„Grenzenlooze van den onwetendheid neger E 'Mdm&ad mn dm da§ o DE ENGELSCHE KAPERS HET GEHEIM VAN DE 7 WIJZERPLATEN INVLOED VAN BAROZI EN BAFOEMOE GRAAG! h DONDERDAG 31 JANUARI 1935 99 Men staat voor groote moeilijk' hedenom misbruikendie eeuwen hestonden, uit te roeien Ervaringen in den Belgischen Congo Voeding der volken De grondstoffen Beteekenis ontcijferd I Angeline 's portret ül Om een papegaai Lievelingsdier van den heer M. K. Moorhead DOOR AGATHA CHRISTIE Nu de nieuw-benoemde gouverneur van Belgisch Congo, de heer P. Rijckmans, kort geleden het bestuur over de Belgi sche kolonie aanvaardde met een groote reis door de streken en gewesten, die hij zal te be sturen hebben, willen wij hier even de aandacht vragen voor een zeer interessant boek ,,Dominer pour Servir", dat de heer Rijckmans nog kort geleden vóór zijn benoeming tot gouverneur geschreven heeft. In dit boek wijst de heer Rijckmans, op grond van een jarenlange amb telijke ervaring, om. op de alles-overheer- schende vrees, waarin nog ontelbare negers en Inboorlingen dag in dag uit leven. Als ma gistraat, die in een vroegere ambtelijke loop baan in congo (Oeroendi) geroepen was om tal van moordzaken op te klaren, kwam de heer Rijckmans weldra tot de slotsom, dat in zekere streken nog steeds de zoogenaamde „barozi" en „bafoema" een kapitale rol in het leven der negers spelen, rol die alleen kan verklaard worden door den angst, dien de inlanders op alle uren van den dag doorstaan. De „barozi" zijn zi), die de menschen be heksen en ze te allen tijde naar het leven staan; de „bafoemoe" zijn de fetisseurs op wier „bovennatuurlijke" kennis een beroep wordt ge daan om, telkens als de kwade hand een slacht offer te meer heeft gemaakt, den dader aan te duiden Vooral in „Oeroendi" krioelt het van men schen, die zich door de kwade hand achtervolgd wanen. De drie vierden van de sterfgevallen worden toegeschreven aan de duivelsche prac- tijken van de „barozi". Vraag aan een weduw naar hoe hij er toe kwam zijn vrouw te verlie zen, en hij zal u antwoorden, dat zij behekst was. Stel dezelfde vraag aan ouders wier kinderen gestorven zijn, altijd zal het antwoord luiden: „behekst, doch we zijn gewroken"! Het kan er bij de zwarten niet in, dat een mensch, behalve een grijsaard een natuur lijken dood sterft. Bij elk verdacht geval van overlijden en verdacht zijn ze volgens den heer Rijckmans zoo goed als allemaal wordt de .moefoemoe" (enkelvoud van „bafoemoe") geraadpleegd. Deze duidt den zoogenaamden dader aan, die onver biddelijk van kant moet worden gemaakt: hij. of zijn vader, of zijn kind, of zijn broeder. Kan de wraak niet onmiddellijk worden voltrokken, dam zal men er morgen, of later na jaren, zelfs na verscheidene geslachten, toe overgaan. Ge- wttken moet in eik geval de doode. Dat eischen de geesten van de Voorvaderen. Er zijn „bafoemoe", die er schuld aan heb ben, dat heele dorpen worden uitgemoord. Terecht zegt de heer Rijckmans dat deze ke rels natuurlijk voor ons niets anders zijn dan misdadigers, moordenaars! Voor de inboorlin gen evenwel is de „moefoemoe" de man. die ben tegen alle dreigende gevaren beschermt, de man die altijd uitkomst weet, de eenige hou vast in hun strijd tegen de kwaadwillige mach ten, die bezit van hun wezen genomen hebben. In zijn merkwaardig boek gaat gouverneur Rijckmans ook dieper op de oorzaken van dit verschijnsel in. En daaronder noemt hij als hoofdoorzaak de „grenzenlooze onwetendheid van den neger". In heel Midden-Afrika is geen stam te vin den, die het schrift kent. Nergens treffen wij een gedenkteeken uit de vorige eeuwen aan. De verschillende geslachten zijn voorbijgegaan, zon