Een kruideniersjongen, die
koning werd
Mdim&aal van dm daq
DE ENGELSCHE KAPERS
HET GEHEIM VAN
DE 7 WIJZERPLATEN
JOACHIM MURAT
HARING
A
f
ZATERDAG 26 JANUARI 1935
Arme jongen, ze zullen dat ezeltje
nog zoo beladen, dat het er
onder bezwijkt
Zijn moeder bleef steeds
de eenvoudige
Nieuwe bankbiljetten in
Rusland
Oud-Romeinsche
munten
Beer als kinder juf
Bier, een alcoholvrije
drank
Tegen het handgeven
den Sheriff f
Water in de woestijn
DOOR AGATHA CHRISTIE
Jeanne Loubières was een boerinnetje van
Bastide-Fortunières, dat omstreeks 1746. op
zes-en-twintigjarigen leeftijd, trouwde met
een dorpsgenoot, Pierre Murat-Jordy. die negen
jaren ouder was dan zij. Pierre had een her
berg, welke hij aan de zorgen van Jeanne over
liet, terwyl hij zelf herder was en landbouwer
en eenige landgoederen naliep. De zaken gingen
goed en het gezin groeide te midden van al-
gemeene vriendschap en hoogachting snel aan.
Elf kinderen schonk Jeanne haar man, waar
van er zes jong stierven. In 1767 waren er nog
twee jongens en drie meisjes over, toen Jeanne,
zeven-en-veertig jaren oud, op 27 Maart we
derom het leven schonk aan een kind, een
zoon, dien zij onder de bijzondere bescherming
van de H. Maagd stelde en naar Haar vader
Joachim liet doopen, terwijl zij den Hemel
tevens beloofde dat hij eens priester zou zijn.
Toen Joachim tot de jaren des onderscheids
kwam, was zijn verlangen om priester te wor
den even vurig als dat van zijn moeder. In af
wachting van den tijd dat hij zijn studie zou
beginnen, ontwikkelde hij zich echter tot een
ruwen klant, die, nauwelijks tien jaren oud,
overal ontzag inboezemde door zijn geweldige
spierkracht en zijn reeds bijna mannelijke ge
stalte. Zijn intrede in het college van St. Mi-
chiel te Cahors had daar een soort revolutie
ten gevolge. Blauwe oogen en bloedneuzen, ge
broken tanden en groote en kleine builen be
hoorden al spoedig tot de orde van den dag.
Joachim werd regelmatig onder handen geno
men. Hij betuigde dan echter zoo eerlijk en op
recht onder zoo overvloedige stroomen van tra
nen zijn onmetelijk berouw, dat de goede paters
er niet toe konden besluiten om hem weg te
sturen.
In 1786 gaat Joachim naar het seminarie der
Lazaristen te Tours. Het toezicht dat daar op
de studenten wordt uitgeoefend, is zeer onvol
doende. Joachim maakt gebruik van de te
groote vrijheid, welke hij geniet en zit spoedig tot
over zijn ooren in de speelschulden. Aan den
anderen kant raakte hij er van overtuigd, dat
hy geen roeping heeft. Zijn meer dan zestig
jarige moeder zeggen dat zij vruchteloos al
haar hoop op hem heeft gevestigd, en haar zyn
wangedrag opbiechten, durft hy niet. En wan-
beer op een Februarimorgen het seminarie ge
wekt wordt door het trompetgeschal van een
voorbijtrekkend regiment jagers te paard, komt
hij plots tot een besluit. Hy vlucht en trekt
naar den Elzas, waar de jagers in garnizoen
liggen.
Een jaar daarna verschijnt hij aarzelend aan
de deur der vaderlijke herberg, zyn mooie
groene uniform is weg. Zijn sabel is weg. Zijn
krijgshaftige laarzen zyn weg. Hy heeft geen
cent op zak. Hij heeft slechts het bewys dat hy
ontslagen is uit den dienst. Hy was een pracht
soldaat, doch onhandelbaar, ontembaar; daar
om kon men hem niet gebruiken.
„Daar is Joachim!" riept iemand. Doch zyn
Vader weigert den eerloos ontslagen soldaat te
ontvangen. Zelfs zyn moeder wil hem niet zien.
Hy dwaalt naar Saint-Céré, waar hy een baan
tje vindt by een kruidenier. Twee jaren lang
brandt hy koffie, helpt hy achter de toonbank,
is hy boodschappenjongen. Doch dan nadert
de revolutie en Joachim ontpopt zich als een
vurig redenaar. Met behulp van een kruiwagen
Wordt hy weer ingelijfd bij zyn oude regiment.
