De Aap ee de Krokodil E HET DIERENTEHUIS Wij gaan aardige figuren malen! Een fabel uit bidië door PIET BROOS Er stond eens een hooge boom aan het strand van de zee, waaraan het ge- heele jaar door de heerlijkste vruch ten groeiden. De aap Roodneus had dezen boom tot woning uitgekozen. Op zekeren dag zwom de krokodil Lang- bek naar den oever en legde zich in de schaduw van den boom neer, om zijn mid dagdutje te doen. Toen riep Roodneus: „Als gast ben je bij mij gekomen, neem daarom een paar van deze heerlijke vruch ten en eet ze op." Tegelijk wierp hij enkele van de vruchten naar beneden. De kroko dil at ze op en vond ze buitengewoon heer lijk. Hij maakte een praatje met den aap en ze konden zoo goed met elkaar opschie ten, dat de krokodil op het verzoek van Roodneus graag beloofde, iederen dag terug te komen. Langbek nam ook enkele vruch ten mee naar huis voor zijn vrouw. Deze vond ze ook heerlijk. Toen echter de krokodil iederen avond zulke vruchten mee naar huis bracht, vroeg zij hem eindelijk, waar hij die eigenlijk wel vandaan haalde. Hij vertelde haar van zijn ontmoeting met den aap. Toen zei de krokodillen vrouw „Wie altijd zulke vruchten eet, zoo heer lijk als ambrozijn, diens hart moet ook wel als ambrozijn smaken en moet, zooals am brozijn doet, iemand ook jong maken. Als je dus van mij houdt, moet je mij het hart van den aap bezorgen!" Langbek zei: „Liefste, hoe kun je toch zulke woorden spreken. Roodneus is mijn vriend en een goede, brave kerel hoe kan ik hem nu dooden?" „Ik zie wel," riep zij weenend uit, „dat jij meer geeft om je vriend dan om mij ga maar ga maar naar je vriend. Ik, arme vrouw, zal hier blijven en den hon gerdood sterven." Hoe Langbek zijn vrouw ook smeekte en bad, hoe nadrukkelijk hij ook beweerde, dat het onrecht was, een vriend het leven te benemen, zij wilde er niets meer over hooren en bleef er bij, dat zij liever van honger zou sterven, dan nog langer te le ven zonder het hart van den aap gegeten te hebben. Tevergeefs zei Langbek, dat zijn vriend Roodneus niet kon sterven. Maar dat ge loofde zij heelemaal niet en noemde hem nog bovendien een leugenaar. Toen de krokodillenvrouw niet tot beda ren te brengen bleek, besloot Langbek dan eindelijk ten einde raad, zijn vriend maar op te offeren. Hij zwom naar den bekenden boom en kwam er veel later dan anders aan. Rood neus, die al een heelen tijd gewacht had, vroeg vriendelijk, waarom hij zoo laat kwam en waarom hij zoo'n treurig gezicht zette. „Och," antwoordde Langbek, „mijn vrouw heeft me uitgescholden dat ik maar altijd jouw gast ben en je nooit eens mee naar haar bracht. Zij zou zoo graag eens kennis met je willen maken. Zij ls heel bedroefd en dat gaat me aan 't hart. Daarom vraag ik je, om den vrede te bewaren in mijn huis, of je misschien eens met me mee wilt gaan naar mijn woning?" „Met alle genoegen wil ik dat doen," ant woordde de aap vriendelijk, „maar je wo ning ligt in het water, hoe moet ik daar nu komen. Kun je je vrouw niet beter over halen om naar hier te komen, dan kan ik ze hier begroeten!" „Nee, dat is het hem juist, zij wil per se dat je haar in haar eigen woning een be zoek brengt!" zei Langbek. „Het zou ech ter wel gaan, als je op mijn rug plaats neemt. Onze woning ligt op een zandbank, waar het water nooit overheen stroomt. Ik zal je er veilig naar toe geleiden." „Als het zoo gemakkelijk gaat," riep