der een spoor van hun kennis na te laten. Nie mand hunner is er in geslaagd, de geheimen van de natuur te doorgronden Ze weten niet wat het uitspansel is. ze weten niet wat ziekte en besmetting zijn, nietmand weet iets; de on wetendheid van den een vult de onwetendheid van den ander aan. Allen staan zij machteloos en hulpeloos te genover de natuurelementen en de verschijn selen van het leven. Alles is kwaadwillig myste rie. Gestadig gevoelen zij zich bedreigd. Wat gedaan tenzij den „moefoemoe'' geraadpleegd, het eenige wezen dat uitkomst geven kan. Tot zoover de heer Rijckmans. Wanneer men het bovenstaande (het is maar een enkel citaat, maar het meest markante uit zijn boek) ernstig overweegt, dan zal men on willekeurig uitroepen, dat de nieuwe gouver neur van Congo daarginds nog heel wat op te knappen heeft! Dit zal, volgens den heer R., slechts kunnen geschieden door „verstandelijke ontwikkeling door „hoogere beschaving", waarbij het werk der Missie, onschatbare diensten bewijzen kan, en reeds in tal van streken van dit onmete lijk gebied bewezen heeft. En laten we er eerlijk bijvoegen: op bescheiden wijze, ook de Protes- tantsche zending. Maar hier zijn misbruiken, die eeuwen be stonden, uit te roeien. Men onderschatte dus niet de ontzettende moeilijkheden onzer Missionarissen. Op hen is echter onze hoop gevestigd. Zij beschikken over middelen waarover de wereld lijke kolonisator niet beschikken kan: de gees telijke middelen, de kennis der eeuwige waar heden, de christelijke beginselen, de genade middelen van ons aller Moeder, de Heilige Kerk. Moeilijk en ondankbaar vaak, is het, deze beginselen bij de negerstammen van Congo in gang te doen vinden. Maar des te grooter is de belooning wanneer dit pogen hier en daar gelukt. En gelukken zal het. Gelukkenoveral! Want, ook voor dit zwarte volk is het Woord gesproken: „Gaat en onderwijst alle Volken"! en vergelijking van de voeding bij verschil lende volken kan van verschillend ge zichtspunt uit worden ondernomen. Voor enkele jaren heeft de psycholoog Katz over het verschil in smaak, in voorkeur van bepaalde spij zen interessante gegevens medegedeeld. Daaruit blijkt hoe lekkernijen van het eene volk een ander met afschuw vervullen. Deze feiten bren gen velerlei psychologische problemen naar voren, die echter zonder grondige kennis van geschiedenis en gewoonten der volkeren niet op te lossen zijn. Van geheel andere orde is de vergelijking van het verbruik der voornaamste grondstoffen, die voor de instandhouding van het lichaam en voor de levering der arbeidsenergie noodig zijn. Deze grondstoffen zijn de koolhydraten, de vetten en de eiwitten. De eerste kunnen worden genuttigd in den vorm van zetmeel of van sui kers, de tweede en derde groep kunnen zoowel van plantaardigen als dierlijken oorsprong zijn. Hoewel het voor het welzijn van den mensch noodig is, dat elk der drie grondstoffen in vol doende mate wordt gebruikt, zijn er toch belangrijke uitwisselingen onderling mogelijk. Vooral blijkt het, dat de dagelijks genuttigde eiwithoeveelheid bij het eene volk veel grooter is dan bij een ander en evenzoo zijn er volke ren, die bijna uitsluitend vegetarische, andere die gedeeltelijk dierlijke voeding gebruiken. In het algemeen kan men zeggen, dat van Midden piiiiiiiiiniiiiiiiiiimi IIIIIIIIIIIM1IIIIIIIIIIIL- Een jongeman in Toronto erfde on- langs van zijn tante 500.000 gulden onder voorwaarde, dat hij spoedig in het huwelijk zou treden. De jonge- man plaatste een huwelijksadverten- tie en kreeg er niet minder dan 2000 brieven op. „Krantenbericht" De liefde is prachtig En staat speciaal In 't hart van een meisje Als hèt ideaal! 