Napoleon en jachtpartijen MdvcïAaal van dm dag DE ENGELSCHE KAPERS I SHü DIEFSTAL?! bedenkt het telkens weer.. ALLE ABONNË'S F 750.- by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door uokuit zywegen komt verkeen SrrtVZ" I De ekster DINSDAG 19 MAART 1935 SLECHT JAGER EN SCHUTTER Maar toch nam hij aan zulk ver maak deel, terwille van de daaraan verhonden uiter lijke vertooning De geduldige schietlijst Napoleon l Afstanden op ski's De puntjes op de I Postduif in rechtszaal Aanspreker pakt een bankroover Merkwaardige operatie Laurel en Hardy Mr. Stanford Greta Garbo's stam boom AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL op dit blad zyn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen F»7Cn by een ongeval met QUi" doodeiyken afloop F OCf| by verlies van een hano faiJl/t" een voet of een oog DOOR J. S. FLETCHER Z heö Van Napoleon I is bekend, dat hij een slecht jager en schutter was. Maar toch ging hij op jacht, omdat hij het voor een vorstelijk vermaak hield, en omdat hy er bijzonder op gesteld was, alle uiterlijke vertoo ning van 'n gekroond hoofd te maken, al had hü er ook last en moeite van. Door zulk een uiteriyke vertooning wilde hy de groote massa verblinden en doen vergeten, dat hy geen geboren vorst, maar de zoon van een Corsi- caansch advocaat was. Dat er op die jacht- 'partüen, welke de Keizer gaf, dikwyis ge schertst werd, spreekt vanzelf, temeer, omdat Napoleon het in vertrouwde kringen niet onder stoelen of banken stak, hoe onverschillig hem de geheele zaak eigeniyk was. De parforcejacht achtte hij bevorderiyk voor de gezondheid, en daarom galoppeerde hy graag een hert na, dat wil zeggen, zoolang hy er belang in stelde, en geen andere gedachten hem van het hert af leidden. Op zekeren dag joeg hy in Fontaine- bleau een hert na, dat zoo snel liep, dat de honden met het personeel het nauweiyks kon den volgen. De Keizer bleef met het geheele jachtgezel schap achter. Eindeiyk stond het hert stil by een open plek in het bosch: het verkocht zyn leven duur. Met eiken slag doodde het een van de honden, die het aanvielen. Noch Napoleon, noch een ander van het jachtgezelschap, was te zien, en de opperpikeur wist van wanhoop niet, wat te doen. Liet hij het hert zich nog langer verdedigen, dan zouden alle honden doodgeslagen worden, en dan kreeg hy het met den opperjagermeester te kwaad. Gaf hy het hert den doodelijken steek, dan beging hy een vergryp tegen de jachtétiquette, die voor schreef, dat het wild door den hoogstgeplaat- sten persoon, die aan de jacht deelneemt, doo- deiyk getroffen moest worden. In dit geval dus Napoleon. Tevergeefs zag men echter naar den Keizer uit. De oudste onder de aanwezige jacht- beambten kon eindeiyk de slachting, die onder de honden werd aangericht, nietlanger aan zien. Hy sprong toe en stiet zyn hartsvanger in den nek van het hert, dat doodelijk getroffen neerstortte. Op hetzelfde oogenblik kwam ech ter Napoleon met zijp gevolg om den hoek van het bosch te voorschyn „Om 's Hemels wil, wat zal er nu gebeuren?" vroeg de opperpikeur verschrikt. „Wat zal de Keizer wel zeggen, als hy ziet, dat het hert afgemaakt is?" Maar de oudste jachtbeambte, die het hert den doodelijken steek had gegeven, was niet zoo licht vervaard. „Laat my maar begaan!" zoo sprak hy, en meteen zette hy het hert weer overeind, onder steunde het met eenige takken en hitste er de honden weer op aan. Toen de Keizer in de nabpheid gekomen was, snelde dé jager hem met een geladen buks tegemoet, waarmee de Keizer het hert het genade-schot moest geven. De Keizer greep de buks, schoot den besten hond dood, terwyi hy het hert niet raakte, en de pikeurs bliezen een fanfare, die het „Hai- lali" verkondigde. „Uwe Majesteit, het hert is dood" meldde de opperpikeur. „Dat weet ik," antwoordde