DUITSCHLANDS KOLONIALE VERLANGENS De katholieke filmactie PALMOLIVE li DE REDE VAN MINISTER PIROW INBRAAK IN SACRISTIE NIEUWE STRIJD WOENSDAG 6 FEBRUARI 1935 Richtte hij het oog op Tanganyika? 1 Geen gunstig verloop Zienswijze van den Bond Schorsing der C.H.V. Kerkelijk Leven Moeilijkheden bij de handels besprekingen met Roemenië HEIDE EN VEEN IN CULTUUR Herlevende animo voor ontgin- ningsgronden KiSil Brutale dief weldra gearresteerd BEGROOTING VAN KOLONIËN Verdeeling van de kosten der vloot MARTIEN BEVERSLUIS EN DE V.A.R.A* Behandeling van de zaak voor het kantongerecht De Bioscoopbond in conflict met Filmfront en Gezinsfilm TEGEN BREEDSPRAKIGHEID Een waarschuwend sein VERSTEKELING ONTDEKT Avontuurlijk deserteur uit het Vreemdelingenlegioen UITLOTINGEN WITTE KRUIS Rechtbank staat interventie toe VALSCHE AANDEELEN Aanbieders worden berecht De houding der particuliere molenaars SCHIP ZONDER ACHTER STEVEN Verlies een raadsel KAPITEIN BOTJE HERDACHT In Raad voor Scheepvaart ONAANGENAAM ONTWAKEN Op een schip ingeslapen en in volle zee wakker geworden H.H. WIJDINGEN (Van onzen Londenschen correspondent) 4 Februari 1935. Terwijl Hitier en zijn ministers voortdu rend vragen om gelijkheid van rechten, is er geen enkel teeken dat er op wijst dat zij behalve op bewapeningsgebied, ook reeds vastgesteld hebben wat zij hiermede be doelen. Dat Duitschlands eischen snel aan groeien bleek uit een rede, Zaterdag gehouden door dr. Schnee, den vroegeren gouverneur van het toenmalige Duitseh Zuid-West Afrika. „In een rede te Halle herinnerde deze er aan hoe Duitschland uit de rij der koloniale mo gendheden gezet was. Het Duitsche volk zeide hij kan in dezen staat van zaken niet blijven berusten, maar moet zijn eigen kolo niën weder opeischen." De correspondent vraagt zich af of Duitsch lands „gelijkheids"-eischen ook de teruggave van voormalige koloniën omvatten.. De vraag is, vooral van Engelsch standpunt bezien, van groot belang. Er is in theorie natuurlijk niets dat Duitsch land zou beletten opnieuw koloniën te vestigen; het practische bezwaar evenwel is dat er geen noemenswaardig gebied meer bestaat, dat de moeite van het koloniseeren waard is. Duitsch land zou dus alleen opnieuw koloniale mogend heid kunnen worden, indien andere landen ge bied wilden afstaan, en het spreekt van zelf bat de Duitschers in dit verband op de eerste Plaats denken aan hun eigen voormalige be zittingen, vooral voor zoover deze onder Vol- kenbonds-mandaat staan. Dat dit denken ook herhaaldelijk in actie omgezet wordt, blijkt uit de vele moeilijkheden, Welke vooral de laatste twee jaren gerezen zijn tusschen Duitschers en Engelschen (of Engel- schen en Afrikaanders) in Zuid-West-Afrika, bat een mandaat is onder de Unie, en in Tanganyika, dat Britsch mandaat is. Dat de Duitsche actie daar van Berlijn uit bestuurd Wordt, is door de Duitsche afgevaardigden in het parlement te Windhoek (de hoofdplaats van z. W. Afrika) volkomen erkend, en blijkt bovendien uit tal van andere feiten en gebeurtenissen. Zooals men zich herinneren zal, leden de Duitschers bij de algemeene verkiezingen in Zuid-West-Afrika eenige maanden geleden een groote nederlaag, waardoor thans in het par ament van dit mandaat een meerderheid is ten gunste- van aansluiting, als vijfde provincie, bij de Zuid-Afrikaansche Unie. In Tanganyika duren de moeilijkheden voort, ofschoon volgens berichten in de Engelsche bladen een niet onaanzienlijk deel van de Duit sche bevolking zich afgewend heeft van de Nazi-propaganda, en niets liever wenscht dan Vriendschappelijk samen te werken met de Britsche autoriteiten. Hoe krachtig de Britsche regeering ook ijveren moge voor Duitschlands „ge lijkstelling" op militair gebied en als Europeesche mogendheid, zij zal er zeker niet licht toe te vinden zijn koloniale ambities van bat land aan te moedigen. En niet op de eerste plaats omdat zulke am bities voornamelijk bevredigd zouden