Md whAcuU mn dm da§
DE ENGELSCHE KAPERS
De achtergrond der Mexicaansche
kerkvervolging
HET GEHEIM VAN
DE 7 WIJZERPLATEN
Uiteenzetting door pater
Michael J. Kenny S.J.
«- EEN PACT DAT PAKT!»,
DONDERDAG 7 FEBRUARI 1935
Schelden
Adjudant van haar man
De Parijsche Commune
Dollfuss-wasplaat
zrz££ll\net geluk van
i Ar
Meer rust, minder
ongelukken
DOOR AGATHA CHRISTIE
Reeds In 1827 keurde het Convent der vrij
metselaars van New Orleans het plan goed
van Joël R. Poinsett, dat de afschaffin?
heooede der voorrechten welke de geestelijk
heid genoot, en dat vooral „aan het monopolie
der geestelijkheid op het gebied van het publiek
onderwijs een einde (wilde) maken." Het Cor-
fent keurde voorts dit plan niet alleen goed.
doch nam het ook op in zijn strydprogram.
Wat Poinsett wilde is natuurlijk duidelijk ge
noeg. De Kerk moest uit de school, de gods
dienst uit de opvoeding verbannen worden. Aan
oen Staat en aan den Staat alleen was het om
de jeugd op te voeden. Uitdrukkelijk werd dit
j&ter opnieuw vastgesteld in de decreten van
Farias (1833), in de code van Juarez (1857), in
de constitutie van Cattanza (1917), in de amen
dementen van Calles (1934)De hooge Conven
ten der vrijmetselarij hebben nooit opgehouden
cir. hun hoogste doel na te streven. Telkens en
telkens weer keert de leuze terug: „Het kind be
hoort aan den Staat en niet aan de ouders." Al
leen de Staat mag het kind onderwijzen en op
voeden.
Calles drukt zich nog scherper uit: „Het kind
fcthoort aan de revolutie," dat wil dus zeggen:
aan de nationale revolutionnaire partij welke
heel de macht van den Staat aanwendt om „een
nieuwe nationale ziel" te scheppen, die name
lijk van een totalen godloozen Staat.
Aldus pater Michael J. Kenny S. J. die in de
„Baltimore Catholic Review" een serie gedocu
menteerde artikelen publiceerde over den ach
tergrond der Mexicaansche kerkvervolging en
de actie der vrijmetselarij, vooral in de Ver-
eenigde Staten.
Heel wat menschen zullen met de grootste
verbazing vernemen, zegt pater Kenny, dat het
do vrijmetselarij vooral om het kind te doen
is. En toch :s dit geen persoonlijke opvatting of
eer. persoonlijk inzicht, doch de zuivere waar
heid welke door ontelbare feiten te staven valt.
De vrijmetselarij van den Schotschen ritus
In Noord-Amerika onderhield steeds zeer nau
we betrekkingen met het Groote Oosten. Tegen
woordig vormen deze twee een formeele eenheid
Het beginsel dat de jeugdopvoeding rechtens
aan den Staat toekomt, is dus practisch aan
vaard door de groote meerderheid der Ameri-
kaansche vrijmetselaars. En zij willen daar ook
aan vasthouden, zelfs ondanks de beslissing van
het Hooggerechtshof der Vereenigde Staten.
In 1930 besloten de hooge raad van den 33en
graad van Washington en de imperiale raad
van Oregon dat de godsdienstlooze opvoeding
voor de openbare scholen verplichtend moest
worden gesteld, waarna een geweldige campag
ne begon voor een wet welke alle kinderen van
acht tot zestien Jaren naar de openbare school
wilde sturen. Het betreffende wetsontwerp werd
in 1922 voor den staat Oregon van kracht, ter
wij! dergelijke „bills" voor verschillende andere
staten in voorbereiding waren.
Om de nietigverklaring van deze wet te ver
krijgen, deed men toen een beroep op het Hoog
gerechtshof der Vereenigde Staten. Het werd
een groot proces, want de vrijmetselarij die de
wet als een groot succes beschouwde, spande a'.
haar krachten in voor de verdediging er van
Tevergeefs echter. Het Hooggerechtshof, tegen
de uitspraak waarvan geen beroep mogelijk is,
verklaarde de wet in strijd met de grondwet.
