„Grenzenlooze
van den
onwetendheid
neger
E
'Mdm&ad mn dm da§
o
DE ENGELSCHE KAPERS
HET GEHEIM VAN
DE 7 WIJZERPLATEN
INVLOED VAN BAROZI
EN BAFOEMOE
GRAAG!
h
DONDERDAG 31 JANUARI 1935
99
Men staat voor groote moeilijk'
hedenom misbruikendie
eeuwen hestonden, uit
te roeien
Ervaringen in den
Belgischen Congo
Voeding der volken
De grondstoffen
Beteekenis ontcijferd
I Angeline 's
portret
ül
Om een papegaai
Lievelingsdier van den heer
M. K. Moorhead
DOOR AGATHA CHRISTIE
Nu de nieuw-benoemde gouverneur van
Belgisch Congo, de heer P. Rijckmans,
kort geleden het bestuur over de Belgi
sche kolonie aanvaardde met een groote reis
door de streken en gewesten, die hij zal te be
sturen hebben, willen wij hier even de aandacht
vragen voor een zeer interessant boek ,,Dominer
pour Servir", dat de heer Rijckmans nog kort
geleden vóór zijn benoeming tot gouverneur
geschreven heeft. In dit boek wijst de heer
Rijckmans, op grond van een jarenlange amb
telijke ervaring, om. op de alles-overheer-
schende vrees, waarin nog ontelbare negers en
Inboorlingen dag in dag uit leven. Als ma
gistraat, die in een vroegere ambtelijke loop
baan in congo (Oeroendi) geroepen was om tal
van moordzaken op te klaren, kwam de heer
Rijckmans weldra tot de slotsom, dat in zekere
streken nog steeds de zoogenaamde „barozi" en
„bafoema" een kapitale rol in het leven der
negers spelen, rol die alleen kan verklaard
worden door den angst, dien de inlanders op
alle uren van den dag doorstaan.
De „barozi" zijn zi), die de menschen be
heksen en ze te allen tijde naar het leven
staan; de „bafoemoe" zijn de fetisseurs op wier
„bovennatuurlijke" kennis een beroep wordt ge
daan om, telkens als de kwade hand een slacht
offer te meer heeft gemaakt, den dader aan te
duiden
Vooral in „Oeroendi" krioelt het van men
schen, die zich door de kwade hand achtervolgd
wanen. De drie vierden van de sterfgevallen
worden toegeschreven aan de duivelsche prac-
tijken van de „barozi". Vraag aan een weduw
naar hoe hij er toe kwam zijn vrouw te verlie
zen, en hij zal u antwoorden, dat zij behekst
was.
Stel dezelfde vraag aan ouders wier kinderen
gestorven zijn, altijd zal het antwoord luiden:
„behekst, doch we zijn gewroken"!
Het kan er bij de zwarten niet in, dat een
mensch, behalve een grijsaard een natuur
lijken dood sterft.
Bij elk verdacht geval van overlijden en
verdacht zijn ze volgens den heer Rijckmans
zoo goed als allemaal wordt de .moefoemoe"
(enkelvoud van „bafoemoe") geraadpleegd. Deze
duidt den zoogenaamden dader aan, die onver
biddelijk van kant moet worden gemaakt: hij.
of zijn vader, of zijn kind, of zijn broeder. Kan
de wraak niet onmiddellijk worden voltrokken,
dam zal men er morgen, of later na jaren, zelfs
na verscheidene geslachten, toe overgaan. Ge-
wttken moet in eik geval de doode. Dat eischen
de geesten van de Voorvaderen.
Er zijn „bafoemoe", die er schuld aan heb
ben, dat heele dorpen worden uitgemoord.
Terecht zegt de heer Rijckmans dat deze ke
rels natuurlijk voor ons niets anders zijn dan
misdadigers, moordenaars! Voor de inboorlin
gen evenwel is de „moefoemoe" de man. die
ben tegen alle dreigende gevaren beschermt,
de man die altijd uitkomst weet, de eenige hou
vast in hun strijd tegen de kwaadwillige mach
ten, die bezit van hun wezen genomen hebben.
In zijn merkwaardig boek gaat gouverneur
Rijckmans ook dieper op de oorzaken van dit
verschijnsel in. En daaronder noemt hij als
hoofdoorzaak de „grenzenlooze onwetendheid
van den neger".
