12 Februari in den 1922 werd Paus Pius Sint Pieter gekroond XI ffldwdad wn dm dag DE ENGELSCHE KAPERS ALLE ABONNÊ'S F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door F 750.- HET GEHEIM VAN DE 7 WIJZERPLATEN DE EERSTE PAUSZEGEN NA 20 SEPT. 1870 SNEEUW door acatha chrisiie MAANDAG 11 FEBRUARI 1935 „Raptim transit", een woordspeling op den naam Ratti, werd het devies van den nieu wen Paus Paus der verzoening Toen de motor weigerde 118-jarige overleden Drievoudige moord laten I Tecla 's verhaal Sparen in Rusland AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Morgen, 12 Februari, is het dertien jaren geleden dat Z. H. Paus Pius XI te Rome in Sint Pieter plechtig werd ge kroond als de twee-honderd-zestigste opvolger Van den H. Petrus. Benedictus XV was 17 Januari 1922 ziek ge- Worden. Terwijl hij aanvankelijk nog op bed zijn loopende werkzaamheden afdeed, verer gerde na eenige dagen plots zijn toestand en volkomen onverwacht stierf hij Zondagmorgen 22 Januari. Evenals in alle kerken ter wereld, werd ook in den Dom van Milaan een plechtige H. Re quiem-mis opgedragen. De Aartsbisschop, Kard. Ratti, hield de lijkrede en herdacht den Paus van den Vrede. Dit gebeurde Dinsdag 24 Januari. Nog denzelfden avond vertrok Kardi naal Ratti naar Rome, waar hij den volgenden Woensdagmorgen aankwam en zijn intrek nam in het Lombardisch College, waar hij vroeger gestudeerd had. Hij zou daar blijven tot den namiddag van 2 Februari, toen het Conclaaf begon. „En nu worden wij opgesloten in de kooi," warén zijn laatste woorden. Toen wijlen Kardinaal Mercier op weg naar Rome in Milaan afstapte, zeide hem iemand: „U stuurt onzen Kardinaal toch weer terug, nietwaar?" Waarop de Belgische Primaat antwoordde: „Ik Weet het heusch nog niet. Bedenk wel Raptim transit!" Deze woordspeling op den naam Ratti deed overal opgeld omdat zü Prachtig paste bij de snelle carrière van den Kardinaal. Wie kon echter vermoeden dat ze 6en halve maand later tot devies zou zijn van tien nieuwen Paus? Op het feest van Maria Lichtmis deden drie- en-vijftig Kardinalen hun intrede in het Con claaf. Later, toen de nieuwe Paus reeds uitge roepen was, werd Kard. O'Connell, die niet tijdig te Rome had kunnen zijn, nog toegelaten tot de vergadering van de Prinsen der Kerk. In den morgen van Vrijdag 3 Februari begon nen de stemmingen, welke tot Maandag 6 Fe bruari zouden voortduren. In een herderlijk schrijven vertelde later Kard. Mercier het oogenblik der Pauskeuze in deze sobere woor den: „De verkiezing van Pius XI had plaats op Maandag 6 Februari, omstreeks elf uur in den morgen, bij de veertiende stemming. Kard. Csernoch, Primaat van Hongarije, vond hierin aanleiding om tot eenige Kardinalen die om hem heen stonden te zeggen: „Kijk, wij hebben Kard. Ratti al de veertien staties van den Kruisweg doen ondergaan en nu laten wij hem alleen op Calvarië achter." Welk een indruk wekkend oogenblik! Kard. Ratti is de eenige tiie nog op zijn bank zit, rechtop, met gebogen hoofd, en hij denkt diep na. De andere Kar dinalen hebben zich van hun zetels verheven cn staan drie, vier rijen dik in een kring rond om den gekozene. De Kardinaal-Deken verheft Sijn stem en spreekt namens het H. Colli: ie Vraag uit, welke een einde gaat maken aan onze werkzaamheden: „Neemt ge de verkiezing aan welke u canonisch verheft tot het Hooge- Priesterschap?" Een stilzwijgen van nederig heid, vrees, geloof en, naar wij hopen, ook van Vertrouwen, houdt ons lange, lange minuten in