DUITSCHLANDS KOLONIALE
VERLANGENS
De katholieke filmactie
PALMOLIVE
li
DE REDE VAN MINISTER
PIROW
INBRAAK IN SACRISTIE
NIEUWE STRIJD
WOENSDAG 6 FEBRUARI 1935
Richtte hij het oog op
Tanganyika?
1
Geen gunstig verloop
Zienswijze van den Bond
Schorsing der C.H.V.
Kerkelijk Leven
Moeilijkheden bij de handels
besprekingen met Roemenië
HEIDE EN VEEN IN CULTUUR
Herlevende animo voor ontgin-
ningsgronden
KiSil
Brutale dief weldra gearresteerd
BEGROOTING VAN KOLONIËN
Verdeeling van de kosten der vloot
MARTIEN BEVERSLUIS EN
DE V.A.R.A*
Behandeling van de zaak voor
het kantongerecht
De Bioscoopbond in conflict met
Filmfront en Gezinsfilm
TEGEN BREEDSPRAKIGHEID
Een waarschuwend sein
VERSTEKELING ONTDEKT
Avontuurlijk deserteur uit het
Vreemdelingenlegioen
UITLOTINGEN WITTE KRUIS
Rechtbank staat interventie toe
VALSCHE AANDEELEN
Aanbieders worden berecht
De houding der particuliere
molenaars
SCHIP ZONDER ACHTER
STEVEN
Verlies een raadsel
KAPITEIN BOTJE HERDACHT
In Raad voor Scheepvaart
ONAANGENAAM ONTWAKEN
Op een schip ingeslapen en in volle
zee wakker geworden
H.H. WIJDINGEN
(Van onzen Londenschen correspondent)
4 Februari 1935.
Terwijl Hitier en zijn ministers voortdu
rend vragen om gelijkheid van rechten,
is er geen enkel teeken dat er op wijst
dat zij behalve op bewapeningsgebied, ook
reeds vastgesteld hebben wat zij hiermede be
doelen. Dat Duitschlands eischen snel aan
groeien bleek uit een rede, Zaterdag gehouden
door dr. Schnee, den vroegeren gouverneur van
het toenmalige Duitseh Zuid-West Afrika.
„In een rede te Halle herinnerde deze er aan
hoe Duitschland uit de rij der koloniale mo
gendheden gezet was. Het Duitsche volk
zeide hij kan in dezen staat van zaken niet
blijven berusten, maar moet zijn eigen kolo
niën weder opeischen."
De correspondent vraagt zich af of Duitsch
lands „gelijkheids"-eischen ook de teruggave
van voormalige koloniën omvatten..
De vraag is, vooral van Engelsch standpunt
bezien, van groot belang.
Er is in theorie natuurlijk niets dat Duitsch
land zou beletten opnieuw koloniën te vestigen;
het practische bezwaar evenwel is dat er geen
noemenswaardig gebied meer bestaat, dat de
moeite van het koloniseeren waard is. Duitsch
land zou dus alleen opnieuw koloniale mogend
heid kunnen worden, indien andere landen ge
bied wilden afstaan, en het spreekt van zelf
bat de Duitschers in dit verband op de eerste
Plaats denken aan hun eigen voormalige be
zittingen, vooral voor zoover deze onder Vol-
kenbonds-mandaat staan.
Dat dit denken ook herhaaldelijk in actie
omgezet wordt, blijkt uit de vele moeilijkheden,
Welke vooral de laatste twee jaren gerezen zijn
tusschen Duitschers en Engelschen (of Engel-
schen en Afrikaanders) in Zuid-West-Afrika,
bat een mandaat is onder de Unie, en in
Tanganyika, dat Britsch mandaat is. Dat de
Duitsche actie daar van Berlijn uit bestuurd
Wordt, is door de Duitsche afgevaardigden in
het parlement te Windhoek (de hoofdplaats
van z. W. Afrika) volkomen erkend, en
blijkt bovendien uit tal van andere feiten en
gebeurtenissen.
Zooals men zich herinneren zal, leden de
Duitschers bij de algemeene verkiezingen in
Zuid-West-Afrika eenige maanden geleden een
groote nederlaag, waardoor thans in het par
ament van dit mandaat een meerderheid is
ten gunste- van aansluiting, als vijfde provincie,
bij de Zuid-Afrikaansche Unie.
In Tanganyika duren de moeilijkheden voort,
ofschoon volgens berichten in de Engelsche
bladen een niet onaanzienlijk deel van de Duit
sche bevolking zich afgewend heeft van de
Nazi-propaganda, en niets liever wenscht dan
Vriendschappelijk samen te werken met de
Britsche autoriteiten.
