12 Februari
in den
1922 werd Paus Pius
Sint Pieter gekroond
XI
ffldwdad wn dm dag
DE ENGELSCHE KAPERS
ALLE ABONNÊ'S
F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
F 750.-
HET GEHEIM VAN
DE 7 WIJZERPLATEN
DE EERSTE PAUSZEGEN
NA 20 SEPT. 1870
SNEEUW
door acatha chrisiie
MAANDAG 11 FEBRUARI 1935
„Raptim transit", een woordspeling
op den naam Ratti, werd het
devies van den nieu
wen Paus
Paus der verzoening
Toen de motor weigerde
118-jarige overleden
Drievoudige moord
laten I Tecla 's verhaal
Sparen in Rusland
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Morgen, 12 Februari, is het dertien jaren
geleden dat Z. H. Paus Pius XI te
Rome in Sint Pieter plechtig werd ge
kroond als de twee-honderd-zestigste opvolger
Van den H. Petrus.
Benedictus XV was 17 Januari 1922 ziek ge-
Worden. Terwijl hij aanvankelijk nog op bed
zijn loopende werkzaamheden afdeed, verer
gerde na eenige dagen plots zijn toestand en
volkomen onverwacht stierf hij Zondagmorgen
22 Januari.
Evenals in alle kerken ter wereld, werd ook
in den Dom van Milaan een plechtige H. Re
quiem-mis opgedragen. De Aartsbisschop,
Kard. Ratti, hield de lijkrede en herdacht den
Paus van den Vrede. Dit gebeurde Dinsdag 24
Januari. Nog denzelfden avond vertrok Kardi
naal Ratti naar Rome, waar hij den volgenden
Woensdagmorgen aankwam en zijn intrek nam
in het Lombardisch College, waar hij vroeger
gestudeerd had. Hij zou daar blijven tot den
namiddag van 2 Februari, toen het Conclaaf
begon. „En nu worden wij opgesloten in de
kooi," warén zijn laatste woorden. Toen wijlen
Kardinaal Mercier op weg naar Rome in
Milaan afstapte, zeide hem iemand: „U stuurt
onzen Kardinaal toch weer terug, nietwaar?"
Waarop de Belgische Primaat antwoordde: „Ik
Weet het heusch nog niet. Bedenk wel
Raptim transit!" Deze woordspeling op den
naam Ratti deed overal opgeld omdat zü
Prachtig paste bij de snelle carrière van den
Kardinaal. Wie kon echter vermoeden dat ze
6en halve maand later tot devies zou zijn van
tien nieuwen Paus?
Op het feest van Maria Lichtmis deden drie-
en-vijftig Kardinalen hun intrede in het Con
claaf. Later, toen de nieuwe Paus reeds uitge
roepen was, werd Kard. O'Connell, die niet
tijdig te Rome had kunnen zijn, nog toegelaten
tot de vergadering van de Prinsen der Kerk.
In den morgen van Vrijdag 3 Februari begon
nen de stemmingen, welke tot Maandag 6 Fe
bruari zouden voortduren. In een herderlijk
schrijven vertelde later Kard. Mercier het
oogenblik der Pauskeuze in deze sobere woor
den:
„De verkiezing van Pius XI had plaats op
Maandag 6 Februari, omstreeks elf uur in den
morgen, bij de veertiende stemming. Kard.
Csernoch, Primaat van Hongarije, vond hierin
aanleiding om tot eenige Kardinalen die om
hem heen stonden te zeggen: „Kijk, wij hebben
Kard. Ratti al de veertien staties van den
Kruisweg doen ondergaan en nu laten wij hem
alleen op Calvarië achter." Welk een indruk
wekkend oogenblik! Kard. Ratti is de eenige
tiie nog op zijn bank zit, rechtop, met gebogen
hoofd, en hij denkt diep na. De andere Kar
dinalen hebben zich van hun zetels verheven
cn staan drie, vier rijen dik in een kring rond
om den gekozene. De Kardinaal-Deken verheft
Sijn stem en spreekt namens het H. Colli: ie
Vraag uit, welke een einde gaat maken aan
onze werkzaamheden: „Neemt ge de verkiezing
aan welke u canonisch verheft tot het Hooge-
Priesterschap?" Een stilzwijgen van nederig
heid, vrees, geloof en, naar wij hopen, ook van
Vertrouwen, houdt ons lange, lange minuten in
spanning. En dan komt er zachtjes en zeer
langzaam een antwoord in vloeiend Iatijn: „Om
Piet den schijn aan te nemen dat ik Gods Wil
Weerstreef of mij onttrek aan de eer, welke op
mijn schouders is gelegd, en ook om niet den in
druk te wekken dat ik de stemmen mijner colle-
Ba's niet op de juiste waarde zou weten te schat
ten, aanvaard ik, ondanks mijn onwaardigheid
Waarvan ik diep overtuigd ben, mijn verkie
zing." De Kardinaal-Deken ging voort: „Wel
hen naam wilt u dragen?" De ontroering om
floerste de toch al zwakke stem van den Paus.