de aap blij, „dan, beste vriend, zullen we maar niet langer wachten." En bij deze woorden klom hij uit den boom en kroop op den rug van den krokodil. De tocht over zee begon. De aap was erg bang en riep maar steeds: „Langzaam aan, langzaam aan. Het water overstroomt mijn heele lichaam." De krokodil dacht bij zichzelf: „Nu is hij in mijn macht. Laat ik hem tenminste nog den laatsten liefdedienst be wijzen en hem zeggen, wat hem te wachten staat, dan kan hij zich in ieder geval be hoorlijk op den dood voorbereiden." En hardop zei hij tot Roodneus: „Beste vriend, ik heb je vertrouwen in geboezemd, maar in werkelijkheid neem ik je nu mee, om je ter dood te brengen." „Maar broeder," riep de aap verschrikt uit, „waarom wil je mij dat aandoen?" „Omdat mijn vrouw je hart op wil eten, want zij denkt, dat het heel zoet is en de wonderkracht bezit, om haar opnieuw jong te maken," luidde het antwoord van Lang bek. „Oh," antwoordde Roodneus, „is dat de kwestie. Maar dat had je me beter bij den aanvang van onzen tocht kunnen vertel len. Want mijn hart bezit inderdaad een groote wonderkracht en ik ben er erg zui nig op. Ik bewaar het zorgvuldig in een holte van den boom, waarin ik woon! Daar heb ik het achtergelaten." Blij dat hij zijn vriend niet behoefde te dooden om zijn hart te krijgen, verklaar de Langbek zich bereid, om den aap naar den boom terug te brengen, waar deze hem dan zijn hart zou geven. Roodneus wreef stiekum in zijn handen. Nauwelijks waren ze aan het strand ge komen of de aap zat al in het hoogste top je van den boom, terwijl Langbek beneden bleef staan en wachtte, want hij kon niet klimmen. Eindelijk riep hij: „En, waar blijf je nu met je hart?" Toen lachte de aap hem uit en zei: „Bah, jij dwaas en gemeene verrader. Heb jij wel eens gehoord, dat iemand twee harten heeft of geloof jij dat iemand kan leven als hem geen hart in de borst klopt? Ga weg, bedrieger, en laat je hier nooit meer zien! En zeg aan je vrouw dat ze, om jong te worden, liever het hart van haar man, den aartsbedrieger, moet opeten!" En tegelijk smeet hij een zwaren tak op den neus van den armen krokodil. Nooit heeft deze meer van zulke zoete vruchten te eten gekregen. EEN SKITOCHT IN DE BERGEN POTLOODHOUDER en aardig, practisch voorwerp voor de schrijftafel is deze potloodhouder. Dien maken we van een koker, uit een closetrol. We beplakken hem eerst met gekleurd papier. Dan knippen we 't ronde voetstuk van carton en beplakken ook dit met een andere kleur papier. Nu moet de koker nog op de schijf bevestigd worden. Daartoe stoppen we een schijfje kurk of karton in de eene opening en lijmen dat vast. Wanneer het goed droog is, kunnen wij het vervolgens op de schijf lijmen. Meisjes en jongens! Een alleraardigst werkje, ditmaal. Jullie hebben alle maal wel een stukje ijzerdraad in huis (niet te dun, niet te dik) en natuurlijk ook wel een tangetje, ja, zoo'n gewoon buig- tangetje. Van dat ijzerdraad kan je n.l. met eenige handigheid, door het in allerlei bochten te buigen, alleraardigste figuren maken. Na tuurlijk doe je dat niet in het wilde weg, maar bepaal van te voren precies, wat je maken wilt en nog beter is als je even van te voren een teekeningetje maakt. Nu moe ten jullie er vooral goed om denken, dat je figuur in ijzerdraad nooit zoo precies alle onderdeelen kan aangeven als je b.v. met potlood kunt teekenen, dat begrijp