Napoleon, „ik was ook al te zeker van myn schot!" Een dergeiyk schiet-kunstje leverde de Kei zer eens op het Kasteel Salnt-Cloud. Een der bedienden had een Gulneesch biggetje, dat door een of ander toeval uit zyn stal weggeloopen en in het bloemperk voor het werkvertrek van den Keizer te land gekomen was, waar het een verschrikkeiyke verwoesting onder de fraaie en zeldzame bloemen aanrichtte. Napoleon werd toornig en beval zyn ïyf-Mameluk, Roustan, hem terstond een geweer te brengen. Hy open de het venster en schoot, terwyi Roustan tel kens maar weer laadde, veertien maal op het biggetje, totdat hy het eindeiyk raakte. Toen werd Roustan naar buiten gezonden om het varkentje te halen. „Hoe dikwyis heb ik het getroffen?" vroeg Napoleon. „Éénmaal, Sire!" antwoordde Roustan. „Onmogeiyk! Ik moet het minstens zesmaal getroffen hebben." „Zooals Uwe Majesteit beveelt!" zeide de Ma- mehik. „Ja, ja," merxte Napoleon daarop op, „zoo'n dier heeft een by zonder taai léven!", met deze opmerking zyn verlegenheid voor den iyf-Ma- meluk verbergende. Het was niet te verwonderen, dat de wereld veroveraar, by de grillen, die hy had, nu en dan op het denkbeeld kwam, dat hij als vorst ook een goed schutter zijn moest, hoewel hij zoo voorzichtig was zich na afloop van de jacht niet .belachelyk te maken, door naar het aantal van de door hem geschoten stuks wild te vragen. Op zekeren dag was hy toch bij een groote drijfjacht tameiyk gelukkig geweest: hy had twaalf stuks wild geschoten. Aan tafel zei de Keizer vrooiyk: „Ik moet vandaag minstens honderd stuks geschoten hebben. Dadeiyk na het diner moet de schietiyst my voorgelegd worden." Goede raad was duur. De Keizer had beweerd, dat hij honderd stuks geschoten had, en dus moesten minstens die honderd stuks op de schietiyst staan. Jéröme Napoleon en Murat spoedden zich na afloop van het diner naar den boekhouder van het jachtregister, en haal den hem over om door veranderingen en door halingen op de schietiyst den Keizer voor twee honderd vyftien stuks wild op te schryven, die natuurlyk van het wild, dat Jéröme en Murat geschoten hadden, moesten afgetrokken wor den. Zoo werd de ïyst den Keizer voorgelegd. Hy schudde het hoofd en trok een knorrig ge zicht, want hy wist wel, dat dit getal een al te vleiende overdryving was. En van dien ty'd af heeft hy nooit meer naar de schietiyst en naar het aantal der door hem geschoten stuks wild gevraagd.... Vyf vrouwen hebben de zeldzame prestatie geleverd, den 2132 K.M. langen afstand van Tjoemen naar Meskou geheel op ski's af te leggen. zy hebben per dag soms meer dan 100 K.M. afgelegd. Gemiddeld is 56 K.M. per dag afgelegd. De bekende Hongaarsche graphologe Hanna Fischhof heeft een uit wetenschappeiyk oog punt zeer interessante voordracht over de punt op de letter „I" gehouden. Personen, die de „I" punt dikwyis weglaten, zyn volgens Hanna Fischhof oppervlakkige menschen. By sneldenkende mensclien, die een levendig psychisch leven leiden verlengt de „I" punt zich tot een accentachtige streep. Zwaarmoedige materialistisch denkende per sonen zetten nauwkeurig geteekende, plompe punten op de letter „I", terwijl de punt hoog geplaatst wordt wanneer de schryver een idealist, en laag, wanneer de schryvende per soon nuchter is, doch zich door materieele oog merken laat leiden. By slagvaardige, sneldenkende individuen plaatst de „I" punt zich in den regel naar rechts, terwijl by overmatige voorzichtige, langzaamdenkende menschen het tegenoverge stelde, voornameiyk een verschuiving naar links, waar te nemen valt. Bij logisch denkende menschen vormt de „I" punt tegelijkertijd de uitgangsstreep van de daaropvolgende letter. Op 'n eigenaardige en inde geschiedenis der rechtsspraak waarschyniyk nog nimmer voor gekomen wijze, heeft een ambtenaar van een