1 Zij fluistert het ja-woord, 1 Waarmee zij zich bindt, Omdat zijnatuurlijk, i Omdat zij bemint! Het geld speelt bij liefde Ook nimmer een rol. Te zeer zijn de hartjes i Van minnevuur vol! Een vrouw kijkt alleen naar 5 i Het gróóte geluk En maakt zich daarbij om De centjes nooit druk! i Het geld brengt slechts herrie, Het geld schept het kwaad. Waar 't hart wenscht te spreken Wordt rijkdom gehaat! I Maar even zoo zeker Als 't liefdevuur zengt, Is 't waar dat de vrouw graag Een offertje brengt! Dus twee duizend vrouwen i Op zoek naar den man..., 't Is roerend daar enkel De liefde dit kan! Zij zochten het geld niet, Zij zochten slechts hèm.... Dit niet te verwarren Met 't kuchende MARTIN BERDEN I E (Nadruk verboden) üi iililiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii m ui mi illinium in in ui nu ii minui in ui lluiiiB lijken arbeid en onrust, waardoor een behoefte aan lichtverteerbaar voedsel (dus vooral suiker en dierlijk eiwit) en aan prikkelend voedsel (extractiestoffen van het vleesch) ontstaat. Nu de industrie zich ook in het verre Oosten (Japan b.v.) meer en meer gaat ontwikkelen, is het van beteekenis o.a. ook voor den wereldhandel na te gaan of daar nu ook een verandering in voedingsgewoonten optreedt. Een Fransch-Belgische wetenschappelijke expeditie is erin geslaagd het raadsel op te lossen van de reusachtige beelden, die sedert twee eeuwen de wetenschappelijke wereld bezig houden, sedert zij ontdekt werden op een eiland in den Stillen Oceaan, ten Oosten van Chili. Volgens draadlooze berichten van den Fran- sche ethnoloog Dr. Alfred Metrauz en den Bel- Europa uit naar het Oosten de voeding meer i gischen archaeoloog Prof. Henri Lavachery die vegetarisch en armer aan suiker en eiwit wordt. I verscheide maanden op hat vulkanische eiland naar het Westen wordt er meer dierlijk voed sel, meer suiker en meer eiwit genuttigd. Men kan dit verschil niet tot noodzakelijke aanpas singen aan voorraden en prijzen terugbrengen. Wellicht heeft dr. Tyszka gelijk, dat de ont wikkeling der industrie een verandering in levenswijze geeft, ,nJ. minder zwaren arbeid, minder verblijf in licht en lucht, meer geeste hebben doorgebracht, zijn zij erin geslaagd den sleutel te vinden om de beteekenis te ontcijfe ren van de teekeningen en het houtsnijwerk, dat op het eiland gevonden werd. Zij verklaren de resten te hebben ontdekt van de oudste be schaving van Polynesischen oorsprong. p een regenachtigen najaarsmiddag reed een jong journalist op een fiets over een kleinen landweg, die zich rond het stadje uitstrekte. Hij stapte af bij een half vervallen huisje en liet den klopper eenige malen heen en weer vallen. Er verscheen een oude vrouw met spierwit haar en gekleed in een ruw wollen, maar heldere japon. Terwijl Galmot z'n natte kleeren even afsloeg, vroeg hij even te mogen schuilen voor den hevigen regen. „Misschien hebt u ook een kopje thee voor me?" vroeg Galmot, terwijl hij zich bij het open haardvuur neerzette. „Ja, als u ze tenminste zonder melk gebruikt," antwoordde juffrouw Barbey. Van het weinige geld, dat haar door den ar menraad werd toegekend, was het haar niet mogelijk dagelijks het allernoodzakelijkste te nemen. Terwijl ze de thee uit een ketel kokend water opschonk, liet Galmot z'n oogeri door het armoedige vertrek dwalen, tot hij verrast sta ren bleef naar een schilderij, dat boven den schoorsteen hing. Het was misschien 60 centi meter hoog en twintig breed en stelde een jong, lief meisje voor van zeven of acht jaar op bloote voeten, en met zwart haar. „Ik zou er een eed op doen," mompelde hij, „dat dit een onontdekte Chassériau is Juffrouw Barbey