Zyn ouders verzoenen zich daarop met den ver
loren zoon en van zyn bezoek aan Bastide-
Fortunières, waar hy liefdevol in het ouderlijk
huis ontvangen wordt, maakt hij gebruik om
een zekere Mile, Mion Bastit ten huwelijk te
vragen. Zy is de dochter van een gezeten bur
gerfamilie, welke dien „deugniet zonder een
sou" vierkant de deur wyst. Joachim trekt dan
haar Parijs. Zyn regiment wordt ontbonden en
dan gaat alles zeer snel. Hy loochent den eer
namen naam van zijn vader, Murat, en wordt
Marat, de afgod der anarchisten. Deze titel
heeft al spoedig tengevolge, dat de deuren der
gevangenis van Amiens achter hem dicht gaan.
Doch hy heeft vrienden. Hy wordt bevrijd. Hy
brengt het tot commandant van een escadron.
Hy levert Napoleon de veertig kanonnen, die
losbranden boven de hoofden der Parijzenaars
en de republiek redden.
Hy stygt steeds hooger. Brigade-generaal in
Italië, divisiS-generaal in Egypte; zyn moed
en zyn onweerstaanbare kracht worden lang-
1 Zaamaan legendarisch: ten slotte trouwt hy
hiet de zuster van Buonaparte, Caroline, een der
bieest gevierde schoonheden van dien tijd. Hun
huwelyk is aanvankelyk alleen maar wettelijk,
öoch twee jaren later wordt het door den Pau
selijken Legaat te Parijs kerkelijk ingezegend.
Zijn moeder, die nu weduwe is, komt voor deze
Plechtigheid niet uit Bastide-Fortunières doch
laat hem weten, dat nu al het leed vergeten is
hetwelk zij van hem ondervond.
Murat heeft zich nooit geschaamd over zyn
nederige afkomst. Hij gaat er zelfs groot op. Na
zijn kerkelijk huwelijk brengt hij een bezoek aan
zyn geboortedorp. Twee malen was hij terug
gekeerd naar zyn ouderhuis, nadat hy het ver
laten had: eerst als een armzalige zwerver en
nog eens als een soldaat zonder toekomst. Thans
komt hij er ten derden maie terug, in 1803. als
president van het „collége electoral du Lot" en
eigenaar van het hotel Thélusson te Parijs,
aangekocht voor 500.000 franken, van een land
goed in Deux-Sèvres, aangekocht voor 470.000
franken, van het kasteel Villiers aan de poor
ten van Parijs (153.00 franken) en van het slot
Neuilly (230.000 franken). Wy weten niet of
Caroline Buonaparte hem bij dit bezoek aan zijn
moeder vergezelde. Het lijkt echter waarschyn-
lyk. En waarom ook niet. Al droeg ze een dia
manten collier om haar hals van 200.000 fran
ken, het huwelyksgeschenk van haar broer Na
poleon. ze kan toch ook nog niet heelemaal ver
geten hebben hoe ze te Marseille ingeschreven
stond bij de bedeeling en waschmeisje was bij
de fontein in rue Pavilion
Jeanne Loubières telt nu drie-en-tachtig jaren
en is de vrome, eenvoudige boerin gebleven, die
zy steeds was. Het prachtige uniform van haar
zoon verblindt haar niet en zy maakt zelfs
geen toilet om hem te ontvangen. Slechts wan
neer Joachim spoedig nog hooger stijgt, gou
verneur van Parijs, commandant-generaal der
nationale garde, groot-admiraal, maarschalk
van Frankrijk, grootmeester van het Legioen
van Eer, Prins van het Empire eerst dan
zal zij zich even verbazen en zuchten: „Arme
jongen. Ze zullen dat ezeltje nog zoo beladen
dat het er onder bezwijkt."
Joachim krygt den titel van Groot-Hertog van
Berg en ontbiedt twee nichtjes van hem aan
zijn hof. De arme kinderen vallen eerst een
badvrouw in handen die ze ongeveer verdrinkt,
om ze daarna uit te leveren aan een kapper,
die ze het hoofd schroeit bij het fabriceeren van
sierlijke krullen, waarna een naaister ze in
keurslyven perst, een juwelier ze de oorlelletjes
doorprikt, terwijl een tandendokter ze ten slotte
de kaken uiteenrukt. Wanneer de arme kin
deren zich bevend van angst afvragen of ze
door deze martelingen genoeg gelouterd zyn om
haar intrede te doen in de groote wereld, wor
den ze door haar prinselijken neef opgesloten
in een pensionaat voor de beproeving der op
voeding.