moeten Worden door den afstand van Britsch gebied, ihaar omdat de vestiging van een koloniaal rijk aanzienlijke versterking der Duitsche vloot onvermijdelijk zou maken, en aldus dezelfde Verhoudingen zouden ontstaan welke vóór 1914 inleiding gaven tot den Engelsch-Duitschen haijver. Engelands wensch, in vriendschap met Duitschland te leven, is ongetwijfeld oprecht, maar het is dan ook de wensch van een land öat bij nieuwe vijandschap, of zelfs maar bij hieuwen naijver, niets te winnen en veel te Verliezen zou hebben. Onder deze omstandigheden is het begrijpe- dat de rede, onlangs gehouden door den ^uid-Afrikaanschen minister van verdediging, ben heer Pirow, ter gelegenheid van een be- z°ek van den Duitschen kruiser Embden aan kaapstad, te Londen een alles behalve aange- hamen indruk gemaakt heeft. De officieren werden door de regeering wei hom. geheeten en te Johannesburg werd hun ®en banket aangeboden, waarbij de heer Pirow ®en daverende vriendschapsrede hield. De minister zeide onder anderen dat „vijf- tig procent van de Europeesche bevolking der Unie Duitseh bloed in de aderen heeft" en ofschoon dit ongetwijfeld het geval is met den heer Pirow zelf en met den eersten minister, generaal Hertzog, is toch de overgroote meer- berheid der 1.200.000 Afrikaanders van zuiver- Koliandsche afkomst. Verder zijn er 800.000 blanken van Britsche afkomst of nationaliteit, 2oodat er statistisch zeker heel wat af te din gen valt op de ontboezeming van den heer Birow. Maar deze gaf nog een ander blijk van bij zondere vereering voor zijn gasten. In hoog- bravende bewoordingen drukte hij de hoop uit bat Duitschland spoedig weder een koloniale mogendheid, en wel een koloniale mogendheid m Afrika zou zijn." Deze verklaring klinkt eenigszins zonderling Wanneer men in aanmerking neemt dat de re- geering der Zuid-Afrikaansche Unie op het oogenblik de toebereidselen maakt die noodig zÜn om het mandaatgebied van de voormalige Duitsche kolonie Zuid-West-Afrika, als vijfde Provincie bij de Unie in te lijven. De rede van ben heer Pirow zou zijn gasten dan ook als een bespotting in de ooren geklonken moeten hebben! Door de veranderingen, het vorige Jaar in de grondwet der Unie ingevoerd, zijn ■8e officieele banden welke haar aan het Rijk eu aan Groot Brittannië binden, zóózeer ver hakt, dat zij het mandaat van Zuid-West- 1 Afrika even goed aan Duitschland zou kunnen afstaan als dat zij het als vijfde provincie in lijfde. Maar het ligt in het minst niet in haar voornemen Duitschland aldus te helpen „spoe dig weder een koloniale mogendheid" te wor den. Integendeel: de autoriteiten te Kaapstad en Pretoria hebben eenige maanden geleden al het mogelijke gedaan om de Duitsche actie in Zuid-West-Afrika te onderdrukken, en dat de Afrikaanders bij de verkiezingen zulk een on verwacht-groote overwinning behaalden, heb ben zij zeker voor een niet gering deel te dan ken gehad aan den steun, dien zij in alle mo gelijke vormen van de Unie uit ontvingen. Wat kan de heer Pirow dan bedoeld hebben toen hü de hoop uitsprak dat Duitschland spoedig weder een kolo niale mogendheid in Afrika zou worden? Dit vraagt men zich ook te Londen af, en men heeft slechts één antwoord gevonden. In Tanganyika voeren de Duitschers reeds een paar jaren lang een actie, veel krachtiger dan die welke in Zuid-West-Afrika mislukt is. Het is deze voormalige kolonie welke zij om ver schillende redenen het liefst weder in hun be zit zouden hebben, en de Duitsche regeering bekostigt de zeer dure emigratie van Duitschers naar dit mandaatgebied, in de hoop dat zij binnen afzienbaren tijd de meerderheid over alle andere blanken zullen krijgen. Voor de annexatie van Zuid-West-Afrika bij de Unie is de toestemming van den Volken bond, maar natuurlijk niet die van Duitschland noodig. Toch zou het Zuid-Afrika zeer onaan genaam zijn indien die inlijving de begrijpe lijke verontwaardiging van Duitschland gaande maakte. Tal