spanning. En dan komt er zachtjes en zeer langzaam een antwoord in vloeiend Iatijn: „Om Piet den schijn aan te nemen dat ik Gods Wil Weerstreef of mij onttrek aan de eer, welke op mijn schouders is gelegd, en ook om niet den in druk te wekken dat ik de stemmen mijner colle- Ba's niet op de juiste waarde zou weten te schat ten, aanvaard ik, ondanks mijn onwaardigheid Waarvan ik diep overtuigd ben, mijn verkie zing." De Kardinaal-Deken ging voort: „Wel hen naam wilt u dragen?" De ontroering om floerste de toch al zwakke stem van den Paus. Ik heb zijn antwoord niet heelemaal kunnen verstaan, doch ik weet dat hij deze gedachte uitte: „Onder het Pontificaat van Pius IX ben ik opgenomen in de Katholieke Kerk en heb ik de eerste schreden gezet van mijn kerke lijke loopbaan. Pius X riep mij naar Rome. Pius is een pauselijke naam. In het verlangen mijn krachten te wijden aari het werk van den wereldvrede, waaraan mijn voorganger Bene dictus XV zich geheel gegeven heeft, kies ik den naam Pius." En na een korte pauze: „Ik wil hieraan nog een enkel woord toevoegen: Ik verklaar voor de leden van het H. College, dat ik naar vermogen de rechten der Kerk en van den H. Stoel zal beschermen en verdedigen; doch dit vooropgesteld, wil ik dat mijn eerste zegen als een onderpand van den vrede, waar naar de heele menschheid hunkert, uitga, niet alleen naar Rome en Italië, maar naar heel de Kerk en naar heel de wereld." Intusschen stond op het Sint Pietersplein de menigte welke daar altijd de keuze van den nieuwen Paus afwacht: een menigte die dage lijks grooter werd, en Maandag 6 Februari ternauwernood door politie en troepen in be dwang gehouden kon worden. Vier malen daags steeg boven het dak der Sixtijnsche kapel de donkere rook op van de stembriefjes der Kar dinalen. Maandagmorgen eindelijk, nadat eerst nog een donker rookwolkje zichtbaar was ge weest, volgde op de tweede stemming, om 11 uur 15, een wit pluimpje rook. Tegen den hel deren hemel was dat echter nauwelijks waar neembaar en er ontstond onder de duizenden een groote beroering over de vraag, of men zich vergist had, dan wel dat er een nieuwe Paus gekozen was. Doch plotseling gingen de groote deuren van de loggia boven den hoofdingang van Sint Pieter open, hangtapijten daalden van de ba lustrade van het balcon en de Primus der Kardinaal-Diakenen, Kard. Bisleti, verscheen. „Nuntio vobis gaudium magnum! Habemus Pontificem Reverendissimum et Eminentissi- mum Dominum Cardinalem Achillem Ratti Een geweldige ovatie barstte los en het duur de lang voor Kard. Bisleti de slotwoorden zij ner blijde boodschap kon uitspreken: qui nomen sibi imposuit Pium decimum primum." Opnieuw weerklonk gejuich en applaus waar aan geen einde scheen te zullen komen. Doch dan merkte de menigte plots op dat de deuren der loggia niet werden gesloten en dat de hangtapijten niet werden ingehaald. En plots verscheen daar Pius XI op het balcon. Het was een oogenblik doodstil. Alleen de commando's der Italiaansche officieren weerklonken: „Pre- sentat arm!" De troepen presenteerden de ge weren. En dan zegende de nieuwe Paus lang zaam, plechtig, voor het eerst na 1870. Een paar uren later publiceerde het Italiaan sche persbureau „Stefani" namens den Maar schalk van het Conclaaf, Prins Ludovico Chigi, het volgende communiqué: „Z. H. Paus Pius XI gaf met voorbehoud der onaantastbare rechten van de Kerk en van den H. Stoel welke hij gezworen heeft te zullen handhaven en verdedigen, zijn eersten zegen vanaf de