Andere waterverf methode üfiMM Ivoor» o Peter en de wortelkabouter OU\ Nuttige wenken N De domme visschertjes! mmmn mm m fTifl Voor het beschilderen van effen vlak ken van muren en plafonds kennen we reeds de methode met de pakjes fcoud- en warmwaterverf. Hoewel men in de meeste gevallen goede resultaten verkrijgt, gebeurt het nogal eens dat lijmerige strepen opdrogen hier en daar op het overigens strakke geheel, hetgeen u tot het besluit doet komen het oppervlak nogmaals te beschilderen, het geen dikwijls hetzelfde resultaat (n.l. de strepen) zal opleveren; ook wel gebeurt het dat er zich hier en daar korrelige plekken voordoen. Het korrellende oppervlak ontstaat soms doordat men de verf niet goed doorroerde, doch ook vaak, doordat de verf niet fijn gemalen is. De glimmende plekken of stre pen ontstaan, doordat er een poeder lijm soort door de droge verf gedaan wordt, welke niet voldoende dooreen geméngd is. Een betere oplossing die zeker veel voor- deeliger is, is het gebruik van krijtverf, zoo wel voor plafonds als voor muren. Bij het woord krijtverf zult u misschien een beetje huiverig zijn, omdat u denkt aan afgeven. Doch wanneer y een en ander, hier om schreven, opvolgt, zult u verbaasd staan over het resultaat. In de eerste plaats heeft u noodig dubbel gewasschen krijt, verkrijgbaar in verfzaken, wat kleurverfpoeder, zooals rood, ultrama- rin, oker, groen of een kleur welke u van plan bent te gebuiken en een pak „Quel- lose" een schilderslijmpoeder, dat koud op losbaar is. We beginnen te zeggen, dat dit pak Quellose 65 ct. kost, doch dat dit pak vol doende is voor toevoeging voor het water verven van uw geheele huis. De rest, het dubbel gewasschen krijt, kost ongeveer 10 ct., terwijl de mengkleur, al naar verkiezing van de kleur van 20 tot 40 ct. per ons bedraagt (rood en blauw b.v. zijn de duurste tinten). Het aanmaken van de kleurpoederverf geschiedt met water en onder voortdurend roeren tot een dikke gladde brij, welke nog even verdund wordt met water, zoodat deze gezeeefd kan worden door een neteldoek- of kaasdoek-lap. Dit zeven zou ik u aanraden, daar alle steenachtige korrels dan nogmaals achter blijven en men een mooi glad papje over houdt. Wanneer men deze aangemaakte kleur- verf niet direct gebruikt, moet men ze in een pot met schroefdeksel bewaren. Het dubbel gewasschen krijt doet u in een emmer en zet er .water op. Liefst niet eerder dan na een paar dagen gebruiken we de brei, die beter wordt, naar mate ze langer onder water staat. De em mer met het krijt kunt u na een half jaar nog schitterend gebruiken. De Quellose wordt toegevoegd om te voor komen, dat het krijt afgeeft. De gebruiksaanwijzing is als volgt: 8 ge- wichtsdeelen koud water brengt men door krachtig roeren in sneldraaiende beweging, dan onder voortdurend roeren 1 gewichts- deel Quellose in het sneldraaiende water strooien. Dus de poeder in het water gooien (zooals het geval is by Velpa en koud wa ter plakmeel) en vooral niet omgekeerd doen. De oplossing die eerst brijachtig wordt, laat men 20 a 30 minuten staan en roert daarna door, totdat de brei lijmerig wordt. Daarna kan de lijm verdund worden. Voor gewoon verfwerk van plafonds en mu ren 5 deelen koud water er bij doen, voor het schabloneeren van randen en het trek ken van biezen 8 deelen koud water aan toevoegen. Nu neemt u de brijachtige massa dubbel gewasschen krijt uit den emmer, doet die in een houten nap of emaille emmer, me talen bussen of