had dit blijkbaar gehoord Zy keerde zich met den theepot in de hand tot den vreemdeling. „Heeft u daar niet den naam gezegd van den mijnheer, dis dat geschilderd heeft?" „Ja, maar Chassériau is toch zeker al 25 jaar dood." „Het is minstens 40 jaar geleden, want die kleine lieveling van mij stierf op 20-jarigen leeftijd aan typhus." „Hoe is Chassériau er toch toe gekomen uw dochter te schilderen?" vroeg Galmot. terwyi hij den hem toegeschoven kop thee leegdronk. „Toen," antwoordde juffrouw Barbey, „woon den we verdei buiten de stad. We hadden een grooter huisje en mijn man leefde nog. Op zekeren lentemorgen kwam mijnheer Chassé riau binnen en vroeg om pensiongast te mogen zijn. Hp bleef twee maanden en schilderde de omgeving. Hij was een harteiyk, lief mensch. Vóór z'n vertrek schilderde hy Angeline's por. iret, dat sindsdien steeds voor m'n oogen heeft gehangen." Nadat Galmot nauwkeurig de ónderteekening bestudeerd had, gaf hij' een vijf francstuk aan z'n gastvrouw. „Weet u wel," lichttè hij haar in, „dat u de eigenares bent van een grooten schat?" „Zegt u dat wel, mijnheer," antwoordde het eenvoudige vrouwtje, „want niemand weet wat dat voor mij al die jaren beteekend heeft." Toen haar gast vertrok, keek ze hem langen tijd na en een onbehaaglijk gevoel overviel haar, wanneer ze aan z'n woorden dacht. In middels had Galmot het kleine stadje bereikt en na in een hotel te hebben gedineerd, schreef hij een artikel voor z'n krant, waarin hy van de merkwaardige vondst gewag maakte. Eenige dagen later las mijnheer Perrin, de voorzitter van den armenraad, het artikel en constateerde dat het arme ondersteunde vrouwtje, dat zelfs binnenkort uit haar huisje zou gezet worden wegens huurschuld, onder zijn toezicht stond. Binnen eenige uren was ny dan ook op den landweg en zei, nadat hij in het kamertje der bewoonster stond: „Ik veronderstel dat u zeer gelukkig bent, juffrouw Barbey?" „Hoe bedoelt u dat, mijnheer?" klonk het verbaasd. „Kom, kom, u bent toch eigenares van een meesterwerk." „O, u bedoelt m'n lieve Angeline," zei ze met een blik naar de schilderü. „Ja," antwoordde mijnheer Perrin. „Ik wil natuurlijk niet uw gevoelen kwetsen, maar u begrijpt toch wel, dat het niet aangaat, door de gemeenschap te worden onderhouden, terwyi u minstens 20.000 francs van u zelf bezit. U zult natuurlijk het schilderij moeten verkoo pen." „Verkoopen? Angeline's portret verkoopen?" riep juffrouw Barbey, terwyi ze doodsbleek werd. „Maar weest u nu toch verstan dig," trachtte mynheer Perrin haar gerust te stellen. „Verstandig? Verstandig?" riep ze. „Ik wil niet verstandig zijn! Ik heb gevoel!" En voor haar oogen zag zij de vreugde, die ze, gedurende al die lange, eenzame dagen, van haar kind daar boven dien schoorsteen gehad had. Ze wist nog zoo precies waar haar Angeline gestaan had en zij herinnerde zich nog, alsof het gis teren gebeurd was, al de grapjes, die mijnheer Chassériau haar verteld had, om den tijd te dooden. „Neen," riep ze, „ik verkoop het nooit, nooit!" Hoofdschuddend verliet mijnheer Perrin het huisje en nauwelijks was hij vertrokken, of de cude vrouw klom op een stoel, haalde het por tret er af en kuste hartstochtelijk het kinder gezichtje. Daarna bracht ze het in haar slaap kamertje, haalde de lijst er af en legde het, enkele doek onder haar stroomatras. Toen mijn heer Perrin den volgenden dag terugkeerde was er geen spoor meer van de Chassériau te ontdekken en ofschoon hij de gevoelens van de oude vrouw eerbiedigde, moest hij z'n plicht doen. zy behoorde immers tot de kapitalisten, terwijl ze feitelijk een zeer bescheiden toelage kreeg, waarmee zij armoedig kon rondkomen. Voorzichtig