buiten-loggia aan het Sint Pieters plein met de bedoeling dat deze zegen niet ai- leen uitga naar degenen die op het Sint Pie tersplein stonden, en evenmin alleen naar Ro me of Italië, doch naar alle naties en alle volkeren, als een onderpand van dien wereld vrede waarnaar allen zoo innig verlangen." Zeven jaren zou het duren tot Z. H. Paus Pius XI nog eens vanaf de groote loggia van Sint Pieter de menigte zegende. Doch 12 Fe bruari 1929 verscheen er geen communiqué dat waarschuwde tegen een verkeerden uitleg van dien zegen. De Romeinsche kwestie bestond toen niet meer. De verzoening was een feit. De motor Van een Spaansch militair vliegtuig dat zich op een hoogte van 150 meter boven het nabij Sevilla gelegen vliegveld Tablada be vond, weigerde plotseling waarop de piloot be sloot met zijn parachute uit het toestel te springen. Ongelukkigerwijze kwam hij echter midden in de brandende resten van zijn vliegtuig te recht, dat bij het neerkomen op den grond vlam had gevat. Hij werd daarbij echter slechts licht gewond. Op een boerderij te Malmesbury (Kaapprovin cie) is een 118-jarige overleden, die ten tijde van de emancipatie nog slaaf was. Hij was in 1817 geboren en heeft dus geleefd onder de regeering van vier gekroonde staats hoofden, n.l. Willem IV, Koningin Victoria, Eduard VII en George V. Hij kon zich nog zeer goed de feesten ter ge legenheid van de kroning van koningin Victoria herinneren. Hij was driemaal getrouwd geweest en zijn derde vrouw had hem nog zeven kinderen ge schonken. In een op 24 kilometer van Madrid gelegen hut zijn drie schaapherders vermoord. Een vierde schaapherder, die verklaarde, onaer het bed te zijn gekropen, deelde mede, dat de mis daad was gepleegd door verscheidene mannen, die met bijlen gewapend waren, en die daarna getracht hadden de hut in brand te steken. De overlevende is gearresteerd, daar de po litie zijn verklaring verdacht vindt. M'n oom en tante gingen uit, nadat ik hun herhaaldelijk verzekerd had, dat ik volstrekt niet bang was en dat ik nooit meer kwam lo- geeren als ze voor mij thuis bleven. Maar toen ze weg waren, en ik wist, dat het meisje en ik alleen waren in 't stille huis buiten het dorp, kreeg ik toch een vreemd gevoel in m'n keel. Twee meisjes doen niet veel tegen een inbre ker! Ik ga lezen! dacht ik. Ik ging met een boek in den tuin zitten, tot het donker was. Daarna ging ik naar binnen om thee te drinken, waar Phebe, het dienstmeisje, me vertelde, dat in braak in die streek geen gewoonte was, maar dat er nu en dan wel eens een zwerver ergens binnen kwam en in koelen bloede iemand ver moordde die hem in den weg trad. Voor de ge zelligheid gaf ze een paar sprekende voorbeel den, en toen ze niets meer wist, voelde ik me onrustig. „Weet je wat?" zei ik, „we gaan voor alle ze kerheid toch even het huis rond; Je kunt nooit weten." Ik nam een kaars, bezocht met Phebe alle vertrekken en zocht overal in en op en achter en onder, al beweerde Phebe, dat er onder een piano nooit een man kon liggen. Onderwijl hield ik een redevoering tot sticn- ting van den inbreker, die misschien in huis zou kunnen zijn. „Phebe," zei ik, „ik vind het vreeselijk, dat oom zoo driftig en bloeddorstig is. Hij heeft zoo veel geweren en pistolen", ik praatte hoe langer hoe harder „en messen en dolken en zooIk begrijp niet, waarom hij die revol vers altijd geladen klaar heeft liggen, met zes kogels er in. Er is eigenlijk niets in huis, dat de moeite van 't stelen waard is. Het kleine beetje