In heel Midden-Afrika is geen stam te vin
den, die het schrift kent. Nergens treffen wij
een gedenkteeken uit de vorige eeuwen aan. De
verschillende geslachten zijn voorbijgegaan, zon
der een spoor van hun kennis na te laten. Nie
mand hunner is er in geslaagd, de geheimen
van de natuur te doorgronden Ze weten niet
wat het uitspansel is. ze weten niet wat ziekte
en besmetting zijn, nietmand weet iets; de on
wetendheid van den een vult de onwetendheid
van den ander aan.
Allen staan zij machteloos en hulpeloos te
genover de natuurelementen en de verschijn
selen van het leven. Alles is kwaadwillig myste
rie. Gestadig gevoelen zij zich bedreigd. Wat
gedaan tenzij den „moefoemoe'' geraadpleegd,
het eenige wezen dat uitkomst geven kan.
Tot zoover de heer Rijckmans.
Wanneer men het bovenstaande (het is maar
een enkel citaat, maar het meest markante uit
zijn boek) ernstig overweegt, dan zal men on
willekeurig uitroepen, dat de nieuwe gouver
neur van Congo daarginds nog heel wat op te
knappen heeft!
Dit zal, volgens den heer R., slechts kunnen
geschieden door „verstandelijke ontwikkeling
door „hoogere beschaving", waarbij het werk
der Missie, onschatbare diensten bewijzen kan,
en reeds in tal van streken van dit onmete
lijk gebied bewezen heeft. En laten we er eerlijk
bijvoegen: op bescheiden wijze, ook de Protes-
tantsche zending.
Maar hier zijn misbruiken, die eeuwen be
stonden, uit te roeien.
Men onderschatte dus niet de ontzettende
moeilijkheden onzer Missionarissen.
Op hen is echter onze hoop gevestigd. Zij
beschikken over middelen waarover de wereld
lijke kolonisator niet beschikken kan: de gees
telijke middelen, de kennis der eeuwige waar
heden, de christelijke beginselen, de genade
middelen van ons aller Moeder, de Heilige
Kerk.
Moeilijk en ondankbaar vaak, is het, deze
beginselen bij de negerstammen van Congo in
gang te doen vinden.
Maar des te grooter is de belooning wanneer
dit pogen hier en daar gelukt. En gelukken
zal het. Gelukkenoveral! Want, ook voor
dit zwarte volk is het Woord gesproken: „Gaat
en onderwijst alle Volken"!
en vergelijking van de voeding bij verschil
lende volken kan van verschillend ge
zichtspunt uit worden ondernomen. Voor
enkele jaren heeft de psycholoog Katz over het
verschil in smaak, in voorkeur van bepaalde spij
zen interessante gegevens medegedeeld. Daaruit
blijkt hoe lekkernijen van het eene volk een
ander met afschuw vervullen. Deze feiten bren
gen velerlei psychologische problemen naar
voren, die echter zonder grondige kennis van
geschiedenis en gewoonten der volkeren niet op
te lossen zijn.
Van geheel andere orde is de vergelijking van
het verbruik der voornaamste grondstoffen, die
voor de instandhouding van het lichaam en
voor de levering der arbeidsenergie noodig zijn.
Deze grondstoffen zijn de koolhydraten, de
vetten en de eiwitten. De eerste kunnen worden
genuttigd in den vorm van zetmeel of van sui
kers, de tweede en derde groep kunnen zoowel
van plantaardigen als dierlijken oorsprong zijn.
Hoewel het voor het welzijn van den mensch
noodig is, dat elk der drie grondstoffen in vol
doende mate wordt gebruikt, zijn er toch
belangrijke uitwisselingen onderling mogelijk.
Vooral blijkt het, dat de dagelijks genuttigde
eiwithoeveelheid bij het eene volk veel grooter
is dan bij een ander en evenzoo zijn er volke
ren, die bijna uitsluitend vegetarische, andere
die gedeeltelijk dierlijke voeding gebruiken. In
het algemeen kan men zeggen, dat van Midden
piiiiiiiiiniiiiiiiiiimi
IIIIIIIIIIIM1IIIIIIIIIIIL-
Een jongeman in Toronto erfde on-
langs van zijn tante 500.000 gulden
onder voorwaarde, dat hij spoedig in
het huwelijk zou treden. De jonge-
man plaatste een huwelijksadverten-
tie en kreeg er niet minder dan 2000
brieven op. „Krantenbericht"
De liefde is prachtig
En staat speciaal
In 't hart van een meisje
Als hèt ideaal! 1
Zij fluistert het ja-woord, 1
Waarmee zij zich bindt,
Omdat zijnatuurlijk,
i Omdat zij bemint!