Ik heb zijn antwoord niet heelemaal kunnen
verstaan, doch ik weet dat hij deze gedachte
uitte: „Onder het Pontificaat van Pius IX ben
ik opgenomen in de Katholieke Kerk en heb
ik de eerste schreden gezet van mijn kerke
lijke loopbaan. Pius X riep mij naar Rome.
Pius is een pauselijke naam. In het verlangen
mijn krachten te wijden aari het werk van den
wereldvrede, waaraan mijn voorganger Bene
dictus XV zich geheel gegeven heeft, kies ik
den naam Pius." En na een korte pauze: „Ik
wil hieraan nog een enkel woord toevoegen: Ik
verklaar voor de leden van het H. College, dat
ik naar vermogen de rechten der Kerk en van
den H. Stoel zal beschermen en verdedigen;
doch dit vooropgesteld, wil ik dat mijn eerste
zegen als een onderpand van den vrede, waar
naar de heele menschheid hunkert, uitga, niet
alleen naar Rome en Italië, maar naar heel de
Kerk en naar heel de wereld."
Intusschen stond op het Sint Pietersplein de
menigte welke daar altijd de keuze van den
nieuwen Paus afwacht: een menigte die dage
lijks grooter werd, en Maandag 6 Februari
ternauwernood door politie en troepen in be
dwang gehouden kon worden. Vier malen daags
steeg boven het dak der Sixtijnsche kapel de
donkere rook op van de stembriefjes der Kar
dinalen. Maandagmorgen eindelijk, nadat eerst
nog een donker rookwolkje zichtbaar was ge
weest, volgde op de tweede stemming, om 11
uur 15, een wit pluimpje rook. Tegen den hel
deren hemel was dat echter nauwelijks waar
neembaar en er ontstond onder de duizenden
een groote beroering over de vraag, of men
zich vergist had, dan wel dat er een nieuwe
Paus gekozen was.
Doch plotseling gingen de groote deuren van
de loggia boven den hoofdingang van Sint
Pieter open, hangtapijten daalden van de ba
lustrade van het balcon en de Primus der
Kardinaal-Diakenen, Kard. Bisleti, verscheen.
„Nuntio vobis gaudium magnum! Habemus
Pontificem Reverendissimum et Eminentissi-
mum Dominum Cardinalem Achillem Ratti
Een geweldige ovatie barstte los en het duur
de lang voor Kard. Bisleti de slotwoorden zij
ner blijde boodschap kon uitspreken:
qui nomen sibi imposuit Pium decimum
primum."
Opnieuw weerklonk gejuich en applaus waar
aan geen einde scheen te zullen komen. Doch
dan merkte de menigte plots op dat de deuren
der loggia niet werden gesloten en dat de
hangtapijten niet werden ingehaald. En plots
verscheen daar Pius XI op het balcon. Het was
een oogenblik doodstil. Alleen de commando's
der Italiaansche officieren weerklonken: „Pre-
sentat arm!" De troepen presenteerden de ge
weren. En dan zegende de nieuwe Paus lang
zaam, plechtig, voor het eerst na 1870.
Een paar uren later publiceerde het Italiaan
sche persbureau „Stefani" namens den Maar
schalk van het Conclaaf, Prins Ludovico Chigi,
het volgende communiqué:
„Z. H. Paus Pius XI gaf met voorbehoud der
onaantastbare rechten van de Kerk en van den
H. Stoel welke hij gezworen heeft te zullen
handhaven en verdedigen, zijn eersten zegen
vanaf de buiten-loggia aan het Sint Pieters
plein met de bedoeling dat deze zegen niet ai-
leen uitga naar degenen die op het Sint Pie
tersplein stonden, en evenmin alleen naar Ro
me of Italië, doch naar alle naties en alle
volkeren, als een onderpand van dien wereld
vrede waarnaar allen zoo innig verlangen."