Wat er van Mion Bastit geworden is, ver
meldt de geschiedenis niet. Vermoedelyk is ze
heel braaf en heel netjes in Bastide-Fortunières
getrouwd, maar zal ze nooit eens bedacht heb
ben dat, wanneer haar ouders dien „deugniet
zonder een sou" niet de deur uitgegooid had
den, hun dochter misschien nog eens Koningin
van Napels geworden zou zyn?
De wetenschap, een zoon te hebben die Ko
ning is, zegt Marcel Dupont, die in zijn „Fi
gures du passé. Murat, cavalier, maréchal de
France, prince et roi", een prachtige levensbe
schrijving geeft van den kruideniersjongen die
koning werd, en zyn moeder bleef Jeanne
Loubières bespaard. Zij stierf, zes-en-tachtig
jaren oud, in Maart 1806, „in zeer eenvoudige
omstandigheden, nederig en met oprecht chris
telijke gevoelens." Joachim gaf opdracht het
lijk van zijn diep vereerde en teer beminde
moeder te balsemen. In de wijde omgeving van
Bastide wist echter niemand wat het was, een
lyk balsemen. Met het gevolg dat het stoffeiyk
overschot ten slotte gezouten werd.
De Sovjet-regeering heeft nieuwe bankbiljet
ten van 1 en 5 roebel uitgegeven, die kleiner zyn
en op beter papier gedrukt zijn dan de oude
biljetten die in het gebruik spoedig kreukelden
en scheurden.
De nieuwe biljetten zyn ontworpen door
vooraanstaande kunstenaars. Speciale aandacht
is besteed aan de wyze waarop vervalsching kan
worden voorkomen, alhoewel de bladen sedert
geruimen tyd geen melding hebben gemaakt
van gevallen van bankbiljetten-vervalsching.
Onder de muntverzameling van het Geor
gische Museum te Tiflis bevindt zich ook de
z.g. Sepietische schat van Oud-Romeinsche
zilvermunten, die onlangs in het bezit van het
museum is gekomen. Deze schat is ontdekt
door een boer uit het dorp Sepieti, nabij Naka-
lakewi, de oude hoofdstad van het Kolchische
Ryk. (5e le eeuw v. Chr.) en van het La-
sische Ryk (2e—6e eeuw n. hr.) De vondst
bestond uit 500 zilveren munten, met groen
platina overtrokken, die zich bevonden in een
15 c.M. hooge roode aarden kruik. De munten
waren reeds in gebruik ten tijde van de 16 Ro-
meinsche keizers, van 98 tot 235 n. Chr. Het
grootste deel ervan dateert uit den tyd dat
Septimius Severus regeerde. Ook zijn er bui
tengewoon zeldzame en waardevolle munten by
uit den tyd van Keizer Helvius Pertinax (uit het
jaar 193) die slechts een weck regeerde, doch
in dezen korten tijd reeds nieuwe munten liet
slaan, alsook munten uit den tijd van Pescen-
nius Niger (193—194) die slechts eenige maan
den regeerde. De rugzyde der munten is met
verschillende symbolische afbeeldingen als Ves-
taalsche Maagden, en ridders, alsook met af
beeldingen van Hercules, Diana, Venus enz.
versierd.
Deze vondst bevestigt nog eens de veronder
stelling dat er vroeger politieke en economische
betrekkingen hebben bestaan tusschen het
Kolchische en Lasische Rijk en het Romeinsche
Ryk, waarvan de munten aldaar in omloop
waren.
Een boerin uit Alania (Klein-Azië) die, toen
zij in het bosch hout was gaan hakken, haar
een-jarig zoonje by een boom had neergezet,
bemerkte by haar terugkomst tot haar grooten
schrik, dat het kind was verdwenen.
Vol vrees zocht zy twee dagen lang het bosch
af, doch tevergeefs. Tenslotte ontmoette zy een
man, die naby een hol een kind had hooren
huilen. Hy wees haar den weg naar het hol,
en toen de vrouw dit binnentrad, zag zy op den
zandigen bodem een beer, die met haar zoontje
speelde en met zyn klauwen de tranen, die over
't gezicht van 't verschrikte kind rolden, trachtte
weg te vegen. Het kind had niet het minste
nadeel van het vreemdsoortige avontuur onder
vonden, en de moeder heeft de autoriteiten
verzocht ervoor te zorgen, dat de beer niet
wordt geschoten.
aiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiii
llllllllllllllllllilllllllliu:
Thans ook nog een contingentie
Voor het Hollandsch zeebanket!