levensmiddelencentrale, die wegens oneerlijk heid voor de rechtbank te Jaszepst (Hongarije) terecht stond, zyn vader omtrent de mildheid van het over hem uitgesproken vonnis gerust willen stellen. Nadat het vonnis was geveld, haalde hy plot seling een postduif uit zyn zak, en liet deze met een briefje los. De duif vloog uit het gezicht, om den vader mede te deelen, dat de zoon „slechts" vier maanden gevangenisstraf had gekregen. In de ernstige rechtszaal verwekte dit voorval groote hilariteit. Te Rheims heeft een bankroover vergeefs ge tracht zyn slag te slaan. Hy had zich met een taxi tot voor een bankfiliaal laten ryden en den chauffeur gelast met niet-afgezetten motor op hem te wachten. Met een revolver in de hand eischte hij, dat de kassier hem de kas zou uit leveren. Toen de kassier zich verzette, schoot de indringer, waardoor de bankbeambte met ernstig in de zy werd gewond De roover rende naar buiten en wilde in de taxi stappen, doch de chauffeur speurde onraad en had de auto reeds in beweging gezet. De man moest dus te voet trachten er vandoor te gaan, doch spoe dig had hy een groote menigte achter zich. Als men hem te dicht op de hielen zat, hield hy zyn vervolgers met de revolver op een af stand en een motorryder, die dit trotseerde en hem tegen den grond reed, zag hem even later weer opstaan en zyn weg ongedeerd vervolgen. Op een hoek van een straat ontmoette hij ech ter zyn noodlot in de gedaante van een toe vallig passeerenden aanspreker, die een zwart laken opgevouwen onder den arm droeg. De aanspreker sloeg het laken uit, ving den bank roover er in op en wikkelde hem letteriyk er in, zoodat hy machteloos in handen van de menigte viel, die hem, nog steeds in het laken gewikkeld, in triomph naar 't dichtst byzynde politiebureau bracht. Een chirurg te Zagreb heeft een merkwaardige operatie verricht. Een jeugdig student, die zich wegens een on gelukkige liefde door het hart had geschoten, werd door zijn vrienden in alleryi naar het ziekenhuis gebracht. Daar ging de geneesheer onmiddellijk tot operatief ingrijpen over. Hy naaide eerst het gat aan de voorzijde van het hart, keerde den patiënt vervolgens om en hechtte toen het nog grootere gat aan de achterzijde van het hart. Tijdens de operatie hield het hart meermalen op te kloppen en reeds vreesde men, dat de patiënt overleden was, doch de geneesheer slaagde er in het hart weer normaal te doen functionneeren. Ondanks de vele steken schynt het thans weer normaal te werken. De advocaat-procureur Mr. Stanford heeft vanaf zyn jongensjaren een eigenaardige voorliefde gehad voor eksters. In gezel schap zyner" collega's weet hij pittige, onderhou dende verhalen op te disschen over het uit halen van ekster-nesten, over ekster-strooptoch ten en ekster-dressuur. De vrienden en kennis sen, die bij hem op bezoek komen, kunnen er zeker van zyn op dit delicate onderwerp ver gast te worden en te midden der levendigste conversatie te worden meegetrokken naar den tuin, om daar de „wonderschoone, pas-verwor ven ekster" te bewonderen. Hetgeen de vrienden, terwille van den gullen, gemoedeiyken gastheer, gaarne doen. Ze geven hun volste aandacht en zwügen in verrukking, voor de kooi staande met dien wit en zwarten vogel. Ze verklaren in ernst nog nooit zoo'n pracht-exemplaar gezien te hebben en dat dit wel het mooiste bezit is, se dert jaren; onderwijl er een spottend knipoogje gewisseld wordt, achter den rug van den opge togen bezitter. „Ja, myne heeren," zoo zegt Mr. Stanford, „ik vind die beesten nu eenmaal zoo onzegbaar schrander. Ik houd van ze, als van kinderen, die niet praten, maar wel goed denken en met overleg handelen kunnen." „Ieder zyn hobby," luidt dan de meening. „De een verzamelt postzegels, de ander schil derijen; een volgende dresseert honden en