emmers mogen niet voor deze verf gebruikt worden. Men voegt bij de pap de vloeibare lijm, waarvan de ver houding voor plafonds op ongeveer 3J4 pet. droge Quellose of droge verf berekend v/ordt en voor muren 4 pCt. droge lijm op droge verf. Anders kunt u het probeeren, door een scheut aangemaakte lijm aan de brij toe te voegen, goed roeren en de pap verdun nen tot op strijkdikte en daarna eerst een proef te nemen en probeeren of de verf nog afgeeft wanneer die geheel droog is. Bij afgeven voegt men nog wat aange maakte lijm toe, doch steeds niet te veel, want bij te veel lijm-toevoeging ontstaan gladde plekken. Wanneer u nu een pastel tint wilt maken als achtergrond voor uw moderne stalen meubelwerk of ander meubelwerk, dan voegt u onder roeren de aangemaakte kleur verf toe, welke u van te voren zeefde. Deze manier van beschilderen van wanden geeft een prachtig egaal resultaat en wordt in de modernste gebouwen toegepast. Wat het aanmaken van het lijmpoeder betreft, men maakt niet meer aan, dan men in één of twee dagen verwerkt. Voor muren in de badkamer welke steeds blootstaan aan dampen, voegt men een scheutje lijnolie toe. Wanneer u poreuze op pervlakten heeft, moeten deze eerst voor- gelijmd worden, alvorens met schilderen begonnen wordt. Bij voorlijmen der wanden kan het meng sel van 1 lijmdeel op 8 deelen water nog met ongeveer 10 deelen water verdund worden. Een mooie combinatie bij een me talen slaapkamer-ameublement met blau we of zwarte paneele nis: wanden licht blauw (krijtwit vermengen met heel wei- nig ultramarin); plafond crème of parel grijs. Plinten, raamkozijnen en deurpanee- len, geschilderd in aluminium verf, per pond en per busje verkrijgbaar. Koopt niet de goedkoopste soorten daar deze bijna altijd zwart worden. Wilt u de verf zelf aanmaken, dan koopt u poeder-aluminium en mengt dit onder voortdurend roeren aan, met flatting, ter wijl een scheut terpentijn toegevoegd wordt. Wanneer de verf al strijkende te dik wordt is deze weer met flatting en terpen tijn te verdunnen, terwijl ook heel goed een scheutje benzine kan gebruikt worden. ANEMOON. VOOR DE KEUKEN Sneeuwballen. Benoodlgd: 1 L. melk, 4 eieren, 2 lepels maizena, 4 lepels sui ker en 1 stokje vanille. De dooiers wor den met 'n weinig je van de melk goed los geklopt, de maizena wordt met een deel van de melk aangemaakt en de eiwitten worden zeer stijf geklopt met 1 a 2 lepels suiker. Men laat de melk langzaam trek ken met de vanille; als ze kookt schept men er het stijf geklopte eiwit met 'n lepel in, laat het even doorkoken en schept er dan de „sneeuwballen" met 'n schuimspaan weer uit. Dan roert men de overige suiker en de aangemengde maizena door de ko kende melk en laat 'n paar minuten door koken. Men neemt dan de pan van 't vuur, roert er de geklopte eierdooiers doorheen en doet de vla over in een schaal, nadat men even is blijven roeren om te voorko men dat zich een vlies je vormt. De sneeuw ballen van eiwit arrangeert men boven op de vanillevla. Nog eens aardappeltaart. Ik ontving, dankbaar, nog 'n paar recepten van aard appeltaart, die ik hieronder nog zal op nemen omdat ze anders zijn dan de vorige. Aardappeltaart I. Dit recept is bestemd voor 'n dubbele bakpan. Benoodigd: 10 ge kookte en fijn gemaakte aardappelen, 2 kopjes gemalen rijst, 2 kopjes suiker, pakje vanillesuiker, 1 kopje melk, voor 5 ct. citroenolie of laurierkers en I ons gesmol ten boter. Men werkt dit alles goed door elkaar en doet