Zeven jaren zou het duren tot Z. H. Paus
Pius XI nog eens vanaf de groote loggia van
Sint Pieter de menigte zegende. Doch 12 Fe
bruari 1929 verscheen er geen communiqué dat
waarschuwde tegen een verkeerden uitleg van
dien zegen. De Romeinsche kwestie bestond
toen niet meer. De verzoening was een feit.
De motor Van een Spaansch militair vliegtuig
dat zich op een hoogte van 150 meter boven
het nabij Sevilla gelegen vliegveld Tablada be
vond, weigerde plotseling waarop de piloot be
sloot met zijn parachute uit het toestel te
springen.
Ongelukkigerwijze kwam hij echter midden
in de brandende resten van zijn vliegtuig te
recht, dat bij het neerkomen op den grond vlam
had gevat.
Hij werd daarbij echter slechts licht gewond.
Op een boerderij te Malmesbury (Kaapprovin
cie) is een 118-jarige overleden, die ten tijde
van de emancipatie nog slaaf was.
Hij was in 1817 geboren en heeft dus geleefd
onder de regeering van vier gekroonde staats
hoofden, n.l. Willem IV, Koningin Victoria,
Eduard VII en George V.
Hij kon zich nog zeer goed de feesten ter ge
legenheid van de kroning van koningin Victoria
herinneren.
Hij was driemaal getrouwd geweest en zijn
derde vrouw had hem nog zeven kinderen ge
schonken.
In een op 24 kilometer van Madrid gelegen
hut zijn drie schaapherders vermoord. Een
vierde schaapherder, die verklaarde, onaer het
bed te zijn gekropen, deelde mede, dat de mis
daad was gepleegd door verscheidene mannen,
die met bijlen gewapend waren, en die daarna
getracht hadden de hut in brand te steken.
De overlevende is gearresteerd, daar de po
litie zijn verklaring verdacht vindt.
M'n oom en tante gingen uit, nadat ik hun
herhaaldelijk verzekerd had, dat ik volstrekt
niet bang was en dat ik nooit meer kwam lo-
geeren als ze voor mij thuis bleven. Maar toen
ze weg waren, en ik wist, dat het meisje en ik
alleen waren in 't stille huis buiten het dorp,
kreeg ik toch een vreemd gevoel in m'n keel.
Twee meisjes doen niet veel tegen een inbre
ker!
Ik ga lezen! dacht ik. Ik ging met een boek
in den tuin zitten, tot het donker was. Daarna
ging ik naar binnen om thee te drinken, waar
Phebe, het dienstmeisje, me vertelde, dat in
braak in die streek geen gewoonte was, maar
dat er nu en dan wel eens een zwerver ergens
binnen kwam en in koelen bloede iemand ver
moordde die hem in den weg trad. Voor de ge
zelligheid gaf ze een paar sprekende voorbeel
den, en toen ze niets meer wist, voelde ik me
onrustig.
„Weet je wat?" zei ik, „we gaan voor alle ze
kerheid toch even het huis rond; Je kunt nooit
weten."
Ik nam een kaars, bezocht met Phebe alle
vertrekken en zocht overal in en op en achter
en onder, al beweerde Phebe, dat er onder een
piano nooit een man kon liggen.
Onderwijl hield ik een redevoering tot sticn-
ting van den inbreker, die misschien in huis
zou kunnen zijn.
„Phebe," zei ik, „ik vind het vreeselijk, dat
oom zoo driftig en bloeddorstig is. Hij heeft zoo
veel geweren en pistolen", ik praatte hoe
langer hoe harder „en messen en dolken en
zooIk begrijp niet, waarom hij die revol
vers altijd geladen klaar heeft liggen, met zes
kogels er in. Er is eigenlijk niets in huis, dat
de moeite van 't stelen waard is. Het kleine
beetje geld, dat oom heeft, staat op de bank, en
zilver is er niet, en
Phebe keek zóó verbaasd, dat ik t noodig
vond, haar fluisterend uit te leggen, waarom ik
zoo leugenachtig over oom John redeneerde.