Hoe krachtig de Britsche regeering ook
ijveren moge voor Duitschlands „ge
lijkstelling" op militair gebied en als
Europeesche mogendheid, zij zal er zeker niet
licht toe te vinden zijn koloniale ambities van
bat land aan te moedigen.
En niet op de eerste plaats omdat zulke am
bities voornamelijk bevredigd zouden moeten
Worden door den afstand van Britsch gebied,
ihaar omdat de vestiging van een koloniaal rijk
aanzienlijke versterking der Duitsche vloot
onvermijdelijk zou maken, en aldus dezelfde
Verhoudingen zouden ontstaan welke vóór 1914
inleiding gaven tot den Engelsch-Duitschen
haijver.
Engelands wensch, in vriendschap met
Duitschland te leven, is ongetwijfeld oprecht,
maar het is dan ook de wensch van een land
öat bij nieuwe vijandschap, of zelfs maar bij
hieuwen naijver, niets te winnen en veel te
Verliezen zou hebben.
Onder deze omstandigheden is het begrijpe-
dat de rede, onlangs gehouden door den
^uid-Afrikaanschen minister van verdediging,
ben heer Pirow, ter gelegenheid van een be-
z°ek van den Duitschen kruiser Embden aan
kaapstad, te Londen een alles behalve aange-
hamen indruk gemaakt heeft.
De officieren werden door de regeering wei
hom. geheeten en te Johannesburg werd hun
®en banket aangeboden, waarbij de heer Pirow
®en daverende vriendschapsrede hield.
De minister zeide onder anderen dat „vijf-
tig procent van de Europeesche bevolking der
Unie Duitseh bloed in de aderen heeft" en
ofschoon dit ongetwijfeld het geval is met den
heer Pirow zelf en met den eersten minister,
generaal Hertzog, is toch de overgroote meer-
berheid der 1.200.000 Afrikaanders van zuiver-
Koliandsche afkomst. Verder zijn er 800.000
blanken van Britsche afkomst of nationaliteit,
2oodat er statistisch zeker heel wat af te din
gen valt op de ontboezeming van den heer
Birow.
Maar deze gaf nog een ander blijk van bij
zondere vereering voor zijn gasten. In hoog-
bravende bewoordingen drukte hij de hoop uit
bat Duitschland spoedig weder een koloniale
mogendheid, en wel een koloniale mogendheid
m Afrika zou zijn."
Deze verklaring klinkt eenigszins zonderling
Wanneer men in aanmerking neemt dat de re-
geering der Zuid-Afrikaansche Unie op het
oogenblik de toebereidselen maakt die noodig
zÜn om het mandaatgebied van de voormalige
Duitsche kolonie Zuid-West-Afrika, als vijfde
Provincie bij de Unie in te lijven. De rede van
ben heer Pirow zou zijn gasten dan ook als
een bespotting in de ooren geklonken moeten
hebben! Door de veranderingen, het vorige
Jaar in de grondwet der Unie ingevoerd, zijn
■8e officieele banden welke haar aan het Rijk
eu aan Groot Brittannië binden, zóózeer ver
hakt, dat zij het mandaat van Zuid-West-
1 Afrika even goed aan Duitschland zou kunnen
afstaan als dat zij het als vijfde provincie in
lijfde. Maar het ligt in het minst niet in haar
voornemen Duitschland aldus te helpen „spoe
dig weder een koloniale mogendheid" te wor
den. Integendeel: de autoriteiten te Kaapstad
en Pretoria hebben eenige maanden geleden al
het mogelijke gedaan om de Duitsche actie in
Zuid-West-Afrika te onderdrukken, en dat de
Afrikaanders bij de verkiezingen zulk een on
verwacht-groote overwinning behaalden, heb
ben zij zeker voor een niet gering deel te dan
ken gehad aan den steun, dien zij in alle mo
gelijke vormen van de Unie uit ontvingen.
Wat kan de heer Pirow dan bedoeld
hebben toen hü de hoop uitsprak dat
Duitschland spoedig weder een kolo
niale mogendheid in Afrika zou worden?
Dit vraagt men zich ook te Londen af, en
men heeft slechts één antwoord gevonden. In
Tanganyika voeren de Duitschers reeds een
paar jaren lang een actie, veel krachtiger dan
die welke in Zuid-West-Afrika mislukt is. Het
is deze voormalige kolonie welke zij om ver
schillende redenen het liefst weder in hun be
zit zouden hebben, en de Duitsche regeering
bekostigt de zeer dure emigratie van Duitschers
naar dit mandaatgebied, in de hoop dat zij
binnen afzienbaren tijd de meerderheid over
alle andere blanken zullen krijgen.
