Md whAcuU mn dm da§ DE ENGELSCHE KAPERS De achtergrond der Mexicaansche kerkvervolging HET GEHEIM VAN DE 7 WIJZERPLATEN Uiteenzetting door pater Michael J. Kenny S.J. «- EEN PACT DAT PAKT!», DONDERDAG 7 FEBRUARI 1935 Schelden Adjudant van haar man De Parijsche Commune Dollfuss-wasplaat zrz££ll\net geluk van i Ar Meer rust, minder ongelukken DOOR AGATHA CHRISTIE Reeds In 1827 keurde het Convent der vrij metselaars van New Orleans het plan goed van Joël R. Poinsett, dat de afschaffin? heooede der voorrechten welke de geestelijk heid genoot, en dat vooral „aan het monopolie der geestelijkheid op het gebied van het publiek onderwijs een einde (wilde) maken." Het Cor- fent keurde voorts dit plan niet alleen goed. doch nam het ook op in zijn strydprogram. Wat Poinsett wilde is natuurlijk duidelijk ge noeg. De Kerk moest uit de school, de gods dienst uit de opvoeding verbannen worden. Aan oen Staat en aan den Staat alleen was het om de jeugd op te voeden. Uitdrukkelijk werd dit j&ter opnieuw vastgesteld in de decreten van Farias (1833), in de code van Juarez (1857), in de constitutie van Cattanza (1917), in de amen dementen van Calles (1934)De hooge Conven ten der vrijmetselarij hebben nooit opgehouden cir. hun hoogste doel na te streven. Telkens en telkens weer keert de leuze terug: „Het kind be hoort aan den Staat en niet aan de ouders." Al leen de Staat mag het kind onderwijzen en op voeden. Calles drukt zich nog scherper uit: „Het kind fcthoort aan de revolutie," dat wil dus zeggen: aan de nationale revolutionnaire partij welke heel de macht van den Staat aanwendt om „een nieuwe nationale ziel" te scheppen, die name lijk van een totalen godloozen Staat. Aldus pater Michael J. Kenny S. J. die in de „Baltimore Catholic Review" een serie gedocu menteerde artikelen publiceerde over den ach tergrond der Mexicaansche kerkvervolging en de actie der vrijmetselarij, vooral in de Ver- eenigde Staten. Heel wat menschen zullen met de grootste verbazing vernemen, zegt pater Kenny, dat het do vrijmetselarij vooral om het kind te doen is. En toch :s dit geen persoonlijke opvatting of eer. persoonlijk inzicht, doch de zuivere waar heid welke door ontelbare feiten te staven valt. De vrijmetselarij van den Schotschen ritus In Noord-Amerika onderhield steeds zeer nau we betrekkingen met het Groote Oosten. Tegen woordig vormen deze twee een formeele eenheid Het beginsel dat de jeugdopvoeding rechtens aan den Staat toekomt, is dus practisch aan vaard door de groote meerderheid der Ameri- kaansche vrijmetselaars. En zij willen daar ook aan vasthouden, zelfs ondanks de beslissing van het Hooggerechtshof der Vereenigde Staten. In 1930 besloten de hooge raad van den 33en graad van Washington en de imperiale raad van Oregon dat de godsdienstlooze opvoeding voor de openbare scholen verplichtend moest worden gesteld, waarna een geweldige campag ne begon voor een wet welke alle kinderen van acht tot zestien Jaren naar de openbare school wilde sturen. Het betreffende wetsontwerp werd in 1922 voor den staat Oregon van kracht, ter wij! dergelijke „bills" voor verschillende andere staten in voorbereiding waren. Om de nietigverklaring van deze wet te ver krijgen, deed men toen een beroep op het Hoog gerechtshof der Vereenigde Staten. Het werd een groot proces, want de vrijmetselarij die de wet als een groot succes beschouwde, spande a'. haar krachten in voor de verdediging er van Tevergeefs echter. Het Hooggerechtshof, tegen de uitspraak waarvan geen beroep mogelijk is, verklaarde de wet in strijd met de grondwet. De Kanselier Mac Reynolds kon meedeelen dat de rechters eenstemmig gekomen waren tot deze beslissing: „De vrijheidsgedachte welke de grondslag is waarop alle regeeringen