Het geld speelt bij liefde
Ook nimmer een rol.
Te zeer zijn de hartjes i
Van minnevuur vol!
Een vrouw kijkt alleen naar 5
i Het gróóte geluk
En maakt zich daarbij om
De centjes nooit druk!
i Het geld brengt slechts herrie,
Het geld schept het kwaad.
Waar 't hart wenscht te spreken
Wordt rijkdom gehaat!
I Maar even zoo zeker
Als 't liefdevuur zengt,
Is 't waar dat de vrouw graag
Een offertje brengt!
Dus twee duizend vrouwen
i Op zoek naar den man...,
't Is roerend daar enkel
De liefde dit kan!
Zij zochten het geld niet,
Zij zochten slechts hèm....
Dit niet te verwarren
Met 't kuchende
MARTIN BERDEN I
E (Nadruk verboden)
üi iililiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii m ui mi illinium in in ui nu ii minui in ui lluiiiB
lijken arbeid en onrust, waardoor een behoefte
aan lichtverteerbaar voedsel (dus vooral suiker
en dierlijk eiwit) en aan prikkelend voedsel
(extractiestoffen van het vleesch) ontstaat. Nu
de industrie zich ook in het verre Oosten (Japan
b.v.) meer en meer gaat ontwikkelen, is het van
beteekenis o.a. ook voor den wereldhandel
na te gaan of daar nu ook een verandering in
voedingsgewoonten optreedt.
Een Fransch-Belgische wetenschappelijke
expeditie is erin geslaagd het raadsel op te
lossen van de reusachtige beelden, die sedert
twee eeuwen de wetenschappelijke wereld bezig
houden, sedert zij ontdekt werden op een eiland
in den Stillen Oceaan, ten Oosten van Chili.
Volgens draadlooze berichten van den Fran-
sche ethnoloog Dr. Alfred Metrauz en den Bel-
Europa uit naar het Oosten de voeding meer i gischen archaeoloog Prof. Henri Lavachery die
vegetarisch en armer aan suiker en eiwit wordt. I verscheide maanden op hat vulkanische eiland
naar het Westen wordt er meer dierlijk voed
sel, meer suiker en meer eiwit genuttigd. Men
kan dit verschil niet tot noodzakelijke aanpas
singen aan voorraden en prijzen terugbrengen.
Wellicht heeft dr. Tyszka gelijk, dat de ont
wikkeling der industrie een verandering in
levenswijze geeft, ,nJ. minder zwaren arbeid,
minder verblijf in licht en lucht, meer geeste
hebben doorgebracht, zijn zij erin geslaagd den
sleutel te vinden om de beteekenis te ontcijfe
ren van de teekeningen en het houtsnijwerk,
dat op het eiland gevonden werd. Zij verklaren
de resten te hebben ontdekt van de oudste be
schaving van Polynesischen oorsprong.
p een regenachtigen najaarsmiddag reed
een jong journalist op een fiets over een
kleinen landweg, die zich rond het stadje
uitstrekte. Hij stapte af bij een half vervallen
huisje en liet den klopper eenige malen heen
en weer vallen. Er verscheen een oude vrouw
met spierwit haar en gekleed in een ruw wollen,
maar heldere japon. Terwijl Galmot z'n natte
kleeren even afsloeg, vroeg hij even te mogen
schuilen voor den hevigen regen.
„Misschien hebt u ook een kopje thee voor
me?" vroeg Galmot, terwijl hij zich bij het open
haardvuur neerzette.
„Ja, als u ze tenminste zonder melk gebruikt,"
antwoordde juffrouw Barbey.
Van het weinige geld, dat haar door den ar
menraad werd toegekend, was het haar niet
mogelijk dagelijks het allernoodzakelijkste te
nemen. Terwijl ze de thee uit een ketel kokend
water opschonk, liet Galmot z'n oogeri door het
armoedige vertrek dwalen, tot hij verrast sta
ren bleef naar een schilderij, dat boven den
schoorsteen hing. Het was misschien 60 centi
meter hoog en twintig breed en stelde een jong,
lief meisje voor van zeven of acht jaar op
bloote voeten, en met zwart haar.