Voor de annexatie van Zuid-West-Afrika bij
de Unie is de toestemming van den Volken
bond, maar natuurlijk niet die van Duitschland
noodig. Toch zou het Zuid-Afrika zeer onaan
genaam zijn indien die inlijving de begrijpe
lijke verontwaardiging van Duitschland gaande
maakte. Tal van moeilijkheden en verwikke
lingen zouden, zij het in een eenigszins verwij
derde toekomst, hiervan het gevolg kunnen
zijn. Te Londen neemt men aan dat de Unie-
regeering het bijzonder op prijs zou stellen in
dien Duitschland op ondubbelzinnige wijze blijk
gaf in te stemmen met de inlijving van haar
voormalige kqlonie bij de Unie (die immers
voor 50 pet. van Duitschen bloede is!) Als
tegenprestatie zou de Zuid-Afrikaansche re
geering bereid zijn zoowel te Londen als te
Genève Duitsche aanspraken op de teruggave
van Tanganyika, als kolonie of als mandaat, te
bepleiten.
In hoeverre men te Londen de woorden van
den heer Pirow al te ernstig en letterlijk op
genomen heeft, kunnen wij niet beoordeelen.
Evenmin weten wij of de gevolgtrekkingen
welke men er aan vastgeknoopt heeft, gegrond
zijn. Maar één ding staat vast: de betrekkin
gen tusschen Groot Brittannië en de Unie, of
schoon uiterlijk hartelijk, zijn niet zooals men
ze zou mogen wenschen. De reeds vroeger uit
voerig door ons besproken kwestie der drie pro
tectoraten (Betchuanaland, Swaziland en Ba-
sutoland) draagt reeds veel bij tot het ver
troebelen der verhoudingen. Engelands positie
in Zuid-Afrika is onzekerder dan zij ooit ge
weest is. Een reden te meer waarom een rede,
gelijk de heer Pirow thans gehouden heeft, te
Londen een zeer onbehaaglijken indruk ge
maakt heeft.
2.ecv
lUe j ',ntv<J e° _„vJOt»1
Naar ons ter oore komt, hebben de onderhan
delingen betreffende het goederen- en beta
lingsverkeer tusschen Nederland en Roemenië,
welke naar men weet, de laatste dagen te
's Gravenhage gevoerd worden, een niet zoo
gunstig verloop als men aanvankelijk had ge
hoopt. De moeilijkheden, welke gerezen zijn,
betreffen voornamelijk de clearing. Men hoopt
echter, dat deze besprekingen binnen niet te
langen tijd tot een bevredigende oplossing zul
len leiden.
In Oostelijk Noord-Brabant, meer bijzonder
in de Meierij en de Peel, treedt een toenemende
belangstelling voor ontginningsgronden aan den
dag.
Vóór de crisis bestond onder de landbouwende
bevolking en andere kringen goede vraag naar
dusdanige gronden.
De minder voordeelige situatie in den land
bouw heeft echter de laatste jaren daarin een
wending ten ongunste gebracht. De gemeente
besturen, die in het bezt zijn van woeste gron
den, ontvingen weinig of geen aanvragen meer.
In dezen toestand begint zich geleidelijk ver
betering voor te doen. In verscheidene heide
en veencentra betoonen de landbouwers, en niet
het minst de jongeren onder hen, opnieuw lust
om ontginningsboerderijen te stichten In de om
geving van gedurende de laatste jaren nieuw
gevormde kerkdorpen bijvoorbeeld kan men
getuige zijn van de totstandkoming van steeds
meer boerderijen. Het zijn doorgaans bedrijven
ter grootte van 510 Hectaren.
Analoog aan dit verschijnsel, en mede ter
bestrijding der gevolgen van de werkloosheid,
openbaart zich bij verscheidene gemeentebe
sturen, die woeste gronden bezitten, de drang
om het pad te effenen tot verdere stijging van
het aantal ontginningsboerderijen. Deze drang
mag bij uitstek sociaal worden genoemd, niet
alleen uit een oogpunt van momenteele werk
verschaffing, maar tevens om tegemoet te ko
men aan het bestaande gebrek aan boerderijen.
In een min of meer nabij verschiet zal blijken
hoe zeer waardevolle agrarische arbeid op
deze wijze wordt verricht.
Het meest recente voorbeeld der bovenge
noemde activiteit is dat der gemeente Asten.
Deze Peelgemeente heeft de goedkeuring van
het Departement van Sociale Zaken ontvangen
op het plan tot ontginningsvoorbereiding van
een oppervlakte van 45 Hectaren veen- en hei
degronden. De kosten van dit werk worden be
groot op f 86.000.