informeerde hy naar' het schildery en toen hij de zekerheid had dat het niet was verkocht, maar veilig opgeborgen, vertrok hy, vriendeiyk glimlachend. Er gingen eenige dagen voorby en toen kreeg de oude vrouw bezoek van een omstreeks 50- jarige dame, die zich juffrouw Cassal noemde. De geschiedenis van juffrouw Barbey was haar Ier oore gekomen en ze was vast besloten de oude vrouw te helpen. Nadat ze het vertrouwen van de oude juffrouw gewonnen had, kostte het haar weinig moeite Angeline's portret van Chassériau te mogen zien „Maar ik verkoop het niet!" riep juffrouw Barbey. „Neen, natuuriyk niet," zei juffrouw Cassal, „maar uw ondersteuning wordt ingehouden en u kunt toch niet sterven van honger." „Dat kan wel ziin, maar verkoopen doe ik Angelie's portret niet." „Nu, dat behoeft ook niet. Maar nu myn heer Perrin het geld inhoudt, zal ik u iederer, dag een zeker bedrag betalen, als ik een kopy van Angeline's portret mag maken. Ik geef u tien francs per dag en het zal waarschynlijk vyf a zes dagen duren." De oude vrouw wist niet wat ze hoorde. Zes dagen achtereen tien francs per dag ontvan- Toen zag hy voor t eerst dat de gevangene een jongen van zyn eigen leeftyd was. „Bent u een En- gelschman?" hygde de jongen. „Ik dacht, dat u een Spanjaard was. Ik ben juist van ze weggevlucht." Vlug legde Hal den toestand uit en zei den half-ver- hongerden jongen om naar den ingang terug te keeren en zich by z'n metgezellen te voegen. Hal liep met den jongen mee terug naar den in gang, en hij overtuigde zich, dat z'n beschermeling veilig was. Toen keerde hij weer terug in de myn. Plotseling klonk 'n donderend geweld vlak achter hem. De gang was voor een gedeelte ingestort en Hal kon niet meer terug. ,,Ik zit in een val," mompelde hy, „ik moet een anderen uitweg zoeken." Voorzich tig ging Hal verder en eindelyk zag hy aan het eind van een gang een flauw licht schemeren. ill Diplomatieke onderhandelingen, waarby Zuid-Afrika, de Vereenigde Staten, Italië en Turkije betrokken waren, hebben geleid tot een overeenkomst betreffende het lot van Toto, den lievelings-pape-gaai van den heer M. K. Moor head, den Amerikaanschen consul-generaal te Johannesburg. Sedert achttien jaar is Toto een ware globetrotter, die zijn meester overal is ge volgd. Hy hield zijn baas gezelschap tydens diens verbiyf in Zuid-Afrika, doch Moorhead is thans benoemd tot consul-generaal te Istan- boel, en hierdoor is Toto's lot in gevaar ge bracht. Want om zyn meester te kunnen vergezellen, moest Toto Italië passeeren, en in dit land houdt men niet van papegaaien. Daarom moesten er diplomatieke onderhandelingen ge voerd worden. De Italiaansche legatie heeft thans aan den heer Moorhead medegedeeld, dat zij telegraphisch bericht had ontvangen, dat Toto te Genua aan land mag worden gebracht en zijn zwerftocht door de wereld mag voort zetten met een paspoort van de Italiaansche autoriteiten te Genua. Daar zal Toto op een ander schip worden overgebracht en zoo zyn reis naar Turkye ver volgen, terwpl zun baas en diens echtgenoote over land zullen reizen. gen, het zou haar geruimen tijd uit de zorg houden. Ze nam het aanbod gretig aan. De eerstvolgende dagen kwam juffrouw Cassal trouw met de noodige schilderbehoeften en zet te zich achter in het kleine tuintje neder, waar ze een zoo trouw mogeiyke kopy maakte. Al leen veranderde zij de zilverkleurige wolkjes üi een diep blauw, waardoor het tengere gezichtje nog meer uitkwam. Toen het klaar was, zette juffrouw Cassal de beide schilderstukken naast elkaar om het oordeel der oude vrouw te ver nemen. „O, wat mooi!" prees juffrouw Barbey. „Maar vindt u het even mooi als het oude?" „O neen, veel mooier, want er zit veel meer glans op en ook m'n Angeline is veel duide lijker en..'