De Kanselier Mac Reynolds kon meedeelen dat
de rechters eenstemmig gekomen waren tot deze
beslissing:
„De vrijheidsgedachte welke de grondslag is
waarop alle regeeringen dezer Unie steunen,
sluit beslist uit dat een der Staten bevoegd zou
zijn om zijn kinderen te „standaardiseeren"
door ze te dwingen slechts Van openbare onder
wijzers onderricht te ontvangen. Het kind is
geen zuivere schepping van den Staat: zij die
het voeden en opleiden voor zijn bestemming,
hebben het recht en tevens den duren plicht om
het te erkennen en voor te bereiden op zijn toe
komstige verplichtingen."
Het is onmogelijk deze uitspraak mis te ver
staan. Het onloochenbare recht dat er door als
een in de grondwet vastgelegd natuurrecht aan
de andere wordt toegekend, werd door heel de
natie begroet als de hoogste bezegeling van een
door-en-door Amerikaansch beginsel.
Slechts de vrijmetselarij was het er niet mee
eens. De hooge raad van den 33sten graad van
Washington verwierp de uitspraak van het
Hooggerechtshof en stelde er deze verklaring
Ug6nover: „Het recht van het kind gaat boven
het recht der ouders." De vrijmetselaars beslo
ten voorts den strijd voor de verplichtendstel-
lmg der godsdienstlooze openbare school onver
minderd voort te zetten en aansluiting te zoe
ken bij alle groepen wier doel het was „dit
recht" te doen zegevieren.
Wat Mexico betreft, de a-religieuze en ook
de rechtstreeks godsdienstvijandige opvoeding
heeft daar ce groote sympathie van de „New
Age." Dit masonniek orgaan van den 33sten
graad toonde zich steeds een vurig voorstander
van Calles dien het aanmoedigde zooveel als het
maar kon bij de invoering der verplichte com
munistische opvoeding in Mexico. De „New Age"
liet zich daarbij niet in het minst in de kaart
zien, want ook in de Vereenigde Staten ageert
zij onafgebroken voor het verplichte gods
dienstlooze onderwijs voor alle Amerikaansche
burgers. Deze organisatie is wijd vertakt en zeer
sterk gedisciplineerd. Zij controleert drie-kwart
der masonnieke beweging in Noord-Amerika en
beschikt over drie millioen stemmen. Gaarne
heeft zij steeds haar invloed aangewend om de
Mexicaansche kerkvervolgers te steunen. Calles
vooral die tot den 33sten graad verheven werd
en de hoogste masonnieke onderscheiding ont
ving. heeft van dezen steun rijkelijk geprofi
leerd.
De godsdienstvijandige agitatie der Ameri
kaansche vrijmetselarij hield gelijken tred met
de politiek der groep Bryan-Wilson, waaraan
de Grootmeester den steun der vrijmetselarij
had toegezegd. Het resultaat dezer door de vrij
metselarij gedragen politiek was de nieuwe
Mexicaansche grondwet, waarvan Mgr. Diaz heeft
kunnen zeggen dat zij de uitdrukking was eener
„politieke theorie van onbeschaafde menschen,
opgelegd door een egoïstische oligarchie, ten
einde een vernisje van wettelijkheid te geven
aan hun onzalig pogen."
De oud-president der Vereenigde Staten
Theodore Roosevelt heeft in de „U. S. Foreign
Relations Papers, 1914" uitvoerig beschreven
welke rol Bryan en Wilson hebben gespeeld in
oe Mexicaansche politiek:
„De Vereenigde Staten zouden niet in het
minst aansprakelijk geweest zijn voor hetgeen
er (in Mexico) tegen de Kerk ondernomen is,
wanneer de minderheid die deze schanddaden
begaat niet door de Vereenigde Staten aan het
bewind was gebracht. Doch de Vereenigde Sta
ten hebben deel genomen aan den Mexicaan-
schen burgeroorlog, nadat Bryan en Wilson
onze regeering gedwongen hadden om er aan
mee te doen, en daardoor is -dit land schuldig
aan de afschuwelijke ongerechtigheden en de
verschrikkelijke wandaden welke de overwin
nende revolutionnairen honderden geloovigen
van beide sexen hebben doen ondergaan." En
verder: „Koelbloedig heeft men bij honderdtal
len gemoord; degenen die voor rijk werden aan
gezien, zijn gemarteld; honderden vreedzame
gezinnen hesft men verjaagd, kerken geplun
derd, priester en godsdienst op walglijke wijze
beleedigd."