je wel. Dit is dan ook niet noodig. Het is juist bij deze draadfiguren de kunst om door zoo weinig mogelijk details toch een juiste voorstelling te verkrijgen van de gekozen figuur. Feitelijk moet je dan ook meer weglaten dan wer kelijk volgens de teeke- ning namaken. Dat lijkt vreemd, maar toch is het zoo en vooral als je zelf eerst een paar figuren hebt probeeren te ma ken kom je al heel spoedig tot de ontdek king, dat het geheim van deze figuren aardig en goed te maken, juist schuilt in een zoo simpel mogelijke figuur. Ik heb als voorbeeld een paar teekenin- gen gemaakt van een tennisspeelster, een voetballer en.... zelfs een landschap. Be kijk deze figuren nu eens heel rustig. 2e zijn alle drie uit één stuk ijzerdraad te ma ken zonder dat ook maar ergens gesoldeerd is. En nu zie je toch ook wel, dat ik eigen lijk heel wat heb weggelaten en toch, toch zijn ze duidelijk. Zoo zien jullie, dat er wer kelijk alleraardigste figuren uit zoo'n enkel stukje ijzerdraad met een beetje fantasie en wat handigheid te maken zijn. Jullie be grijpt zelf wel, dat op deze wijze tal van modellen te maken zijn. Je kunt dat doen naar eigen ontwerpen en ook natuurlijk naar bestaande teekeningen. Maar nu zullen jullie wellicht vragen, wat moeten we nu eigenlijk met die ge maakte figuren doen. Wel, in de eerste plaats is het een aardige bezigheid, die bo vendien maar heel weinig kost. Terwijl, wanneer je nu de fi guren na je eerste proefnemingen een goed en duidelijk mo del hebt kunnen ge ven, je ze op een plankje kunt bevesti gen en bij wijze van versiering op den schoorsteen, op 'n kastje en zoo meer 'n plaatsje kunt geven. Maak vooral je figuren niet te groot, zoo ongeveer 15 of 20 c.M. hoog is juist goed. Het bevestigen op een plankje is gemakke lijk door er een gaatje in te boren en daar het ijzerdraad in te bevestigen. Zoo worden b.v. de tennisspeelster en de voetballer, staande, op een vlak plankje bevestigd met het onderste gedeelte van de draadfiguur. Ik heb er een kruisje bijgezet. Het land schap daarentegen wordt vlak liggend op een plankje bevestigd en wel op twee plaat sen, zie maar naar de kruisjes. Hier is het ijzerdraad even omgebogen en wordt de ge- heele figuur ongeveer een halven c.M. van het hout af vastgezet. Het mooiste is nu wel, wanneer je het ijzerdraad van tevoren goed blank schuurt, zoodat het eruit ziet als gepolijst metaal en dan 't plankje b.v. diep-zwart beitst of schildert. Je kunt je figuren ook andere kleuren geven, maar schilder ze dan in één kleur. Zoo, meisjes en jongens, en nu aan den slag. Doe je best! Ik geloof, dat vader en moeder ook nog wel eens probeeren willen dergelijke figu ren te maken en dan maar afwachten, wie ze het mooist maakt. JOS DE V.P.D. kwam, dat was Kees en Bram zaten samen een boek over visschen te bekijken. „Welke vis- schen vind je nu wel de gevaarlijk ste?" vroeg Bram aan Kees. Deze aarzelde niet lang. „Natuurlijk de haaien en vooral den menschenhaai, den blauwhaai (Fig. 1) en den hamerhaai (Fig. 2). Je hebt me im mers verteld, dat je wel eens menschenhaai- en gezien hebt?" „Ja, maar toen was ik nog erg jong. Ik heb een maal de vangst van 'n haai meegemaakt en wat er uit zijn maag me wat! Een halve ham, eenige schapenbeenderen, het ach terdeel van een varken, kop en voorpooten van een bulldog, paardenvleesch, een stuk zaklinnen en een zwabber, zooals ze aan