., bovendien is het nieuw." „Ja, maar de vraag is," zei juffrouw Cassal, „of u mijn schilderstuk wilt hebben of dat van Chassériau?" Juffrouw Burbey begon te twyfelen. Het nieuwe zag er veel aanlokkelijker uit, want het oude was stoffig en niet meer zoo mooi. ^oen zij haar keus gemaakt had en het nieuwe schil derij op de plaats van het oude was neergehan gen, kwam dien middag een heer op leeftyd en vroeg het schildery te mogen zien. „Maar ik verkoop het niet," was haar ant woord aan den vreemde, „want het is het por tret van mijn kind." „Dat begrijp ik, vrouwtje: maar ik mag het toch wel eens even zien." Hij trad het huisje binnen, zette een gouden lorgnet op z'n neus en vroeg: „Waar is nu het schildery." „Dat ig Angeline's portret!" riep de oude vrouw met moederlijken trots. „Dat daar? Drommels!" riep de man met afgryzen. „Het lijkt als twee droppels water op mijn Angeline," zei juffrouw Barbey. „O ja? Nu, dank u wel, hoor," en mopperend verliet hy het huisje. „Men kan ook niets geen vertrouwen stellen in die krantenmenschen. Een heele dag naar de maan voor niets," Omstreeks denzelfden tijd stond juffrouw Cassal in mijnheer Perrin's privé-kantoor en hield hem ie Chassériau voor. „Nu," lachte mynheer Perrin, goedkeurend, „dat hebt u met die oude ziel prachtig klaar gespeeld.'.' „Och, het was maar een handigheidje," zei juffrouw Cassal, en zij vertelde hem de toe dracht. Direct werden maatregelen genomen om het schilderij te verkoopen en toen mynheer Perrin een dag daarna het nuisje van juffrouw Bar bey weer binnen trad, vroeg hij haar mede te gaan om de 20.000 francs in ontvangst te nemen. „Maar ik verkoop m'n Angeline niet," hield ze halstarrig vol. En beschermend ging ze voor den schoorsteen staan waar juffrouw Cassal's kopy hing. „Neen," zei mijnheer Perrin, „die Angeline wil ik ook niet hebben. Ik bedoel dat oude, stoffige ding. Ga nu maar mee." En zoo gebeurde het, dat de oude juffrouw Barbey tot groote verbazing van al degenen die haar kenden, naast mynheer Perrin in een auto gezeten, naar de stad reed, waar ze, na met veel moeite haar handteekening te hebben gezet, een chequeboek ontving met twintig blanco chèques, elk van 100 francs. Mijnheer Perrin schreef direct een chêque uit V8n 250 francs, opdat de oude vrouw al dade- lyk aan haar nieuwen rijkdom zou gaan wen nen, Maar toen ze dien avond geheel alleen in haar vervallen huisje zat en al de gebeurtenis sen van dien dag nog eens nauwkeurig over dacht, kon ze maar niet begrijpen, dat ze niet alleen een mooier schilderij had gekregen, maar dat men tevens gemeend had, haar schatryk te moeten maken, omdat andere menschen het oude biykbaar veel mooier vonden. bij een ongeval met AT T A OOMIVJP'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "C1 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door fA I .1 Ti /\JjVyi 11^1 Ju O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JL Jv«a verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i doodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FOCA bij verlies van een hana een voet of een oog 31 Verbeeld je dat de stevige hoofdinspecteur Battle haar verdacht. Ofschoon ze door naar haar kamer terug te keeren in zooverre Battle's bevelen had opgevoir.d, was Bundie niet van plan naar bed te gaan en te gaan slapen. Ook dacht ze niet, dat Battle werkeiyk gewild had dat ze dat doen zou. Hy was er de man niet naar het onmogelijke te verwachten. En rustig te biyven als er iets gewaagds en span nends aan den gang kon zyn, was absoluut- onmogeiyk