geld, dat oom heeft, staat op de bank, en zilver is er niet, en Phebe keek zóó verbaasd, dat ik t noodig vond, haar fluisterend uit te leggen, waarom ik zoo leugenachtig over oom John redeneerde. We vonden niemand, maar als er iemand ge weest was, zou hij zeker in doodsangst ge vlucht zijn. Phebe besloot maar meteen op haar slaapka mer te blijven, toen we toch boven waren, er; ik ging naar beneden, zoo onverschillig kijkend als het maar kon. In de huiskamer greep ik de „Vertellingen uit de 1001 nacht" uit het rek je en begon te lezen. Ik werd al gauw zóó door m'n lectuur geboeid, dat er van m'n angst niet veel overbleef. Hoe lang ik had zitten lezen weet ik niet, maar eensklaps werd er op de glazen deur van de veranda geklopt. Het boek gleed uit mijn hand; ik keerde me om met een koud, onbehaaglijk gevoel en zag vóór de deur iemand staan. Een man. Hij keek naar binnen, hief z'n hand op en wenkte. Er flitste een idee in m'n hoofd; tijd om te overleggen had ik niet; op snel handelen kwam het aan. Ik ging naar de deur, trok die open, greep de hand van den inbreker vóór hij iets zeggen of doen kon, en riep: „Roe maakt u het? Komt u binnen! Oom zit boven te lezen, maar hij heeft me gezegd dat u komen zou. Als u wilt, zal ik hem roepen, maar hij komt over een kwartiertje zelf wel; als u 't zoolang met mijn gezelschap kunt stel len Ik moest even zwijgen om adem te scheppen en bekeek hem tersluiks om te zien, of ik mede lijden van hem kon verwachten. Hij was nog jong, vijf en twintig misschien, en knap ook, maar in zijn oogen zag ik een vonk van boos aardigheid. „Pardon", zei hij, „ik geloof...." ,.U hoeft neusch geen excuus te maken", viel ik in; „ik ben heelemaal niet geschrokken toen u klopte. We voelen ons hier zóó volkomen vei lig, dat we oom altijd uitlachen, omdat hij z'n kamer vol heeft met geladen geweren en pisto len. Blijft u niet in de kou staan, gaat u zitten." De ongenoode gast keek een beetje vreemd, maar ging toch zitten en begon: „Ik kom erg onverwacht; ik begrijp niet...." „Hier komt nooit iemand onverwacht", zei ik. „We zijn op alles voorbereid. Oom zal wel gauw beneden komenhij isja, die arme oom John!" Ik sprak heel hard en snel, zonder zelf goed te we ten, waar ik heen wou. In ieder geval wou ik hem denken, dat er een man in huis was, m'n eerste idee mocht eens mislukken. ,,'tls goed", vervolgde ik, „dat u eens met hem komt praten. Ikik bedoel.... ja, 't is een heel droevig geval". En toen praatte ik vloeiend door, met den moed der wanhoop: „U hebt er -.aarschijnlijk al 't een en ander van gehoord; ik zal u alles vertellen, 'tls verschrikkelijk. Er over spreken moet ik, anders word ik gek. Gek? Soms denk ik dat ik het al ben. M'n hersens branden: het klopt en het doet pijn Ik hield de handen boven m'n hoofd en liep opgewonden heen en weer door de kamer. .Luister! Op een avond, een poos geleden, zat ik alleen in dezelfde kamer. Het licht brandde, de gordijnen waren dicht, er brandde een groot vuur in den haard. Opeens werd er gebeld. Het meisje ging open doen; het bloed steeg in m'n wangen, mijn hart klopte. Daar was hij! Ja, ik was verloofd. Mijn Roland was de knapste, de edelste van alle mannen. Daar kwam hij bin nen, zoo slank, zoo forsch, echt mannelijk. De tijd vloog om en vóór we 't wisten, was het z'n tijd om te gaan. Ik ging naar boven. „Hoor! Een schot! Weer een! Ik sprong over eind in m'n bed. Een diepe stilte was over het huis gedaald. Had ik gedroomd? Snel trok ik een mantel aan