Dus geen enk'le haring glipt meer
Door de mazen van de wet!
Op de haring drukt nu voortaan
Het gebod van contingent,
Veertig haringen ten honderd
Is het vastgesteld procent!
Ieder wil ook bij het lezen
Van zoo'n koninklijk besluit
Altijd graag het zijne hebben,
Of het haring is of kuit!
Wie, dus vraagt men, zal nu juichen
Nu de aanvoer minder wordt,
En van zelf het aantal eters
Merkbaar ook wordt ingekort?
Zullen het de visschers wezen?
Neen, dan hebt ge u vergist,
Want het is voor ied'ren visscher
Toch een noodzaak, dat hij vischt!
Zijn het dan wellicht de smullers? i
Ook dit inzicht lijkt verkeerd,
Want geen smuller wordt nog gaarne
In zijn trek gerantsoeneerd! f
Eerder juichen dan de katers
Bij dit koninklijk besluit,
Want slechts bij gebrek aan haring
Leven die zich volop uit!
Maar het dankbaarst is de haring!
Want het is toch evident,
Dat die 't meest zal profiteeren
Bij een haring-contingent!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
üllillllllllllllllllllllllllililllllllilllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllltlllrc
Blykens een beslissing van het Hooggerechts
hof te Santiago de Chili is bier in Chili een
niet-alcoholische drank.
Deze uitspraak sluit een der kostbaarste pro
cessen van dit jaar af, hetwelk aanhangig was
gemaakt door de regeering en eenige particulie
ren, die bier tot de alcoholhoudende dranken
wilden rekenen, teneinde den verkoop ervan in
de goudvelden en industrieele centra te doen
verbieden.
Het Hof dat besliste ten gunste van de brou
werijen, die bestreden, dat bier tot de alcoholi
sche dranken behoorde, verklaarde dat het, on
geacht de meening van zijn leden ieder afzon-
derlyk, gedwongen was, zich aan de letter van
de wet te houden. Dit was zeer gemakkelyk
daar de wet bier tot de alcoholvrye dranken
rekent.
Volgens de „Deutsche Allgemeine Zeitung"
heeft een honderdtal personen te Laibach (Oos
tenrijk) een „Club van Tegenstanders van het
Handgeven" gevormd.
Zy zyn er vooral op tegen, dat collega's steeds
wanneer zy gaan koffiedrinken, elkaar een hand
geven. Voorts keuren zy het af, dat mannen den
hoed afnemen.
De knal deed honderd echo's opschallen, die
tusschen de bergen voortrolden.
„Hoor je dat, Pim?"
„Denk je dat ik doof ben?"
„Waar is 't?"
„Zoowat op dat veldje bij de Kreek, denk ik.
Kom maar gauw mee."
Ze slopen voort, hun geweren nasleepend.
Krak! Toen ze het laatste rijtje heesters be
reikten, vloog het geweer Dan uit de hand.
Tegelijk bracht Pim het zijne aan den schou
der en schoot.
„Wel vervltierde hij.
„Mis?" vroeg Dan, met z'n bloedende rech
terhand in de linker.
„Nooit zoo stom geschoten," zei Pim. „Z'n
hoed afgekiept. Hij is als een ratelslang het
boschje ingekropen."
Ze gingen verder. By het vuurtje vonden ze
het slachtoffer, dood, met leege zakken. Vlak
bij het laurierboschje lag de hoed van den
moordenaar. Zij raapten dien op, draaiden hem
om en om in hun eeltige handen en staken
een vinger door het kogelgat.
„Laffe Rolly z'n hoed," zei Dan.
Pim knikte.
„Ik ga er mee naar Jefferson Davis," ging
Dan voort. „Hij loert al lang op de Rolly's. Nu
heeft hij ten minste een bewijs."
Jefferson Davis, de sheriff, wendde zich tot
de jury.
„Jongens," zei hy, „we hoeven niet meer te
praten. Laffe Rolly heeft Jim Burton uit Brook
lyn doodgeschoten en beroofd. Pim en Dan
hebben den schurk niet goed genoeg gezien, om
te zweren dat hy 't geweest is, maar Pim heeft
hem den hoed van den kop geschoten en ze
hebben dien hoed herkend. Laffe Rolly heeft
'm al vier jaar alle dagen op. Hy heeft zeker
onder dien hoed gezeten, toen Pim schoot. El-
kaars hoeden leenen doen we hier niet.