van moeilijkheden en verwikke lingen zouden, zij het in een eenigszins verwij derde toekomst, hiervan het gevolg kunnen zijn. Te Londen neemt men aan dat de Unie- regeering het bijzonder op prijs zou stellen in dien Duitschland op ondubbelzinnige wijze blijk gaf in te stemmen met de inlijving van haar voormalige kqlonie bij de Unie (die immers voor 50 pet. van Duitschen bloede is!) Als tegenprestatie zou de Zuid-Afrikaansche re geering bereid zijn zoowel te Londen als te Genève Duitsche aanspraken op de teruggave van Tanganyika, als kolonie of als mandaat, te bepleiten. In hoeverre men te Londen de woorden van den heer Pirow al te ernstig en letterlijk op genomen heeft, kunnen wij niet beoordeelen. Evenmin weten wij of de gevolgtrekkingen welke men er aan vastgeknoopt heeft, gegrond zijn. Maar één ding staat vast: de betrekkin gen tusschen Groot Brittannië en de Unie, of schoon uiterlijk hartelijk, zijn niet zooals men ze zou mogen wenschen. De reeds vroeger uit voerig door ons besproken kwestie der drie pro tectoraten (Betchuanaland, Swaziland en Ba- sutoland) draagt reeds veel bij tot het ver troebelen der verhoudingen. Engelands positie in Zuid-Afrika is onzekerder dan zij ooit ge weest is. Een reden te meer waarom een rede, gelijk de heer Pirow thans gehouden heeft, te Londen een zeer onbehaaglijken indruk ge maakt heeft. 2.ecv lUe j ',ntv<J e° _„vJOt»1 Naar ons ter oore komt, hebben de onderhan delingen betreffende het goederen- en beta lingsverkeer tusschen Nederland en Roemenië, welke naar men weet, de laatste dagen te 's Gravenhage gevoerd worden, een niet zoo gunstig verloop als men aanvankelijk had ge hoopt. De moeilijkheden, welke gerezen zijn, betreffen voornamelijk de clearing. Men hoopt echter, dat deze besprekingen binnen niet te langen tijd tot een bevredigende oplossing zul len leiden. In Oostelijk Noord-Brabant, meer bijzonder in de Meierij en de Peel, treedt een toenemende belangstelling voor ontginningsgronden aan den dag. Vóór de crisis bestond onder de landbouwende bevolking en andere kringen goede vraag naar dusdanige gronden. De minder voordeelige situatie in den land bouw heeft echter de laatste jaren daarin een wending ten ongunste gebracht. De gemeente besturen, die in het bezt zijn van woeste gron den, ontvingen weinig of geen aanvragen meer. In dezen toestand begint zich geleidelijk ver betering voor te doen. In verscheidene heide en veencentra betoonen de landbouwers, en niet het minst de jongeren onder hen, opnieuw lust om ontginningsboerderijen te stichten In de om geving van gedurende de laatste jaren nieuw gevormde kerkdorpen bijvoorbeeld kan men getuige zijn van de totstandkoming van steeds meer boerderijen. Het zijn doorgaans bedrijven ter grootte van 510 Hectaren. Analoog aan dit verschijnsel, en mede ter bestrijding der gevolgen van de werkloosheid, openbaart zich bij verscheidene gemeentebe sturen, die woeste gronden bezitten, de drang om het pad te effenen tot verdere stijging van het aantal ontginningsboerderijen. Deze drang mag bij uitstek sociaal worden genoemd, niet alleen uit een oogpunt van momenteele werk verschaffing, maar tevens om tegemoet te ko men aan het bestaande gebrek aan boerderijen. In een min of meer nabij verschiet zal blijken hoe zeer waardevolle agrarische arbeid op deze wijze wordt verricht. Het meest recente voorbeeld der bovenge noemde activiteit is dat der gemeente Asten. Deze Peelgemeente heeft de goedkeuring van het Departement van Sociale Zaken ontvangen op het plan tot ontginningsvoorbereiding van een oppervlakte van 45 Hectaren veen- en hei degronden. De kosten van dit werk worden be groot op f 86.000. Exterieur van het thans gereed gekomen nieuwe gedeelte van het Augustijner klooster te Witmarsum. Dinsdag is ingebroken in de sacristie van de kerk te Mierlo. De dader heeft zich toegang tot de brandkast verschaft met behulp van sleutels, die hij daar aantrof en