„Ik zou er een eed op doen," mompelde hij,
„dat dit een onontdekte Chassériau is
Juffrouw Barbey had dit blijkbaar gehoord
Zy keerde zich met den theepot in de hand tot
den vreemdeling.
„Heeft u daar niet den naam gezegd van den
mijnheer, dis dat geschilderd heeft?"
„Ja, maar Chassériau is toch zeker al 25 jaar
dood."
„Het is minstens 40 jaar geleden, want die
kleine lieveling van mij stierf op 20-jarigen
leeftijd aan typhus."
„Hoe is Chassériau er toch toe gekomen uw
dochter te schilderen?" vroeg Galmot. terwyi
hij den hem toegeschoven kop thee leegdronk.
„Toen," antwoordde juffrouw Barbey, „woon
den we verdei buiten de stad. We hadden een
grooter huisje en mijn man leefde nog. Op
zekeren lentemorgen kwam mijnheer Chassé
riau binnen en vroeg om pensiongast te mogen
zijn. Hp bleef twee maanden en schilderde de
omgeving. Hij was een harteiyk, lief mensch.
Vóór z'n vertrek schilderde hy Angeline's por.
iret, dat sindsdien steeds voor m'n oogen heeft
gehangen."
Nadat Galmot nauwkeurig de ónderteekening
bestudeerd had, gaf hij' een vijf francstuk aan
z'n gastvrouw.
„Weet u wel," lichttè hij haar in, „dat u de
eigenares bent van een grooten schat?"
„Zegt u dat wel, mijnheer," antwoordde het
eenvoudige vrouwtje, „want niemand weet wat
dat voor mij al die jaren beteekend heeft."
Toen haar gast vertrok, keek ze hem langen
tijd na en een onbehaaglijk gevoel overviel
haar, wanneer ze aan z'n woorden dacht. In
middels had Galmot het kleine stadje bereikt
en na in een hotel te hebben gedineerd, schreef
hij een artikel voor z'n krant, waarin hy van
de merkwaardige vondst gewag maakte.
Eenige dagen later las mijnheer Perrin, de
voorzitter van den armenraad, het artikel en
constateerde dat het arme ondersteunde
vrouwtje, dat zelfs binnenkort uit haar huisje
zou gezet worden wegens huurschuld, onder zijn
toezicht stond. Binnen eenige uren was ny dan
ook op den landweg en zei, nadat hij in het
kamertje der bewoonster stond:
„Ik veronderstel dat u zeer gelukkig bent,
juffrouw Barbey?"
„Hoe bedoelt u dat, mijnheer?" klonk het
verbaasd.
„Kom, kom, u bent toch eigenares van een
meesterwerk."
„O, u bedoelt m'n lieve Angeline," zei ze met
een blik naar de schilderü.
„Ja," antwoordde mijnheer Perrin. „Ik wil
natuurlijk niet uw gevoelen kwetsen, maar u
begrijpt toch wel, dat het niet aangaat, door
de gemeenschap te worden onderhouden, terwyi
u minstens 20.000 francs van u zelf bezit. U
zult natuurlijk het schilderij moeten verkoo
pen."
„Verkoopen? Angeline's portret verkoopen?"
riep juffrouw
Barbey, terwyi ze
doodsbleek werd.
„Maar weest u
nu toch verstan
dig," trachtte
mynheer Perrin
haar gerust te
stellen.
„Verstandig? Verstandig?" riep ze. „Ik wil
niet verstandig zijn! Ik heb gevoel!" En voor
haar oogen zag zij de vreugde, die ze, gedurende
al die lange, eenzame dagen, van haar kind
daar boven dien schoorsteen gehad had. Ze
wist nog zoo precies waar haar Angeline gestaan
had en zij herinnerde zich nog, alsof het gis
teren gebeurd was, al de grapjes, die mijnheer
Chassériau haar verteld had, om den tijd te
dooden.
„Neen," riep ze, „ik verkoop het nooit, nooit!"
Hoofdschuddend verliet mijnheer Perrin het
huisje en nauwelijks was hij vertrokken, of de
cude vrouw klom op een stoel, haalde het por
tret er af en kuste hartstochtelijk het kinder
gezichtje. Daarna bracht ze het in haar slaap
kamertje, haalde de lijst er af en legde het,
enkele doek onder haar stroomatras. Toen mijn
heer Perrin den volgenden dag terugkeerde
was er geen spoor meer van de Chassériau te
ontdekken en ofschoon hij de gevoelens van de
oude vrouw eerbiedigde, moest hij z'n plicht
doen. zy behoorde immers tot de kapitalisten,
terwijl ze feitelijk een zeer bescheiden toelage
kreeg, waarmee zij armoedig kon rondkomen.
