HET DIERENTEHUIS •3§fe Hoe Petertje de Prinses bevrijdde ieren~tebü DE SNEEUWMAN Flinke Jongens gevraag Allerlei mfrrr Deor MARIJKE VETTER Petertje en zijn oude grootmoeder woon den in een klein, vervallen hutje, dicht bij het groote bosch waar de booze heks Krabbekras leefde. Ze waren heel arm, zoo arm, dat ze zelfs hun geit en de twee kippen met den mageren haan had den moeten verkoopen. Grootje was al heel lang ziek en lag maar stil in de donkere bedstee, onder een dunne deken. „Och Petertje!" snikte ze, „niets hebben ■We meer, niets! Zelfs geen korstje brood. Wat moeten we toch beginnen?!" „Stil maar Grootje!" zei Petertje, „ik ga Werken! En dan word ik rijk! Krijg je een mooie nieuwe jurk, en een muts met lin ten en schoenen met strikken, en alle da gen soep en pudding en taart!" „Jij werken! Je bent nog veel te klein!" zuchtte het zieke Grootje, „je komt net bo ven de tafel uitkijken, wat wil jij nu doen!" „En toch, Grootje, weet ik dat ik nog 'ns heel rijk wordt!" knikte hij overtuigd, „wacht maar eens!" 's Avonds, toen Petertje naar boven klau terde om te gaan slapen op den kleinen zolder, zag hij een zwarte schaduw langs het venster glijden, een schaduw op een bezemsteel. „Ooo!" dacht hij, „dat is Krabbekras, de ouwe heks!" en hij duwde het raampje open om die vliegende gedaante eens te kunnen zien. Want Petertje was niet bang, voor niets hoor, en toen dan ook bij een bocht de bezemsteel met een zwaai onder de magere spillebeenen wegschoot en op 't kleine grasveldje voor het hutje neerviel, rende Petertje naar beneden en raapte den viezen, stoffigen bezem op. De heks zweef de nog 'n eindje door, stopte toen met een ruk en krijschend daalde ze op 't scheeve dak boven Peters kamertje neer, in de dak goot. Petertje, die niet dom was, zei slim: „Hier is uw paard weer, schoone dame!" en hield het stuk hout omhoog. De heks loeide afschuwelijk; haar lange, kromme haviksneus krulde zich en haar handen die scherp waren als klauwen, gre pen maaiend in de zwarte lucht. Met een smak plofte ze op den grond, vlak voor Petertje en gilde krassend: „Zoo!! Zoo!! Petertje!! Hahoeihoü! Dat is aardig van •ie, hahoeihoi! Omdat je nu zoo vriendelijk hent geweest, mag je m'n paardje houden. Ais je ergens naar toe wenscht te gaan, zeg Je maar: - Paardje-stok, breng me eens gauw, Waar ik zoo graag wezen wou! En dan ben je er in een oogenblik. Ha hoeihoi! Dag Petertje!!" ,JDag schoone dame! Welbedankt!" zei hij en lachte stilletjes omdat de heks zoo ëevleid was door zijn complimentje. Kr&b- hekras liet een klagend gekras hooren en biet een fluitend geluid was ze verdwenen. Petertje sleepte den bezem naar binnen, Jachtjes, want Grootje sliep en zette hem 1(1 een hoek. Maar de stok sprong op en schudde wild. „Wat is er?" vroeg Petertje verbaasd en fluwde hem terug in den hoek. Maar weer huppelde hij, zoodat de takjes trilden. „Stil toch!" waarschuwde Petertje, „denk i-och om Grootje!" De bezem tolde nu het kamertje rond en greep Petertje beet. „O!" fluisterde Petertje, „ik moet zeker lets wenschen?!" en de stok knikte heftig. „Nou, breng me maar naar den bakker, hebben honger!" De bezem schudde „nee" en bleef stil staan. Verwonderd keek Petertje op, toen °Peens schoot hem het versje te binnen en vhig zei hij: „Paardje-stok, breng me eens gauw, Waar ik zoo graag wezen wou!" En weg schoot de bezem, met Petertje er hoven op. Bij den bakker streken ze op het hak neer. Petertje kroop door den schoor steen naar beneden, haalde twee groote ^ittebrooden, een zak koekjes en een war den tulband uit de bakkerij en klom weer haar boven. 