u be zit eksters." „Nietwaar?" lacht Mr. Stanford om zooveel inzicht en verstandig meeleven, „ieder zy'n ver maak. Doch, myne heeren, myn bezit is niet enkel een kwestie van vermaak; het geeft ook zorgen. U moet weten dat eksters zeer dief achtig zijn. Al wat blinkt, zilver of goud, geld of lepels, al wat ze in hun snavel dragen kunnen, sleepen ze mee en bewaren het zorgvuldig in hun kooi. Hoe vaak ik den gouden ring van myn vrouw niet uit de eksterwoning heb moeten te rughalen, dat is niet om te tellen. Staat het raam der eetkamer open, zoo is er bij niemands aanwezigheid in een ommezien een mooie lepel of een vork verdwenen. Waar liggen ze? Ga ze maar halen bij de ekster!" „Maar dat is toch knap vervelend, steeds op uw hoede te moeten zijn voor zoo'n schelm van een vogel?" „Och nee," vergoelijkt Mr. Stanford. „Ik neem er dit alles op den koop toe by. Het beest biedt my steeds zoo'n genoeglijk verzet, dat dit laatste euvel niet opweegt tegen de talrijke goede hoe danigheden, zooals daar zyn: gehoorzaamheid, verstand, overleg, geduld en vele andere deug den. Eksters zijn lieve, heerlyke beesten. Dat is nu eenmaal mijn overtuiging." De vrienden respecteeren deze overtuiging, ook al zijn ze het er niet precies mee eens. Daar is immers niets aan gelegen, of ze hier nu een ,„ja," of een „neen" ten antwoord geven. Alleen zou het „neen" scherpere meeningsverschillen tengevolge hebben en kwetsend zyn voor een goedhartigen gastheer. Daarom beamen zy vol mondig en éénstemmig dat eksters inderdaad lieve beesten zyn en dat ze zelf ook wel aan ek ster-liefhebberij zouden doen, indien ze niet reeds door andere liefhebberyen in beslag wer den genomen. Vóórdat Mr. Stanford 's morgens naar zijn ad vocatenkantoor gaat, neemt hij eerst by zijn ekster afscheid: Daarom stapt hy nu den tuin in, recht op de kooi af. Juist komt de vogel uit een boom gevlogen, toebehoorend aan een buurtgenoot, die drie huizen verder woont. De vogel strykt neer op den uitgestoken arm van Mr. Stanford en laat een krassend geluid hoo- ren. In zyn bek houdt hy een zilveren arm band, die hem door Mr. Stanford direct ontno- 11= Het compagnonschap van de beide filmko mieken Stan Laurel en Oliver Hardy is na ze ven jaar geduurd te hebben, thans geëindigd. Naar hun producer Harold Roach, verklaarde, heeft Laurel, die van Engelsche nationaliteit is, geen nieuw contract geteekend, daar hy zich niet met het scenario van bepaalde films kan vereenigen. Hardy biyft echter, zy het ook al leen, voor de film spelen. >WI<— Het voorstel van den aanvoerder was vermetel en gevaarvol, maar de nood dwong; langer biyven be. teekende een zekere ontdekking. Voorzichtig daal den ze de helling af. Op het strand lagen eenige verlaten visschersbooten. De booten werden vlug in zee geduwd. Het was een werkje, dat zonder tydverliezen en zoo onopge merkt mogelyk moest gebeuren, want als ze opge merkt werden, waren ze verloren. De zeilen waren gauw los gemaakt en de booten met man en macht in zee geduwd. De ingevallen duister was allen zeer welkom en zonder dat de bewoners in de stad iets bemerkt hadden, staken ze in zee. men wordt. Het is een kostbare kinderarmband, waarin kleine steentjes zyn gezet. „Hoe kom je daar weer aan, deugniet?" De ekster krast eens en wipt haar kooi in. Mr. Stanford blijft met den armband naden kend in zijn hand staan. Kwam de ekster er niet mee uit den tuin van den heer en mevrouw Landrey gevlogen, twee echtelieden zonder kin deren? Hoe kan daar dan een kinderarmband gestolen worden? Hij heeft er nooit kinderen ge zien, nooit kinderstemmen gehoord. Zal hy den armband even- wel toch maar merking dat het hem bevreemdt van hen zoo'n bezit in han- den te moeten krijgen, doch dat hij beleefd zyn excuses aanbiedt, vanwege de steelzucht zyner ekster? Een