Exterieur van het thans gereed gekomen nieuwe gedeelte van het Augustijner
klooster te Witmarsum.
Dinsdag is ingebroken in de sacristie van de
kerk te Mierlo. De dader heeft zich toegang
tot de brandkast verschaft met behulp van
sleutels, die hij daar aantrof en heeft de spaar
potten van de Misdienaars geleegd.
Twee schilders, die in de kerk bezig waren
en den man aan het werk zagen, vermoedden
geen kwaad, doch konden des avonds, toen zij
van den diefstal hoorden, een vrij duidelijk
signalement opgeven.
In den loop van den avond is men er nog
in geslaagd, den man in een bioscoop te Eind
hoven te arresteeren, waarna hij in bewaring
gesteld is.
Aan de Memorie van Antwoord aan de Eerste
Kamer over begrooting van het Departement
van Koloniën voor 1935 wordt het volgende
ontleend:
De opvatting, dat het Moederland in het
„imperium" een leidende plaats inneemt, vindt
in artikel 1 van de Grondwet geen steun. Even
min is dit het geval met de hieruit afgeleide
stelling, dat Nederland in beginsel voor de kosten
van de defensie aansprakelijk zou zijn.
Doch niet alleen daarom acht de minister
van Koloniën die stelling onjuist; ook overwe
gingen verband houdend met den aard der
uitgaven, leiden hem tot die slotsom. Met de
hier aah het woord zijnde leden is hij van
oordeel, dat de defensie een aangelegenheid is,
waarbij het Koninkrijk in zijn geheel belang
heeft. Uit deze waardeering vloeit echter recht
streeks voort, dat dan ook het Koninkrijk in
zijn geheel in de kosten der verdediging moet
bijdragen.
De Gouverneur-Generaal en de Volksraad
kunnen omtrent de samenstelling der vloot in
Indië advies uitbrengen, maar de beslissing
berust bij de Regeering, zoodat de minister van
Defensie daarvoor mede de verantwoordelijk
heid draagt.
Het is volkomen juist, dat de commandant
der Zeemacht niet den minister van Defensie,
maar den Gouverneur-Generaal heeft te advi-
seeren over de samenstelling van de vloot in
Indië.
Voor den Hilversumsóhen Kantonreohter
kwam Dinsdagmiddag in behandeling de zaak
V. A. R. A. contra Martien Beversluis.
De Vara, van meening zijnde, dat de heer
Beversluis in zijn functie als litterair mede
werker aanleiding had gegeven tot onmiddel
lijk ontslag en verbreking van het arbeidscon
tract, verzocht den Kantonrechter haar van
dit contract te ontslaan. Als pleiter voor de
Vara trad op mr. M. v. d. Goes van Naters te
Heerlen, voor den heer Beversluis mr. Simon
de Jong te Amsterdam.
Mr. v. d. Goes van Naters begon zijn uiteen
zetting met de mededeeling dat hij de brochure
van den heer Beversluis „Kaarten op tafel"
mede in het geding zou brengen. De Vara heeft
ontbinding van het contract wegens gewich
tige redenen verzocht; een niet kunnen op
schieten in den werkkring acht spr. reeds vol
doende om tot beëindiging van het contract
te besluiten. De brochure, uitingen en gedra
gingen van den heer Beversluis dwingen daar
toe echter in veel sterkere mate. De Vara heeft
deze zaak voor den Kantonrechter gebracht
omdat men bij het geval-Zwertbroek de ver-
eeniging van „op straat gooien" beschuldigde;
thans geeft men er de voorkeur aan de beslis
sing aan den Kantonrechter te laten. Reeds
voor de heer Beversluis medewerker van de
Vara werd, was hij lid van de S. D. A. P.;
in strijd hiermede beweert de heer Beversluis
dat hij in dien tijd geen lid was. De gedaagde
was tot de Anti-Oorlogsliga toegetreden kort
voor er een verbod van de zijde van de S. D.
A. P. kwam om lid der Liga te zijn. Vooral om
de gedragingen van den heer Beversluis in ver
gaderingen van links-extremistische richting
kan hij niet langer in het bedrijf worden ge
handhaafd. Gedaagde is in steeds sterkere
mate gaan stoken tegen de beweging welke
hem te eten gaf. Herhaaldelijk is door den heer
Beversluis op honende en sarcastische wijze
in een sterk anti-S. D. A. P.-milieu critiek op
de Vara uitgeoefend. Spr. persisteert bij het
verzoek tot ontbinding van het arbeidscontract.