Voorzichtig informeerde hy naar' het schildery
en toen hij de zekerheid had dat het niet was
verkocht, maar veilig opgeborgen, vertrok hy,
vriendeiyk glimlachend.
Er gingen eenige dagen voorby en toen kreeg
de oude vrouw bezoek van een omstreeks 50-
jarige dame, die zich juffrouw Cassal noemde.
De geschiedenis van juffrouw Barbey was haar
Ier oore gekomen en ze was vast besloten de
oude vrouw te helpen. Nadat ze het vertrouwen
van de oude juffrouw gewonnen had, kostte het
haar weinig moeite Angeline's portret van
Chassériau te mogen zien
„Maar ik verkoop het niet!" riep juffrouw
Barbey.
„Neen, natuuriyk niet," zei juffrouw Cassal,
„maar uw ondersteuning wordt ingehouden en
u kunt toch niet sterven van honger."
„Dat kan wel ziin, maar verkoopen doe ik
Angelie's portret niet."
„Nu, dat behoeft ook niet. Maar nu myn
heer Perrin het geld inhoudt, zal ik u iederer,
dag een zeker bedrag betalen, als ik een kopy
van Angeline's portret mag maken. Ik geef u
tien francs per dag en het zal waarschynlijk
vyf a zes dagen duren."
De oude vrouw wist niet wat ze hoorde. Zes
dagen achtereen tien francs per dag ontvan-
Toen zag hy voor t eerst dat de gevangene een
jongen van zyn eigen leeftyd was. „Bent u een En-
gelschman?" hygde de jongen. „Ik dacht, dat u een
Spanjaard was. Ik ben juist van ze weggevlucht."
Vlug legde Hal den toestand uit en zei den half-ver-
hongerden jongen om naar den ingang terug te
keeren en zich by z'n metgezellen te voegen.
Hal liep met den jongen mee terug naar den in
gang, en hij overtuigde zich, dat z'n beschermeling
veilig was. Toen keerde hij weer terug in de myn.
Plotseling klonk 'n donderend geweld vlak achter hem.
De gang was voor een gedeelte ingestort en Hal
kon niet meer terug. ,,Ik zit in een val," mompelde
hy, „ik moet een anderen uitweg zoeken." Voorzich
tig ging Hal verder en eindelyk zag hy aan het
eind van een gang een flauw licht schemeren.
ill
Diplomatieke onderhandelingen, waarby
Zuid-Afrika, de Vereenigde Staten, Italië en
Turkije betrokken waren, hebben geleid tot een
overeenkomst betreffende het lot van Toto, den
lievelings-pape-gaai van den heer M. K. Moor
head, den Amerikaanschen consul-generaal te
Johannesburg. Sedert achttien jaar is Toto een
ware globetrotter, die zijn meester overal is ge
volgd. Hy hield zijn baas gezelschap tydens
diens verbiyf in Zuid-Afrika, doch Moorhead
is thans benoemd tot consul-generaal te Istan-
boel, en hierdoor is Toto's lot in gevaar ge
bracht.
Want om zyn meester te kunnen vergezellen,
moest Toto Italië passeeren, en in dit land
houdt men niet van papegaaien. Daarom
moesten er diplomatieke onderhandelingen ge
voerd worden. De Italiaansche legatie heeft
thans aan den heer Moorhead medegedeeld, dat
zij telegraphisch bericht had ontvangen, dat
Toto te Genua aan land mag worden gebracht
en zijn zwerftocht door de wereld mag voort
zetten met een paspoort van de Italiaansche
autoriteiten te Genua.
Daar zal Toto op een ander schip worden
overgebracht en zoo zyn reis naar Turkye ver
volgen, terwpl zun baas en diens echtgenoote
over land zullen reizen.
gen, het zou haar geruimen tijd uit de zorg
houden. Ze nam het aanbod gretig aan.
De eerstvolgende dagen kwam juffrouw Cassal
trouw met de noodige schilderbehoeften en zet
te zich achter in het kleine tuintje neder, waar
ze een zoo trouw mogeiyke kopy maakte. Al
leen veranderde zij de zilverkleurige wolkjes üi
een diep blauw, waardoor het tengere gezichtje
nog meer uitkwam. Toen het klaar was, zette
juffrouw Cassal de beide schilderstukken naast
elkaar om het oordeel der oude vrouw te ver
nemen.