Dus...."
„We zullen de getuigen hooren," zei de rech
ter „Of wenscht de verdediger nog eerst te
spreken?"
„Als u edelachtbare de getuigen wilt hooren,"
zei de dikke Raffles, „zullen we de onstuimige
opmerkingen van den sheriff laten voor wat
ze zyn."
Jefferson Davis keek scherp naar den verde
diger. Wat had die leepe rakker in den zin?
Het bleek niet direct. Pim en Dan verhaal
den eenvoudig het voorgevallene. De hand werd
getoond en een paar snippers verschroeid leer,
die uit het vuur van den verslagene waren ge
haald. Het waren overblijfselen van de porte
feuille, die Burton by zich had gehad: met een
Linke som gelds, beweerde Jefferson.
De verdediger Raffles zei heel weinig. Hij
stelde Pim en Dan maar één vraag: „Kunnen
de heeren ook precies zeggen hoe laat de ge
beurtenissen plaats hadden, die ze zooeven be
schreven hebben?"
„Ik heb op m'n horloge gekeken, toen ik den
eersten knal hoorde," zei Pim. ,,'t Was tien
minuten vóór half zes."
Toen kwam Raffles aan 't woord.
„Edelachtbare en heeren vap de jury," begon
hy, „u zult hebben opgemerkt, dat er geen en
kel direct bewijs tegen den beklaagde is inge
bracht. Dat die stukjes leer tot een bepaalde
portefeuille behoord hebben, behoeven we niet
ie gelooven zonder bewys. Den hoed heeft de
beklaagde inderdaad vier jaar gedragen, maar
een paar dagen vóór den moord heeft hy hem
De half-verhongerde gevangenen lagen nog steeds
verbysterd in de kloof, tot John Rope, die naar En
geland gevlucht was op hen afkwam en hen by den
naam noemde. Toen zwaaiden ze met hun schoppen
en houweelen en schreeuwden van vreugde.
Binnen een paar minuten zaten de arme gevan
genen aan lange tafels te smullen van het voedsel,
dat uit de voorraadkamers gehaald werd. Onderwijl
wees één van hen Hal den ingang naar de zilver
mijn aan.
Hal had dikwijls over de verschrikkelijke zilver
mijnen van Peru hooren spreken en nam zich voor.
deze gelegenheid aan te grijpen en ze te onderzoeken.
Hij liep over een van de vlonders, die over de groe
ven gelegd waren en kwam hij den ingang van een
van de duistere gangen, die tot diep in den berg
doorliepen.
ril
weggegooid en we kunnen moeilijk nagaan wie
hem heeft opgeraapt en daarna gedragen heeft.
Er blijft dus geen enkel bewijs over. Nu verzoek
ik neg een getuige te willen hooren. Mijnheer
Silas Rolly, mag ik u verzoeken."
Van een bank, heel achter in 't zaaltje, kwam
een statige figuur met lange grijze haren, die
waardig naar voren kwam en den eed aflegde.
Jefferson Davis sprong op met bliksemende
oogen.
„Rechter!" riep hij, „dat is de grootste leu
genaar en de gemeenste schurk, die er ooit.».."
Fel kwam de hamer van den rechter op de
tafel neer.
„Sheriff," zei hij, „'t gaat hier om recht en
bewijzen, niet
om praatjes voor
de vaak of per- 7-,
soonlijke meenin- De VrUH§ VCM
gen."
Jefferson ging
weer zitten, t
Hielp niets te-
gen zoo'n jurist te vertellen dat Silas Rolly "t
hoofd was van de rooversfamilie, de man ach
ter de schermen, de listige, de huichelaar....
Raffles grijnsde. Silas Rolly met z'n sneeuw
wit ten baard en haren en z'n kinderlijke blau
we oogen keek geduldig.
.Mijnheer Rolly," vroeg Raffles, aanmoedi
gend, „hoever is t van uw huis naar de plek,
waar Jim Bui ton doodgeschoten heet te zijn?"
„Zoowat vier mijl."
„Vier mijl. dat is minstens een uur loopen
of zelfs draven voor een man, is 't niet?"
„Ja, zeker."
Raffles knikte weer en grijnsde tegen den
rechter.
„Mijnheer Rolly," ging de verdediger toen
\oort, „was u thuis op den avond van 26 Oc
tober, toen Jim Burton vermoord heet te zijn?"