We vonden niemand, maar als er iemand ge
weest was, zou hij zeker in doodsangst ge
vlucht zijn.
Phebe besloot maar meteen op haar slaapka
mer te blijven, toen we toch boven waren, er;
ik ging naar beneden, zoo onverschillig kijkend
als het maar kon. In de huiskamer greep ik
de „Vertellingen uit de 1001 nacht" uit het rek
je en begon te lezen. Ik werd al gauw zóó door
m'n lectuur geboeid, dat er van m'n angst niet
veel overbleef. Hoe lang ik had zitten lezen
weet ik niet, maar eensklaps werd er op de
glazen deur van de veranda geklopt. Het boek
gleed uit mijn hand; ik keerde me om met een
koud, onbehaaglijk gevoel en zag vóór de deur
iemand staan. Een man. Hij keek naar binnen,
hief z'n hand op en wenkte.
Er flitste een idee in m'n hoofd; tijd om te
overleggen had ik niet; op snel handelen kwam
het aan. Ik ging naar de deur, trok die open,
greep de hand van den inbreker vóór hij iets
zeggen of doen kon, en riep:
„Roe maakt u het? Komt u binnen! Oom zit
boven te lezen, maar hij heeft me gezegd dat
u komen zou. Als u wilt, zal ik hem roepen,
maar hij komt over een kwartiertje zelf wel;
als u 't zoolang met mijn gezelschap kunt stel
len
Ik moest even zwijgen om adem te scheppen
en bekeek hem tersluiks om te zien, of ik mede
lijden van hem kon verwachten. Hij was nog
jong, vijf en twintig misschien, en knap ook,
maar in zijn oogen zag ik een vonk van boos
aardigheid.
„Pardon", zei hij, „ik geloof...."
,.U hoeft neusch geen excuus te maken", viel
ik in; „ik ben heelemaal niet geschrokken toen
u klopte. We voelen ons hier zóó volkomen vei
lig, dat we oom altijd uitlachen, omdat hij z'n
kamer vol heeft met geladen geweren en pisto
len. Blijft u niet in de kou staan, gaat u zitten."
De ongenoode gast keek een beetje vreemd,
maar ging toch zitten en begon: „Ik kom erg
onverwacht; ik begrijp niet...."
„Hier komt nooit iemand onverwacht", zei ik.
„We zijn op alles voorbereid. Oom zal wel gauw
beneden komenhij isja, die arme
oom John!" Ik sprak heel hard en snel, zonder
zelf goed te we
ten, waar ik
heen wou. In
ieder geval wou
ik hem
denken, dat er
een man in huis
was, m'n eerste
idee mocht eens mislukken.
,,'tls goed", vervolgde ik, „dat u eens met
hem komt praten. Ikik bedoel.... ja, 't is
een heel droevig geval".
En toen praatte ik vloeiend door, met den
moed der wanhoop: „U hebt er -.aarschijnlijk
al 't een en ander van gehoord; ik zal u alles
vertellen, 'tls verschrikkelijk. Er over spreken
moet ik, anders word ik gek. Gek? Soms denk
ik dat ik het al ben. M'n hersens branden: het
klopt en het doet pijn
Ik hield de handen boven m'n hoofd en liep
opgewonden heen en weer door de kamer.
.Luister! Op een avond, een poos geleden, zat
ik alleen in dezelfde kamer. Het licht brandde,
de gordijnen waren dicht, er brandde een groot
vuur in den haard. Opeens werd er gebeld. Het
meisje ging open doen; het bloed steeg in m'n
wangen, mijn hart klopte. Daar was hij! Ja, ik
was verloofd. Mijn Roland was de knapste, de
edelste van alle mannen. Daar kwam hij bin
nen, zoo slank, zoo forsch, echt mannelijk. De
tijd vloog om en vóór we 't wisten, was het z'n
tijd om te gaan. Ik ging naar boven.