en ging bevend over al m'n leden, naar beneden, naar de hall. Daar was het een en al verwarring. Van alle kanten snelden de bedienden toe. M'n oom knielde neer naast eén roerlooze gestalte, die midden in de hall lag. Wie was het? Groote hemel! Het was m'n beminde Roland; m'n ongelukkige oom had hem abusievelijk neergeschoten. Hij was terug gekomen om z'n handschoenen te halen. Oom John kwam net de trap af, om iets voor tante te doen. Hij zag Roland staan, hield hem voor een inbreker en loste het rampzalige schot.' Ik ruste even en bracht met een paar wilde vegen m'n haar in de war, zooals ik op het tooneel wel eens had zien doen. „Van dien dag af is mijn oom nooit meer de oude geweest", ging ik voort. „Hij is zelfs ge vaarlijk en de dokters zeggen, dat hij absoluut geen vreemde gezichten mag zien, vooral geen mannengezichten, want hij ziet ze allemaal voor inbrekers aan en offert al hun levens op aan z'n noodlottigen waan. Maar u bent natuur lijk een oude vriend, dus u hoeft niet oang te zijn. Hoor! Is dat z'n voetstap niet op de trap? Hij sprong op, liep besluiteloos heen en weer en ging toen door de veranda-deur weer naar buiten. En ik vloog de trap op naar mijn ka mer en verschanste me achter een gesloten deur, waarvoor ik mijn ledikant had geschoven, om eens flink uit te huilen iiiiiiiiiiiiiimiimiiiiuii iiimiiiiiiiiiiMiimiiiiiË 't Is een winter, die als winter Inderdaad op niets geleek. Schijnbaar is dit jaargetijde Door de crisis öök van streek! Maar al loopen wij tenslotte Ook een echten winter mis, Toch moet ieder constateeren, Dat de eerste sneeuw.... er is.' Want het is dan toch gaan sneeuwen! En het welbekend tapijt Zien wij nu in Februari Op de straten uitgespreid! Dus wij spreken weer van vlokjes, Sneeuwpop, arrestee en ski En we zien nog flauw de schoonheid Van de winter-poëzie! Sneeuw heeft toch iets sprookjesachtig Want de ondervinding leert, Dat zij schilders en de dichters Op z'n hevigst inspireert! Maar helaas, in onze steden Toovert zij geen schilderij, Want zij wordt daar vlug bepekeld Tot een natte, vieze brij! MARTIN BERDEN 1 (Nadruk verboden ïïiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniininiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiË „Zie je iemand in de hut, Hal?" vroeg Mary, een beetje zenuwachtig. Hal hield het gordijn van ge vlochten gras een beetje terzij en gluurde naar binnen. „Ik geloof niet, dat er op 't oogenblik iemand in is," antwoordde hij, „anders zou hij nu wel ge antwoord hebben, Laten we maar naar binnen gaan." Hal en Mary stapten naast elkaar de hut binnen en keken nieuwsgierig rond. „Wel, het ziet er naar uit, alsof een Engelschman hier woont," zei Hal. „Zie je de tafel en de stoelen en de lantaaarn, die aan den zolder hangt?" „Hij kan niet ver weg zijn," zei Mary, wijzende op het fruit op de tafeL Een poosje wandelden ze de hut rond en keken door de rarmen, of ze geen teeken van den eigenaar zagen. Toen gingen ze aan tafel zitten, om te eten, want ze hadden honger. Plotseling verscheen een man in de deuropening, die hen glimlachend aanzag. „Tecla!" riep een poos later de stem van mijn tante, nadat er op mijn deur geklopt was, „doe eens open, kind!" „Bent u thuis?" vroeg ik, „en oom ook?" „Ja, we zijn thuis. Kan je nog even beneden komen, of lig je al in bed?" Het klonk allemaal zoo gewoon, alsof er een half uur te voren bijna geen bloedig drama met dien inbreker beneden was afgespeeld. Het deed me goed. Het zou een verademing zijn, alles