zekere argwaan weerhoudt hem deze klei ne gebeurtenis zonder meer te laten passeeren- Hy is geen romantische fantast, die aan ieder nietig feitje geweldige drama's zal vastknoopen- Dit feit echter houdt zyn aandacht geboeid. Hoe kan er bij een kinderloos echtpaar een kin derarmband worden gestolen? Het raam van een kinderkamer kan openstaan; goed! Dan is difc voorval vlug genoeg opgelost. Maar wanneer daar in 't geheel geen kinderen zyn? En plotseling schiet hem te binnen dat er on geveer een half jaar geleden een ontvoering van een meisje heeft plaats gehad, waaromtrent men op heden nog in het duister tast. Zou hier wel licht een aanknoopingspunt te vinden zyn; werd hem hier door een argeloozen vogel de sleutel geboden tot de oplossing van een raadsel? Mr. Stanford is tacticus genoeg om met ver stand en voorzichtigheid te werk te gaan. HÜ bekijkt nogmaals aandachtig den armband, en als hy aan den binnenkant gegraveerd ziet: „aan Emmy, op haar tienden verjaardag", dan groeit zyn vermoeden tot zekerheid, nu hem deze naam de ontvoerde Emmy Boston opnieuw in herin nering brengt. Een half uur later belt hy by den heer en mevrouw Landrey aan, begeleid door zyn de tective Stan Robert. Het meisje laat de heeren in de spreekkamer, nadat haar eerst verzocht is mynheer en mevrouw te mogen spreken. Na eenig wachten treden zy daarom beiden binnen- De heer Landrey kykt zyn bezoekers zwygend aan; mevrouw neemt zenuwachtig plaats. „Óns bezoek zal u wellicht bevreemden," zegt Mr. Stanford. „Deze heer echter wenschte U even te spreken." Stan Robert neemt daarom het woord op en vraagt; „Ik zou gaarne willen weten, geachte heer en mevrouw Landrey, of u zich ook over het bezit van kinderen verheugt?" Daar viel een stilte; het echtpaar Landrey keek zwygend de heeren aan. „Als ik u vragen mag; welk belang heeft n daarby?" klonk het scherp en hooghartig. I>® heer Landry keek Stan Robert recht in de oogen. Hun blikken bleven in elkaar gericht. „Omdat," antwoordde Stan Robert rustig> „omdat ik het kind, dat hier bij u in huis is. n.l. Emmy Boston, gaarne dezen armband zou willen teruggeven." Hij legde kalm den zilveren armband op ta fel. Deze daad en dit antwoord misten hun uitwer king niet. Mevrouw Landrey viel met een zach- ten gil van haar stoel, de heer Landrey sprong op, een poging makend de kamer uit te vluch ten. Toen echter de boeien om zyn polsen waren vastgeknipt en Stan Robert hem vroeg even de kinderkamer te wijzen, ging hij zwijgend en ge" willig voor, de gang in, de trap op, naar de gewenschte kamer. Stan Robert opende de deur- Twee blauwe kinderoogen keken hem vragend aan, twee kinderoogen, waaruit angst en verwon dering sprak. Het waren de oogen van het tienjarige blonde meisje: Emmy Boston. Meer dan ooit dweept Mr. Stanford voortaan met zijn ekster. „Het is," zoo beweert hy in zyn vriendenkring, „niet enkel een lief en heerlijk beest, maar ook een behulpzame detective." En omstandig volgt dan het relaas van het feit, dat ik u hier in verhaal-vorm geboden heb- H. P- Een Zweedsch geslachtkundige heeft eens een onderzoek ingesteld naar den stamboom van Greta Garbo (Greta Gustafsson). Hierby is een romantische geschiedenis aan het licht gekomen, waarvan de heldin een zekere Maria Ahlfort is. Deze Maria Ahlfort Is de dochter van een legerkapitein, die een der voorvaderen van de beroemde filmster is etl afstamt van een der oudste families in Centraal Zweden, die reeds in de veertiende eeuw ba* stond. De kapiteinsdochter werd verliefd op een ëe' woon soldaat, Jonas Ekstrand en ondanks de hevige tegenkanting van de zyde harer ouders, huwde zy hem. Zy werd daarop het ouderlijk huis uitgezet en betrok met haar man een klein® boerenwoning waar uit hun huwelyk vyf kih" deren werden geboren. De genealoog is zyn nasporingen begonnen te Frinnaryd, de geboortestad van Garbo's vader- Het onderzoek bracht hem vervolgens naaf Vadstena, waar hy meer dan honderd oude aI" chieven heeft doorzocht. 