En na in zijn laatste boodschap aan het Ame-
kaansche volk nog eens de onheilzame in
menging van Wilson in Mexicaansche aange
legenheden gememoreerd te hebben, besloot
Roosevelt: „De eer verplicht ons in dezen toe
stand verbetering te brengen."
Daarvan is tot heden nog niet veel te recht
gekomen, meent pater Kenny. Amerika heeft
niets verbeterd en integendeel de zaken van
kwaad tot erger laten komen. Thans kiest de
Amerikaansche Gezant te Mexico City, Joseph
Daniëls, openlijk partij voor de Mexicaansche
kerkvervolgers.
Bij de hervatting van de zitting van het
Lagerhuis na de Kerstvacantie, heeft Mr.
George Buchanan het noooig geoordeeld
een strafrede te houden tegen den Eersten Mi
nister. Mr. Buchanan behoort tct dat zeer klei
ne groepje extremistische Labour-mannen,
waarvan de. meer intellectueele Mr. Maxton de
leider is, en dat gewoonlijk aangeduid wordt als
de groep der Clydesiders, naar het groote ny-
verheidsgebied aan de Clyde, dat door hen ver
tegenwoordigd wordt.
De bezwaren, welke Mr. George Buchanan
als volbloed-socialist tegen Mr. MacDonald
heeft, zijn volkomen begrijpelijk. Zoovele van
de gematigde voormalige partijgenooten van
den Premier beschouwen hem als een afvallige,
dat het ons niet verwonderen kan, dat Ge heet
gebakerde socialisten van de Clyde hem als een
verrader brandmerken. Mr. Buchanan nu heeft,
pas teruggekeerd van zijn campagne in zyn
kiesdistrict, zijn meening eens over Mr. Mac
Donald willen uiten. En hij heeft onder anderen
gezegd:
„De Eerste Minister heeft kracht geput uit,
en is in macht toegenomen door, de pennies en
halve pennies van het volk, dat hij thans be
rooft."
Verder: „Ik heb hem een kwakzalver ge
noemd. Hij is erger: hij is een zwijn. Hi) is een
gemeene, vuile hond, die uit het openbare leven
weggeslingerd, die er met een rijzweep uit ver
jaagd moest worden.
„Hij is een lafaard. Hij sluipt weg.
„Wanneer hij afgedaan heeft, dan zal hij
verwenscht worden door duizenden, neen, mil-
lioenen eerlijke, vriendelijke zielen, enz., enz."
Wij vragen vergiffenis aan de lezers, aan het
papier en aan den drukinkt voor het proza van
Mr. Buchanan. Dat deze scheldt en schimpt, is
niet erg. De grootste parlementaire redenaars.
Chatham, Burke, Fox, Brougham. Disraeli.
Gladstone hebben dit gedaan. Echelden is ten
allen tijde een machtig hulpmiddel der rheto-
riek geweest. Maar wèl is het erg, dat Mr.
Buchanan scheldt, niet als een redenaar, maar
als een vischwijf. Wij hebben juist eenige klas
sieke schimpreden doorgelezen: van den groo-
ten O'Connell tegen Disraeli, van den grooten
Disraeli tegen Sir Robert Peel; wy hebben ook
schimppassages gelezen uit redevoeringen van
Gladstone, van Winston Churchill, van Snow-
den. Die mannen maakten het schelden bijna
tot een edele kunst. Maar deze roode Clydesider
noemt een Eersten Minister een zwijn (hetgeen
onzin is) en vervolgens een hond (hetgeen on-
vereenigbaar is met den vorigen onzin). Hij
wil den Eersten Minister met een rijzweep laten
verjagen, maar dit blijkt onnoodig te zijn, want
even later constateert hij, dat de lafaard al
wegsluipt.
Den volgenden dag heeft Mr. Buchanan zich
verontschuldigd. Hij zeide, dat hij. rechtstreeks
gekomen uit zijn kiesdistrict, waar hij *reese-
lijke armoede gezien had, en sprekend in opge
wonden toestand, dingen gezegd had die hij,
wanneer hij koel en rustig geweest was, niet
gezegd zou hebben. Het speet hem. het speet
hem vreeselijk. dat hij bij deze gelegenheid zijn
woorden niet kon intrekken, maar hij geloofde,
dat wat hij gezegd had. waar was.
Erbarmelijk! Mr. Buchanan is een „volks
vriend" bij uitnemendheid, maar inplaats van
iets ertoe bij te dragen het volk op te beuren,
voedt hij het op met de grofste bootwerkers-
taal. die hij zelfs in het parlement niet steeds
bedwingen kan. Inplaats van het volk op te
beuren tot een hooger peil. daalt hij zelf nf tot
het peil van de dokken en werven der Clyde.