„Ja, mijnheer."
„En wie was bij u?"
„M'n achterneef, Lambert RollyLaffe
Rolly, zeggen ze hier."
Raffles lachte en knikte tegen de jury.
„En weet u misschien nog hoe laat 't was
toen uw achterneef Lambert Rolly binnen
kwam?"
„O ja, ik weet 't precies. 'tWas vijf minuten
over half zes."
„Vijf minuten over half zes!" herhaalde
Raffles. „Precies 15 minuten, edelachtbare en
k eeren van de jury, na 't oogenblik, waarop
volgens de vorige getuigen, de moord bedreven
ir, op vier mijlen afstand."
Raffles boog. „Dat is genoeg," glunderde hij.
„De getuige is te uwer beschikking, mynheer
de sheriff."
Jefferson Davis zat roerloos. Er werd gefluis
terd in de zaal en allen keken hem aan. Hij
voelde den kouden, kritischen blik van den
rechter. Tegenover z'n indirecte bewijzen stond
het alibi. Herhaaldelijk had hij geprobeerd
iemand uit t Rollynest z'n trekken thuis te
geven en telkens was 't mislukt.
Jefferson Davis stond op en keek den getuige
Silas Rolly scherp aan.
„Silas," zei hij, „weet je zeker dat t precies
vijf minuten over half zes was, toen de Laffe
by je binnenkwam?"
Rolly's knevel bewoog zich zenuwachtig, maar
i'n oogen bleven onschuldig.
„Ja zeker," antwoordde hij.
„Hoe wist je dat dan?"
„Toen Lambert binnenkwam, heb ik op de
klok gekeken."
„Op de klok gekeken? Heb je een klok tegen
woordig?"
„Ja, Lambert heeft er de vorige maand een
voor me meegebracht uit de stad.'
Op het gezicht van Jefferson Davis kwam
de uitdrukking van een speler, die besloten heeft
alles op één kaart te zetten. Z n brume rech
terhand trok eensklaps een reusachtig zilveren
horloge uit een van z'n zakken. Hy duwde den
knol onder Rolly's neus.
„Hoe laat is 't dan op t oogenblik?" bul
derde hij.
„>t ishèjastotterde Rolly. Z'n
gezicht werd vuurrood, z'n oogen straalden van
woede en haat. Van z'n lippen stroomden
scheldwoorden en vloeken.
Jefferson Davis keerde zich naar den rechter.
Z'n zware stem dereunde door de zaal.
„Rechter, daar gaat 't alibi van den Laffe.
Zelfs die leepe advocaat uit de stad, die 't zoo
mooi had uitgezocht, kan 't niet tegenspreken
dat die ouwe meineedige schurk, die roover-
hoofdman, niet eens op de klok kan kijken
Eenige oude bronnen van de Romeinen in
de oase Siwa, waar drinkwater tot dusver zeer
schaarsch en kostbaar was, spelen thans een
belangrijke rol in het landbouwbedrijf van de
woestijnstammen.
Het Egyptische departement van Irrigatie
heeft de oude bronnen nl. laten schoonmaken
en zij geven thans 4200 kubieke meter water
per dag tegen vroeger slechts 80.
Het departement is zoo ingenomen met deze
geslaagde proefneming, dat het thans een plan
uitwerkt, om het land rondom de bronnen te
laten bevloeien teneinde wat thans woestijn-
grond is, te maken tot vruchtbaar bouwland.
bij een ongeval met
AT J? A M NI l-T op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen TC1 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door "C1 *7 CfiTI
I ii .Ti n.U w 1\I\ Ju ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f I ül/«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen Jl f doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
F OCA verlies van een hana
mÜV/«h een voet of een oog
27
„Die dreigbrief weet u," zei de hoofdinspec
teur, „heeft mijnheer Lomax nogal bang ge
blaakt. Het was niet goed, vóór ik zelf hier
kwam."
,,Maar vindt u niet.." begon Bundie en
Zweeg.
Ze wilde den hoofdinspecteur niet graag
hiededeelen, dat zijn vermomming nauwelijks
ëeslaagd was te noemen. Men kon van zijn ge
acht af lezen, dat hij een politieman was en
Bundie kon zich moeilijk voorstellen, dat zelfs
de minst vermoedende misdadiger niet op zyn
hoede zou zyn na hem te hebben gezien.
„U vindt," zei de hoofdinspecteur flegmatiek,
«•dat men mij wel eens zou kunnen herkennen?"