dezer Unie steunen, sluit beslist uit dat een der Staten bevoegd zou zijn om zijn kinderen te „standaardiseeren" door ze te dwingen slechts Van openbare onder wijzers onderricht te ontvangen. Het kind is geen zuivere schepping van den Staat: zij die het voeden en opleiden voor zijn bestemming, hebben het recht en tevens den duren plicht om het te erkennen en voor te bereiden op zijn toe komstige verplichtingen." Het is onmogelijk deze uitspraak mis te ver staan. Het onloochenbare recht dat er door als een in de grondwet vastgelegd natuurrecht aan de andere wordt toegekend, werd door heel de natie begroet als de hoogste bezegeling van een door-en-door Amerikaansch beginsel. Slechts de vrijmetselarij was het er niet mee eens. De hooge raad van den 33sten graad van Washington verwierp de uitspraak van het Hooggerechtshof en stelde er deze verklaring Ug6nover: „Het recht van het kind gaat boven het recht der ouders." De vrijmetselaars beslo ten voorts den strijd voor de verplichtendstel- lmg der godsdienstlooze openbare school onver minderd voort te zetten en aansluiting te zoe ken bij alle groepen wier doel het was „dit recht" te doen zegevieren. Wat Mexico betreft, de a-religieuze en ook de rechtstreeks godsdienstvijandige opvoeding heeft daar ce groote sympathie van de „New Age." Dit masonniek orgaan van den 33sten graad toonde zich steeds een vurig voorstander van Calles dien het aanmoedigde zooveel als het maar kon bij de invoering der verplichte com munistische opvoeding in Mexico. De „New Age" liet zich daarbij niet in het minst in de kaart zien, want ook in de Vereenigde Staten ageert zij onafgebroken voor het verplichte gods dienstlooze onderwijs voor alle Amerikaansche burgers. Deze organisatie is wijd vertakt en zeer sterk gedisciplineerd. Zij controleert drie-kwart der masonnieke beweging in Noord-Amerika en beschikt over drie millioen stemmen. Gaarne heeft zij steeds haar invloed aangewend om de Mexicaansche kerkvervolgers te steunen. Calles vooral die tot den 33sten graad verheven werd en de hoogste masonnieke onderscheiding ont ving. heeft van dezen steun rijkelijk geprofi leerd. De godsdienstvijandige agitatie der Ameri kaansche vrijmetselarij hield gelijken tred met de politiek der groep Bryan-Wilson, waaraan de Grootmeester den steun der vrijmetselarij had toegezegd. Het resultaat dezer door de vrij metselarij gedragen politiek was de nieuwe Mexicaansche grondwet, waarvan Mgr. Diaz heeft kunnen zeggen dat zij de uitdrukking was eener „politieke theorie van onbeschaafde menschen, opgelegd door een egoïstische oligarchie, ten einde een vernisje van wettelijkheid te geven aan hun onzalig pogen." De oud-president der Vereenigde Staten Theodore Roosevelt heeft in de „U. S. Foreign Relations Papers, 1914" uitvoerig beschreven welke rol Bryan en Wilson hebben gespeeld in oe Mexicaansche politiek: „De Vereenigde Staten zouden niet in het minst aansprakelijk geweest zijn voor hetgeen er (in Mexico) tegen de Kerk ondernomen is, wanneer de minderheid die deze schanddaden begaat niet door de Vereenigde Staten aan het bewind was gebracht. Doch de Vereenigde Sta ten hebben deel genomen aan den Mexicaan- schen burgeroorlog, nadat Bryan en Wilson onze regeering gedwongen hadden om er aan mee te doen, en daardoor is -dit land schuldig aan de afschuwelijke ongerechtigheden en de verschrikkelijke wandaden welke de overwin nende revolutionnairen honderden geloovigen van beide sexen hebben doen ondergaan." En verder: „Koelbloedig heeft men bij honderdtal len gemoord; degenen die voor rijk werden aan gezien, zijn gemarteld; honderden vreedzame gezinnen hesft men verjaagd, kerken geplun derd, priester en godsdienst op walglijke wijze beleedigd." En