heeft de spaar potten van de Misdienaars geleegd. Twee schilders, die in de kerk bezig waren en den man aan het werk zagen, vermoedden geen kwaad, doch konden des avonds, toen zij van den diefstal hoorden, een vrij duidelijk signalement opgeven. In den loop van den avond is men er nog in geslaagd, den man in een bioscoop te Eind hoven te arresteeren, waarna hij in bewaring gesteld is. Aan de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer over begrooting van het Departement van Koloniën voor 1935 wordt het volgende ontleend: De opvatting, dat het Moederland in het „imperium" een leidende plaats inneemt, vindt in artikel 1 van de Grondwet geen steun. Even min is dit het geval met de hieruit afgeleide stelling, dat Nederland in beginsel voor de kosten van de defensie aansprakelijk zou zijn. Doch niet alleen daarom acht de minister van Koloniën die stelling onjuist; ook overwe gingen verband houdend met den aard der uitgaven, leiden hem tot die slotsom. Met de hier aah het woord zijnde leden is hij van oordeel, dat de defensie een aangelegenheid is, waarbij het Koninkrijk in zijn geheel belang heeft. Uit deze waardeering vloeit echter recht streeks voort, dat dan ook het Koninkrijk in zijn geheel in de kosten der verdediging moet bijdragen. De Gouverneur-Generaal en de Volksraad kunnen omtrent de samenstelling der vloot in Indië advies uitbrengen, maar de beslissing berust bij de Regeering, zoodat de minister van Defensie daarvoor mede de verantwoordelijk heid draagt. Het is volkomen juist, dat de commandant der Zeemacht niet den minister van Defensie, maar den Gouverneur-Generaal heeft te advi- seeren over de samenstelling van de vloot in Indië. Voor den Hilversumsóhen Kantonreohter kwam Dinsdagmiddag in behandeling de zaak V. A. R. A. contra Martien Beversluis. De Vara, van meening zijnde, dat de heer Beversluis in zijn functie als litterair mede werker aanleiding had gegeven tot onmiddel lijk ontslag en verbreking van het arbeidscon tract, verzocht den Kantonrechter haar van dit contract te ontslaan. Als pleiter voor de Vara trad op mr. M. v. d. Goes van Naters te Heerlen, voor den heer Beversluis mr. Simon de Jong te Amsterdam. Mr. v. d. Goes van Naters begon zijn uiteen zetting met de mededeeling dat hij de brochure van den heer Beversluis „Kaarten op tafel" mede in het geding zou brengen. De Vara heeft ontbinding van het contract wegens gewich tige redenen verzocht; een niet kunnen op schieten in den werkkring acht spr. reeds vol doende om tot beëindiging van het contract te besluiten. De brochure, uitingen en gedra gingen van den heer Beversluis dwingen daar toe echter in veel sterkere mate. De Vara heeft deze zaak voor den Kantonrechter gebracht omdat men bij het geval-Zwertbroek de ver- eeniging van „op straat gooien" beschuldigde; thans geeft men er de voorkeur aan de beslis sing aan den Kantonrechter te laten. Reeds voor de heer Beversluis medewerker van de Vara werd, was hij lid van de S. D. A. P.; in strijd hiermede beweert de heer Beversluis dat hij in dien tijd geen lid was. De gedaagde was tot de Anti-Oorlogsliga toegetreden kort voor er een verbod van de zijde van de S. D. A. P. kwam om lid der Liga te zijn. Vooral om de gedragingen van den heer Beversluis in ver gaderingen van links-extremistische richting kan hij niet langer in het bedrijf worden ge handhaafd. Gedaagde is in steeds sterkere mate gaan stoken tegen de beweging welke hem te eten gaf. Herhaaldelijk is door den heer Beversluis op honende en sarcastische wijze in een sterk anti-S. D. A. P.