het deeg over in de pan, die men te voren met slaolie of gesmolten boter heeft ingevet en bestrooid met paneermeel of fijngestampte beschuit. De koek moet aan eiken kant 15 minu ten gebakken worden, op 'n asbestplaatje boven 't gas. Aardappeltaart II. Benoodigd: 1 pond gekookte en geraspte aardappelen, 4 eie ren, de geraspte schil van 'n citroen, 2 ons suiker en 'n tikje zout. De dooiers worden met de suiker tot schuim geroerd en het wit van de eieren wordt stijf geklopt. Men vermengt dooiers en aardappelen goed met zout en citroen schil en roert er het laatst het stijfgeklopte eiwit doorheen. Dan doet men het deeg over in den vorm, dien men tevoren heeft ingesmeerd met boter en bestrooid met paneermeel en beschuitkruim. In een ma tig warmen oven wordt deze taart ongeveer een uur gebakken. Besten dank aan de vriendelijke inzend sters van deze recepten. A. K—P. Mica ruitjes kan men uitstekend reini gen met een weinig vloeibaar metaalpoets- goed. Resten wol kan men op allerlei manier gebruiken. Heeft men twee knotjes zeer dunne wol, dan kan men deze zeer goed tezamen opbreien, indien men voor 'n ge geven doel anders eigenlijk dikkere wol had moeten koopen. Met den tunischen haaksteek of vasten kan men kussenkleedjes of zelfs vloer kleedjes maken van de meest uiteenloopen- de resten wol. Men gebruikt dan voor elke paar toeren een nieuwe kleur. Ook aardige garnituurtjes (kraag cn manchetjes) kan men met 'n beetje vin dingrijkheid ♦gemakkelijk maken, 't Ligt slechts aan de hoeveelheid of ze voor kin derjurkjes of groote japonnen zullen zijn. Met weinig materiaal kunt U al veel be reiken als U gaatjes breit of bij 't haken verscheidene kettingsteken tusschen de stokjes of vasten. Ketelsteen verwijdert men door een mengsel van azijn en zout in het betref fende vaatwerk te koken, totdat het ketel steen opgelost is en loslaat. Gekrompen wollen camisoles leenen er zich dikwijls nog voor, om tot directoirs verwerkt te worden. Oud brood kan zonder bezwaar paneer meel vervangen, mits 't zóó hard is, dat 't gemakkelijk verkruimeld kan worden. Pig. 1046. Blouse van twee kleuren zijde, die met punten aan elkaar is gezet. De hals is afgewerkt met een apachendas. De blouse heeft geen ceintuur, maar valt met een klein schootje over den rok. Het patroon is verkrijgbaar in de maten 42, 44, 46 en 48. Fig. 1041. Vest-blouse met revers en klei nen kraag, heeft van achteren 'n klein cein tuurtje en sluit met vier knoopen. De mouw is van onderen wijd en heeft een smal man chetje. Fig. 1039. Gekleede blouse van tafzijde of crêpe de chine. De versiering bestaat uit een breede bies, waaronderuit eenige plis- séstrookjes zijn gezet. Ook de nauw aan sluitende mouw is met plissé gegarneerd. Benoodigde stof: 2.25 M. van 100 c.M. breed. Verkrijgbaar in maat 40, 42, 44 en 46. Fig. 1053. Eenvoudige costumerok van tweedstof. Er zijn ingezette plooien in de voorbaan. Bij een korte blouse kunnen wij een breede ceintuur maken van dezelfde stof. Het patroon is verkrijgbaar in flinke maten, n.l. 42, 44, 46 en 48. Fig. 1047. Rokje, bestaande uit vier ba nen, waarvan de rechtsche voor en de link- sche achter een aangeknipte punt hebben, die met knoopen en knoopsgaten over de andere baan heen sluiten. We hebben hiervoor slechts 1.40 M. stof noodig van 140 c.M. breed. Het patroon is verkrijgbaar in de maten 42, 44, 46 en 48. POLA Een Zweedsch sprookje door PIET BROOS Aan den rand van een groot woud leefden eens een arme houthakker