aan oom en tante te kunnen vertellen, er over te spreken, hun- lof in te oogsten voor mijn dapperheid, en tot rust te komen vóór ik slapen ging. „Ik kom!" riep ik. Tante ging en een paar minuten later volgde ik haar. Toen ik het salon binnen trad zat aan de ronde middentafel tus- schen oom en tante de inbreker van dien avond. Ik was stom van verbazing, keek den jongen man aan. Hij glimlachte. De vonkjes van boos aardigheid, die ik in z'n oogen gezien had, wa ren er weer, maar nu leken ze meer guitig dan dreigend. En onderwijl was oom al aan 't spre ken. ,Dat is een neef van tante; onverwachts uit Indië gekomen. Hij zag hier in de kamer net het licht uitgaan, toen hij op den weg liep. en toen wilde hij maar naar 't dorp gaan, om daar te logeeren. Hij liep zoowat tegen ons aan, toen we uit de bus stapten en je begrijpt. Tecla, hoe we opkeken. Dus nu weet je, waarom we je nog even geroepen hebbenMaar dat is waar ook, ik moet jullie nog voorstellen! Remy Danvers, de neef van tante, Tecla Burston, een nichtje van mij." Ik durfde Remy bijna niet aan te kijken, toen ik hem den volgenden morgen op ooms verzoek den grooten achtertuin liet zien. ,Reb je hun niets verteld?" vroeg ik, zóó zacht, dat hij 't bijna niet hooren kon. Maar hij hoor de het toch; hij lachte. „Zoodra ik oom zag, begreep ik, dat je verhaal niet heelemaal juist kon zijn, en toen besloot ik eerst de kat maar eens uit den boom te kij ken. Ik kon trouwens slecht zeggen: hè oom, ik dacht dat u gek was." „Je zult wel gedacht hebben, dat ik gek was," fluisterde ik. ,Dat nu juist niet, maar ik zag wèl dat je lief was", lachte hij. „Och", hernam ik, „ik had in de .Arabische vertellingen" zitten lezen, en toen wilde ik probeeren of ik ook kon vertellen. Ik dacht neenik zeg niet wat ik dacht...." en ik wilde wegloopen. Remy hield me onbeschaamd bij m'n arm vast. „Je moogt kiezen tusschen drie dingen", zei hij, „óf ik vertel alles aan oom en tante, óf je vertelt me precies wat je gedacht hebt, óf je moet m'n vrouwtje worden, en als je nu niet kunt zeggen dat je dat wilt, dan over een week." Er zijn van die menschen. die je in een paar uren kent. Daarom heb ik Remy alles verteld wat ik den vorigen avond gedacht, gevoeld en gewild had. Daarna vertelden we alles samen aan oom en tante. Nu zijn we getrouwd en wonen buiten. Voor inbrekers zijn we heelemaal niet bang. Remy zegt: „Als er een komt, houdt Tecla hem wel aan den praat, tot 's morgens als de melkboer komt." In het afgeloopen jaar zijn er bij de ver schillende spaarbanken in de Sovjet-Unie nieu we rekeningen geopend tot een bedrag van on geveer ƒ500.000.000, hetgeen meer dan het dub bele is van het bedrag dat in het voorgaande jaar bij de banken werd geplaatst. Op 1 Januari 1935 bedroeg het totale saldo bij de spaarbanken ongeveer twee milliard gulden. op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen bij een ongeval met verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen X" f doodelijken afloop FOCA bij verlies van een ham* tmiXjyJmm een voet of een oog 40. „Brave Hendrik. O zeg, kijk hoofdinspecteur Battle eens." Zij gingen juist een zijdeur binnen. Een groote kast kwam in de kleine vestibule uit. Daar stonden golfstokken, tennisrackets, bowls en andere bewijzen van landelijk leven in. Hoofd inspecteur Battle onderwierp de verschillende kolfstokken aan een nauwkeurig onderzoek. Hij keek een beetje suf bij Bundle's uitroep. „Gaat u het golfspel leeren, hoofdinspecteur Battle?" „Ik kon