na in zijn laatste boodschap aan het Ame- kaansche volk nog eens de onheilzame in menging van Wilson in Mexicaansche aange legenheden gememoreerd te hebben, besloot Roosevelt: „De eer verplicht ons in dezen toe stand verbetering te brengen." Daarvan is tot heden nog niet veel te recht gekomen, meent pater Kenny. Amerika heeft niets verbeterd en integendeel de zaken van kwaad tot erger laten komen. Thans kiest de Amerikaansche Gezant te Mexico City, Joseph Daniëls, openlijk partij voor de Mexicaansche kerkvervolgers. Bij de hervatting van de zitting van het Lagerhuis na de Kerstvacantie, heeft Mr. George Buchanan het noooig geoordeeld een strafrede te houden tegen den Eersten Mi nister. Mr. Buchanan behoort tct dat zeer klei ne groepje extremistische Labour-mannen, waarvan de. meer intellectueele Mr. Maxton de leider is, en dat gewoonlijk aangeduid wordt als de groep der Clydesiders, naar het groote ny- verheidsgebied aan de Clyde, dat door hen ver tegenwoordigd wordt. De bezwaren, welke Mr. George Buchanan als volbloed-socialist tegen Mr. MacDonald heeft, zijn volkomen begrijpelijk. Zoovele van de gematigde voormalige partijgenooten van den Premier beschouwen hem als een afvallige, dat het ons niet verwonderen kan, dat Ge heet gebakerde socialisten van de Clyde hem als een verrader brandmerken. Mr. Buchanan nu heeft, pas teruggekeerd van zijn campagne in zyn kiesdistrict, zijn meening eens over Mr. Mac Donald willen uiten. En hij heeft onder anderen gezegd: „De Eerste Minister heeft kracht geput uit, en is in macht toegenomen door, de pennies en halve pennies van het volk, dat hij thans be rooft." Verder: „Ik heb hem een kwakzalver ge noemd. Hij is erger: hij is een zwijn. Hi) is een gemeene, vuile hond, die uit het openbare leven weggeslingerd, die er met een rijzweep uit ver jaagd moest worden. „Hij is een lafaard. Hij sluipt weg. „Wanneer hij afgedaan heeft, dan zal hij verwenscht worden door duizenden, neen, mil- lioenen eerlijke, vriendelijke zielen, enz., enz." Wij vragen vergiffenis aan de lezers, aan het papier en aan den drukinkt voor het proza van Mr. Buchanan. Dat deze scheldt en schimpt, is niet erg. De grootste parlementaire redenaars. Chatham, Burke, Fox, Brougham. Disraeli. Gladstone hebben dit gedaan. Echelden is ten allen tijde een machtig hulpmiddel der rheto- riek geweest. Maar wèl is het erg, dat Mr. Buchanan scheldt, niet als een redenaar, maar als een vischwijf. Wij hebben juist eenige klas sieke schimpreden doorgelezen: van den groo- ten O'Connell tegen Disraeli, van den grooten Disraeli tegen Sir Robert Peel; wy hebben ook schimppassages gelezen uit redevoeringen van Gladstone, van Winston Churchill, van Snow- den. Die mannen maakten het schelden bijna tot een edele kunst. Maar deze roode Clydesider noemt een Eersten Minister een zwijn (hetgeen onzin is) en vervolgens een hond (hetgeen on- vereenigbaar is met den vorigen onzin). Hij wil den Eersten Minister met een rijzweep laten verjagen, maar dit blijkt onnoodig te zijn, want even later constateert hij, dat de lafaard al wegsluipt. Den volgenden dag heeft Mr. Buchanan zich verontschuldigd. Hij zeide, dat hij. rechtstreeks gekomen uit zijn kiesdistrict, waar hij *reese- lijke armoede gezien had, en sprekend in opge wonden toestand, dingen gezegd had die hij, wanneer hij koel en rustig geweest was, niet gezegd zou hebben. Het speet hem. het speet hem vreeselijk. dat hij bij deze gelegenheid zijn woorden niet kon intrekken, maar hij geloofde, dat wat hij gezegd had. waar was. Erbarmelijk! Mr. Buchanan is een „volks vriend" bij uitnemendheid, maar inplaats van iets ertoe bij te dragen het volk op te beuren, voedt hij het op met de grofste bootwerkers- taal. die hij zelfs