0 imum/xi/x naar dieren tehuis Eekhoorn Daan is reuzen blij, Op deêz schoonen dag in Mei, En hij springt en gooit met ballen, Zonder ze te laten vallen; Want niet ver van moeders huis, Bij de woning van de Muis, Staat een nieuw en schoon gebouw, Van een allerliefste vfouw. Op een boomtak fijn en knus Zitten moeder, Daan en zus Samen over 't huis te praten, En geen een heeft in de gaten, Dat de Haan geduldig wacht En om al dat zwetsen lacht. Eind'lijk roept de fiere guit: „Schei met dat gezwets 'och uit!" Eendje Kwak-'tot Kwek-maar-voort Een reiziger van 't beste scort, Staat hier met z'n keurig taschje En z'n puik in orde pasje Voor het nieuwe Dieren-huis En voelt zich geweldig thuis. Want zoo'n huisje in het groen Is verrukk'lijk in 't seizoen. Ook een haasje uit het woud, Met zijn kleuters even oud, Ziet het nieuwe huis voor dieren En het denkt: Als ik voor vieren Alles nog bereiken kan, Loop ik zeker even an, Want het lijkt een prettig cord, En je woont er ongestoord. Zdg de groote, vleezige handen van den Wolkenreus, Mep mrect hij duwde het raampje open om die vliegende gedaante even te zien. „Hier Grootje!" riep hij, toen ze terug waren, „hier brood en tulband!" „Maar Petertje, hoe kom je daar aan?!" vroeg Grootje stomverbaasd, „o, wat heer lijk". „Dat kan ik je niet vertellen!" zei hij. „Misschien over een poosje, als we rijk zijn. nu moet je maar geduld hebben en af wachten, je krijgt nog meer!" Grootje huilde van blijdschap en at den heelen tulband op en alle koekjes. Toen dacht Petertje aan geld en aan rijk dom en zuchtte stil: „Ik wou dat m'n paard je me ergens naar toe kon brengen waar ik dat alles krijgen kon. „Paardje-stok, breng me eens gauw, Waar ik zoo graag wezen wou!" De bezem pakte hem op en met een sui zelende vaart schoten ze door de grauwe avondlucht. Ver boven huizen en bosschen, hooger, steeds hooger, tot in de wolken, tot boven de wolken. En plotseling zag Peter tje een zilveren slot op een heuvel van wol ken, met een smallen landweg er voor. Hier zette de bezem hem af, en Petertje wan delde fluitend naar de groote, zware poort. Overal schenen sterren, achter elk venster en boven de torens blonken staartsterren en planeten als gouden zonnen. Petertje bonsde op de deur en meteen klonken hon derden klokjes door de ijle stilte. De poort zwaaide open en toen zag hij tot z'n groo- ten schrik een reus van een man, met zes oogen, twee neuzen en een rechte spleet als mond; z'n haren waren als wolken, en om z'n heele lichaam hingen dauwdruppels. „Wie is daar?!" bulderde hij, „wie klopte aan mijn Wolkenslot?! Wie durft den Wol kenreus wakker te maken?!" Petertje sloop rillend naar binnen, want de reus had hem niet gezien, omdat hij maar zoo erg klein was. Voorzichtig ver schuilde hij zich achter een groote kast en zag den reus terugkomen. Deze viel in een harden zetel neer en begon te zingen dat het heele kasteel daverde en trilde. Twee sterren, met prachtige sleepen, brach ten een groote schaal binnen, met dampen de rijstebrij. Gulzig slorpte hij die naar binnen en riep: „Zet de ramen en de poort open, de aarde heeft weer wat regen noo- dig!" en hij schudde zich, .zoodat al de dauwdruppels rondspatten. De sterren gooi den de vensters open en de poort en even later was alles weer droog. Toen brachten ze hem een grooten zak, dien hij met een grijnzenden lach opende en goudstukken zoo groot als bordjes rolden over den vloer. Petertje, met kloppend hart, hield z'n adem in. Wat een rijkdom! Als hij dat eens mee kon nemen! Maar dat zou hij immers niet kunnen dragen! Wat moest hij doen?! „Breng Goudpauw hier!" bulderde de Wolkenreus tegen de buigende sterren en door de openslaande deuren wandelde een trotsche, blinkende pauw binnen, met uit gespreide veeren, waaraan op elk einde zoo'n goudstuk zat. „Schoonste der vogelen, leg een goudstuk neer, Want ge krijgt toch weer een nieuwe veer!" zei de reus. Met een zachten tik viel er een veer op den grond, de pauw keerde zich om en wandelde even statig weg als ze gekomen was. Nee maar! dacht Petertje, dat is me wat! „Haha, hoho!" lachte de reus, zoodat het kasteel schudde, „niemand kent dat rijmp je, en daarom kan ook niemand zoo rijk worden als ik." Stilletjes sloop Petertje de groote zaal door, schoof zacht achter het gordijn en sprong het venster uit. Vlak voor zich zag hij den fieren pauw, die blonk en schitterde en vlug zei hij: „Schoonste der vogelen, leg alle goudstukken neer, want ge krijgt toch nooit veeren meer!" En werkelijk, 't régen- de goudstukken! Zoo'n slimme Petertje toch! 