Mr. Simon de Jong betoogde dat ontbinding
van een arbeidscontract uitsluitend tot stand
kan komen indien er zich persoonlijke veran-
Het hoofdbestuur van den Ned. Bioscoop
bond verzoekt ons opname van het volgende
communiqué, dat wij volledigheidshalve in zijn
geheel afdrukken. Het luidt als volgt:
Het hoofdbestuur van den Nederiandschen
Bioscoopbond en het bestuur van de afdeeling
„Het Zuiden" van dien Bond hebben in een
op Maandag 5 Februari 1935 gehouden verga
dering overleg gepleegd over de vraag, of voor
bepaalde vereenigingen, meer in het bijzonder
voor de vereeniging „Filmfront" filmvertoonin-
gen in de bioscooptheaters van de bij den bond
aangesloten leden mogen worden gegeven.
Deze vraag heeft reeds lang de bondsleiding
bezig gehouden en wel wegens de door de ver
eeniging „Filmfront" gevoerde onredelijke agi
tatie tegen het Nederlandsche film- en bios
coopbedrijf.
In de hoofdbestuursvergadering van Dins
dag 29 Januari 1935 was reeds in beginsel be
sloten om de vereeniging „Filmfront" en haar
lei/ers, die tot nu toe op de grofste, persoon
lijke wijze het bioscoopbedrijf bestrijden en hen,
die het bedrijf uitoefenen en/óf leiding geven
in de organisatie, den Nederiandschen Bios
coop bond, beschimpen #n bespotten, geenerlei
faciliteiten meer te verleenen.
Een dag, nadat deze aangelegenheid door het
hoofdbestuur van den Nederiandschen Bios
coopbond was behandeld, werd ter kennis van
het bondsbureau gebracht, dat op Donderdag
31 Januari 1935 door een comité, dat op initia
tief van de Vereeniging „Filmfront" en den
„Bond voor Groote Gezinnen" is samengesteld,
een filmvertooning in het Theater Royal te
Roermond zou worden gegeven. Dit was voor
den directeur van het bureau van den Neder
iandschen Bioscoopbond aanleiding aan de di
rectie van het Theater Royal te Roermond, als
uitvloeisel van het door het hoofdbestuur in
genomen principieele standpunt, telegrafisch te
berichten, dat voorioopig in afwachting van de
beslissing, welke na het tusschen het hoofd
bestuur en het bestuur van de afdeeling „Het
Zuiden" te voeren overleg zal worden genomen,
geen voorstellingen voor de Vereeniging „Film
front" mogen plaats hebben.
Het overleg, dat gisteren tusschen deze beide
bestuurscolleges van den Nederiandschen Bios
coopbond is gepleegd, leidde er toe, dat defi
nitief is besloten in de bioscooptheaters van de
bij den bond aangesloten leden geen voorstel
lingen van de Vereeniging „Filmfront" te doen
houden.
In verschillende in het Zuiden van ons land
verschijnende bladen is de indruk gewekt, als
zou de Nederlandsche Bioscoopbond zich bij
zijn optrecien door anti-katholieke motieven
hebben laten leiden.
Tegen deze verdachtmaking, waarvoor geen
enkele redelijke grond bestaat, wenschen het
hoofdbestuur en het bestuur van de afdeeling
„Het Zuiden" van den Nederiandschen Bios
coopbond met grooten nadruk op te komen.
Voor elke principieele actie, uitgaande van
een groep van katholieken of vereenigingen,
mits niet gevoerd op de onbehoorlijke metho
den, welke de Vereeniging „Filmfront" en haar
leiders toepassen om het bioscoopbedrijf, indien
het haar mogelijk ware, tot op den grond toe
af te breken, zal de Nederlandsche Bioscoop
bond ook gaarne zijn medewerking verleenen.
Er is uiteraard ook geen bezwaar tegen, dat
dan de leden van den Nederiandschen Bios
coopbond voor zulk een katholieke actie hun
bioscoopzalen ter beschikking stellen.
Bereids heeft het hoofdbestuur van den Ne
deriandschen Bioscoopbond zijn medewerking
toegezegd aan verscheidene leiders van de „Ge-
zinsfilmactie" en het is ook bereid met het
Landelijk Comité voor de vervaardiging van de
R.K. Gezinsfilm, mits, los van de Vereeniging
„Filmfront" en haar leiders, te onderhandelen
over het welslagen van de door dat comité on
dernomen pogingen.
NASCHRIFT.
Bij dit communiqué teekenen wij het volgen
de aan:
Ten eerste: In hoeverre de actie van Film
front tegen den Bioscoopbond onredelijk te
noemen is, zal Filmfront zelf moeten verklaren,
doch dat er van eenige „faciliteit" jegens deze
vereeniging nooit sprake geweest is, is een voor
de hand liggend feit, daar alle films, door Film
front betrokken, tegen normale prijzen werden
afgenomen, hetgeen steeds in harmonie met de
betrokken importeurs is geschied.