in het parlement niet steeds bedwingen kan. Inplaats van het volk op te beuren tot een hooger peil. daalt hij zelf nf tot het peil van de dokken en werven der Clyde. Zou dit één van de oorzaken zijn waardoor juist daar. ondanks zooveel vertier, de armoede zoo vreeselijk blijft? I De klank van een vroolijk I En vreedzaam accoord 5 Wordt weer in de landen Rondom ons gehoord! i i Men is het weer eens in i Een stuk politiek, 1 Als prachtige slatsom Van groot-rhetoriek! I Het zoeken naar vrede i Verkreeg nu tot vrucht: Een pak van de harten: Een pact in de lucht! De luchtvaartconventie 1 staat thans boven-aan, Waarmee dus de luchtmacht Mag.... blijven bestaan! Doch niet meer tot aanval, I Alleen tot verweer Slechts vreedzame vliegers i Zien hoog op ons neer! Na angsten en spanning Loost ieder den zucht: I Er is nu voorloopig 1 Geen vuiltj' aan de lucht En zoo kan het zeker f ook blijven bestaan, f Als men er niet luchtig I ikfee om denkt te gaan! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) miiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiuiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii; haar echtgenoot; zij woonde alle militaire be raadslagingen bij, terwijl zij haar gemaal ver gezelde naar het front en op zijn inspectie reizen. Zij brengt 4 haar tijd door in Mantschank, waar de generale staf gevestigd is en vanwaar uit de operaties tegen de roode troepen worden geleid. De echtgenoote van Maarschalk Tsjang Kai Sjek behoort tot de weinige Chineesche vrouwen, die haar opleiding hebben genoten aan de Universiteit. Uit Sjanghai wordt gemeld, dat de echtge noote van maarschalk Tsjang Kai Tsjek offi cieel benoemd is tot adjudant van haar ge maal. De laatste twee jaren deed zü voortdu rend dienst als adjudant en secretaresse van Op 88-jarigen leeftijd is in de Sovjet-Unie overleden de Franschman Gustave Inar, de laatste deelnemer aan de Parijsche Commune van 1870. In 1925 vestigde Inar zich in Sovjet- Rusland, toen de Sovjet-regeering hem daar toe uitnoodigde en hem door toekenning van een pensioen een onbezorgden ouden dag ver schafte. De directie van den Hongaarschen radio- omroep heeft van de, tijdens het bezoek aan Boedapest van den vroegeren Oostenrijkschen bondskanselier gemaakte wasplaat, gramofoon- platen laten maken. Van deze platen is er een als blijk van be wondering gezonden aan de weduwe van den Kanselier, terwijl voorts platen bestemd zijn voor het Dollfuss-museum te Weenen, het Hon- gaarsch nationaal Museum en de vrienden en vereerders van den overleden staatsman. Door het groote warenhuis, waarin honder den bezoekers dagelijks in en uit gingen, liep Arthur Pendennis met een wrevelig gezicht rond. Telkens weer ging hij naar de afdeeling „Litteratuur", en lederen keer keek hij naar een boek, dat met z'n licht blauwen omslag in een vitrine prijkte. Met gulden letters stond op den band: „Orkanen" door Arthur Pendennis. Maar ofschoon het reeds eenige maanden geleden was uitgekomen, had nog nie mand er ook maar één gekocht. Toch was het boek goed. Daarvan waren, behalve hij, ook alle critici overtuigd. Maar wat had je aan een goed boek als toch niemand het las? Mijnheer Lancey, de eigenaar van het warenhuis, had hem verteld, dat, tegelijk met zijn roman, er weer een van Deborah Watkins was uitgekomen en dat daarvan binnen kort een tweede druk zou verschijnen. Deze mededeeling had Pendennis ten zeerste geërgerd. Die Deborah Watkins moest iemand zijn, die niet gestudeerd had. Ei- waren er zelfs die beweerden, dat ze totaal geen opleiding had genoten. Wat kon zoo'n mensch nu weten van de problemen der menschheid? En toch slikte het publiek het graag en vond het prachtig. En hij? Jaren van zware studie had hij doorge