„O, wat mooi!" prees juffrouw Barbey.
„Maar vindt u het even mooi als het oude?"
„O neen, veel mooier, want er zit veel meer
glans op en ook m'n Angeline is veel duide
lijker en..'., bovendien is het nieuw."
„Ja, maar de vraag is," zei juffrouw Cassal,
„of u mijn schilderstuk wilt hebben of dat
van Chassériau?"
Juffrouw Burbey begon te twyfelen. Het
nieuwe zag er veel aanlokkelijker uit, want het
oude was stoffig en niet meer zoo mooi. ^oen
zij haar keus gemaakt had en het nieuwe schil
derij op de plaats van het oude was neergehan
gen, kwam dien middag een heer op leeftyd en
vroeg het schildery te mogen zien.
„Maar ik verkoop het niet," was haar ant
woord aan den vreemde, „want het is het por
tret van mijn kind."
„Dat begrijp ik, vrouwtje: maar ik mag het
toch wel eens even zien."
Hij trad het huisje binnen, zette een gouden
lorgnet op z'n neus en vroeg: „Waar is nu het
schildery."
„Dat ig Angeline's portret!" riep de oude
vrouw met moederlijken trots.
„Dat daar? Drommels!" riep de man met
afgryzen.
„Het lijkt als twee droppels water op mijn
Angeline," zei juffrouw Barbey.
„O ja? Nu, dank u wel, hoor," en mopperend
verliet hy het huisje. „Men kan ook niets geen
vertrouwen stellen in die krantenmenschen.
Een heele dag naar de maan voor niets,"
Omstreeks denzelfden tijd stond juffrouw
Cassal in mijnheer Perrin's privé-kantoor en
hield hem ie Chassériau voor.
„Nu," lachte mynheer Perrin, goedkeurend,
„dat hebt u met die oude ziel prachtig klaar
gespeeld.'.'
„Och, het was maar een handigheidje," zei
juffrouw Cassal, en zij vertelde hem de toe
dracht.
Direct werden maatregelen genomen om het
schilderij te verkoopen en toen mynheer Perrin
een dag daarna het nuisje van juffrouw Bar
bey weer binnen trad, vroeg hij haar mede te
gaan om de 20.000 francs in ontvangst te
nemen.
„Maar ik verkoop m'n Angeline niet," hield
ze halstarrig vol. En beschermend ging ze voor
den schoorsteen staan waar juffrouw Cassal's
kopy hing.
„Neen," zei mijnheer Perrin, „die Angeline wil
ik ook niet hebben. Ik bedoel dat oude, stoffige
ding. Ga nu maar mee."
En zoo gebeurde het, dat de oude juffrouw
Barbey tot groote verbazing van al degenen die
haar kenden, naast mynheer Perrin in een
auto gezeten, naar de stad reed, waar ze, na
met veel moeite haar handteekening te hebben
gezet, een chequeboek ontving met twintig
blanco chèques, elk van 100 francs.
Mijnheer Perrin schreef direct een chêque uit
V8n 250 francs, opdat de oude vrouw al dade-
lyk aan haar nieuwen rijkdom zou gaan wen
nen, Maar toen ze dien avond geheel alleen in
haar vervallen huisje zat en al de gebeurtenis
sen van dien dag nog eens nauwkeurig over
dacht, kon ze maar niet begrijpen, dat ze niet
alleen een mooier schilderij had gekregen, maar
dat men tevens gemeend had, haar schatryk
te moeten maken, omdat andere menschen het
oude biykbaar veel mooier vonden.
bij een ongeval met
AT T A OOMIVJP'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "C1 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
fA I .1 Ti /\JjVyi 11^1 Ju O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JL Jv«a verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FOCA bij verlies van een hana
een voet of een oog
31
Verbeeld je dat de stevige hoofdinspecteur
Battle haar verdacht. Ofschoon ze door naar
haar kamer terug te keeren in zooverre
Battle's bevelen had opgevoir.d, was Bundie niet
van plan naar bed te gaan en te gaan slapen.
Ook dacht ze niet, dat Battle werkeiyk gewild
had dat ze dat doen zou. Hy was er de man
niet naar het onmogelijke te verwachten. En
rustig te biyven als er iets gewaagds en span
nends aan den gang kon zyn, was absoluut-
onmogeiyk voor Bundle.