't Kletterde en rinkelde, er kwam geen einde aan en angstig dacht Petertje: Hoe krijg ik alles weg? Met een vreeselijk lawaai en gebrul hoor de hij den Wolkenreus naderen. Zware voet stappen dreunden, 'n gesnuif als van hon derden stoombooten weeklonk en met een vervaarlijke, dreigende stem donderde hij: „Wie ben je, klein gedrocht?!! Wat doe jij hier?!! Wat heb jij met mijn Goudpauw gedaan?!! Kom hier, dan zal ik je ver brijzelen!!" Doodsbenauwd keek Petertje om zich heen, voelde dauwdruppels op z'n krullen vallen, zag de groote, vleezige handen van den woedenden Wolkenreus en in één adem wenschte hij: „Paardje-stok, breng me eens gauw, Waar ik zoo graag wezen wou! Naar Grootje!!" Hij had de laatste woorden nog niet uit gesproken, of rillend voelde hij de vingers, zoo dik als boomen om zijn lichaam, of daar kwam suizend de bezem aangevlogen. Hij hoorde een ontzettenden slag, gekraak als onweerde het hevig en tot z'n allergroot ste verbazing viel de Wolkenreus als 'n zout zak aan zijn voeten. „Wat is dat? Hoe komt dat?!" riep hij verschrikt. Alle staartsterren, met lachende gezicht jes en verdere kleine pinkende sterretjes, dansten vol vreugde om hem heen. Het ge juich en gejoel was niet van de lucht. Maar Petertje wist niet wat dat allemaal betee- kende. „Jij hebt den wreeden reus gedood!" rie pen ze vol bewondering, „jij hebt ons ge red! Lang leve Petertje!!" „Welnee!" zei hij, „dat heb ik niet ge daan!" Toen hoorde hij .'n zacht geruisch. Hij zag den bezem buigen en den trillenden pauw aanraken. Een zoete muziek zweefde door de lucht, bloemengeur verspreidde zich en met 'n lieven lach verscheen er uit de pau- weveeren een mooi, blond meisje. „Petertje!" zei ze, met een stem die klonk als een klokje. „Jij hebt me gered. Ken je me niet?!" „Nee!" knikte hij, stomverbaasd, „nee. Wie bent U?" „Ik ben Krabbekras, de oude, leelijke heks. Eigenlijk ben ik prinses Sterrenpracht maar de wreede reus heeft me veranderd in een heks, en tegelijkertijd in een pauw. 's Avonds moest ik op m'n bezem naar de aarde, om daar den menschen schrik aan te jagen, en jaren en jaren zwerf ik al zoo rond. De eenige manier om weer gewoon te worden was, dat een menschenkind vriendelijk tegen mij zou zijn, en daarbij de spreuk van den reus zou uitspreken. Nu heb jij die spreuk wel een beetje veranderd, maar dat was juist prachtig, want nu ver loor ik ineens al m'n veeren, terwijl ik an ders had moeten wachten tot ze een voor een verdwenen waren, iederen dag een an dere, want als een menschenkind dien wensch uitsprak zou voor die afgevallen veer geen nieuwe komen. Petertje, ik ben je zoo dankbaar! En zoo gauw als ik weer m'n eigen gedaante zou terug krijgen, zou de reus sterven!" Ze keerde zich om, nam den bezem, die eensklaps veranderde in een groot, fier paard met vleugels, en ze streelde het lief kozend over den langen kop. De sterrenkinderen veranderden in hof dames en lakeien, want ook zij waren be- tooverd door den boozen reus en droegen vruchten en taarten aan, en mooie kleeren voor Petertje. „Nee!" zei Petertje, „ik blijf niet hier, ik ga naar Grootje, want die zal niet weten waar ik blijf. Kan ik weer op de aarde te rug komen?" „Dat is niet noodig, Petertje!" lachte de Prinses, „kijk maar!" De gtoote zaaldeuren openden zich, en daar schreed statig als een vorstin Grootje binnen, in