maakt, alvorens- zich te wagen aan het schrij ven van een psychologischen roman, waarin hij haarfijn de mannelijke en vrouwelijke ziel bloot legde en op het verschil daarvan wees. En toch bleek zoo'n ongeletterde vrouw Jn staat hem glansrijk te verslaan. Dat kon hij niet verkroppen; daarom haatte hij haar. Ja, ze had al meerdere boeken geschreven en alle wa ren grif door het lezend publiek gekocht. Ze was zeer populair en stond bekend als een der meest gelezen schrijfsters. Haar naam alleen was reeds voldoende, om haar boeken een groote oplage te verzekèrcn. Maar begreep dan niemand zoo vroeg Pendennis zich met verbeten woede af dat het toch maar suffe, doodgewone ver halen waren, zonder pit of inhoud? Diep ontstemd keerde hij zich voor de zoo- veelste maal van den boekenstand af en wilde juist het gebouw verlaten, toen hem een gedach te te binnen schoot. „Als dan niemand mijn boek koopt, zal ik het zelf koopen", besloot hij en keerde op z'n schre den terug. De juffrouw die hem hielp, keek hem een beetje vreemd aan toen hij den roman „Orkanen" vroeg, maar weldra was hij in 't bezit van zijn geesteskind en wandelde er mee naar buiten. „Ik zal het weggeven aan den eerste den beste, dien ik tegen kom", mompelde hij. „Dan heeft ten minste iemand het gelezen." Een klein heertje, met grijs haar en een wandelstok met gouden knop, liep voor hem uit. Hij zag er nog al geleerd uit en leek dus voor Arthur de geschikte man. Kordaat sprak hij den heer aan: „Neemt u me niet kwalijk, maar mag ik u misschien een goed boek cadeau doen?" „Wat?" klonk de bitse vraag. „Een goed boek, mijnheer; het kost u niets". „Ik heb jouw goede boeken niet noodig en als je niet gauw maakt dat je weg komt, roep ik de politie," luidde het onverwachte antwoord. Met een hoogroode kleur liep Arthur verder. Een eind verderop stond een taxi-chaufeur, die op een vrachtje wachtte. Juist stak hij een sigaret op. Arthur Pendennis naderde den man en greep het portier van de taxi vast. „Neen, ik wil geen rit maken", sprak hij, „maar zou je een goed boek van mij willen hebben?" Fill I Stomverbaasd keek Hal naar het meisje, dat uit een donkere grot met haar boomstam door het water werd voortgestuwd. Spoedig was ze vlakbij en tot Hal's groote blijdschap was het werkelijk zijn zusje. Onmiddellijk waadde Hal tot het middel in het water en hij slaagde erin Mary te grijpen. Het arme kind was uitgeput van vermoeienis en koude en de hulp kwam juist op tijd. Met inspanning van alle krachten trok Hal het meisje naar zich toe. Veilig aan land moest Mary eerst eenige oogenblikken bekomen van den schrik, alvorens ze op alle vragen van Hal kon antwoorden. [111= „Loop naar den drommel met je goed boek!" riep de chauffeur, die z'n motor al had aange zet, in de hoop een klant te krijgen. „Nu, mij ook goed," antwoordde de jonge schrijver. Hij ging langs het Disraëli-station en peinsde er over, hoe moeilijk het was, een boek zelfs voor niets kwijt te raken. Dat men het niet kocht, begreep hij niet. Bij een drukkerij stond een man tegen den muur geleend, blijkbaar te wachten op het ver schijnen van de laatste editie van de krant, want in z'n nabijheid stond een bakfiets. „Zoudt u een boek van mij willen hebben?" vroeg hij vriendelijk. „Loop rond met je boek, man! Als je het zoo druk had als ik, zou je ook geen tijd hebben boeken te lezen!" klonk het antwoord. Hij gaf het nu op en besloot naar z'n kamer te gaan. Z'n boek kon niet verkocht als hij was, dat de eigenaar hem misschien met zijn eigen boek in de hand voor bij zou zien gaan. Een vrouw, met een kind op den arm, verliet juist het warenhuis. Hij had haar zooeven in da boekenafdeeling gezien, waar zij in een boek bladerde met den titel: „Honderd smakelijke