boord gebruiken om schoon schip te ma ken. De hamerhaai is een heel wonderlijk beest, kijk maar op dit plaatje. Zijn oogen staan aan weerszijden van den kop en die kop zelf lijkt net op een crickethamer. De hamerhaai schijnt niet alleen in de heel warme zeeën voor te komen, maar ver dwaalt ook wel noordelijker." „En welke zouden wel de merkwaardig ste visschen zijn?" vroeg Kees op zijn beurt aan Bram. „Wel," was het antwoord, „laten we beginnen met de elec- trische visschen. Dat zijn in de eerste plaats de sidderaal (fig. 3), die in Zuid-Amerika thuis hoort. De inboorlingen zijn bang voor hem en wij ten aan zijn aanwezigheid dat de moeras sen en vijvers zoo vischarm zijn. De sid deraal doodt namelijk veel meer visch, dan hij eet. Ook de hagedissen, schildpadden en kikvorschen zoeken plaatsen op, die de gevaarlijke visschen niet bereiken kunnen. Ook de siddermeerval die in Afrika voor komt. Groote exemplaren kunnen evenals de sidderaal ook voor den mensch zeer on aangename schokken geven. Er zijn sidder- meervallen van 1 M. lang. Meestal zie je echter de kleinere, die wel als aquarium- vischjes gehouden worden. De sidderroggen zijn ook voor menschen gevaarlijk, daar zij bij het baden de badenden verlammen kunnen en zoo den dood veroorzaken. Toch vind ik die electrische visschen nog niet zoo merkwaardig r\ als den zeeduivel (fig. IJn-jwrfa? 4). Dit dier komt veel in de Middellandsche Zee voor, maar ook op de Engelsche kust, bij Kaap de Goede Hoop en op de Westkust van Amerika wordt hij aangetroffen. Hij ligt op den modderigen zeebodem en loert op zijn prooi. Op zijn kop en rug heeft hij voeldraden, die in allerlei richtingen heen en weer kunnen worden bewogen en hier door lokt hij zijn buit naar zich toe. Komt de hierdoor aangelokte visch dichter bij dan opent zich de bek van den zeeduivel als een afgrond en de prooi komt er niet levend uit. Elke buit is welkom. Zelfs in het net eet hij zijïi medegevangenen op. Voor de visschers heeft hij echter geen waarde. Bovendien meenen zij, dat hij den hondshaai verdelgt. Sommige onderzoekers I vw.».%"uv.%*wv%^vww^^iW^vwlvvyv^wwww*u%''wvwwMWWvuw%^vwww>^vwwwywyww%% vwwvwwwVbjwwwuvwwwwwwu*ww%vyw*Lvwuvv. Op het prentje zie je gaan Onzen vrind den kloeken Haan, Met z'n vrouw en vier der spruiten, Op hun nieuw gezellig buiten. Alle kind'ren loopen los In het groote mooie bosch, En ze vinden 't dan ook fijn, Om niet méér zóó klein te zijn. En de tweeling-eenden Kwak Z\jn wel zéér op hun gemak, En zij roepen dan ook: „och, Wat een heerlijk leveh toch. Hier in 't bosch is elkeen lief, 'k Heb dan ook geen enk'le grief, Maar de leukste van het stel, Is toch onze Haantje wel." Op dit plekje zie je Haan Bij een hoopje appels staan; Met veel smaak proeft onze vrind, Of hij ze ook lekker vindt. Want een appél met een plekje, Is niet iets voor Haan z'n bekje, d' Eekhoorn weet maar dl te goed. Hoe een appél wezen moet. Haarna gaat hij naar het huis, Van zijn besten vrind de Muis. Heel geleerd treft onze Haan Hezen met een boekje aan, Waar hij heel secuur in leest, Als een zéér verstandig beest. Blijde roept hij nu: „Hag Haan, Leuk dat ik je hier zie staan." „Hag menheer de fotograaf 'k Wilde even vragen Of u 'n kiekje maken kunt Hurft u het te wagen? Wilt u wel m'n lieve pop Op een plaatje zetten? Hat ze stil en zoet blijft staan Haar zal 'k wel op letten!" „Goed mevrouw, dat gaat