een prachtigen zijden hoepelrok, met kanten strooken en fluweelen jak. en ze kuste Petertje en ze kuste prinses Ster renpracht, en ze at een heele taart op van blijdschap. Natuurlijk trouwde Petertje toen met de lieve Prinses, en werd Koning van het groote Wolkenrijk. Als het nu eens regent dan denken jullie maar aan Petertje, die dan op het vurige paard „Regenbui" op de wolken draaft, en als het onweert dan kijft Grootje omdat ze niet genoeg taartjes en tulband krijgt, en als een felle, maar mooie bliksemflits door de lucht klieft, dan is dat de lieve Prinses Sterrenpracht, die met haar stralende lach even om het hoekje van haar Rijk gluurt, om te kijken naar het groote, donkere bosch, waar ze zoo'n langen tijd in gevan genschap gezeten heeft. U-L. ..i Poes heeft dorst en gaat drinken Ach, ik ben een arme sneeuwman Hagelwit en ijzig koud, Och, ik voel me toch zoo eenzaam, En ik heb een hart van goud. Waarom moet ik dan alleen staan, Nu het hier zoo donker wordt? Waarom toch niet bij de kachel, Die nu heerlijk zalig snort? Ai, mijn armen zijn bevroren En mijn pijp is uitgegaan, Moet ik nu den heelen avond Hier zoo koud en droevig staan? O, wat zijn de jongens wreed toch, Want eerst waren ze zoo blij, Om mij mooi en groot te maken, Nu denkt niemand meer aan mij! Hé, dag Maan, zeg, ben jij wakker, Och, wat slaap je vrees'lijk lang, Ik dacht, dat je dood gegaan was, Ja, ik werd heusch heel erg bang; Zoo, nu zal ik maar gaan slapen, Maantjelief, hou jij de wacht, En als jij dan niet veel slaap hebt, Roep je mij dan kwart voor acht? R. VAN DAM Hè, denken jullie, wat is dat nu? Flin ke jongens gevraagd? Misschien om in dat pakhuis te werken, dat hier bij is afgebeeld? Juist jongens, zoo is het! Maarwe gaan eerst zelf dat pakhuis maken. En dan pas kunnen jullie er in werken. Spelen natuurlijk! Dat snap je wel! Nu eerst even goed opletten, jongens, dan zal ik jullie precies vertellen, hoe we dat pakhuis het gemakkelijkst kunnen ma ken. Zooals je ziet, de teekening stelt voor de voorzijde of frontzijde van drie naast el kaar gebouwde pakhuizen. Eigenlijk dus 'n heel complex! Jullie maakt deze front- zijde uit één stuk! Bijvoorbeeld van triplex. Nu kun je die pakhuizen net zoo klein of zoo groot maken als je zelf wilt.' Natuurlijk hangt het er van af, hoeveel hout of je ter beschikking hebt. Heb je b.v. een plaat tri plex van I M.2, dan kun je daaruit een be hoorlijk groote front-zijde maken. Heb je minder hout, dan maak je het pakhuis kleiner. Maar om jullie in ieder geval van de frontzijde een juiste verhouding te ge ven, heb ik rondom de teekening ruitjes gezet, terwijl, zooals jullie ziet, ik één der pakhuizen geheel in ruitjes heb gedeeld. Wanneer je nu ieder ruitje een vaste af meting geeft, b.v. 2, 3 of 4 c.M.2, dan kun je zelf precies uitmeten, hoe je de frontzijde moet verdeelen en waar de zolderdeuren en ramen en hanebalken, dat zijn de hijsch- balken, moeten komen. Natuurlijk is dat 'n heel werk. Maar een mooi en prettig werk je en ten slotte heb je allen tijd. Want al Banketbakkersbediende (een taartje op daarmee doen, baas?" Banketbakker: „Bij de zandtaartjes, ezel!" „Wie van jullie weet een goed Hollandsch woord voor pédicure?" vroeg de leeraar. „Toonkunstenaar, meneer," antwoordde een der leerlingen. zou je daar nu veertien dagen in je vrije uren aan moeten werken, dan is het im mers nog niet erg en het loont zeker de moeite. Dat zal je wel zien, als het werk eenmaal kant en klaar is. Dus eerst kijken hoe groot of onze plaat triplex is en dan pas vaststellen zoo en zoo groot wordt de frontzijde. Dan alle on- derdeelen op het hout precies uitteekenen en de zolder- en venster-openingen uitza gen. De bogen trek je natuurlijk met een passer. Zaag zoo precies mogelijk, want de uitgezaagde deelen gebruiken we straks voor de deuren. Heb