17 Wat zoudt u er van zeggen, als wy.... begon Jimmie, wanhopig zoekend naar een voorstel, om het mannetje van de wys te bren gen, wat zoudt u ervan zeggen ja ziet u, de zaak is, dat ik een beetje honger begin te krygen. Zullen we nu eerst 'n flinke lunch nemen voor we aan onze onderzoekingen be ginnen? Het is byna tyd, monsieur. Monsieur Charles aarzelde. Doch een mo ment later stemde hy toe. In dit geval zal het my aangenaam zijn mij naar uw wenschen te scnikken, Monsieur Trickett, antwoordde ny. Inderdaad een uur meer of piinder zal zoo'n groot verschil niet uitmaken. Trouwens het was vanmorgen al byzonder vroeg, toen ik aan het ontbyt zat. Laten we dan gaan. Weet u misschien een mooie gelegenheid hier dicht bij? Monsieur Charles wist een restaurant, een excellente gelegenheid, en heel dicht by het station. Hij bracht er Jimmie heen. Daar aan gekomen, zocht de laatste er een gezellig plaatsje uit, vlak by het raam. Bestelde een warme lunch en liet wyn brengen, dien Mon sieur Charles hem speciaal aanbeval. Onder den invloed van iet smakeiyke eten en den lekkeren wyn werd Monsieur wat vriendeiyker en ook wat meer vertrouwciyk vertrouwelijk, dat wil zeggen, dat hy zeer veel belang stelde in zyn gastheer. U kent Parys goed? vroeg hy. Zeker, zeker! Kom er zeer dikwyis. Ach zoo! En als ik zou willen spieken met betrekking tot de verloren kaas, waar zou ik u dan kunnen vinden? Oh, ik logeer altijd in Grand Hotel, ant woordde Jimmie. Doch het volgende moment wenschte hy, dat hy het adres voor zich gehou den had. Maar die kaas? Zou u het zoo ver- schrikkelyk vinden, als u haar niet terugvondt? Monsieur Charles drenk voorzichtig van den wyn. Monsieur, een geschenk uit eerbied, vriend schap en goedheid door de eene relatie aan de andere gegeven, is iets ernstigs zelfs al is dit geschenk een vogel of een kaas. Ik zou myzelf als een onwaardige beschouwen, als ik myn kaas niet zou terugkrijgen! Juist ja ja - bewonderenswaardige gevoelens! We zullen natuurlyk ons best doen. Puik wyntje, vindt u niet? Monsieur Charles was juist van plan zyn opinie over wyn te geven, toen Jimmie plotse ling van zyn stoel opstond en naar de deur liep, zyn servet in de hand en blootshoofds. Een kennis ging voorby! riep hy uit. Moet hem beslist spreken! Excuseer me een oogen blik, monsieur. Hy rende het restaurant uit, de straat op vóór zyn gast hem kon antwoorden. Buiten gekomen stak Jimmie zyn servet in den zak en liep hard naar het station, zonder er zich iets van aan te trekken, dat hy zonder hoea liep en dat de menschen hem nieuwsgierig aankeken. Er was haast by. Hy moest dien kruier vinden. Hy was er van overtuigd, dat Mon sieur Charles speciaal op dien man zou letten En hy zou het niet kunnen verhinderen, als hy hem vroeg, of hy iets van dien sluikhandel af wist. Hy moest dat voorkomen; de lippen van den kruier moesten worden gesloten. Een groot voordeel is, dacht Jimmie, dat geld in dergeiyke gevallen veel kan doen hy zou den man trachten om te koopen. Hy stormde als het ware het station binnen, keek wild en angstig rond. Opeens zag hy den bewusten man, die wat rondslenterde, Jimmie riep hem. Herinnerde je Je my? Uitstekend, mynheer, antwoordde de kruier. Ik had de eer u gisterenavond te helpen. Je zag me zoo Juist met een man, die.... Ik zag den vriend van mynheer. Ik ken hem. Van gezicht. Hy reist dikwyis naar Enge land. Oh! riep Jimmie uit. Wel, als hij hier mocht komen, en hy zou je eenige vragen stel len over gisterenavond, over my, over de Jonge dame of over de bagage, die je voor my weg gebracht hebt, dan weet je niets! Afgespro ken? Eh? De kruier, die er