Zou dit één van de oorzaken zijn waardoor
juist daar. ondanks zooveel vertier, de armoede
zoo vreeselijk blijft?
I De klank van een vroolijk
I En vreedzaam accoord
5 Wordt weer in de landen
Rondom ons gehoord! i
i Men is het weer eens in
i Een stuk politiek,
1 Als prachtige slatsom
Van groot-rhetoriek! I
Het zoeken naar vrede
i Verkreeg nu tot vrucht:
Een pak van de harten:
Een pact in de lucht!
De luchtvaartconventie
1 staat thans boven-aan,
Waarmee dus de luchtmacht
Mag.... blijven bestaan!
Doch niet meer tot aanval,
I Alleen tot verweer
Slechts vreedzame vliegers
i Zien hoog op ons neer!
Na angsten en spanning
Loost ieder den zucht:
I Er is nu voorloopig
1 Geen vuiltj' aan de lucht
En zoo kan het zeker f
ook blijven bestaan, f
Als men er niet luchtig I
ikfee om denkt te gaan!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
miiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiuiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii;
haar echtgenoot; zij woonde alle militaire be
raadslagingen bij, terwijl zij haar gemaal ver
gezelde naar het front en op zijn inspectie
reizen.
Zij brengt 4 haar tijd door in Mantschank,
waar de generale staf gevestigd is en vanwaar
uit de operaties tegen de roode troepen worden
geleid. De echtgenoote van Maarschalk Tsjang
Kai Sjek behoort tot de weinige Chineesche
vrouwen, die haar opleiding hebben genoten
aan de Universiteit.
Uit Sjanghai wordt gemeld, dat de echtge
noote van maarschalk Tsjang Kai Tsjek offi
cieel benoemd is tot adjudant van haar ge
maal. De laatste twee jaren deed zü voortdu
rend dienst als adjudant en secretaresse van
Op 88-jarigen leeftijd is in de Sovjet-Unie
overleden de Franschman Gustave Inar, de
laatste deelnemer aan de Parijsche Commune
van 1870. In 1925 vestigde Inar zich in Sovjet-
Rusland, toen de Sovjet-regeering hem daar
toe uitnoodigde en hem door toekenning van
een pensioen een onbezorgden ouden dag ver
schafte.
De directie van den Hongaarschen radio-
omroep heeft van de, tijdens het bezoek aan
Boedapest van den vroegeren Oostenrijkschen
bondskanselier gemaakte wasplaat, gramofoon-
platen laten maken.
Van deze platen is er een als blijk van be
wondering gezonden aan de weduwe van den
Kanselier, terwijl voorts platen bestemd zijn
voor het Dollfuss-museum te Weenen, het Hon-
gaarsch nationaal Museum en de vrienden en
vereerders van den overleden staatsman.
Door het groote warenhuis, waarin honder
den bezoekers dagelijks in en uit gingen,
liep Arthur Pendennis met een wrevelig
gezicht rond. Telkens weer ging hij naar de
afdeeling „Litteratuur", en lederen keer keek
hij naar een boek, dat met z'n licht blauwen
omslag in een vitrine prijkte. Met gulden letters
stond op den band: „Orkanen" door Arthur
Pendennis. Maar ofschoon het reeds eenige
maanden geleden was uitgekomen, had nog nie
mand er ook maar één gekocht. Toch was het
boek goed. Daarvan waren, behalve hij, ook alle
critici overtuigd. Maar wat had je aan een
goed boek als toch niemand het las? Mijnheer
Lancey, de eigenaar van het warenhuis, had
hem verteld, dat, tegelijk met zijn roman, er
weer een van Deborah Watkins was uitgekomen
en dat daarvan binnen kort een tweede druk
zou verschijnen.
Deze mededeeling had Pendennis ten zeerste
geërgerd. Die Deborah Watkins moest iemand
zijn, die niet gestudeerd had. Ei- waren er zelfs
die beweerden, dat ze totaal geen opleiding had
genoten. Wat kon zoo'n mensch nu weten van
de problemen der menschheid? En toch slikte
het publiek het graag en vond het prachtig. En
hij? Jaren van zware studie had hij doorge
maakt, alvorens- zich te wagen aan het schrij
ven van een psychologischen roman, waarin hij
haarfijn de mannelijke en vrouwelijke ziel bloot
legde en op het verschil daarvan wees.