Ten tweede: het is onjuist, dat het geval te
Roermond de eerste aanleiding is geweest voor
den Bioscoopbond om handelend op te treden.
Dit geschiedde reeds maanden geleden, toen de
bond verbood aan bepaalde katholieke perso
nen, die buiten Filmfront stonden, films te le
veren. Ten derde: uit het bovenstaande blijkt
duidelijk, dat de actie van den Bioscoopbond
niet tegen Filmfront alleen gaat doch tegen 't
katholieke deel van Nederland, een feit, dat
trouwens bevestigd wordt door de uitlatingen
van den bondsdirecteur eenige maanden gele
den in verband met den filmbrand in Hilver
sum.
Ten vierde: het is onjuist dat het bestuur
van den Bioscoopbond onderhandeld heeft met
verschillende leiders van het Comité Gezins
film. Na informatie bleek ons, dat de voorzit
ter van den bond getelefoneerd heeft met den
secretaris van het comité, die tevens secretaris
van Filmfront is en wien de eisch gesteld werd,
dat Filmfront zich zou terugtrekken uit de ac
tie voor de Gezinsfilm, hetgeen geweigerd werd.
Met het comité als zoodanig heeft de bond
nooit onderhandeld.
Ten vijfde: het is eveneens onjuist te noe
men, dat Filmfront het bioscoopbedrijf zou
bestrijden. Deze vereeniging strijdt voor de
goede film en dus tegen de slechte film en het
is niet de schuld van Filmfront dat laatstge
noemde categorie door den Bioscoopbond wordt
beschermd. Indien het waar is, dat Filmfront
tegen den Bioscoopbond strijdt, dan geldt dit
toch alleen de dictatuur van het hoofdbestuur
van dien bond, welke dictatuur weder tot
uiting komt in de eischen, die het hoofdbestuur
inzake de Gezinsfilmactie stelt. Wat zou be
doeld hoofdbestuur zeggen, indien Filmfront
samenwerking toezegde op voorwaarde, dat de
dictatoriale directeur van den bond zou ver
dwijnen? En toch is deze eisch precies gelijk
aan dien van den bond...
deringen bij een der partijen voordoen. Reeds
geruimen tijd wist men bij de Vara dat de heer
Beversluis meer links georiënteerd was dan
sommige andere medewerkers en bestuurders.
Men had hem in Juni 1934 per 1 September
d.a.v. kunnen ontslaan, doch men verzuimde
het jaarcontract te beëindigen. De eenige reden
welke de Vara cheeft om den Kantonrechter
ontbinding van het contract te verzoeken is
dat men er van af wil komen verder loon te
betalen. In de geheele beschuldiging van de
Vara komt geen enkele aanval voor op het
werk in het bedrijf van gedaagde. De veran
deringen moeten niet bij den geschorsten em
ployé worden gezocht, doch bij de omroepver-
eenigirig zelf. Spr. bestreed op juridische gron
den zulks o.m. aan de hand van de statu
ten der vereeniging de identiciteit van de
S. D. A. P., de Vara en de moderne vakbewe
ging. De heer Beversluis richtte zich wel zeer
speciaal tegen de richting, welke de S. D. A. P.
en de moderne vakbeweging den laatsten tijd
nemen. Spr. concludeerde dat ontbinding hier
niet kan worden uitgesproken.
Na uitvoerige repliek door beide partijen be
paalde de Kantonrechter, mr. A. Lugt, de uit
spraak op Dinsdag 5 Maart.
Op de gisteren gehouden Algemeene Vergade
ring van het Koninklijk Instituut voor Inge
nieurs, werd voor het eerst gebruikt een spreek-
sein, aangeboden door Heemaf (Hengelo), in
den trant van haar bekend verkeerssein.
Indien de spreker den hem toegestanen
tijdsduur dreigde te overschrijden, waarschuw
den hem vier groene cirkels, na een minuut tot
drie, daarna twee en een teruggebracht.
Werd desondanks toch doorgesproken, dan
gaven vier roode cirkels aan dat „gestopt"
moest worden en begon tevens een zoemer met
de stem van den voordrager te concurreeren.
Ieder was opgetogen over dit nuttige en be
scheiden instrument, feitelijk onmisbaar in
groote vergaderingen met onderscheidene rede
naars.
