deze geslaagde proefneming, dat het thans een plan uitwerkt, om het land rondom de bronnen te laten bevloeien teneinde wat thans woestijn- grond is, te maken tot vruchtbaar bouwland. bij een ongeval met AT J? A M NI l-T op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen TC1 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door "C1 *7 CfiTI I ii .Ti n.U w 1\I\ Ju ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f I ül/«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Jl f doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL F OCA verlies van een hana mÜV/«h een voet of een oog 27 „Die dreigbrief weet u," zei de hoofdinspec teur, „heeft mijnheer Lomax nogal bang ge blaakt. Het was niet goed, vóór ik zelf hier kwam." ,,Maar vindt u niet.." begon Bundie en Zweeg. Ze wilde den hoofdinspecteur niet graag hiededeelen, dat zijn vermomming nauwelijks ëeslaagd was te noemen. Men kon van zijn ge acht af lezen, dat hij een politieman was en Bundie kon zich moeilijk voorstellen, dat zelfs de minst vermoedende misdadiger niet op zyn hoede zou zyn na hem te hebben gezien. „U vindt," zei de hoofdinspecteur flegmatiek, «•dat men mij wel eens zou kunnen herkennen?" Hij sprak het laatste woord met nadruk uit. „Dat vind ik, ja," gaf Bundie toe. Iets wat men het best een glimlach zou heb ben kunnen noemen, vloog over de houten trek ken van hoofdinspecteur Battle. - „Ze als het ware waarschuwen, hè? Nu, lady ®ileen en waarom niet?" „Waarom niet?" herhaalde Bundie tamelijk dom, voelde ze. Hoofdinspecteur Battle schudde langzaam het hoofd. „We wenschen geen onaangenaamheden, nietwaar?" zei hy. „We willen niet te siim zyn.. we willen alleen maar laten zien aan Iangvingerige deftigheden, als die hier soms zijn, nu ja, die willen we maar laten zien, dat er iemand ter plaatse is om zoo te zeggen." Bundie staarde hem met eenige verwondering aan. Ze kon zich voorstellen dat het plotseling verschijnen van zoo'n beroemd iemand als hoofdinspecteur Battle deprïmeerend zou kunnen werken op elk plan en de makers van hetzelve. Het is heel verkeerd te slim te zijn," her haalde hoofdinspecteur Battle. „Het voor naamste is dat we op deze party geen onaan genaamheden krygen." Bundie liep voort, terwyi ze zich afvroeg hoeveel van haar medegasten den detective van Scotland Yard hadden herkend of zouden her kennen. In het salon stond George met een ge rimpeld voorhoofd en een oranje enveloppe in zyn hand. „Erg vervelend," zei hij, „een telegram van mevrouw Macatta, dat meldt dat ze onmogeiyk kan komen. Haar kinderen hebben den bof." Bundle's hart klopte sneller van opluchting. „Het spyt me vooral voor jou Eileen." zet George vriendelyk. „Ik weet hoe verlangend je waart kennis met haar te maken. Ook de gravin zal zeer teleurgesteld zyn." „Och het is niet zoo erg," zei Bundie. ,,Ik zou ni'et graag gehad hebben, dat ze gekomen was en mij den bof had bezorgd. „Een zeer vervelende ziekte," gaf George toe, „maar ik geloof niet, dat het zoo besmettelijk is. Trouwens mevrouw Macatta zou dan niet komen, zeker niet. Zy is een vrouw met zeer hooge principes, terwijl zij zich diep bewust is van haar verantwoordelijkheid tegenover de ge meenschap. In onze dagen van nationalen druk moeten we allen in aanmerking nemen...." Terwijl hy op het punt stond een speech af te gaan steken, hield George plotseling op. „Maar dan een volgenden Keer," zef hij. „Gelukkig is er in jouw geval geen haast bij. De gravin echter verblijft helaas maar tijdelijK aan deze stranden." „Zy is een Hongaarsche, niet," zei Bundle, die nieuwsgierig was naar de gravin. „Ja. Je hebt ongetwyfeid wel hooren praten over de Jong-Hongaarsche partij?" De gravin is een leidster van die partij. Als vrouw met grooten rijkdom, al jong weduwe ge worden, heeft zy haar geld en talenten gewijd aan het heil van de maatschappij. Ze heeft zich speciaal gewijd aan het probleem der kin dersterfte, die vreeselijk hoog is In het tegen woordige Hongarije. Ik.... lieve hemel, daar is Herr Eberhard." De Duitsche uitvinder was jonger dan Bundie zich hem had voorgesteld. Waarschijnlijk was hy niet ouder dan drie of vier en dertig. Ky was lomp en niet op zyn gemak, en toch was hy geën onprettige persoonlykheid. Zyn blauwe oogen waren meer