je dat gedaan, dan. lijm je op de aangegeven plaatsen, onder de vensters, langs de daken en over de ge- heele frontbreedte op de plaats van de dakgoot, dunne latjes. De deuren worden nu afgewerkt. Daartoe worden de uitgezaag de deelen der zolder-openingen precies doormidden gezaagd en op één der deuren over de geheele lengte eveneens een latje aan den buitenkant gelijmd, ter afsluiting. De deuren worden nu met scharniertj es of met stevig plakband op hun plaats ge bracht. De deuren gaan naar binnen open. Op de teekening kun je zien hoe verschil lende deuren open en gesloten zijn. Daar, waar de deuren open zijn, zie je vervolgens nog een dwarsbalk voor de opening aange bracht. Dit is ter beveiliging, opdat 't pak- huispersoneel niet naar buiten kan vallen. Bij de openingen op den beganen grond is dat natuurlijk niet noodig. Jullie brengen dus overal, waar het noodig is, zoo'n dwars balkje in den vorm van m latje b.v. ter dikte van een liniaaltje aan. Dit doe je aan den buitenkant! Je maakt b.v. van ijzerdraad een paar oogjes en bevestigt deze in den gevel, zoodat je het balkje er gemakkelijk in en uit kunt schuiven. Nu een heel belangrijk werkje, nl de hane- of hijschbalken! Natuurlijk willen jullie het graag zóó hebben, dat je ook werkelijk de goederen in en uit de pakhuizen kunt hijschen, dus moeten we balkjes maken met een gleuf er in en daar een katrol in aanbrengen. Die hanebalken moeten natuurlijk heel stevig bevestigd worden, want daar komt tenslotte de goederenvracht aan te hangen. Dus maak je een gat ter grootte van het balkje bovenin den nok van het pakhuis en steekt daar den hanebalk door. Je laat de zen dan een stuk doorloopen naar binnen, maar zorg er in ieder geval voor, dat de hanebalk ongeveer 10 of minstens 5 cM. buiten den gevel uitsteekt. Het stuk van den hanebalk dat naar binnen steekt mak ken we straks wel vast. Zoo, nu is het grootste, moeilijkste en tevens het mooiste werkje klaar. Schilderen doen we ook straks weL Nu het eigenlijke pakhuis met de ver schillende ruimten. Heb je nu b.v. een kist, die precies achter den gevel past, dan ben je meteen klaar. Je hebt dan alleen den achterwand weg te halen van de kist en op de verschillende hoogten vloeren aan te brengen en den gevel er dan voor te spij keren. Laat den achterwand maar heelemaal weg! Dan kun je beter in de verschillende ruimten en verdiepingen komen. Wanneer Je dan met z'n tweeën bent, dan speelt één vóór het pakhuis en één er achter. Dan kun je ook veel gemakkelijker in- en uit- hijschen. De hanebalken zetten jullie nu met een paar latjes schuin vast, terwijl je dan ook nog als je wilt de daken kimt afschutten met b.v. triplex. Heb je geen kist, dan moet je van loss© planken het pakhuis toch op dezelfde ma nier opbouwen en stevig in elkaar spijkeren of lijmen. De hanebalken bevestig je op de zelfde wijze en ook het afschutten der da ken, als reeds genoemd. Nu zou ik jullie' willen aanraden alleen maar de verschillende vloeren te leggen, dus geen tusschenschotten. Dat is handiger bij het spelen. Weet je wat aardig staat? Als je de front zijde van het pakhuis rood schildert en je schildert de deuren zwart met witte biezen. Maak dan ook de vensterkozijnen, de dak goot en de daklijsten, zoo ook de dwarsbal ken wit, dan heb je een pracht van een pakhuis. Het achterstuk kun je dan b.v. grijs schilderen. Jongens, dat is een heel stuk werk! Maar een mooi stuk speelgoed, waar je veel plei- zier van kunt beleven. Maak 't zoo mooi en zoo stevig mogelijk en speel er straks naar nartelust mee. Ü4 umr Mmum hm i iram i ca ca HET UURTJE VOOR JEUGD r2.TTi&r yWWWWWWWWJUWWUWUWWWWVWVWWVWWWWVWWW.V\WA%%\ ,WV"LVLWU%WWWlrtWV»I^W,VWVWWWVWS^WVW%-. 'MUMI'M /M'n te£t( AAinimvi/MimAo. i hui hu KSiiii mi ■■I'M HU I 'Hl llll ca

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 11