-milieu critiek op de Vara uitgeoefend. Spr. persisteert bij het verzoek tot ontbinding van het arbeidscontract. Mr. Simon de Jong betoogde dat ontbinding van een arbeidscontract uitsluitend tot stand kan komen indien er zich persoonlijke veran- Het hoofdbestuur van den Ned. Bioscoop bond verzoekt ons opname van het volgende communiqué, dat wij volledigheidshalve in zijn geheel afdrukken. Het luidt als volgt: Het hoofdbestuur van den Nederiandschen Bioscoopbond en het bestuur van de afdeeling „Het Zuiden" van dien Bond hebben in een op Maandag 5 Februari 1935 gehouden verga dering overleg gepleegd over de vraag, of voor bepaalde vereenigingen, meer in het bijzonder voor de vereeniging „Filmfront" filmvertoonin- gen in de bioscooptheaters van de bij den bond aangesloten leden mogen worden gegeven. Deze vraag heeft reeds lang de bondsleiding bezig gehouden en wel wegens de door de ver eeniging „Filmfront" gevoerde onredelijke agi tatie tegen het Nederlandsche film- en bios coopbedrijf. In de hoofdbestuursvergadering van Dins dag 29 Januari 1935 was reeds in beginsel be sloten om de vereeniging „Filmfront" en haar lei/ers, die tot nu toe op de grofste, persoon lijke wijze het bioscoopbedrijf bestrijden en hen, die het bedrijf uitoefenen en/óf leiding geven in de organisatie, den Nederiandschen Bios coop bond, beschimpen #n bespotten, geenerlei faciliteiten meer te verleenen. Een dag, nadat deze aangelegenheid door het hoofdbestuur van den Nederiandschen Bios coopbond was behandeld, werd ter kennis van het bondsbureau gebracht, dat op Donderdag 31 Januari 1935 door een comité, dat op initia tief van de Vereeniging „Filmfront" en den „Bond voor Groote Gezinnen" is samengesteld, een filmvertooning in het Theater Royal te Roermond zou worden gegeven. Dit was voor den directeur van het bureau van den Neder iandschen Bioscoopbond aanleiding aan de di rectie van het Theater Royal te Roermond, als uitvloeisel van het door het hoofdbestuur in genomen principieele standpunt, telegrafisch te berichten, dat voorioopig in afwachting van de beslissing, welke na het tusschen het hoofd bestuur en het bestuur van de afdeeling „Het Zuiden" te voeren overleg zal worden genomen, geen voorstellingen voor de Vereeniging „Film front" mogen plaats hebben. Het overleg, dat gisteren tusschen deze beide bestuurscolleges van den Nederiandschen Bios coopbond is gepleegd, leidde er toe, dat defi nitief is besloten in de bioscooptheaters van de bij den bond aangesloten leden geen voorstel lingen van de Vereeniging „Filmfront" te doen houden. In verschillende in het Zuiden van ons land verschijnende bladen is de indruk gewekt, als zou de Nederlandsche Bioscoopbond zich bij zijn optrecien door anti-katholieke motieven hebben laten leiden. Tegen deze verdachtmaking, waarvoor geen enkele redelijke grond bestaat, wenschen het hoofdbestuur en het bestuur van de afdeeling „Het Zuiden" van den Nederiandschen Bios coopbond met grooten nadruk op te komen. Voor elke principieele actie, uitgaande van een groep van katholieken of vereenigingen, mits niet gevoerd op de onbehoorlijke metho den, welke de Vereeniging „Filmfront" en haar leiders toepassen om het bioscoopbedrijf, indien het haar mogelijk ware, tot op den grond toe af te breken, zal de Nederlandsche Bioscoop bond ook gaarne zijn medewerking verleenen. Er is uiteraard ook geen bezwaar tegen, dat dan de leden van den Nederiandschen Bios coopbond voor zulk een katholieke actie hun bioscoopzalen ter beschikking stellen. Bereids heeft het hoofdbestuur van den Ne deriandschen Bioscoopbond zijn medewerking toegezegd aan verscheidene leiders van de „Ge- zinsfilmactie" en het is ook bereid met het Landelijk Comité voor de vervaardiging van de R.K. Gezinsfilm, mits, los van de Vereeniging „Filmfront" en haar leiders, te onderhandelen over het welslagen van de door dat comité on dernomen pogingen. NASCHRIFT. Bij dit communiqué teekenen wij het volgen de aan: Ten eerste: In hoeverre de actie van Film front tegen den Bioscoopbond onredelijk te noemen is, zal Filmfront zelf moeten verklaren, doch dat er van eenige „faciliteit" jegens deze vereeniging nooit sprake geweest is, is een voor de hand liggend feit, daar alle films, door Film front betrokken, tegen normale prijzen werden afgenomen, hetgeen