Hij sprak het laatste woord met nadruk uit.
„Dat vind ik, ja," gaf Bundie toe.
Iets wat men het best een glimlach zou heb
ben kunnen noemen, vloog over de houten trek
ken van hoofdinspecteur Battle.
- „Ze als het ware waarschuwen, hè? Nu, lady
®ileen en waarom niet?"
„Waarom niet?" herhaalde Bundie tamelijk
dom, voelde ze.
Hoofdinspecteur Battle schudde langzaam het
hoofd.
„We wenschen geen onaangenaamheden,
nietwaar?" zei hy. „We willen niet te siim
zyn.. we willen alleen maar laten zien aan
Iangvingerige deftigheden, als die hier soms zijn,
nu ja, die willen we maar laten zien, dat er
iemand ter plaatse is om zoo te zeggen."
Bundie staarde hem met eenige verwondering
aan. Ze kon zich voorstellen dat het plotseling
verschijnen van zoo'n beroemd iemand als
hoofdinspecteur Battle deprïmeerend zou kunnen
werken op elk plan en de makers van hetzelve.
Het is heel verkeerd te slim te zijn," her
haalde hoofdinspecteur Battle. „Het voor
naamste is dat we op deze party geen onaan
genaamheden krygen."
Bundie liep voort, terwyi ze zich afvroeg
hoeveel van haar medegasten den detective van
Scotland Yard hadden herkend of zouden her
kennen. In het salon stond George met een ge
rimpeld voorhoofd en een oranje enveloppe in
zyn hand.
„Erg vervelend," zei hij, „een telegram van
mevrouw Macatta, dat meldt dat ze onmogeiyk
kan komen. Haar kinderen hebben den bof."
Bundle's hart klopte sneller van opluchting.
„Het spyt me vooral voor jou Eileen." zet
George vriendelyk. „Ik weet hoe verlangend je
waart kennis met haar te maken. Ook de
gravin zal zeer teleurgesteld zyn."
„Och het is niet zoo erg," zei Bundie. ,,Ik
zou ni'et graag gehad hebben, dat ze gekomen
was en mij den bof had bezorgd.
„Een zeer vervelende ziekte," gaf George toe,
„maar ik geloof niet, dat het zoo besmettelijk
is. Trouwens mevrouw Macatta zou dan niet
komen, zeker niet. Zy is een vrouw met zeer
hooge principes, terwijl zij zich diep bewust is
van haar verantwoordelijkheid tegenover de ge
meenschap. In onze dagen van nationalen druk
moeten we allen in aanmerking nemen...."
Terwijl hy op het punt stond een speech af
te gaan steken, hield George plotseling op.
„Maar dan een volgenden Keer," zef hij.
„Gelukkig is er in jouw geval geen haast bij.
De gravin echter verblijft helaas maar tijdelijK
aan deze stranden."
„Zy is een Hongaarsche, niet," zei Bundle, die
nieuwsgierig was naar de gravin.
„Ja. Je hebt ongetwyfeid wel hooren praten
over de Jong-Hongaarsche partij?"
De gravin is een leidster van die partij. Als
vrouw met grooten rijkdom, al jong weduwe ge
worden, heeft zy haar geld en talenten gewijd
aan het heil van de maatschappij. Ze heeft
zich speciaal gewijd aan het probleem der kin
dersterfte, die vreeselijk hoog is In het tegen
woordige Hongarije. Ik.... lieve hemel, daar is
Herr Eberhard."
De Duitsche uitvinder was jonger dan Bundie
zich hem had voorgesteld. Waarschijnlijk was
hy niet ouder dan drie of vier en dertig. Ky
was lomp en niet op zyn gemak, en toch was
hy geën onprettige persoonlykheid. Zyn blauwe
oogen waren meer verlegen dan geniepig en
zijn ongemanierdheden waar Bill er een van
beschreven had, het op zyn nagels byten, leek
meer te wijten aan zenuwachtigheid dan aan
iets anders. Hy was mager cn spichtig van
voorkomen en zag er bleek en zwak uit. Hy
converseerde nogal onhandig met Bundle in
hoogdravend Engelsch en ze waren beiden bly,
toen de vroolyke mijnheer O'Rourke hen in de
rede viel Spoedig kwam Bill binnengestormd.
dat is het juiste woord ervoor. Op dezelfde
manier doet een lievelings-Newfoundlander zyn
intrede en hy kwam direct op Bundle toe. Hy
zag er verslagen en terneergeslagen uit.