„Hoor! Een schot! Weer een! Ik sprong over
eind in m'n bed. Een diepe stilte was over het
huis gedaald. Had ik gedroomd? Snel trok ik
een mantel aan en ging bevend over al m'n
leden, naar beneden, naar de hall. Daar was het
een en al verwarring. Van alle kanten snelden
de bedienden toe. M'n oom knielde neer naast
eén roerlooze gestalte, die midden in de hall
lag. Wie was het? Groote hemel! Het was m'n
beminde Roland; m'n ongelukkige oom had
hem abusievelijk neergeschoten. Hij was terug
gekomen om z'n handschoenen te halen. Oom
John kwam net de trap af, om iets voor tante
te doen. Hij zag Roland staan, hield hem voor
een inbreker en loste het rampzalige schot.'
Ik ruste even en bracht met een paar wilde
vegen m'n haar in de war, zooals ik op het
tooneel wel eens had zien doen.
„Van dien dag af is mijn oom nooit meer de
oude geweest", ging ik voort. „Hij is zelfs ge
vaarlijk en de dokters zeggen, dat hij absoluut
geen vreemde gezichten mag zien, vooral geen
mannengezichten, want hij ziet ze allemaal
voor inbrekers aan en offert al hun levens op
aan z'n noodlottigen waan. Maar u bent natuur
lijk een oude vriend, dus u hoeft niet oang te
zijn. Hoor! Is dat z'n voetstap niet op de trap?
Hij sprong op, liep besluiteloos heen en weer
en ging toen door de veranda-deur weer naar
buiten. En ik vloog de trap op naar mijn ka
mer en verschanste me achter een gesloten
deur, waarvoor ik mijn ledikant had geschoven,
om eens flink uit te huilen
iiiiiiiiiiiiiimiimiiiiuii
iiimiiiiiiiiiiMiimiiiiiË
't Is een winter, die als winter
Inderdaad op niets geleek.
Schijnbaar is dit jaargetijde
Door de crisis öök van streek!
Maar al loopen wij tenslotte
Ook een echten winter mis,
Toch moet ieder constateeren,
Dat de eerste sneeuw.... er is.'
Want het is dan toch gaan sneeuwen!
En het welbekend tapijt
Zien wij nu in Februari
Op de straten uitgespreid!
Dus wij spreken weer van vlokjes,
Sneeuwpop, arrestee en ski
En we zien nog flauw de schoonheid
Van de winter-poëzie!
Sneeuw heeft toch iets sprookjesachtig
Want de ondervinding leert,
Dat zij schilders en de dichters
Op z'n hevigst inspireert!
Maar helaas, in onze steden
Toovert zij geen schilderij,
Want zij wordt daar vlug bepekeld
Tot een natte, vieze brij!
MARTIN BERDEN
1 (Nadruk verboden
ïïiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniininiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiË
„Zie je iemand in de hut, Hal?" vroeg Mary, een
beetje zenuwachtig. Hal hield het gordijn van ge
vlochten gras een beetje terzij en gluurde naar
binnen. „Ik geloof niet, dat er op 't oogenblik iemand
in is," antwoordde hij, „anders zou hij nu wel ge
antwoord hebben, Laten we maar naar binnen gaan."
Hal en Mary stapten naast elkaar de hut binnen
en keken nieuwsgierig rond. „Wel, het ziet er naar
uit, alsof een Engelschman hier woont," zei Hal. „Zie
je de tafel en de stoelen en de lantaaarn, die aan den
zolder hangt?" „Hij kan niet ver weg zijn," zei Mary,
wijzende op het fruit op de tafeL
Een poosje wandelden ze de hut rond en keken
door de rarmen, of ze geen teeken van den eigenaar
zagen. Toen gingen ze aan tafel zitten, om te eten,
want ze hadden honger. Plotseling verscheen een
man in de deuropening, die hen glimlachend aanzag.
„Tecla!" riep een poos later de stem van mijn
tante, nadat er op mijn deur geklopt was, „doe
eens open, kind!"
„Bent u thuis?" vroeg ik, „en oom ook?"
„Ja, we zijn thuis. Kan je nog even beneden
komen, of lig je al in bed?"
Het klonk allemaal zoo gewoon, alsof er een
half uur te voren bijna geen bloedig drama
met dien inbreker beneden was afgespeeld. Het
deed me goed. Het zou een verademing zijn,
alles aan oom en tante te kunnen vertellen,
er over te spreken, hun- lof in te oogsten voor
mijn dapperheid, en tot rust te komen vóór ik
slapen ging.