Ze keek op haar horloge. Het was tien voor
twee. Na enkele minuten van besluiteloosheid
opende ze voorzichtig haar deur. Geen geluid
Alles was stil en vredig. Ze sloop voorzichtig
de gang door.
Een keer stond ze stil, omdat ze dacht dat ze
ergens een plank hoorde kraken, maar toen,
overtuigd dat ze zich vergist had. ging ze ver
der. Ze was nu in den hoofdgang od weg naar
den westeiyken vleugel. Ze berefkte het kruis
punt en tuurde voorzichtig in het rond. De
wachtpost was ledig. Jimmy Thesiger was er
niet. Bundie zette groote oogen op van ver
bazing. Wat was er gebeurd? Waarom had
Jimmy zyn post verlaten? Wat beteekende dat?
Op dat oogenblik hoorde ze een klok twee uur
slaan. 21e stond daar nog zich afvragend wat
ze nu doen moest, toen haar hart plotseling
opschrikte en toen scheen stil te staan.
De kruk van Terence O'Rourke's kamerdeur
werd langzaam omgedraaid.
Bundie keek gehypnotiseerd toe. Maar de deur
ging niet open. In plaats daarvan kwam de
knop weer langzaam in zyn gewonen stand. Wat
beteekende dat?
Plotseling nam Bundie een besluit. Jimmy
had om een onbekende reden zyn post ver
laten. Ze moest Bill te spreken zien te krygen.
Vlug en geruischloos legde Bundle den weg
weer af, dien ze gekomen was. Ze stormde
zonder complimenten Bill's kamer binnen.
,,Bill, wond wakker. O, word toch wakker."
Ze fluisterde het dringend maar er kwam
geen antwoord.
„Bill," fluisterde Bundie.
Ongeduldig dnaaide ze het licht op en stond
toen als met stomheid geslagen. De kamer was
leeg en het bed zelfs niet beslapen.
Waar was Bill dan?
Plotseling hield ze den adem in.
Dit was Bill's kamer niet.
Het keurige négligé op een stoel gegooid, de
vrouwensnuisterijen op de toilettafel, de zwarte
fluweelen avondjapon ook al slordig over den
stoel hangend....
Natuuriyk had ze zich in haar haast in de
deuren vergist. Dit was de kamer van gravin
Radzky.
Maar waar was de gravin?
En juist toen Bundie zich deze vraag stelde,
werd de stilte van -den nacht verbroken en op
een zeer bepaalde manier.
Het geluid kwam van onder. In een oogen
blik was Bundie de kamer van de gravin uit en
beneden. De geluiden kwamen uit de biblio
theekeen hevig lawaai van stoelen die om
gegooid werden.
Bundie rammelde vergeefs aan dq bibliotheek
deur, die gesloten was. Maar ze kon duidelijk
het gevecht hooren, dat binnen aan den gang
washet gehyg en geschuifel, vloeken op
manhaftigen toon geuit, nu en dan een ge
kraak als een licht meubelstuk in de gevechts
linie kwam.
En toen sinister en duidelyk, de stilte van den
nacht voorgoed verbrekend, twee schoten, snel
achter elkaar.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK
LORAINE'S AVONTUREN
Loraine zat rechtop in bed en' draaide het
licht aan. Het was precies tign vóór één. Ze
was vroeg naar bed gegaanom half tien.
Ze bezat het nuttige talent zich zelf wakker
te kunnen laten worden op eiken gewenschten
tyd en zoo had ze eenige uren verfrisschenden
slaap kunnen genieten. Twee honden sliepen
in haar kamer en een van hen lichtte tien kop
op en keek haar vragend aan.
„Koest, Lurcher," zei Loraine en het groote
dier lei weer rustig zyn kop neer, terwyl het
naar haar keek vanonder de ruige oogleden.
Het is waar, dat Bundie ooit getwijfeld had aan
de gedweeheid van Loraine Wade. maar dat
korte oogenbilk van achterdocht was voorby-
gaan. Loraine was volkomen voor reden vat
baar gebleken, en bereid om overal' buiten ge
laten te worden. En toch als je het gezicht van
het meisje bestudeerde, zag Je, dat er doelbe
wustheid lag in de kleine resolute kaak en
de lippen, di'e zich zoo vast opeer.sioten.