Aan boord van het Duitsche s.s. „Ramses",
dat op zijn reis naar Hamburg te Rotterdam
aankwam, bevond zich een 25-jarige Duitsche
verstekeling, die in Marseille aan boord is ge
komen en als verstekeling de reis heeft mede
gemaakt.
Deze Duitscher heeft een zeer avontuur
lijken tijd achter den rug. Hij heeft eenigen
tijd in het Vreemdelingenlegioen dienst gedaan
en in Marokko vertoefd. Tot tweetal toe de
serteerde hij, doch telkens weer Wrd hij ge
grepen. In den zomer van het vorige jaar waag
de hij nogmaals een poging en wist hij het tot
Marseille te brengen. Doch voordat hij zich
aan boord van een schip kon begeven, werd
hij weer gepakt. Toen werd hij veroordeeld tot
eenige maanden vestingstraf, door te brengen
in Marseille.
Na afloop van zijn straftijd zou hij weer naar
Marokko vertrekken, om zijn tijd uit te dienen.
Toen het zoover was, dat hij op transport
gesteld zou worden naar Marokko, wist hij op
het laatste oogenblik weer te ontkomen en
slaagde hij er in zich op het s.s. „Ramses" te
verbergen en met dit schip naar zijn eigen
vaderland koers te zetten.
De man is te Rotterdam bij den Vreemde
lingendienst in bewaring gesteld, in afwachting
van het vertrek van het ss. „Ramses", waar
mede hü de reis naar zijn land zal vervolgen.
De vereeniging van Fondsenhouders heeft een
procedure aanhangig gemaakt tegen het Witte
Kruis" om te geraken tot voortzetting van de
uitloting. In den loop van dit proces heef een
andere groep van lotenhouders geïntervenieerd
om te betoogen, dat ze niet wenschen, dat deze
uitlotingen reeds thans worden voortgezet. Zij
geven er de voorkeur aan te wachten tot het
„Witte Kruis" weer over voldoende fondsen
beschikt om de toekomstige lotingen weer te
verrichten. Voor deze groep trad op mr. v d.
Vegt uit Haarlem. Zoowel het „Witte Kruis"
als de Vereeniging van Fondsenhouders hebben
zich tegen interventie verzet. Zij meenden, dat
deze tweede groep zich moest voegen bij een
der partijen.
De Amsterdamsche rechtbank heeft thans be
slist, dat de lotenhouders die geen voortzet
ting der uitioting wenschen, tot de interventie
zullen worden toegelaten.
Op 22 Februari as. zal voor de vierde kamer
der Amsterdamsche rechtbank de strafzaak be
handeld worden tegen P. Jr. en den Rus W.,
die onlangs door de Nederlandsche Centrale in
zake falsificatiën waren gearresteerd, op het
oogenblik dat zij valsche H.V.A.-aandeelen ver
kochten aan een Amsterdamschen commission-
nair. Deze laatste echter had tijdig de politie
gewaarschuwd, zoodat beide personen konden
worden gearresteerd.
De R. K. Molenaarsbond St. Victor verzoekt
ons opname van het volgende communiqué:
In verband met de schorsing van de C.H.V.
als aangeslotene bij de Akkerbouwcentrale en
de volgens een bericht bij de boeren gewekte
onrust als zouden zij niet bij de particuliere
molenaars kunnen denatureeren, vergaderden
vertegenwoordigers van de Diocesane Mole
naarsbonden van 's Hertogenbosch en Breda.
De vergadering meende zeker op een
schorsingsduur van drie maanden te moeten
rekenen, te meer, omdat van diverse crisisor
ganisaties bekend is, dat hun besturen een een
maal uitgesproken schorsing meenen niet te
mogen vernietigen, maar de beslissing te moe
ten overlaten aan de Tuchtrechtcommissies.
De vergadering besloot door middel van de
pers en de radio aan de boeren te berichten,
dat zij hun rogge rustig aan de particuliere
molenaars en handelaars ter denaturatie kun
nen aanbieden en dat deze denaturatie geschie
den kan voor denzelfden prijs als zij bij de C.
H. V. daarvoor moesten betalen. Voorts zullen
deze boeren nu ook diverse artikelen als vee
voeders en kunstmest bij den particulieren han
del gaan betrekken. De vergadering constateer
de, dat de molenaars en handelaars voor de
door hen verhandelde artikelen volkomen in
staat zijn de vroeger door de C.H.V. verrichte
leverenties op zich te nemen en dat de mole
naars en handelaars in verband met den ver-
moedelijken duur der schorsing daarvoor de
vereischte maatregelen treffen. Reden voor on
gerustheid behoeft dus bij de boeren niet te
bestaan.