waarschynlijk niet veel van begreep, keek hem een oogenblik verbaasd aan, doch toen Jimmie hem eenige goudstukken liet zien, knipoogde hy vertrouweiyk. Je weet niets niets! herhaalde Jimmie. Je hebt mijn bagage nooit gezien. Eh? Mynheer zegt het! Ik weet niets! Ik ben doof en blind! Trouwens ik was gisterenavond niet hier, zei de man vrooiyk. Jimmie stopte hem de geldstukken in zyn hand. Vergeet het niet! beval hy nog eens. Monsieur kan' er op rekenen. Ik begryp u volkomen. Monsieur had by niemand beter kunnen aankloppen. Dank u, monsieur, dank! U kunt my vertrouwen! Jimmie haastte zich terug naar het restau rant. Hy was nu wat rustiger en schonk daar door ook meer aandacht aan zyn gast, hoewel hy toch hartgrondig hoopte, dat er nog iets tusschen zou komen, zoodat Monsieur zyn onderzoekingen moest uitstellen. Spoedig kwam hy echter tot de ontdekking, dat de gedach ten van Monsieur Charles op dat oogenblik nog maar in één richting werkten. Monsieur kent de jonge dame van hedenmorgen? vroeg Monsieur Charles, terwyi hy een sigaret opstak. Die jonge dame, de assistente van Madame myn schoonzuster? Ach, kennen jal antwoordde Jimmie lakoniek Monsieur is misschien met haar verloofd? Geen denken aan! Ik ken de jonge dame alleen omdat ik haar eens ontmoet heb in de zaak van uw schoonzuster, waar ik een hoed voor mijn zuster ging koopen. Joch gaat monsieur met haar dineeren, zei Monsieur Charles, terwyi hy zyn wenk brauwen hoog optrok. Enfin, de Engelschen ver schillen nogal van opvatting met ons. Juist er is verschil tusschen. De Engelschman doet wat hy plezierig vindt en wat hy wil. Zullen we echter weer overgaan tot het trachten ontdekken van den schuldige, monsieur? Monsieur Charles stemde toe en beiden keerden weer naar het station terug. Daar zagen zy kruiers in alle grootten en breedten. Jimmie herkende echter den bewusten witkiel niet. Op het eind, toen Jimmie bemerkte, dat hij de overwinning zou behalen en dat Mon sieur Charles steeds bedrukter werd, bekende hij op drogen toon, dat hy niet wist, of de man, dien zy zochten, donker of blond was, groot of klein, mager of dik en dat hy vreesde, dat zy hem nooit zouden vinden. Monsieur Charles keek hem aan met een verwyt in zyn oogen. Maar, monsieur, myn kaas! Jimmie haalde zyn schouder op. Ik heb myn best gedaan! Wat zou ik meer kunnen doen? Het is mogeiyk, dat de koffer by anderen terecht gekomen is. Mis schien is zij ondertusschen in Cannes of Biarritz of in Zwitserland aangekomen. Ik ben er zeker van, Monsieur Charles, dat het veel beter zou zyn, als u my toestond een andere kaae te zenden. Monsieur, zei hy. Ik dank u ik moet echter uw aanbod weer afwyzen. Het spyt my tevens, dat ik zoo veel van uw tyd in beslag genomen heb. Monsieur zal me nu wel willen toestaan, dat ik alleen verder ga, om eentée zaken af te doen. Zeker, zeker! Goeden dag! Jimmie ging naar buiten, stapte in een en reed regelrecht naar de Rue de la pai*! Hy was fortuinlyk hy trof Eva Walsden ail6®*! in den winkel, zy keek hem vragend aan, t hy binnentrad. Jimmie schudde zyn hoofd. Niet gevonden! zei hy. Spijt me! 2° het echter zoo verschrikkelyk zijn? Een ka#s' Belachelyk! Maar hij is zoo kwaad, woedend! madame, in Londen, zy zal ook boos zyn, boos. Ik heb getelegrafeerd, dat ik direct terüg kom. u Om daarover te praten? Wanneer gaat terug? Morgenvroeg, antwoordde zy. g) Dan tot vanavond! U wilt toch Ws weer met my dineeren? En daarna gaan naar een der theaters. Het lieve hoedenmaakstertje keek verleg® naar eenige vormen, die zy in de hand hield- Ik zou wel graag willen, antwoordde blozend, maarp]lf> Geen maren! zelfde plaats in de Rodale! Half zeven! Nu moet ik gaan nog een massa te doen. En de hoed voor uw zuster? vroeg zh (Wordt vervo ilgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10