recepten voor de huisvrouw." Die vrouw zag er wel naar uit dat zij een mooi gebonden boek zou accepteeren. Oogenblikkelijk liep hij haar achterna en vroeg: „Mevrouw, mag ik u mis schien gratis een boek geven?" De vrouw stond stil en keek den jongeling vragend aan. „Geeft u een boek weg?" vroeg ze verwonderd. „Ja, mevrouw." „Maar, dat moet u niet doen. Als het een goed boek is, moet u het zelf houden. Boeken zijn er voor om verkocht te worden." „Ja, sommige boeken ten minste wel," ant woordde Arthur ontstemd. „Maar misschien hebt u dit boek zelf geschre ven?" vroeg ze, terwijl ze het kind even op den grond zette. „Jainderdaad mevrouw, en 't is een heel goed boek, heeft men mij gezegd." „Maar dan moet U het heelemaal niet weg geven. We zullen het meenemen naar den winkel van mijnheer Lancey. Die zal het wel voor u verkoopen." De jonge man lachte spottend. „Het ligt daar al een maand te koop; maar niemand heeft er nog een gekocht." „O, maar dan zal ik eens wat op het titelblad schrijven, dan zult u zien, dat de menschen wel koopen. Gaat u maar even mee." Arthur volgde de vrouw op den voet, meer uit nieuwsgierigheid, wat deze eenvoudige dame wel voor reclame kon bedenken, die zijn boek verkoopbaar zou maken. Toen het tweetal bij de boekenafdeeling kwam, stond mijnheer Lancey juist in de buurt en groette beiden beleefd. De vrouw zette het kind op den grond en vroeg pen en inkt. Zij opende het boek: „Orkanen", en schreef op de frontpagina: „Dit is een uitstekend boek en hij die het koopt, heeft een waardevol bezit. Zelden las ik een boek, dat mij zóó wist te boeien en met zulk een groote kennis van zaken is geschre ven. Men moet dit gelezen hebben." „Zoo," zei ze, terwijl ze den penhouder neer legde. „Prachtig, mevrouw," verzekerde mijnheer Lancey, die den omslag voor haar had vast gehouden. „Dat is een prachtig getuigenis en de eerste die dit boek koopt, zal ik zelf zijn, want de oplaag zal nu wel gauw uitverkocht wezen. Wilt U het misschien nog even onderteekenen?" De dame boog zich voorover en onderteeken- de: „Deborah Watkins". Na vijf weken beleefde Pendennis' boek „Or kanen" reeds z'n tweeden druk. De door hem geminachte schrijfster was zijn geluk geweest. Het verbod van den autohoom gebruik te maken heeft in Italië geleid tot een verminde ring van het aantal verkeersongevallen. Het verbod werd van kracht in de tweede helft van December jJ. en gedurende dit tijd vak hadden er te Rome 20 verkeersongevallen plaats, tegen 40 in de overeenkomstige periode van het vorig jaar. De bladen wijzen erop, dat deze cijfers nog aan beteekenis winnen indien men bedenkt, dat het aantal inwoners van Rome, dat in 1033 1.045.085 bedroeg, het laatste jaar met 40.000 is toegenomen. Niet alleen te Rome, doch ook in andere plaatsen waar de proef is genomen, zooals te Milaan en Florence, valt een vermindering van het aantal ongevallen te constateeren, In de Italiaansche steden, die vroeger tot de rumoerigste behoorden, heerscht nu rust, niet tegenstaande sommige autobestuurders, nu zij niet meer kunnen claxonneeren, hun motor zoo veel mogelijk lawaai laten maken. Af T ÏT ARDMMÏ?'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen IC1 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door |7 bij een ongeval met TC* OCA «TVLjLiJUi nOvl ^1 A~ JLi ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I f \J>mm verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 doodelijken afloop JL AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hann een voet of een oog 37 „O, het geeft niets, ik heb die zaak kunnen reconstrueeren. Er waren vier voetafdrukken, weet u, die van achter uit den tuin kwamen en er was een plek waar u klaarblijkelijk stil hebt gestaan en u