en zijn vrouw. Zij bezaten niets an ders op de wereld dan een bouwvallige hut, twee geiten en een vijfjarig jongetje, Peter. Den geheelen dag waren zij uit huis om te werken en daarom konden ze niet voor de geitjes zorgen. Ze hadden nu het grasveld je, dat om het huisje lag, afgepaald, zoodat de dieren daar naar hartelust konden wei den. Voor Peter sneden ze brood en zetten melk klaar, waarna zij de deur afsloten en den sleutel onder de trap legden. Maar op zekeren avond toen ze thuis kwa men, waren de geiten verdwenen en enkele menschen, die zij bij het zoeken ernaar ontmoetten, zeiden dat de booze wortel koning er met hen vandoor was gegaan. Dat was een verdriet en geween. Nu wa ren ze nog armer dan vroeger. En 't ergste was nog dat ze er niet zeker meer van kon den zijn, dat die booze wortelkabouter niet zou terugkeeren om hun Petertje naar zijn hol in het bosch te ontvoeren. De houthak ker en zijn vrouw vermaanden den kleinen Peter iederen dag, toch vooral niet voor 't venster te gaan zitten. En mocht het ge beuren dat de wortelkabouter kwam, dan moest Peter hard „Vader, Vader" roepen, net alsof Vader werkelijk thuis was en dan zou de booze dwerg al schrik genoeg krij gen en hard wegloopen. En ze beschreven hem ook, anders kon Peter hem natuurlijk niet herkennen, zoo goed en zoo kwaad als dat ging. Afschuwelijk leelijk was hij. Zijn wenkbrauwen waren zoo groot als kleer borstels en zijn mond reikte van het eene Ze bezaten niets anders dan een bouw- bouwvallige hut oor tot het andere. Zijn neus was zoo dik als een koolraap en zijn linkerhand was 'n wolfsklauw. Nu, Peter beloofde goed te zullen oppas sen en bovendien had hij flinke wapens ge maakt om zich te verdedigen. De Wortel kabouter moest maar danig oppassen, an ders zou het hem slecht vergaan. Op een goeden dag, toen Peter zijn wapens zat te poetsen, hoorde hij voet stappen voor de deur en toen hij door het venster keek, bemerkte hij een man met een zak op zijn rug. Hij lag op den grond en tastte met zijn hand onder de trap. „Wat moet jij daar?" vroeg Peter. Het was de wortelkabouter en hij zocht, zooals je wel zult begrijpen, naar den sleu tel om binnen te kunnen, maar dat zei hij natuurlijk niet tegen Peter. „Ik trok net mijn zakdoek uit mijn zak," antwoordde hij, „en toen rolde er tegelijk een rijksdaalder uit. Hij moet hier ergens onder de trap liggen. Kom eens even mee helpen zoeken!" „Nee", zei Peter, „vader en moeder wil len niet hebben dat ik buiten kom, anders neemt de booze wortelkabouter me mee." „Ik zie er toch niet uit als een wortel kabouter", zei de ander lachend. „Nee voor U ben ik niet bang", riep Pe ter, „maar voor den wortelkabouter ook niet hoor. Het zou hem slecht bekomen als hij hier was, kijk maar eens hier naar mijn zwaard en mijn lans!" De kabouter keek door het venster In de kamer, maar beweerde dat hij niets kon onderscheiden. Daarom vroeg hij waar de sleutel lag, dan kon hij binnenkomen en alles bekijken. „Dat is goed," zei Peter, „de sleutel ligt onder de eerste trede van de trap aan den linkerkant." De wortelkabouter vond hem daar, deed de deur open en ging naar binnen. „Kom wat wandelen met me in het bosch" zei de dwerg, „dan ontmoeten we den wortelkabouter misschien wel, want ik weet zoo ongeveer waar zijn hol ligt." Ja, daar was Peter wel voor te vinden. Het zou zoo dom nog niet zijn. Want mis schien vond hij dan zijn geitjes wel weer terug. Hij nam zijn eten mee, want het zou een flink