wel iets slechtere doen lady Eileen. Men Zegt dat men nooit te oud is om te leeren. En ik heb een eigenschap, die bij alle spelen goed te pas komt." „Welke is die?" vroeg Bill. „Ik laat me niet uit het veld slaan. Als alles Verkeert loopt, begin ik weer opnieuw". En met een besliste uitdrukking op zijn ge- Acht kwam hoofdinspecteur Batt'e naar buiten voegde zich bij hen, na de deur gesloten te "ebben. VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK JIMMY BERAAMT PLANNEN Jimmy Thesiger voelde zich terneergedrukt. Hy vermeed George, daar hij hem er van verdacht klaar te staan om hem aan te klampen en over ernstige onderwerpen te praten en na de lunch sloop hij kalm weg. Al blonk hij uit in de kennis der details van het Santa Fél grensdispuut, op het oogenblik wenschte hij daarin toch niet geëxamineerd te worden Kort daarop gebeurde, wat hij gehoopt had dat gebeuren zou. Loraine Wade, ook alleen, kwam een van de beschaduwde tuinpaden af. Jimmy was in een oogenblik naast haar. Ze wandelden eenige minuten in stilte, en toen zei Jimmy voorzichtig: „Loraine?" „Ja?" „Luister eens ik kan me niet goed uitdrukken maar.hoe denk je erover? Wat is er tegen, dat we aanteekenen, trouwen en verder samen steeds gelukkig leven?" Loraine toonde geen verlegenheid bij dit ver rassend voorstel. In plaats daarvan wierpze haar hoofd achterover en lachte vrijmoedig. „Lach iemand niet uit," zei Jimmy ver wijtend. „Ik kan het niet helpen. Je waart zoo grappig." „Loraine.... je bent een klein duivelin netje „Dat is niet waar. Ik ben wat men een door en door aardig meisje noemt." „Alleen voor hen, die je niet kennen, die bedrogen worden door je misleidend voorkomen van zachtheid en decorum." „Ik hoor je graag zulke latijnsche woorden gebruiken." „Die heb ik uit kruiswoordenraadsels." ,,Die zijn toch zoo ontwikkelend." „Loraine mijn beste, praat er niet over heen. Wil je of wil je niet?" Loraine's gezicht werd gewoon. Het nam zijn karakteristieke uitdrukking van vastberadenheid aan. Haar kleine mond werd hard en ze stak haar kleine kin uitdagend vooruit. „Neen Jimmy, nog niet, zoo lang alles is als nu en niet ten einde gebracht." „Ik weet, dat we niet gedaan hebben wat we van plan waren." gaf Jimmy toe. „Maar toch. Och het is het eind van een hoofdstuk. De papieren zijn veilig op het ministerie van Lucht vaart. De deugd zegeviert. Enop het moment is er niets aan de hand." „Dus laten we trouwen?" zei Loraine met een lichten glimlach. „Zooals je zegt, dat bedoel ik precies." Maar weer schudde Loraine het hoofd. „Neen Jimmy tot deze zaak afgeloopen is totwe veilig zijn." „Denk je, dat we gevaar loopen?" „Jij niet?" Jimmy's engelachtig gezicht betrok. „Je hebt gelijk," zei hij ten laatste. „Als die eigenaardige onzin van Bundie waar isen ik veronderstel, dat het, hoe ongeloofelijk ook waar moet zijndan zijn we niet veilig tot we afgerekend hebben met no. 7." „En de anderen?" „Neen, de anderen tellen niet mee. No. 7 met zijn eigen manier van werken jaagt mij angst aan. Omdat ik niet weet wie hij is, of waar ik hem moet zoeken." Loraine huiverde. „Ik heb angst gehad," zei ze op zachten toon, „al dien tijd na Gerry's dood ,,Je hoeft niet bang te zijn. Er is niets om je ongerust te maken. Laat alles maar aan mij over. Ik zeg je Loraine, ik zal no. 7 wel te pakken krijgen! En als we hem eenmaal heb ben, denk ik niet, dat we nog veel last zullen hebben met de rest van de bende, wie ze ook zijn mogen." „Als je hem krijgtmaar als hij jou