„Ik kom!" riep ik. Tante ging en een paar
minuten later volgde ik haar. Toen ik het salon
binnen trad zat aan de ronde middentafel tus-
schen oom en tante de inbreker van dien
avond.
Ik was stom van verbazing, keek den jongen
man aan. Hij glimlachte. De vonkjes van boos
aardigheid, die ik in z'n oogen gezien had, wa
ren er weer, maar nu leken ze meer guitig dan
dreigend. En onderwijl was oom al aan 't spre
ken.
,Dat is een neef van tante; onverwachts uit
Indië gekomen. Hij zag hier in de kamer net
het licht uitgaan, toen hij op den weg liep. en
toen wilde hij maar naar 't dorp gaan, om daar
te logeeren. Hij liep zoowat tegen ons aan, toen
we uit de bus stapten en je begrijpt. Tecla, hoe
we opkeken. Dus nu weet je, waarom we je nog
even geroepen hebbenMaar dat is waar ook,
ik moet jullie nog voorstellen! Remy Danvers,
de neef van tante, Tecla Burston, een nichtje
van mij."
Ik durfde Remy bijna niet aan te kijken, toen
ik hem den volgenden morgen op ooms verzoek
den grooten achtertuin liet zien.
,Reb je hun niets verteld?" vroeg ik, zóó zacht,
dat hij 't bijna niet hooren kon. Maar hij hoor
de het toch; hij lachte.
„Zoodra ik oom zag, begreep ik, dat je verhaal
niet heelemaal juist kon zijn, en toen besloot
ik eerst de kat maar eens uit den boom te kij
ken. Ik kon trouwens slecht zeggen: hè oom,
ik dacht dat u gek was."
„Je zult wel gedacht hebben, dat ik gek was,"
fluisterde ik.
,Dat nu juist niet, maar ik zag wèl dat je
lief was", lachte hij.
„Och", hernam ik, „ik had in de .Arabische
vertellingen" zitten lezen, en toen wilde ik
probeeren of ik ook kon vertellen. Ik dacht
neenik zeg niet wat ik dacht...." en ik
wilde wegloopen.
Remy hield me onbeschaamd bij m'n arm
vast. „Je moogt kiezen tusschen drie dingen",
zei hij, „óf ik vertel alles aan oom en tante, óf
je vertelt me precies wat je gedacht hebt, óf
je moet m'n vrouwtje worden, en als je nu niet
kunt zeggen dat je dat wilt, dan over een
week."
Er zijn van die menschen. die je in een paar
uren kent. Daarom heb ik Remy alles verteld
wat ik den vorigen avond gedacht, gevoeld en
gewild had.
Daarna vertelden we alles samen aan oom
en tante.
Nu zijn we getrouwd en wonen buiten. Voor
inbrekers zijn we heelemaal niet bang.
Remy zegt: „Als er een komt, houdt Tecla
hem wel aan den praat, tot 's morgens als de
melkboer komt."
In het afgeloopen jaar zijn er bij de ver
schillende spaarbanken in de Sovjet-Unie nieu
we rekeningen geopend tot een bedrag van on
geveer ƒ500.000.000, hetgeen meer dan het dub
bele is van het bedrag dat in het voorgaande
jaar bij de banken werd geplaatst.
Op 1 Januari 1935 bedroeg het totale saldo
bij de spaarbanken ongeveer twee milliard
gulden.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij een ongeval met
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen X" f doodelijken afloop
FOCA bij verlies van een ham*
tmiXjyJmm een voet of een oog
40.
„Brave Hendrik. O zeg, kijk hoofdinspecteur
Battle eens."
Zij gingen juist een zijdeur binnen. Een groote
kast kwam in de kleine vestibule uit. Daar
stonden golfstokken, tennisrackets, bowls en
andere bewijzen van landelijk leven in. Hoofd
inspecteur Battle onderwierp de verschillende
kolfstokken aan een nauwkeurig onderzoek. Hij
keek een beetje suf bij Bundle's uitroep.
„Gaat u het golfspel leeren, hoofdinspecteur
Battle?"
„Ik kon wel iets slechtere doen lady Eileen. Men
Zegt dat men nooit te oud is om te leeren. En
ik heb een eigenschap, die bij alle spelen goed
te pas komt."
„Welke is die?" vroeg Bill.