steeds in harmonie met de betrokken importeurs is geschied. Ten tweede: het is onjuist, dat het geval te Roermond de eerste aanleiding is geweest voor den Bioscoopbond om handelend op te treden. Dit geschiedde reeds maanden geleden, toen de bond verbood aan bepaalde katholieke perso nen, die buiten Filmfront stonden, films te le veren. Ten derde: uit het bovenstaande blijkt duidelijk, dat de actie van den Bioscoopbond niet tegen Filmfront alleen gaat doch tegen 't katholieke deel van Nederland, een feit, dat trouwens bevestigd wordt door de uitlatingen van den bondsdirecteur eenige maanden gele den in verband met den filmbrand in Hilver sum. Ten vierde: het is onjuist dat het bestuur van den Bioscoopbond onderhandeld heeft met verschillende leiders van het Comité Gezins film. Na informatie bleek ons, dat de voorzit ter van den bond getelefoneerd heeft met den secretaris van het comité, die tevens secretaris van Filmfront is en wien de eisch gesteld werd, dat Filmfront zich zou terugtrekken uit de ac tie voor de Gezinsfilm, hetgeen geweigerd werd. Met het comité als zoodanig heeft de bond nooit onderhandeld. Ten vijfde: het is eveneens onjuist te noe men, dat Filmfront het bioscoopbedrijf zou bestrijden. Deze vereeniging strijdt voor de goede film en dus tegen de slechte film en het is niet de schuld van Filmfront dat laatstge noemde categorie door den Bioscoopbond wordt beschermd. Indien het waar is, dat Filmfront tegen den Bioscoopbond strijdt, dan geldt dit toch alleen de dictatuur van het hoofdbestuur van dien bond, welke dictatuur weder tot uiting komt in de eischen, die het hoofdbestuur inzake de Gezinsfilmactie stelt. Wat zou be doeld hoofdbestuur zeggen, indien Filmfront samenwerking toezegde op voorwaarde, dat de dictatoriale directeur van den bond zou ver dwijnen? En toch is deze eisch precies gelijk aan dien van den bond... deringen bij een der partijen voordoen. Reeds geruimen tijd wist men bij de Vara dat de heer Beversluis meer links georiënteerd was dan sommige andere medewerkers en bestuurders. Men had hem in Juni 1934 per 1 September d.a.v. kunnen ontslaan, doch men verzuimde het jaarcontract te beëindigen. De eenige reden welke de Vara cheeft om den Kantonrechter ontbinding van het contract te verzoeken is dat men er van af wil komen verder loon te betalen. In de geheele beschuldiging van de Vara komt geen enkele aanval voor op het werk in het bedrijf van gedaagde. De veran deringen moeten niet bij den geschorsten em ployé worden gezocht, doch bij de omroepver- eenigirig zelf. Spr. bestreed op juridische gron den zulks o.m. aan de hand van de statu ten der vereeniging de identiciteit van de S. D. A. P., de Vara en de moderne vakbewe ging. De heer Beversluis richtte zich wel zeer speciaal tegen de richting, welke de S. D. A. P. en de moderne vakbeweging den laatsten tijd nemen. Spr. concludeerde dat ontbinding hier niet kan worden uitgesproken. Na uitvoerige repliek door beide partijen be paalde de Kantonrechter, mr. A. Lugt, de uit spraak op Dinsdag 5 Maart. Op de gisteren gehouden Algemeene Vergade ring van het Koninklijk Instituut voor Inge nieurs, werd voor het eerst gebruikt een spreek- sein, aangeboden door Heemaf (Hengelo), in den trant van haar bekend verkeerssein. Indien de spreker den hem toegestanen tijdsduur dreigde te overschrijden, waarschuw den hem vier groene cirkels, na een minuut tot drie, daarna twee en een teruggebracht. Werd desondanks toch doorgesproken, dan gaven vier roode cirkels aan dat „gestopt" moest worden en begon tevens een zoemer met de stem van den voordrager te concurreeren. Ieder was opgetogen over dit nuttige en be scheiden instrument, feitelijk onmisbaar in groote vergaderingen met onderscheidene rede naars. Aan boord van het Duitsche s.s. „Ramses", dat op zijn reis naar Hamburg te Rotterdam aankwam, bevond zich een 25-jarige Duitsche verstekeling, die in Marseille aan boord is ge komen