In de haven van Amsterdam is binnengeko
men het tot de vloot van de HollandZuid-
Afrika Lijn behoorende vracht- en passagier
schip „Randfontein". In de sluis te IJmuiden
werd den kapitein gevraagd hoe groot de diep
gang van het schip was. Een der ambtenaren op
de sluis, die den diepgang zou opnemen, deelde
mede, dat hij niet kon aflezen hoe groot deze
was, hetgeen hij aan den ingevallen schemer
weet. De kapitein antwoordde toen, dat in ver
band met het feit, dat de diepgang te Hamburg
was opgemeten, men gemakkelijk door een be
rekening omtrent de onderweg verbruikte steen
kool en het waterverbruik kon nagaan wat de
diepgang bedroeg. Toen deze op vermelde wijze
ongeveer was vastgesteld, werd de uitkomst aan
den loods medegedeeld, waarna de „Randfontein"
naar de hoofdstad kon opstoomen.
Toen het schip aan de kade gemeerd lag, gaf
de gezagvoerder aan den tweeden officier op
dracht, achteruit den diepgang precies op te
nemen. Tot groote verbazing van alle opvaren
den deed men toen de ontdekking, dat het schip
zijn achtersteven geheel kwijt was. De steven was
vlak onder den waterspiegel afgebroken, terwijl
het roer een schuinen stand had aangenomen.
De oorzaak van deze schade is onbekend.
De „Randfontein", zooals gemeld, is inmiddels
in het Hendrik-dok van de Amsterdamsche
Droogdok Maatschappij opgenomen, waar hes
schip gerepareerd zal worden.
In de Dinsdagmiddag gehouden zitting van
den Raad voor de Scheepvaart heeft de voor
zitter prof. mr. B. M. Taverne het overleden
lid G. Botje herdacht.
Met groote droefheid, zoo zeide spr., zal de
tijding van zijn heengaan in de geheele scheep
vaartwereld zijn vernomen. De heer Botje was
wel een van de meest bekende gezagvoerders
van onze Nederlandsche koopvaardijvloot, toen
hij op 15 Maart 1927 geroepen werd aan onze
werkzaamheden deel te nemen. Hij kwam als
het ware zoo van de commandobrug in ons
college.
Kapitein Botje was plaatsvervangend lid en
kon dus alleen zitting nemen bij verhindering
van een der gewone leden. Toch hebben wü
het geluk gehad vele malen van zijn groote er
varing zijn mild en bezadigd oordeel, party te
trekken.
Er ging een weldoende rust uit van zijn ge
heele wezen, een rust, welke elke door hem uit
gesproken meening tot een vertrouwenwekkend,
weloverwogen oordeel maakte. Men had een
veilig gevoel, wanneer men, by de beoordeeling
van een moeilijk geval Botje aan zijn zyde had.
Hij was een man van fyne eruditie, een kenner
van onze schoone Nederlandsche taal als wei
nigen. Menigmaal heb ik, bij de redactie van
de uitspraken van den Raad, ook van zijne taal
kundige opmerkingen geprofiteerd. Zijn nobele
markante persoonlijkheid zal nog lang bij den
Raad voor de Scheepvaart biyven voortleven.
De Inspecteur-generaal voor de Scheepvaart,
de heer C. Fock, heeft zich bij deze woorden
aangesloten.
Met het a.s. „Fostatt" is te Rotterdam aan
gekomen de 26-jarige Mosa Massoud, die te
Port Said met enkele andere landgenooten be
last was geweest met het laden van kolen aan
boord van het schip. Nadat hij zijn taak vol
bracht had, heeft hij zich aan boord van dit
schip op een verborgen plekje ter ruste gelegd
en is in slaap gevallen. Het schip vertrok en
Mosa sliep nog steeds. Toen hij eindelijk ont
waakte, was het niet meer mogelijk den man
aan wal te zetten en zoo moest hij noodge
dwongen de reis naar Rotterdam meemaken.
Aldaar is hy ter beschikking gesteld van den
Vreemdelingendienst, die den Egyptenaar zoo
spoedig mogelijk per schip naar zijn plaats van
herkomst zal terugzenden.
In de abdijkerk van het Trappistenklooster
te Tegelen zal Z. H. Exc. Mgr. Dr. Lemmens,
Zaterdag 9 Februari as. het H. Priesterschap
toedienen aan de Eerw. Fraters Trppisten: Ru-
moldus Brands, Anselmus Cuijpers, Leonardus
Peeters, Willibrord van Schie en Dyonisius Go-
nerad. Drie fraters uit de abdy te Echt zullen
het subdiaconaat en enkele fraters van de Pa
ters van het H. Sacrment te Baarlo het diaco
naat ontvangen.