En toch bleek zoo'n ongeletterde vrouw Jn
staat hem glansrijk te verslaan. Dat kon hij
niet verkroppen; daarom haatte hij haar. Ja, ze
had al meerdere boeken geschreven en alle wa
ren grif door het lezend publiek gekocht. Ze was
zeer populair en stond bekend als een der meest
gelezen schrijfsters. Haar naam alleen was
reeds voldoende, om haar boeken een groote
oplage te verzekèrcn. Maar begreep dan niemand
zoo vroeg Pendennis zich met verbeten woede
af dat het toch maar suffe, doodgewone ver
halen waren, zonder pit of inhoud?
Diep ontstemd keerde hij zich voor de zoo-
veelste maal van den boekenstand af en wilde
juist het gebouw verlaten, toen hem een gedach
te te binnen schoot.
„Als dan niemand mijn boek koopt, zal ik het
zelf koopen", besloot hij en keerde op z'n schre
den terug. De juffrouw die hem hielp, keek
hem een beetje vreemd aan toen hij den roman
„Orkanen" vroeg, maar weldra was hij in 't bezit
van zijn geesteskind en wandelde er mee naar
buiten.
„Ik zal het weggeven aan den eerste den
beste, dien ik tegen kom", mompelde hij. „Dan
heeft ten minste iemand het gelezen."
Een klein heertje, met grijs haar en een
wandelstok met gouden knop, liep voor hem uit.
Hij zag er nog al geleerd uit en leek dus voor
Arthur de geschikte man.
Kordaat sprak hij den heer aan: „Neemt u
me niet kwalijk, maar mag ik u misschien een
goed boek cadeau doen?"
„Wat?" klonk de bitse vraag.
„Een goed boek, mijnheer; het kost u niets".
„Ik heb jouw goede boeken niet noodig en als
je niet gauw maakt dat je weg komt, roep ik
de politie," luidde het onverwachte antwoord.
Met een hoogroode kleur liep Arthur verder.
Een eind verderop stond een taxi-chaufeur,
die op een vrachtje wachtte. Juist stak hij een
sigaret op.
Arthur Pendennis naderde den man en greep
het portier van de taxi vast.
„Neen, ik wil geen rit maken", sprak hij,
„maar zou je een goed boek van mij willen
hebben?"
Fill
I
Stomverbaasd keek Hal naar het meisje, dat uit
een donkere grot met haar boomstam door het water
werd voortgestuwd. Spoedig was ze vlakbij en tot
Hal's groote blijdschap was het werkelijk zijn zusje.
Onmiddellijk waadde Hal tot het middel in het
water en hij slaagde erin Mary te grijpen. Het arme
kind was uitgeput van vermoeienis en koude en de
hulp kwam juist op tijd.
Met inspanning van alle krachten trok Hal het
meisje naar zich toe. Veilig aan land moest Mary
eerst eenige oogenblikken bekomen van den schrik,
alvorens ze op alle vragen van Hal kon antwoorden.
[111=
„Loop naar den drommel met je goed boek!"
riep de chauffeur, die z'n motor al had aange
zet, in de hoop een klant te krijgen.
„Nu, mij ook goed," antwoordde de jonge
schrijver.
Hij ging langs het Disraëli-station en peinsde
er over, hoe moeilijk het was, een boek zelfs
voor niets kwijt te raken. Dat men het niet
kocht, begreep hij niet.
Bij een drukkerij stond een man tegen den
muur geleend, blijkbaar te wachten op het ver
schijnen van de laatste editie van de krant, want
in z'n nabijheid stond een bakfiets.
„Zoudt u een boek van mij willen hebben?"
vroeg hij vriendelijk.
„Loop rond met je boek, man! Als je het zoo
druk had als ik, zou je ook geen tijd hebben
boeken te lezen!" klonk het antwoord.
Hij gaf het nu op en besloot naar z'n kamer
te gaan. Z'n boek
kon niet verkocht
als hij was, dat
de eigenaar hem
misschien met zijn eigen boek in de hand voor
bij zou zien gaan.
Een vrouw, met een kind op den arm, verliet
juist het warenhuis. Hij had haar zooeven in da
boekenafdeeling gezien, waar zij in een boek
bladerde met den titel: „Honderd smakelijke
recepten voor de huisvrouw." Die vrouw zag er
wel naar uit dat zij een mooi gebonden boek
zou accepteeren. Oogenblikkelijk liep hij haar
achterna en vroeg: „Mevrouw, mag ik u mis
schien gratis een boek geven?"