verlegen dan geniepig en zijn ongemanierdheden waar Bill er een van beschreven had, het op zyn nagels byten, leek meer te wijten aan zenuwachtigheid dan aan iets anders. Hy was mager cn spichtig van voorkomen en zag er bleek en zwak uit. Hy converseerde nogal onhandig met Bundle in hoogdravend Engelsch en ze waren beiden bly, toen de vroolyke mijnheer O'Rourke hen in de rede viel Spoedig kwam Bill binnengestormd. dat is het juiste woord ervoor. Op dezelfde manier doet een lievelings-Newfoundlander zyn intrede en hy kwam direct op Bundle toe. Hy zag er verslagen en terneergeslagen uit. „Ha Bundie. Ik heb hooren zeggen, dat je hier zoudt zyn. Ze hebben me den heelen middag laten werken, anders had ik je al eerder ge sproken." „Drukken de staatszorgen zwaar vanavond?" informeerde O'Rourke deelnemend. Bill kreunde. „Ik weet niet wat jouw baas voor iemand is," klaagde hij, „Die ziet er als een goedaardig kereltje uit, maar de Kabeljauw is gewoonweg onmogeiyk. Dryven, drijven, drijven, van den morgen tot den avond. Alles wat je doet is verkeerd en alles wat je niet gedaan hebt had je moeten doen." „Het lykt wel een aanhaling uit een kerk boek," merkte Jïmmy op, die juist kwam aan- geslenterd. Bill keek hem verwytend aan. „Niemand weet," zei hy pathetisch, „wat ik moet verdragen." „Je moet de gravin bezighouden, hé?" zei Jimmy. „Arme Bill, dat moet iets vreeselijks zyn voor zoo'n vrouwenhater als jy bent." „Wat bedoel je toch?" vroeg Bundie. „Na de thee," zei Jimmy grinnikend, „heeft de gravin Bill gevraagd haar het oude interessante landgoed te laten zien.' „Nu, dat kan ik toch niet weigeren wel?" zei Bill, terwyl zyn gezicht zoo rood werd als een baksteen. Bundie voelde zich eenigszins ongerust. Ze kende maar al te goed de gevceiigheid van mynheer William Eversleigh voor vxouwelyke charme. In de handen van een vrouw als de gravin zou Bill als was zyn. Zij vroeg zich weer af of Jimmy Thesiger wel wys was ge weest BUI in het vertrouwen te nemen. „De gravin," zei Bill, „is een heel charmante vrouw en vreeselijk intelligent. Je had eens moeten zien hoe ze het huls met me bekeek. Ze stelde allerlei vragen." „Wat voor vragen?" vroeg Bundie plotseling. Bill was erg verward in zijn uitleg. „O, dat weet ik niet. Over de geschiedenis ervan. En oude meubeleno, allerlei dingen." Op dat oogenblik kwam de gravin de kamer binnen. Ze scheen een beetje buiten adem. Ze zag er buitengewoon mooi uit in 'n nauw sluitende zwarte japoh. Bundie bemerkte hoe Bill dadelijk in haar naaste omgeving was. De ernstige jongeman met den bril op voegde zich by hen. „Bill en Pongo hebben het belden flink te pakken," merkte Jünmy Thesiger lachend op. Bundle was er heelemaal niet zoo zeker van, dat dat Iets was om mee te lachen. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK NA HET DINER George Lomax hield niet van moderne nieuwigheid. Dus was er op de Abbey geen spoor van zooiets als centrale verwarming. Daarom was toen de dames, na het diner, het salon betraden, de temperatuur heelemaal niet op het peil van moderne mondaine avondjaponnen. Het vuur dat brandde In. den haard werd een mag neet. De drie vrouwen kropen er om heen. „Brrrrrr," zei de gravin op welluidcnden exo- tischen buitenlandschen toon. „De dagen worden korter," zei lady Coote en trok een geborduurd monster van hen sjaal dich ter om haar breede schouders. „Waarom verwarmt George het huls niet zoo als dat behoort?" zei Bundie. „Jullie Engelschen, jullie verwarmt uw huizen nooit," zei de gravin. Ze haalde haar lang sigarettenpijpje te voor schijn en begon te rooken. „Die haard is ouderwetsch," zei lady Coote. „De hitte trekt in den schoorsteen In plaats van in de kamer." „O," zei de gravin. Éen stilzwygen volgde. De gravin verveelde zich zoo klaarbiykelyk in het gezelschap, dat alle conversatie moeilyk werd. „Het is grappig," zei lady Coote, de stilte verbrekend, „dat mevrouw Macatta's kinderen den bof hebben. Tenminste ik bedoel eigenlijk niet grappig „Wat Is de bof?" vroeg de gravin. Bundie en lady Ccote begonnen het tegelijk uit te leggen. En met zijn tweeën slaagden ze er ten laatste in. „Hongaarsche kinderen hebben het toch zeker ook wel?" vroeg lady Coote. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 13