eind loopen zijn, dacht hij. Hij brak zijn brood in kleine stukken cn stopte dat in zijn zak. Eerst bood hij den wortelkabouter een stukje aan, want hij had geleerd, altijd heel beleefd en gastvrij te zijn, zelfs als je zelf niet veel bezit. Maar de dwerg zei ronduit: „Nee, dank je!" Want het is namelijk een eigenaardige eigenschap van de kabouters, dat zij iemand gaan kwaad meer kunnen doen, als zij eenmaal iets van hem aangenomen heb ben. Als hij dus het brood van Peter aan nam, zou hjj Peter zelf later niet meer op hebben kunnen eten en dat was zijn be doeling. Toen zij nu al een heel eind geloopen hadden door het bosch, werd Peter moe en ging op een steen zitten om zijn brood te verorberen, want hij had er honger van gekregen. „Zeg eens Peter", vroeg toen de groote dwerg, „heb jij nu eigenlijk heelemaal geen angst voor mij?" „Ik, waarom?" vroeg Peter, „U is toch een heel goede man!" Dat vond de dwerg zoo grappig, dat hij in een luid gelach uitbarstte. En toen hij zoo zat en niet tot bedaren kon komen, nam Peter, die hem plotseling niet meer vertrouwde, de gelegenheid waar en wierp 'n grooten broodbrok in zijn wijdgeopenden mond. „Daar heb je wat, omdat je zoo aardig bent!" riep hij erbij. „Kèche kèche hè hè", proestte de ka bouter, maar de brok brood was in zijn keel geschoten en verdween in zijn maag. Toen kon de booze kabouter Peter geen kwaad meer doen, zooals eerst. „Zoo, zoo, dus jij vindt dat ik er als een mensch uitzie," riep hij uit, „dat heeft tot nu toe nog nooit iemaifd tegen me gezegd Daarom wil ik je ook een pleiziertje doen Let maar eens op!" Hij nam een fluitje uit zijn zak en blies er een paar tonen op. Peter luisterde aan dachtig. Hij meende dierengeluiden te hoo ren, die op het fluiten antwoordden. De kabouter blies weer. Hij hoorde nu heel dof hoefgetrappel van dieren over het mos en de bladeren. Nog eens blies de dwerg en nu kwamen van alle kanten in allerlei kleuren geiten en schapen en reeën en her ten, hazen en konijnen, vossen, dassen, be ren en wolven en voorop de twee geitjes van zijn ouders. Zij sprongen naar Peter toe, want ze herkenden hem terstond. Ze maakten rare sprongen van vreugde en likten zijn handen. Peter was al even blij en danste ook al van zijn eene been op het andere met zijn armen om den nek van de geitjes. Maar wat was dat? Achter de boomen vandaan kwamen wel honderd geitjes aan^ gesprongen, met fijne witte haren, zoi zacht als wol. „Hoe komen die allemaal hier," vroeg Peter en zijn mond stond open van ver bazing. „Ja, dat is nu eens een geschenk van den wortelkabouter", -riep deze, „ga nu maar gauw naar huis, dan ben je er nog voor je vader en je moeder!" Hij knikte eens naar Peter en omdat kabouters niet graag bedankt willen wor den, verdween hij plotseling tusschen de boomen, voordat Peter nog den tijd had gehad om iets te zeggen. Peter keek nog eens goed rond waar de kabouter met al zijn dieren plotseling ge bleven was, maar toen hij niets meer zag, klapte hij in zijn handen, verzamelde zijn geitjes en trok al fluitend naar huis. Zoodra de menschen hem zagen bleven ze allemaal staan en keken lachend en verwonderd naar den kleinen jongen met zijn twee groote en honderd kleine geiten. Toen kwamen ook de vader en moeder van Peter en zoodra zij hun jongen tusschen al die dieren zagen, schrokken zij zoo, dat ze even op een steen moesten gaan zitten. Peter vertelde nu zijn geschiedenis en toen jammerden ze nog meer. „Wie zou dat nu