De vrouw stond stil en keek den jongeling
vragend aan. „Geeft u een boek weg?" vroeg
ze verwonderd.
„Ja, mevrouw."
„Maar, dat moet u niet doen. Als het een
goed boek is, moet u het zelf houden. Boeken
zijn er voor om verkocht te worden."
„Ja, sommige boeken ten minste wel," ant
woordde Arthur ontstemd.
„Maar misschien hebt u dit boek zelf geschre
ven?" vroeg ze, terwijl ze het kind even op
den grond zette.
„Jainderdaad mevrouw, en 't is een heel
goed boek, heeft men mij gezegd."
„Maar dan moet U het heelemaal niet weg
geven. We zullen het meenemen naar den
winkel van mijnheer Lancey. Die zal het wel
voor u verkoopen."
De jonge man lachte spottend. „Het ligt daar
al een maand te koop; maar niemand heeft er
nog een gekocht."
„O, maar dan zal ik eens wat op het titelblad
schrijven, dan zult u zien, dat de menschen wel
koopen. Gaat u maar even mee."
Arthur volgde de vrouw op den voet, meer
uit nieuwsgierigheid, wat deze eenvoudige dame
wel voor reclame kon bedenken, die zijn boek
verkoopbaar zou maken.
Toen het tweetal bij de boekenafdeeling
kwam, stond mijnheer Lancey juist in de buurt
en groette beiden beleefd.
De vrouw zette het kind op den grond en
vroeg pen en inkt.
Zij opende het boek: „Orkanen", en schreef
op de frontpagina:
„Dit is een uitstekend boek en hij die het
koopt, heeft een waardevol bezit. Zelden las ik
een boek, dat mij zóó wist te boeien en met
zulk een groote kennis van zaken is geschre
ven. Men moet dit gelezen hebben."
„Zoo," zei ze, terwijl ze den penhouder neer
legde.
„Prachtig, mevrouw," verzekerde mijnheer
Lancey, die den omslag voor haar had vast
gehouden. „Dat is een prachtig getuigenis en de
eerste die dit boek koopt, zal ik zelf zijn, want
de oplaag zal nu wel gauw uitverkocht wezen.
Wilt U het misschien nog even onderteekenen?"
De dame boog zich voorover en onderteeken-
de: „Deborah Watkins".
Na vijf weken beleefde Pendennis' boek „Or
kanen" reeds z'n tweeden druk.
De door hem geminachte schrijfster was zijn
geluk geweest.
Het verbod van den autohoom gebruik te
maken heeft in Italië geleid tot een verminde
ring van het aantal verkeersongevallen.
Het verbod werd van kracht in de tweede
helft van December jJ. en gedurende dit tijd
vak hadden er te Rome 20 verkeersongevallen
plaats, tegen 40 in de overeenkomstige periode
van het vorig jaar.
De bladen wijzen erop, dat deze cijfers nog
aan beteekenis winnen indien men bedenkt, dat
het aantal inwoners van Rome, dat in 1033
1.045.085 bedroeg, het laatste jaar met 40.000 is
toegenomen.
Niet alleen te Rome, doch ook in andere
plaatsen waar de proef is genomen, zooals te
Milaan en Florence, valt een vermindering van
het aantal ongevallen te constateeren,
In de Italiaansche steden, die vroeger tot de
rumoerigste behoorden, heerscht nu rust, niet
tegenstaande sommige autobestuurders, nu zij
niet meer kunnen claxonneeren, hun motor zoo
veel mogelijk lawaai laten maken.
Af T ÏT ARDMMÏ?'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen IC1 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |7 bij een ongeval met TC* OCA
«TVLjLiJUi nOvl ^1 A~ JLi ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I f \J>mm verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 doodelijken afloop JL
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hann
een voet of een oog
37
„O, het geeft niets, ik heb die zaak kunnen
reconstrueeren. Er waren vier voetafdrukken,
weet u, die van achter uit den tuin kwamen
en er was een plek waar u klaarblijkelijk stil
hebt gestaan en u klaarblijkelijk gebukt heeft
en een Indruk in het gras, die veel te denken
geeft Tusschen twee haakjes, wat was uwe
theor e over de aanwezigheid van het pistool op
die plaats?"
„Ik veronderstel, dat de man het daar in zijn
vlucht heeft laten val'en."
Battle schudde het hoofd.