en als verstekeling de reis heeft mede gemaakt. Deze Duitscher heeft een zeer avontuur lijken tijd achter den rug. Hij heeft eenigen tijd in het Vreemdelingenlegioen dienst gedaan en in Marokko vertoefd. Tot tweetal toe de serteerde hij, doch telkens weer Wrd hij ge grepen. In den zomer van het vorige jaar waag de hij nogmaals een poging en wist hij het tot Marseille te brengen. Doch voordat hij zich aan boord van een schip kon begeven, werd hij weer gepakt. Toen werd hij veroordeeld tot eenige maanden vestingstraf, door te brengen in Marseille. Na afloop van zijn straftijd zou hij weer naar Marokko vertrekken, om zijn tijd uit te dienen. Toen het zoover was, dat hij op transport gesteld zou worden naar Marokko, wist hij op het laatste oogenblik weer te ontkomen en slaagde hij er in zich op het s.s. „Ramses" te verbergen en met dit schip naar zijn eigen vaderland koers te zetten. De man is te Rotterdam bij den Vreemde lingendienst in bewaring gesteld, in afwachting van het vertrek van het ss. „Ramses", waar mede hü de reis naar zijn land zal vervolgen. De vereeniging van Fondsenhouders heeft een procedure aanhangig gemaakt tegen het Witte Kruis" om te geraken tot voortzetting van de uitloting. In den loop van dit proces heef een andere groep van lotenhouders geïntervenieerd om te betoogen, dat ze niet wenschen, dat deze uitlotingen reeds thans worden voortgezet. Zij geven er de voorkeur aan te wachten tot het „Witte Kruis" weer over voldoende fondsen beschikt om de toekomstige lotingen weer te verrichten. Voor deze groep trad op mr. v d. Vegt uit Haarlem. Zoowel het „Witte Kruis" als de Vereeniging van Fondsenhouders hebben zich tegen interventie verzet. Zij meenden, dat deze tweede groep zich moest voegen bij een der partijen. De Amsterdamsche rechtbank heeft thans be slist, dat de lotenhouders die geen voortzet ting der uitioting wenschen, tot de interventie zullen worden toegelaten. Op 22 Februari as. zal voor de vierde kamer der Amsterdamsche rechtbank de strafzaak be handeld worden tegen P. Jr. en den Rus W., die onlangs door de Nederlandsche Centrale in zake falsificatiën waren gearresteerd, op het oogenblik dat zij valsche H.V.A.-aandeelen ver kochten aan een Amsterdamschen commission- nair. Deze laatste echter had tijdig de politie gewaarschuwd, zoodat beide personen konden worden gearresteerd. De R. K. Molenaarsbond St. Victor verzoekt ons opname van het volgende communiqué: In verband met de schorsing van de C.H.V. als aangeslotene bij de Akkerbouwcentrale en de volgens een bericht bij de boeren gewekte onrust als zouden zij niet bij de particuliere molenaars kunnen denatureeren, vergaderden vertegenwoordigers van de Diocesane Mole naarsbonden van 's Hertogenbosch en Breda. De vergadering meende zeker op een schorsingsduur van drie maanden te moeten rekenen, te meer, omdat van diverse crisisor ganisaties bekend is, dat hun besturen een een maal uitgesproken schorsing meenen niet te mogen vernietigen, maar de beslissing te moe ten overlaten aan de Tuchtrechtcommissies. De vergadering besloot door middel van de pers en de radio aan de boeren te berichten, dat zij hun rogge rustig aan de particuliere molenaars en handelaars ter denaturatie kun nen aanbieden en dat deze denaturatie geschie den kan voor denzelfden prijs als zij bij de C. H. V. daarvoor moesten betalen. Voorts zullen deze boeren nu ook diverse artikelen als vee voeders en kunstmest bij den particulieren han del gaan betrekken. De vergadering constateer de, dat de molenaars en handelaars voor de door hen verhandelde artikelen volkomen in staat zijn de vroeger door de C.H.V. verrichte leverenties op zich te nemen en dat de mole naars en handelaars in verband met den ver- moedelijken duur der schorsing daarvoor de vereischte maatregelen treffen. Reden voor on gerustheid behoeft dus bij de boeren niet te bestaan. In de haven van Amsterdam is binnengeko men het tot de