voor Bundle. Ze keek op haar horloge. Het was tien voor twee. Na enkele minuten van besluiteloosheid opende ze voorzichtig haar deur. Geen geluid Alles was stil en vredig. Ze sloop voorzichtig de gang door. Een keer stond ze stil, omdat ze dacht dat ze ergens een plank hoorde kraken, maar toen, overtuigd dat ze zich vergist had. ging ze ver der. Ze was nu in den hoofdgang od weg naar den westeiyken vleugel. Ze berefkte het kruis punt en tuurde voorzichtig in het rond. De wachtpost was ledig. Jimmy Thesiger was er niet. Bundie zette groote oogen op van ver bazing. Wat was er gebeurd? Waarom had Jimmy zyn post verlaten? Wat beteekende dat? Op dat oogenblik hoorde ze een klok twee uur slaan. 21e stond daar nog zich afvragend wat ze nu doen moest, toen haar hart plotseling opschrikte en toen scheen stil te staan. De kruk van Terence O'Rourke's kamerdeur werd langzaam omgedraaid. Bundie keek gehypnotiseerd toe. Maar de deur ging niet open. In plaats daarvan kwam de knop weer langzaam in zyn gewonen stand. Wat beteekende dat? Plotseling nam Bundie een besluit. Jimmy had om een onbekende reden zyn post ver laten. Ze moest Bill te spreken zien te krygen. Vlug en geruischloos legde Bundle den weg weer af, dien ze gekomen was. Ze stormde zonder complimenten Bill's kamer binnen. ,,Bill, wond wakker. O, word toch wakker." Ze fluisterde het dringend maar er kwam geen antwoord. „Bill," fluisterde Bundie. Ongeduldig dnaaide ze het licht op en stond toen als met stomheid geslagen. De kamer was leeg en het bed zelfs niet beslapen. Waar was Bill dan? Plotseling hield ze den adem in. Dit was Bill's kamer niet. Het keurige négligé op een stoel gegooid, de vrouwensnuisterijen op de toilettafel, de zwarte fluweelen avondjapon ook al slordig over den stoel hangend.... Natuuriyk had ze zich in haar haast in de deuren vergist. Dit was de kamer van gravin Radzky. Maar waar was de gravin? En juist toen Bundie zich deze vraag stelde, werd de stilte van -den nacht verbroken en op een zeer bepaalde manier. Het geluid kwam van onder. In een oogen blik was Bundie de kamer van de gravin uit en beneden. De geluiden kwamen uit de biblio theekeen hevig lawaai van stoelen die om gegooid werden. Bundie rammelde vergeefs aan dq bibliotheek deur, die gesloten was. Maar ze kon duidelijk het gevecht hooren, dat binnen aan den gang washet gehyg en geschuifel, vloeken op manhaftigen toon geuit, nu en dan een ge kraak als een licht meubelstuk in de gevechts linie kwam. En toen sinister en duidelyk, de stilte van den nacht voorgoed verbrekend, twee schoten, snel achter elkaar. TWINTIGSTE HOOFDSTUK LORAINE'S AVONTUREN Loraine zat rechtop in bed en' draaide het licht aan. Het was precies tign vóór één. Ze was vroeg naar bed gegaanom half tien. Ze bezat het nuttige talent zich zelf wakker te kunnen laten worden op eiken gewenschten tyd en zoo had ze eenige uren verfrisschenden slaap kunnen genieten. Twee honden sliepen in haar kamer en een van hen lichtte tien kop op en keek haar vragend aan. „Koest, Lurcher," zei Loraine en het groote dier lei weer rustig zyn kop neer, terwyl het naar haar keek vanonder de ruige oogleden. Het is waar, dat Bundie ooit getwijfeld had aan de gedweeheid van Loraine Wade. maar dat korte oogenbilk van achterdocht was voorby- gaan. Loraine was volkomen voor reden vat baar gebleken, en bereid om overal' buiten ge laten te worden. En toch als je het gezicht van het meisje bestudeerde, zag Je, dat er doelbe wustheid lag in de kleine resolute kaak en de lippen, di'e zich zoo vast opeer.sioten. Loraine stond op en kleedde zich in 'n Engel- sche jas en rok. In een zak van de jas deed ze een