„Niet laten va len, Sir Oswald Daar zijn twee
dingen tegen. Om te beginnen is er maar één
stel voetafdrukken, dat juist op die plaats over
het grasveld gaatde uwe."
„Zoo," zei sir Oswald nadenkend.
„Kun je daar zeker van zijn Battle," bracht
George in het midden.
„Heel zeker, mijnheer. Er is een ander stel
voetafdrukken, dat over het grasveld gaat, die
van Ju'frouw Wade, maar die zijn veel meer
naar links.'1
Hij zweeg voor hij verder ging.
„En dan is er nog de indruk in den grond.
Het pistool moet met eenige kracht od den
grond terecht zijn gekomen. Dat wijst allemaal
erop, dat het gegooid is."
„En waarom niet?" zei sir Oswald. „Als de
man bijvoorbeeld links het pad opvluchtte dan
zou hij geen voetafdrukken achterlaten op het
pad en dan zou hü het pistool van hem weg
gooien in het midden van het grasveld, is 1
niet Lomax?"
,,Hij zou inderdaad geen voetafdrukken op het
pad achterlaten," zei Battle, maar te oordeelen
naar den vorm van den indruk en de wijze
waarop het gras werd gehavend geloof ik niet
dat het pistool vanuit die richting werd ge
gooid. Ik denk dat het hier van het terras werd
geworpen."
„Heel waarschijnlijk." zei sir Oswald. „Geeft
dat iets hoofdinspecteur?"
„O ja Battle?" onderbrak George. „Heeft
hethmer eigen'ijk iets mee te maken?"
„Misschien niet, mijnheer Lomax. Maar zoo
willen we overal achter komen, weet u? Ik zou
nu graag weten of een van de heeren dit pistool
zou willen nemen om het te gooien. Zoudt
u het willen doen, sir Oswald? Heei vriendelijk
van u. Wilt u hier in de deur gaan staan.
Gooit u het nu midden in het grasveld."
Sir Oswald deed het en liet het pistool door
de lucht vl'egen met een krachtigen zwaai van
zijn arm. Jimmy Thes'ger kwam dichter bij in
ademlooze belamgatelling. De hoofdinspecteur
liep het achterna als een geoefend apoorteur.
Hü kwam terug met een stralend gezicht.
„Juist mijnheer. Hetzelfde soort indruk.
Ofschoon u het, tusschen twee haakjes, een
goede tien meter verder gooide. Maar u bent
dan ook een steviggebouwde man, nietwaar sir
Oswald? Pardon ik geloof dat ik iemand aan
de deur hoorde."
Het gehoor van den hoofdinspecteur moest
wel scherper zijn dan van de anderen. Geen
van hen had een geluid gehoord, maar Battle
bleek gglijk te hebben want lady Coote stond
buiten met een medicijnglas in de hand.
„Je medicijn Oswald," zei ze de kamer bin
nenkomend. „Je bent vergeten In te nemen na
je ontbijt."
„Ik heb het heel druk, Maria," zei sir Oswald.
„Ik wil geen medicijn hebban."
„Je zoudt ze ncoit innemen, als ik er niet
was," zei zijn vrouw kalm, terwijl ze op hem
toeging. „Je bent juist een ondeugende kleine
jongen. Drink ze nu op."
En gedwee, gehoorzaam, dronk de groote staal-
magnaat het drankje.
Lady Coote glimlachte droevig en lief tegen
de anderen.
„Stoor ik je. Heb je het heel druk? O, zie
die revolvers eens. Vervelend lawaaimakende
moorddadige dingen. En als ik dan bedenk, dat
je vannacht vermoord had kunnen zijn door
den inbreker.
„U moet wel bang geweest zijn, toen u hoorde
dat men niet wist waar hü was, lady Coote,"
zei Battle.
„Eerst dacht ik er niet aan," bekende lady
Coote. „Deze arme jongen hier...." Ze wees
op Jimmy.
„Die gewond was.... en alles zoo vreesehjk,
maar zoo opwindend. Eerst toen mijnheer Bate
man me vroeg waar sir Oswald was, herinnerde
ik me, dat hij een half uur te voren uitgegaan
was voor een wandeling."
„Zeker last van slapeloosheid, sir Oswald?"
„Ik slaap gewoonlijk uitstekend," zei sir
Oswald, „maar ik moet bekennen, dat ik me
gisteren ongewoon onrustig gevoelde. Ik dacht
dat de nachtlucht me goed zou doen."