„Ik laat me niet uit het veld slaan. Als alles
Verkeert loopt, begin ik weer opnieuw".
En met een besliste uitdrukking op zijn ge-
Acht kwam hoofdinspecteur Batt'e naar buiten
voegde zich bij hen, na de deur gesloten te
"ebben.
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK
JIMMY BERAAMT PLANNEN
Jimmy Thesiger voelde zich terneergedrukt.
Hy vermeed George, daar hij hem er van
verdacht klaar te staan om hem aan te klampen
en over ernstige onderwerpen te praten en na
de lunch sloop hij kalm weg. Al blonk hij uit
in de kennis der details van het Santa Fél
grensdispuut, op het oogenblik wenschte hij
daarin toch niet geëxamineerd te worden
Kort daarop gebeurde, wat hij gehoopt had dat
gebeuren zou. Loraine Wade, ook alleen, kwam
een van de beschaduwde tuinpaden af. Jimmy
was in een oogenblik naast haar. Ze wandelden
eenige minuten in stilte, en toen zei Jimmy
voorzichtig:
„Loraine?"
„Ja?"
„Luister eens ik kan me niet goed uitdrukken
maar.hoe denk je erover? Wat is er tegen,
dat we aanteekenen, trouwen en verder samen
steeds gelukkig leven?"
Loraine toonde geen verlegenheid bij dit ver
rassend voorstel. In plaats daarvan wierpze
haar hoofd achterover en lachte vrijmoedig.
„Lach iemand niet uit," zei Jimmy ver
wijtend.
„Ik kan het niet helpen. Je waart zoo
grappig."
„Loraine.... je bent een klein duivelin
netje
„Dat is niet waar. Ik ben wat men een door
en door aardig meisje noemt."
„Alleen voor hen, die je niet kennen, die
bedrogen worden door je misleidend voorkomen
van zachtheid en decorum."
„Ik hoor je graag zulke latijnsche woorden
gebruiken."
„Die heb ik uit kruiswoordenraadsels."
,,Die zijn toch zoo ontwikkelend."
„Loraine mijn beste, praat er niet over heen.
Wil je of wil je niet?"
Loraine's gezicht werd gewoon. Het nam zijn
karakteristieke uitdrukking van vastberadenheid
aan. Haar kleine mond werd hard en ze stak
haar kleine kin uitdagend vooruit.
„Neen Jimmy, nog niet, zoo lang alles is als
nu en niet ten einde gebracht."
„Ik weet, dat we niet gedaan hebben wat we
van plan waren." gaf Jimmy toe. „Maar toch.
Och het is het eind van een hoofdstuk. De
papieren zijn veilig op het ministerie van Lucht
vaart. De deugd zegeviert. Enop het
moment is er niets aan de hand."
„Dus laten we trouwen?" zei Loraine met
een lichten glimlach.
„Zooals je zegt, dat bedoel ik precies."
Maar weer schudde Loraine het hoofd.
„Neen Jimmy tot deze zaak afgeloopen is
totwe veilig zijn."
„Denk je, dat we gevaar loopen?"
„Jij niet?"
Jimmy's engelachtig gezicht betrok.
„Je hebt gelijk," zei hij ten laatste. „Als die
eigenaardige onzin van Bundie waar isen
ik veronderstel, dat het, hoe ongeloofelijk ook
waar moet zijndan zijn we niet veilig tot
we afgerekend hebben met no. 7."
„En de anderen?"
„Neen, de anderen tellen niet mee. No. 7 met
zijn eigen manier van werken jaagt mij angst
aan. Omdat ik niet weet wie hij is, of waar
ik hem moet zoeken."
Loraine huiverde.
„Ik heb angst gehad," zei ze op zachten toon,
„al dien tijd na Gerry's dood
,,Je hoeft niet bang te zijn. Er is niets om
je ongerust te maken. Laat alles maar aan mij
over. Ik zeg je Loraine, ik zal no. 7 wel te
pakken krijgen! En als we hem eenmaal heb
ben, denk ik niet, dat we nog veel last zullen
hebben met de rest van de bende, wie ze ook
zijn mogen."
„Als je hem krijgtmaar als hij jou
krijgt."
„Onmogelijk," zei Jimmy opgewekt. „Ik ben
veel te slim. Heb altijd een hoogen dunk van
Je zelf, dat is mijn motto."