klaarblijkelijk gebukt heeft en een Indruk in het gras, die veel te denken geeft Tusschen twee haakjes, wat was uwe theor e over de aanwezigheid van het pistool op die plaats?" „Ik veronderstel, dat de man het daar in zijn vlucht heeft laten val'en." Battle schudde het hoofd. „Niet laten va len, Sir Oswald Daar zijn twee dingen tegen. Om te beginnen is er maar één stel voetafdrukken, dat juist op die plaats over het grasveld gaatde uwe." „Zoo," zei sir Oswald nadenkend. „Kun je daar zeker van zijn Battle," bracht George in het midden. „Heel zeker, mijnheer. Er is een ander stel voetafdrukken, dat over het grasveld gaat, die van Ju'frouw Wade, maar die zijn veel meer naar links.'1 Hij zweeg voor hij verder ging. „En dan is er nog de indruk in den grond. Het pistool moet met eenige kracht od den grond terecht zijn gekomen. Dat wijst allemaal erop, dat het gegooid is." „En waarom niet?" zei sir Oswald. „Als de man bijvoorbeeld links het pad opvluchtte dan zou hij geen voetafdrukken achterlaten op het pad en dan zou hü het pistool van hem weg gooien in het midden van het grasveld, is 1 niet Lomax?" ,,Hij zou inderdaad geen voetafdrukken op het pad achterlaten," zei Battle, maar te oordeelen naar den vorm van den indruk en de wijze waarop het gras werd gehavend geloof ik niet dat het pistool vanuit die richting werd ge gooid. Ik denk dat het hier van het terras werd geworpen." „Heel waarschijnlijk." zei sir Oswald. „Geeft dat iets hoofdinspecteur?" „O ja Battle?" onderbrak George. „Heeft hethmer eigen'ijk iets mee te maken?" „Misschien niet, mijnheer Lomax. Maar zoo willen we overal achter komen, weet u? Ik zou nu graag weten of een van de heeren dit pistool zou willen nemen om het te gooien. Zoudt u het willen doen, sir Oswald? Heei vriendelijk van u. Wilt u hier in de deur gaan staan. Gooit u het nu midden in het grasveld." Sir Oswald deed het en liet het pistool door de lucht vl'egen met een krachtigen zwaai van zijn arm. Jimmy Thes'ger kwam dichter bij in ademlooze belamgatelling. De hoofdinspecteur liep het achterna als een geoefend apoorteur. Hü kwam terug met een stralend gezicht. „Juist mijnheer. Hetzelfde soort indruk. Ofschoon u het, tusschen twee haakjes, een goede tien meter verder gooide. Maar u bent dan ook een steviggebouwde man, nietwaar sir Oswald? Pardon ik geloof dat ik iemand aan de deur hoorde." Het gehoor van den hoofdinspecteur moest wel scherper zijn dan van de anderen. Geen van hen had een geluid gehoord, maar Battle bleek gglijk te hebben want lady Coote stond buiten met een medicijnglas in de hand. „Je medicijn Oswald," zei ze de kamer bin nenkomend. „Je bent vergeten In te nemen na je ontbijt." „Ik heb het heel druk, Maria," zei sir Oswald. „Ik wil geen medicijn hebban." „Je zoudt ze ncoit innemen, als ik er niet was," zei zijn vrouw kalm, terwijl ze op hem toeging. „Je bent juist een ondeugende kleine jongen. Drink ze nu op." En gedwee, gehoorzaam, dronk de groote staal- magnaat het drankje. Lady Coote glimlachte droevig en lief tegen de anderen. „Stoor ik je. Heb je het heel druk? O, zie die revolvers eens. Vervelend lawaaimakende moorddadige dingen. En als ik dan bedenk, dat je vannacht vermoord had kunnen zijn door den inbreker. „U moet wel bang geweest zijn, toen u hoorde dat men niet wist waar hü was, lady Coote," zei Battle. „Eerst dacht ik er niet aan," bekende lady Coote. „Deze arme jongen hier...." Ze wees op Jimmy. „Die gewond was.... en alles zoo vreesehjk, maar zoo opwindend. Eerst toen mijnheer Bate man me vroeg waar sir Oswald was, herinnerde ik me, dat hij een half uur te voren uitgegaan was voor een wandeling." „Zeker last van slapeloosheid, sir Oswald?" „Ik slaap gewoonlijk uitstekend," zei sir Oswald, „maar