wél hoor Kom maar hier lief popje Vindt u leuk zoo heelemaal Of een enkel kopje?" „Heelemaal hoor fotograaf Want dat mooie bloesje En dat rokje moet er bij Vindt u haar geen snoesje?" „Zeker, zeker, ja mevrouw 't Kind is om te stelen, Zoo een kiekje van uw schat Zal niet gauw vervelen! „O, wat zie ik, huil je nu? Hat is heusch niet noodig, Traantjes op een leuk portret Hie zijn overbodig!" „Tja mevrouw, ze wordt niet stil.. Wat nu te verzinnen? Als ze huilt, dat snapt u wel Kan ik niets beginnen!" „Neen, met zoo een huilend kind Zal het niet veel geven, Had ik het geweten, 'k was Stellig thuis gebleven!" ,,'k Weet al wat, de kleine pop Gaat met haar mamaatje (En dat vindt ze vast wel leuk) Samen op een plaatje!" „Goed menheer, dat 's een idee Han neem ik m'n popje Op m'n arm, zoo met m'n hoofd Tegen 't poppenkopje!" „Best mevrouw, zoo is het goed 't Wordt een aardig plaatje Zoo van 't kleine poppekind Met haar lief mamaatje! Even stil't is al gebeurd Netjes stil gebleven! Hat zal heusch, u zult het zien 'ti Mooie foto geven!" „Dank u wel hoor fotograaf, Morgen kom ik 't halen Als het goed is zal ik u Dan metéén betalen!" „Best mevrouw, u zult het zien. De kiek wordt méér dan netjes, V komt stellig telkens weer Om nog meer portretjes!" R. F. W. meenen, dat de zeeduivel zijn aanhangsels niet opzettelijk beweegt. Ik denk anders, dat het vleezige lapje vooraan toch wel degelijk als een lokaas dienen moet. Ten slotte moet ik je natuurlijk nog een Indi- schen visch noemen, namelijk den schutter- visch (fig. 5). Dit dier begint voorzichtig en opmerkzaam het terrein in zijn buurt af te zoeken met de oogen. Zit hier of daar aan een rietstengel een vlieg lekker in het zonnetje te koesteren, dan gaat de schutter een beetje ter zijde, mikt en schiet een wa terdruppel naar den niets kwaads vermoe denden buit. Onmiddellijk schiet de visch vooruit en de vlieg zit veilig opgeborgen in de weitasch of wel de maag van den schut ter. De schutter visch komt voor in de rivie ren en brak water van Oost-Indië, Noord- Australië en Nieuw-Zeeland. Gevangen vis schen richten, als ze de gelegenheid krij gen, hun druppel ook op het gezicht va» menschen, vooral op de oogen, maar ook wel op de ooren, den mond en de neusga ten. In gevangenschap eten de visschen ook stukjes vleesch en visch, als zij dit voedsel vlak bij de oppervlakte wegsnappen kunnen of in het water schieten. Ziezoo, nu zie je, dat Indië ook merkwaardige vis schen heeft. En nu ga ik eens gauw wer ken, want ik heb nog heel wat te doen- Aju," en met die woorden kreeg Kees een stevige hand en weg was Bram. A. L. Vader: Het is gewoonweg een schande» zoo lui als jij bent! Ik begrijp het niet» want werken is mijn eenig pleizier!" Kareltje: „Maar vader, hoe dikwijls hebt U al tegen mij gezegd, dat we niet voor ohs plezier op de wereld zijn gekomen?!" Fransje: „Mag ik voor een dubbelt!6 stroop, meneer?" Kruidenier (na vulling van den stroop' pot): „Hier, baasje, en waar is je dubbel' tje?" Fransje (bedrukt): „Dat ligt in den strooppot, meneer!" Loopjongen: „Dag, mijnheer. De comp1'" menten van mijnheer en hij zou graag rekening willen betalen Schuldeischer: „Heel goed, mijn jongen^ Loopjongen: Maar hij kan 't niet' HET UURTJE JEUGD I WIAVWWWVWMVVWyVWVWUVUWWVLWWLSVVVUVMVWyWVWyVVWWAVWWWWW%^VUWyVWWWWWWWUVWWWWtfVWVIWtfWl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10