„U kwaamt door de glazen deur naar buiten,
is het niet?"
Was het verbeelding of aarzelde sir Oswald
alvorens te antwoorden?
„Ja."
„En nog wel met je avondschoenen aan, in
plaats van wandelschoenen aan te doen. Wat zou
je doen als ik er niet was om voor je te zor
gen?"
Ze schudde droevig het hoofd.
„Ik vind Maria, als je er niets on tegen
•hebt, dat je ons alleen moet laten.... we heb
ben nog veel te bespreken."
„Dat weet ik, lieve, ik ga al."
Lady Coote verdween, terwijl ze het leege
medicünglas dro:g, alsof het een bokaal was,
waaruit zy juist een doodeiük gif had toege
diend.
„Nu Battle," zei George Lomax. „Hot lijkt
alles duidelijk genoeg. Ja volkomen duidelijk.
De man vuurt een schot af, dat münheer
Thesiger buiten gevecht stelt, hü werpt het
wapen weg, loopt langs het terras en het
grintpad af."
„Waar myn mannetjes hem hadden moeten
vangen," bracht Battle in het midden.
„Uw mannetjes als ik het zeggen mag. schynen
buitengewoon nalatig geweest te zyn, Ze zagen
juffrouw Wade niet er in komen. Als ze niet
zagen, dat zij er in kwam, konden ze ook even
goed niet zien dat de dief eruit ging."
Hoofdinspecteur Battle opende den mond om
te spreken, maar hü scheen daarvan af te zign.
Jimmy Thesiger keek hem nieuwsgierig aan. Hij
zou er heel wat voor hebben willen geven als
hü precies geweten had, wat er in Battle's
geest omging.
„Hü moet een kampioen hardlooper geweest
zyn," was alles wat de man van Scotland Yard
zich verwaardigde te zeggen.
„Wat bedoel je, Battle?"
„Wat ik zeg mijnheer Lomax. Ik zeif was om
den hoek van het terras, nog geen vüftig secon
den nadat het schot afgevuurd was. En om dien
afstand naar mij toe en den hoek van het pad
om te loöpsn, vóór ik om den hoek van het
huis verscheen, meet hij zooals ik zeg een
kampioenlooper zijn geweest."
„Ik begrüp je niet, Battle. Je schijnt een idee
te hebben, dat ikhmnog niet begrepen
heb. Je zegt dat de man niet over het gras
veld ging en nu geef je te kennenwat
geef je eigenlijk precies te kennen? Dat de man
het pad niet afliep? Waar ging hü dan volgens
Jou opnieuw heen?"
Als antwoord wees hoofdinspecteur Battle wel
sprekend met 2Ün duim naar omhoog.
„Hé?" ?ei George.
De hoofdinspecteur wees nog duidelijker.
George keek omhoog naar het plafond.
„Daar," zei Battle, „weer naar omhoog langs
het klimop."
„Onzin hoofdinspecteur. Wat u veronderstelt
is onmogelük-"
„Heelemaal niet onmogelyk. Hü heeft het één
keer gedaan. Hü zou het twee keer kunnen
doen."
„Ik bedoel niet op die manier onmogelük,
maar als de man wilde ontsnappen, zou hü
nooit naar het huis terug hollen."
„De veiligste plaats voor hem, münheer
Lomax."
„Maar mijnheer O'Rourke's deur was van
binnen nog op slot toen we by hem kwamen."
„En hoe kwamen jullie bü liem? Door sir
Stanley's kamer. Lady Eileen vertelt me dat
ze den deurknop van münheer O'Rourke's deur
zag bewegen. Dat was toen onze vriend er den
eersten keer was. Ik vermoed dat de sleutel onder
mijnheer O'Rourke's hoofdkussen lag. Maar het
is duidelijk genoeg waar hy den tweeden keer
langs verdweendoor de verbindingsdeur en
door sir Stan'ey's kamer, die natuurlyk leeg
was. Zooals alle anderen rent sir Stanley naar
beneden, naar de bibliotheek. Onze man had
vrij spel."
„En waar ging hy toen heen?"
Hoofdinspecteur Battle haalde zijn stevige
schouders op en gaf een ontwükend antwoord
„Er stonden hem veel wegen open. Weer een
leege kamer, binnen aan de andere zijde van
het huis, weer naar beneden langs het klimop.
eruit door een zijdeurof, en dat is ook
mogelijk, als de zaak van binnen uitging....
bleef hü In het huis." (Wordt vervolgd)