„Ha Bundie. Ik heb hooren zeggen, dat je hier
zoudt zyn. Ze hebben me den heelen middag
laten werken, anders had ik je al eerder ge
sproken."
„Drukken de staatszorgen zwaar vanavond?"
informeerde O'Rourke deelnemend.
Bill kreunde.
„Ik weet niet wat jouw baas voor iemand is,"
klaagde hij, „Die ziet er als een goedaardig
kereltje uit, maar de Kabeljauw is gewoonweg
onmogeiyk. Dryven, drijven, drijven, van den
morgen tot den avond. Alles wat je doet is
verkeerd en alles wat je niet gedaan hebt had
je moeten doen."
„Het lykt wel een aanhaling uit een kerk
boek," merkte Jïmmy op, die juist kwam aan-
geslenterd.
Bill keek hem verwytend aan.
„Niemand weet," zei hy pathetisch, „wat ik
moet verdragen."
„Je moet de gravin bezighouden, hé?" zei
Jimmy. „Arme Bill, dat moet iets vreeselijks
zyn voor zoo'n vrouwenhater als jy bent."
„Wat bedoel je toch?" vroeg Bundie.
„Na de thee," zei Jimmy grinnikend, „heeft
de gravin Bill gevraagd haar het oude
interessante landgoed te laten zien.'
„Nu, dat kan ik toch niet weigeren wel?" zei
Bill, terwyl zyn gezicht zoo rood werd als een
baksteen.
Bundie voelde zich eenigszins ongerust. Ze
kende maar al te goed de gevceiigheid van
mynheer William Eversleigh voor vxouwelyke
charme. In de handen van een vrouw als de
gravin zou Bill als was zyn. Zij vroeg zich
weer af of Jimmy Thesiger wel wys was ge
weest BUI in het vertrouwen te nemen.
„De gravin," zei Bill, „is een heel charmante
vrouw en vreeselijk intelligent. Je had eens
moeten zien hoe ze het huls met me bekeek.
Ze stelde allerlei vragen."
„Wat voor vragen?" vroeg Bundie plotseling.
Bill was erg verward in zijn uitleg.
„O, dat weet ik niet. Over de geschiedenis
ervan. En oude meubeleno, allerlei dingen."
Op dat oogenblik kwam de gravin de kamer
binnen. Ze scheen een beetje buiten adem.
Ze zag er buitengewoon mooi uit in 'n nauw
sluitende zwarte japoh. Bundie bemerkte hoe
Bill dadelijk in haar naaste omgeving was. De
ernstige jongeman met den bril op voegde zich
by hen.
„Bill en Pongo hebben het belden flink te
pakken," merkte Jünmy Thesiger lachend op.
Bundle was er heelemaal niet zoo zeker van,
dat dat Iets was om mee te lachen.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK
NA HET DINER
George Lomax hield niet van moderne
nieuwigheid. Dus was er op de Abbey geen spoor
van zooiets als centrale verwarming. Daarom
was toen de dames, na het diner, het salon
betraden, de temperatuur heelemaal niet op het
peil van moderne mondaine avondjaponnen. Het
vuur dat brandde In. den haard werd een mag
neet. De drie vrouwen kropen er om heen.
„Brrrrrr," zei de gravin op welluidcnden exo-
tischen buitenlandschen toon.
„De dagen worden korter," zei lady Coote en
trok een geborduurd monster van hen sjaal dich
ter om haar breede schouders.
„Waarom verwarmt George het huls niet zoo
als dat behoort?" zei Bundie.
„Jullie Engelschen, jullie verwarmt uw huizen
nooit," zei de gravin.
Ze haalde haar lang sigarettenpijpje te voor
schijn en begon te rooken.
„Die haard is ouderwetsch," zei lady Coote.
„De hitte trekt in den schoorsteen In plaats van
in de kamer."
„O," zei de gravin.
Éen stilzwygen volgde. De gravin verveelde
zich zoo klaarbiykelyk in het gezelschap, dat
alle conversatie moeilyk werd.
„Het is grappig," zei lady Coote, de stilte
verbrekend, „dat mevrouw Macatta's kinderen
den bof hebben. Tenminste ik bedoel eigenlijk
niet grappig
„Wat Is de bof?" vroeg de gravin.
Bundie en lady Ccote begonnen het tegelijk
uit te leggen. En met zijn tweeën slaagden ze
er ten laatste in.
„Hongaarsche kinderen hebben het toch zeker
ook wel?" vroeg lady Coote.
(Wordt vervolgd)