zijn, die voor Peter zoo veel geiten bijeengebracht heeft. Dat is nog erger dan tooverij. De wortelkabouter kan het niet geweest zijn. Die is veel te slim en gevaarlijk voor kinderen!" „Nee," antwoordde Peter, „die was het ook niet. Hij had wel groote wenkbrauwen, maar echte haarborstels waren het toch niet. Een grooten mond had hij ook, maar die reikte toch niet van oor tot oor. En zijn linkerhand was ook geen wolfsklauw. Want die was verbonden omdat hij zich gestooten had." „Och hemel, och hemel," riepen toen de houthakker en zijn vrouw en alle men schen die er rondom stonden, „dan Is het toch de wortelkabouter geweest, want die omwikkelt zijn linkerhand altijd als hij op roof uitgaat, omdat ze hem anders direct herkennen!" Peter zat er maar wat stil bij te kijken en begreep niet goed hoe dat allemaal met hem had kunnen gebeuren. „Wel," zei hij tenslotte heel zacht, „dan kan de Wortelkabouter toch ook wel goed zijn!" Dat moesten ze allemaal toegeven; de geitjes waren er immers het bewijs van. Maar wie had nu zoo iets voor mogelijk gehouden. Natuurlijk was het met de ar moe gedaan. Peter's ouders kochten spoedig een groot huis, want de geitjes werden zoo vlug groot en sterk, dat zij er binnen het jaar tientallen van konden ver koopen. En toen Peter een groote kerel was geworden, werd hij voor den rijksten man uit den ge heelen omtrek gehouden. Jip en Jop, twee leuke bengels Gingen eens op zekeren keer Met z'n beiden fijn uit visschen Het was echt gezellig weer. 't Regende niet zoo 'n klein beetje Dat is om te visschen goed, Daar het, wil je heel veel vangen Altijd heel hard regenen moet! „Kijk dit groote net dat breng ik Vol met visschen voor V mee!" Zoo sprak Jop vol hoop tot moeder En die lachte om die twee! Jip die droeg de hengelstokken Jop het vischdeeg en het net, Waarin straks de reuze vischvangst Te bewaren werd gezet. Bij het water aangekomen Zoeken z' een goed plekje uit; „Hier" zegt Jip, „hier zitten kanjers Hier zit vast een reuzen buit!" „Goed" zegt Jip, „gooi uit je hengel, Ik begin het eerste Jop; Ieder mag den hengel houden Tot hij haalt een vischje op!" En ze zitten stil, geduldig Jip houdt vast en Jop kijkt toe. Maar de visch die wil niet bijten; Eindelijk wordt Jop het moe. „Och jij kunt niet visschen ventje Neen, bij jou bijt er geen visch, 'k Zal j' eens even laten kijken Wat of waarlijk hengelen is!" Heel voorzichtig neemt dan Jopje Den hengel over van z'n broer; Beiden kijken weer aandachtig Naar het slappe hengelsnoer. En zoo gaat het dan een poosje Eerst heeft Jip en dan weer Jop d' Hengelstok, maar geen van beiden Halen toch een vischje op! 't Lijkt wel of die domme visschen Op hun hoede zijn vandaag; Neen, bij Jip en Jop in 't netje Willen ze beslist niet graag! Eindelijk zijn de beide bengels Nat en koud maar opgestaan En ze zijn geheel verslagen Weer naar moeder toe gegaan, „Nu, waar zijn m'n visschen jongens, Laat ze me maar heel gauw zien, Als 'k ze nu metéén ga bakken Eten we ze straks misschien!" „Moe" zegt Jop ,,'t is onze schuld niet Maar de visch, die had geen zin, 'k Denk, ze bleven door den regen Liever maar het water in!" O, wat heeft moe toen gelachen Om die visschers, Jip en Jop En die borgen met veel tranen, 't Vischgerij maar treurig op! R. F. W. OM UIT TE ZAGEN EN OP TE HANGENAl wat zwart is uitzagen en door d® twee gaatjes in den rand een koordje halen om het plaatje aan op te hen*»"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10