ik moet bekennen, dat ik me gisteren ongewoon onrustig gevoelde. Ik dacht dat de nachtlucht me goed zou doen." „U kwaamt door de glazen deur naar buiten, is het niet?" Was het verbeelding of aarzelde sir Oswald alvorens te antwoorden? „Ja." „En nog wel met je avondschoenen aan, in plaats van wandelschoenen aan te doen. Wat zou je doen als ik er niet was om voor je te zor gen?" Ze schudde droevig het hoofd. „Ik vind Maria, als je er niets on tegen •hebt, dat je ons alleen moet laten.... we heb ben nog veel te bespreken." „Dat weet ik, lieve, ik ga al." Lady Coote verdween, terwijl ze het leege medicünglas dro:g, alsof het een bokaal was, waaruit zy juist een doodeiük gif had toege diend. „Nu Battle," zei George Lomax. „Hot lijkt alles duidelijk genoeg. Ja volkomen duidelijk. De man vuurt een schot af, dat münheer Thesiger buiten gevecht stelt, hü werpt het wapen weg, loopt langs het terras en het grintpad af." „Waar myn mannetjes hem hadden moeten vangen," bracht Battle in het midden. „Uw mannetjes als ik het zeggen mag. schynen buitengewoon nalatig geweest te zyn, Ze zagen juffrouw Wade niet er in komen. Als ze niet zagen, dat zij er in kwam, konden ze ook even goed niet zien dat de dief eruit ging." Hoofdinspecteur Battle opende den mond om te spreken, maar hü scheen daarvan af te zign. Jimmy Thesiger keek hem nieuwsgierig aan. Hij zou er heel wat voor hebben willen geven als hü precies geweten had, wat er in Battle's geest omging. „Hü moet een kampioen hardlooper geweest zyn," was alles wat de man van Scotland Yard zich verwaardigde te zeggen. „Wat bedoel je, Battle?" „Wat ik zeg mijnheer Lomax. Ik zeif was om den hoek van het terras, nog geen vüftig secon den nadat het schot afgevuurd was. En om dien afstand naar mij toe en den hoek van het pad om te loöpsn, vóór ik om den hoek van het huis verscheen, meet hij zooals ik zeg een kampioenlooper zijn geweest." „Ik begrüp je niet, Battle. Je schijnt een idee te hebben, dat ikhmnog niet begrepen heb. Je zegt dat de man niet over het gras veld ging en nu geef je te kennenwat geef je eigenlijk precies te kennen? Dat de man het pad niet afliep? Waar ging hü dan volgens Jou opnieuw heen?" Als antwoord wees hoofdinspecteur Battle wel sprekend met 2Ün duim naar omhoog. „Hé?" ?ei George. De hoofdinspecteur wees nog duidelijker. George keek omhoog naar het plafond. „Daar," zei Battle, „weer naar omhoog langs het klimop." „Onzin hoofdinspecteur. Wat u veronderstelt is onmogelük-" „Heelemaal niet onmogelyk. Hü heeft het één keer gedaan. Hü zou het twee keer kunnen doen." „Ik bedoel niet op die manier onmogelük, maar als de man wilde ontsnappen, zou hü nooit naar het huis terug hollen." „De veiligste plaats voor hem, münheer Lomax." „Maar mijnheer O'Rourke's deur was van binnen nog op slot toen we by hem kwamen." „En hoe kwamen jullie bü liem? Door sir Stanley's kamer. Lady Eileen vertelt me dat ze den deurknop van münheer O'Rourke's deur zag bewegen. Dat was toen onze vriend er den eersten keer was. Ik vermoed dat de sleutel onder mijnheer O'Rourke's hoofdkussen lag. Maar het is duidelijk genoeg waar hy den tweeden keer langs verdweendoor de verbindingsdeur en door sir Stan'ey's kamer, die natuurlyk leeg was. Zooals alle anderen rent sir Stanley naar beneden, naar de bibliotheek. Onze man had vrij spel." „En waar ging hy toen heen?" Hoofdinspecteur Battle haalde zijn stevige schouders op en gaf een ontwükend antwoord „Er stonden hem veel wegen open. Weer een leege kamer, binnen aan de andere zijde van het huis, weer naar beneden langs het klimop. eruit door een zijdeurof, en dat is ook mogelijk, als de zaak van binnen uitging.... bleef hü In het huis." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10