krijgt." „Onmogelijk," zei Jimmy opgewekt. „Ik ben veel te slim. Heb altijd een hoogen dunk van Je zelf, dat is mijn motto." „Als ik er aan denk, wat gisterenavond alle maal had kunnen gebeuren Loraine huiverde. „Maar het gebeurde niet," zei Jimmy. „We zijn allebei hier, veilig en gezondal moet ik toegeven dat mijn arm vervloekt Dijn doet." „Arme jongen." „Men moet er op rekenen dat men moet lijden voor een goede zaak. En deels door mijn verwonding, deels door mijn vroolijke conver satie heb ik lady Coote heelemaal veroverd." „O vind je dat belangrijk?" „Ik heb zoo het idee, dat het van nut kan zijn." „Je hebt een plan in je hoofd Jimmy. Wat is het?" „De jeugdige held vertelt zijn plannen nooit," zei Jimmy beslist. „Zij rijpen in de duisternis." „Je bent een dwaas, Jimmy." „Dat weet ik. Dat weet ik. Dat zegt iedereen, maar toch kan ik je verzekeren, Loraine, dat er heel wat hersenwerk verricht wordt. En hoe staat het met jouw plannen? Heb je er al?" „Bundie heeft me gevraagd een tijdje met haar mee te gaan naar Chimneys." „Uitstekend," zei Jimmy goedkeurend, ,,het kan niet beter. Ik zou in ieder geval graag hebben dat men Bundie een beetje in het oog hield. Je weet nooit wat voor rare dingen ze een volgend oogenblik gaat doen. Ze is zoo vreeselijk onberekenbaar. En het ergste is, dat ze zoo'n verwonderlijk succes heeft. Ik kan je wel vertellen dat het geen gemakkelijk baantje is Bundle van kattekwaad af te houden." „Bill moet op haar letten," zei Loraine. „Bill heeft het ergens anders druk mee." „Dat moet je niet gelooven," zei Loraine. „Wat? De gravin niet? Maar de jonge man is smoor van haar." Loraine bleef het hoofd schudden. „Er is iets aan, wat ik niet heelemaal begrijp. Maar bij Bill is het niet de gravinhet is Bundie. Bijvoorbeeld vanmorgen zat Bill met mij te praten, toen mijnheer Lomax bij Bundie ging zitten. Hij nam haar hand vast of iets dergelijks en Bill schoot weg als een pijl uit den boog." „Wat hebben sommige menschen toch een vreemden smaak," merkte mijnheer Thesiger op. Verbeeld je dat iemand, die met jou zit te praten liever iets anders deed. Maar je ver rast me zeer Loraine. Ik dacht dat onze een voudige Bill verstrikt was in de netten van de schoone buitenlandsche avonturierster. Ik weet, dat Bundie dat dacht." „Bundie misschien wel," zei Loraine, „maar ik zeg je Jimmy, dat het niet zoo is." „Maar wat is jouw idee dan eigenlijk?" „Denk je niet, dat het mogelijk is, dat Bill zelf zoo'n beetje detective speelt?" „Bill? Die heeft er geen hersens voor." „Dat weet ik nog zoo zeker niet. Wanneer een eenvoudig, gespierd iemand als Bill intelli gent wil zijn, veronderstelt niemand ooit dat hij dat zou kunnen." „En dientengevolge kan hij zijn werk juist heel goed doen. Ja, daar is wel iets van waar. Maar van Bill had ik dat toch nooit kunnen denken. En hij speelt zoo uitstekend het lammetje van de gravin. Ik geloof toch dat je ongelijk hebt, Loraine. De gravin is een buitengewoon mooie vrouwniet een type waar ik van houd natuurlijk," voegde mijnheer Thesiger er haas tig aan toeen die ouwe Bill heeft altijd een erg groot hart gehad." Loraine schudde het hoofd en was niet over tuigd. „Kom," zei Jimmy, „dan doe het zooals je wilt. We hebben de zaken nu zoowat geregeld. Jij gaat met Bundie terug naar Chimneys, en zorg er in 's hemelsnaam voor. dat ze weer niet naar dat Zeven Wijzerplaten lokaal gaai. De hemel weet wat er gebeurt als ze dat doet." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 7