„Als ik er aan denk, wat gisterenavond alle
maal had kunnen gebeuren
Loraine huiverde.
„Maar het gebeurde niet," zei Jimmy. „We
zijn allebei hier, veilig en gezondal moet
ik toegeven dat mijn arm vervloekt Dijn doet."
„Arme jongen."
„Men moet er op rekenen dat men moet
lijden voor een goede zaak. En deels door mijn
verwonding, deels door mijn vroolijke conver
satie heb ik lady Coote heelemaal veroverd."
„O vind je dat belangrijk?"
„Ik heb zoo het idee, dat het van nut kan
zijn."
„Je hebt een plan in je hoofd Jimmy. Wat
is het?"
„De jeugdige held vertelt zijn plannen nooit,"
zei Jimmy beslist. „Zij rijpen in de duisternis."
„Je bent een dwaas, Jimmy."
„Dat weet ik. Dat weet ik. Dat zegt iedereen,
maar toch kan ik je verzekeren, Loraine, dat er
heel wat hersenwerk verricht wordt. En hoe
staat het met jouw plannen? Heb je er al?"
„Bundie heeft me gevraagd een tijdje met
haar mee te gaan naar Chimneys."
„Uitstekend," zei Jimmy goedkeurend, ,,het
kan niet beter. Ik zou in ieder geval graag
hebben dat men Bundie een beetje in het oog
hield. Je weet nooit wat voor rare dingen ze
een volgend oogenblik gaat doen. Ze is zoo
vreeselijk onberekenbaar. En het ergste is, dat
ze zoo'n verwonderlijk succes heeft. Ik kan je
wel vertellen dat het geen gemakkelijk baantje
is Bundle van kattekwaad af te houden."
„Bill moet op haar letten," zei Loraine.
„Bill heeft het ergens anders druk mee."
„Dat moet je niet gelooven," zei Loraine.
„Wat? De gravin niet? Maar de jonge man is
smoor van haar."
Loraine bleef het hoofd schudden.
„Er is iets aan, wat ik niet heelemaal begrijp.
Maar bij Bill is het niet de gravinhet is
Bundie. Bijvoorbeeld vanmorgen zat Bill met
mij te praten, toen mijnheer Lomax bij Bundie
ging zitten. Hij nam haar hand vast of iets
dergelijks en Bill schoot weg als een pijl uit den
boog."
„Wat hebben sommige menschen toch een
vreemden smaak," merkte mijnheer Thesiger
op. Verbeeld je dat iemand, die met jou zit
te praten liever iets anders deed. Maar je ver
rast me zeer Loraine. Ik dacht dat onze een
voudige Bill verstrikt was in de netten van de
schoone buitenlandsche avonturierster. Ik weet,
dat Bundie dat dacht."
„Bundie misschien wel," zei Loraine, „maar ik
zeg je Jimmy, dat het niet zoo is."
„Maar wat is jouw idee dan eigenlijk?"
„Denk je niet, dat het mogelijk is, dat Bill
zelf zoo'n beetje detective speelt?"
„Bill? Die heeft er geen hersens voor."
„Dat weet ik nog zoo zeker niet. Wanneer
een eenvoudig, gespierd iemand als Bill intelli
gent wil zijn, veronderstelt niemand ooit dat
hij dat zou kunnen."
„En dientengevolge kan hij zijn werk juist heel
goed doen. Ja, daar is wel iets van waar. Maar
van Bill had ik dat toch nooit kunnen denken.
En hij speelt zoo uitstekend het lammetje van
de gravin. Ik geloof toch dat je ongelijk hebt,
Loraine. De gravin is een buitengewoon mooie
vrouwniet een type waar ik van houd
natuurlijk," voegde mijnheer Thesiger er haas
tig aan toeen die ouwe Bill heeft altijd
een erg groot hart gehad."
Loraine schudde het hoofd en was niet over
tuigd.
„Kom," zei Jimmy, „dan doe het zooals je
wilt. We hebben de zaken nu zoowat geregeld.
Jij gaat met Bundie terug naar Chimneys, en
zorg er in 's hemelsnaam voor. dat ze weer
niet naar dat Zeven Wijzerplaten lokaal gaai.
De hemel weet wat er gebeurt als ze dat doet."
(Wordt vervolgd.)