electrische zaklantaarn. Toen opende ze de lade van haar toilettafel en nam er een klein pistooltje uit met een ivoren handvathet zag er bijna als speelgoed uit. Ze had het daags tevoren by Harrods gekocht en ze was er erg mee ingenomen. Ze wierp een laatsten blik door de kamer om te zien of ze iets vergeten had en dat oogenblik stond de groote hond op en kwam op haar toe terwyi hy haar met smeekende oogen aankeek en met den staart kwispelde. Loraine schudde het hoofd. „Neen Lurcher, Je nioogt niet meegaan. De vrouw kan je niet meenemen. Ga hier liggen en wees braaf." zy kuste den kop van den hond en liet hem weer op 't kleed liggen; toen gleed ze geruisch loos de kamer uit, de deur achter zich sluitend. Ze verliet het huis langs een zydeur en ging naar de garage waar haar two-seater klaar stond. Het liep er eenfgszins schuin af en ze liet den wagen zachtjes naar beneden loopen, en zette den motor pas aan toen ze een eindje van het huis af was. Toen keek ze op het hor loge aan haar arm en zette haar voet op het gaspedaal. Ze liet den wagen achter op een plaats, die ze tevoren reeds uitgezocht had. Er was daar een opening in de heg waai ze gemak kelijk door kon komen. Eenige minuten later stond Loraine 'n beetje bemodderd in het park van Wyvern Abbey. Zoo geruischloos mogelyk ging ze op weg naar het eerbiedwaardig met klimop begroeide gebouw. In de verte Sloeg een stalklok twee uur. Loraine's hart klopte sneller toen ze dicht by het terras kwam. Er was niemandner gens een teeken van leven. Alles scheen vredig en ongestoord. Ze bereikte het terras en stond daar om zich heen te kyken. Plotseling zonder de minste waarGchuwing viel er iets met een plof bijna tot vóór haar voeten. Loraine boog zich om het op te rapen. Het was een pakje, losjes in bruin papier gepakt. Terwyl ze het vasthield keek Loraine omhoog. Er was een open raam juist boven haar hoofd en toen ze keek slingerde er zich een been over heen en begon een man langs het klimop naar beneden te klimmen. Loraine wachtte niet meer. Zy zette het óp een loopen en holde weg, nog steeds het bruin papieren pakje vasthoudend. Achter haar hoorde ze opeens het geluid van een worsteling. Een heesche stem: .Laat me los." Nog een stem die ze goed kende: „Dat i.al niet gebeuren als jk het helpen kan." i Loraine holde door.blindelings als door een paniek bevangen.... precies den hoek om van het terrasen pardoes in de armen van een grooten stevig gebouwden man. „Kalmpjes aan," zei hoofdinspecteur Battle vriendelijk. Loraine spande zich in om te spreken. „O vlug.o, vlug. Ze vermoorden elkaar, O, wees toch vlug!" Er klonk een scheipe knal van een revolver schot, toen nog een. Hoofdinspecteur Battle begon hard te loopen. Löraine volgde, om den hoek van het terras weer terug en langs de bibliotheekdeur. Oe deur was open. Battle boog zich en knipte een electrische zaklantaarn aan. Loraine was vlak achter hem en gluurde over zyn schouder. Ze snikte en hijgde. Op den drempel van de deur lag Jimmy Thesiger in iets wat een plas bloed geleek. Zijn rechter arm lag slap naast zyn lichaam in een eigenaardige houding. Loraine uitte een doordringende kreet. „Hij is dood," jammerde zei. ,,0 Jimmy.... Jimmyhy is dood." „Kom, kom," zei hoofdinspecteur Battle kal meerend. „Trek het u niet zoo aan. Ik weet zeker dat de jonge man niet dood is. Kijk eens of i( de knoppen van het licht kunt vinden en draai ze ze dan aan." Loraine gehoorzaamde. Zy strompelde de kamer door, zocht den knop by de deur en drukte erop..,. De kamer baadde in licht. Hoofdinspecteur Battle slaakte een zucht van verlichting. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10