Loraine stond op en kleedde zich in 'n Engel-
sche jas en rok. In een zak van de jas deed
ze een electrische zaklantaarn. Toen opende ze
de lade van haar toilettafel en nam er een klein
pistooltje uit met een ivoren handvathet
zag er bijna als speelgoed uit. Ze had het daags
tevoren by Harrods gekocht en ze was er erg
mee ingenomen.
Ze wierp een laatsten blik door de kamer
om te zien of ze iets vergeten had en dat
oogenblik stond de groote hond op en kwam op
haar toe terwyi hy haar met smeekende oogen
aankeek en met den staart kwispelde.
Loraine schudde het hoofd.
„Neen Lurcher, Je nioogt niet meegaan. De
vrouw kan je niet meenemen. Ga hier liggen en
wees braaf."
zy kuste den kop van den hond en liet hem
weer op 't kleed liggen; toen gleed ze geruisch
loos de kamer uit, de deur achter zich sluitend.
Ze verliet het huis langs een zydeur en ging
naar de garage waar haar two-seater klaar
stond. Het liep er eenfgszins schuin af en ze
liet den wagen zachtjes naar beneden loopen,
en zette den motor pas aan toen ze een eindje
van het huis af was. Toen keek ze op het hor
loge aan haar arm en zette haar voet op het
gaspedaal. Ze liet den wagen achter op een
plaats, die ze tevoren reeds uitgezocht had. Er
was daar een opening in de heg waai ze gemak
kelijk door kon komen. Eenige minuten later
stond Loraine 'n beetje bemodderd in het park
van Wyvern Abbey. Zoo geruischloos mogelyk
ging ze op weg naar het eerbiedwaardig met
klimop begroeide gebouw. In de verte Sloeg een
stalklok twee uur.
Loraine's hart klopte sneller toen ze dicht
by het terras kwam. Er was niemandner
gens een teeken van leven. Alles scheen vredig
en ongestoord. Ze bereikte het terras en stond
daar om zich heen te kyken.
Plotseling zonder de minste waarGchuwing viel
er iets met een plof bijna tot vóór haar voeten.
Loraine boog zich om het op te rapen. Het was
een pakje, losjes in bruin papier gepakt. Terwyl
ze het vasthield keek Loraine omhoog.
Er was een open raam juist boven haar hoofd
en toen ze keek slingerde er zich een been over
heen en begon een man langs het klimop naar
beneden te klimmen.
Loraine wachtte niet meer. Zy zette het óp
een loopen en holde weg, nog steeds het bruin
papieren pakje vasthoudend. Achter haar hoorde
ze opeens het geluid van een worsteling.
Een heesche stem:
.Laat me los."
Nog een stem die ze goed kende:
„Dat i.al niet gebeuren als jk het helpen kan." i
Loraine holde door.blindelings als door een
paniek bevangen.... precies den hoek om van
het terrasen pardoes in de armen van een
grooten stevig gebouwden man.
„Kalmpjes aan," zei hoofdinspecteur Battle
vriendelijk.
Loraine spande zich in om te spreken.
„O vlug.o, vlug. Ze vermoorden elkaar,
O, wees toch vlug!"
Er klonk een scheipe knal van een revolver
schot, toen nog een.
Hoofdinspecteur Battle begon hard te loopen.
Löraine volgde, om den hoek van het terras
weer terug en langs de bibliotheekdeur. Oe
deur was open. Battle boog zich en knipte een
electrische zaklantaarn aan. Loraine was vlak
achter hem en gluurde over zyn schouder. Ze
snikte en hijgde. Op den drempel van de deur
lag Jimmy Thesiger in iets wat een plas bloed
geleek. Zijn rechter arm lag slap naast zyn
lichaam in een eigenaardige houding.
Loraine uitte een doordringende kreet.
„Hij is dood," jammerde zei. ,,0 Jimmy....
Jimmyhy is dood."
„Kom, kom," zei hoofdinspecteur Battle kal
meerend. „Trek het u niet zoo aan. Ik weet zeker
dat de jonge man niet dood is. Kijk eens of i( de
knoppen van het licht kunt vinden en draai ze
ze dan aan."
Loraine gehoorzaamde. Zy strompelde de
kamer door, zocht den knop by de deur en
drukte erop..,. De kamer baadde in licht.
Hoofdinspecteur Battle slaakte een zucht van
verlichting.
(Wordt vervolgd)