vloot van de HollandZuid- Afrika Lijn behoorende vracht- en passagier schip „Randfontein". In de sluis te IJmuiden werd den kapitein gevraagd hoe groot de diep gang van het schip was. Een der ambtenaren op de sluis, die den diepgang zou opnemen, deelde mede, dat hij niet kon aflezen hoe groot deze was, hetgeen hij aan den ingevallen schemer weet. De kapitein antwoordde toen, dat in ver band met het feit, dat de diepgang te Hamburg was opgemeten, men gemakkelijk door een be rekening omtrent de onderweg verbruikte steen kool en het waterverbruik kon nagaan wat de diepgang bedroeg. Toen deze op vermelde wijze ongeveer was vastgesteld, werd de uitkomst aan den loods medegedeeld, waarna de „Randfontein" naar de hoofdstad kon opstoomen. Toen het schip aan de kade gemeerd lag, gaf de gezagvoerder aan den tweeden officier op dracht, achteruit den diepgang precies op te nemen. Tot groote verbazing van alle opvaren den deed men toen de ontdekking, dat het schip zijn achtersteven geheel kwijt was. De steven was vlak onder den waterspiegel afgebroken, terwijl het roer een schuinen stand had aangenomen. De oorzaak van deze schade is onbekend. De „Randfontein", zooals gemeld, is inmiddels in het Hendrik-dok van de Amsterdamsche Droogdok Maatschappij opgenomen, waar hes schip gerepareerd zal worden. In de Dinsdagmiddag gehouden zitting van den Raad voor de Scheepvaart heeft de voor zitter prof. mr. B. M. Taverne het overleden lid G. Botje herdacht. Met groote droefheid, zoo zeide spr., zal de tijding van zijn heengaan in de geheele scheep vaartwereld zijn vernomen. De heer Botje was wel een van de meest bekende gezagvoerders van onze Nederlandsche koopvaardijvloot, toen hij op 15 Maart 1927 geroepen werd aan onze werkzaamheden deel te nemen. Hij kwam als het ware zoo van de commandobrug in ons college. Kapitein Botje was plaatsvervangend lid en kon dus alleen zitting nemen bij verhindering van een der gewone leden. Toch hebben wü het geluk gehad vele malen van zijn groote er varing zijn mild en bezadigd oordeel, party te trekken. Er ging een weldoende rust uit van zijn ge heele wezen, een rust, welke elke door hem uit gesproken meening tot een vertrouwenwekkend, weloverwogen oordeel maakte. Men had een veilig gevoel, wanneer men, by de beoordeeling van een moeilijk geval Botje aan zijn zyde had. Hij was een man van fyne eruditie, een kenner van onze schoone Nederlandsche taal als wei nigen. Menigmaal heb ik, bij de redactie van de uitspraken van den Raad, ook van zijne taal kundige opmerkingen geprofiteerd. Zijn nobele markante persoonlijkheid zal nog lang bij den Raad voor de Scheepvaart biyven voortleven. De Inspecteur-generaal voor de Scheepvaart, de heer C. Fock, heeft zich bij deze woorden aangesloten. Met het a.s. „Fostatt" is te Rotterdam aan gekomen de 26-jarige Mosa Massoud, die te Port Said met enkele andere landgenooten be last was geweest met het laden van kolen aan boord van het schip. Nadat hij zijn taak vol bracht had, heeft hij zich aan boord van dit schip op een verborgen plekje ter ruste gelegd en is in slaap gevallen. Het schip vertrok en Mosa sliep nog steeds. Toen hij eindelijk ont waakte, was het niet meer mogelijk den man aan wal te zetten en zoo moest hij noodge dwongen de reis naar Rotterdam meemaken. Aldaar is hy ter beschikking gesteld van den Vreemdelingendienst, die den Egyptenaar zoo spoedig mogelijk per schip naar zijn plaats van herkomst zal terugzenden. In de abdijkerk van het Trappistenklooster te Tegelen zal Z. H. Exc. Mgr. Dr. Lemmens, Zaterdag 9 Februari as. het H. Priesterschap toedienen aan de Eerw. Fraters Trppisten: Ru- moldus Brands, Anselmus Cuijpers, Leonardus Peeters, Willibrord van Schie en Dyonisius Go- nerad. Drie fraters uit de abdy te Echt zullen het subdiaconaat en enkele fraters van de Pa ters van het H. Sacrment te Baarlo het diaco naat ontvangen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 5