De paraplu van Sainte-Beuve Mdimüml den dag DE ENGELSCHE KAPERS R Jxinh j - 1/0PI WpPa GROOTE AFKEER VAN HET HEMELWATER SAMENWERKING LANGS DEN WEG MAANDAG 29 APRIL 1935 Zyn regenscherm genoot tijdens het leven van den beroemden schrijver meer vermaard heid dan hij zelf Tragi-comische voor vallen Hindenburg's woonhuis te Hannover Griep in Europa in den afgeloopen winter Napoleon colporteur Uit een luchtballon gevallen „Harry" bekroond Diesel-tractie op de Zwitsersche spoorwegen Goud en zilver in Zevenburgen 245 personen door den bliksem getroffen DOOR BERTHA RUCK De dood of een verkoudheid! Dat was de wreede keuze waarvoor zich Sainte-Beuve geplaatst zag op den nevelachtigen herfst- moeffnri„!.nn 20 September 1830. Sainte-Beuve W f6n hCt regende- Van het duel flcil niet zoo heel veel aan Het duel al?rLk T' Ianghet ParÜsche leven, Jï ,°°k ®en aperitief op het terras van een ^rfd;café by het ParÜsclle leven hoort. En der L™ Vu tï?®' mensch heel wat min- oer bezwaar hebben tegen het aperitief dan rilch duel dUfrl de f6iten l6eren dat een Pa~ rttief a 6evaariyker is dan een ape- itief op het terras van een boulevard-café. Daarom prakkizeerde Sainte-Beuve niet lang over het duel en piekerde hij uitsluitend over cwf gtTr ,eener verkoudheid. Hij vond ten slotte het volgende prachtige axioma uit dat hij door z^n secondanten aan zijn tegenstander liet erbrengen: Men sneuvelt in een duel, doch men staat er niet bij te niezen! In het tweede deel zijner „Confessions" geeft Arsène Houssaye een uitvoerig verslag van deze tragi-comische geschiedenis. Sainte-Beuve's te genstander was prof. Dubois wiens leerling Samte-Beuve vroeger was geweest en wiens re dacteur hy thans was aan 't tijdschrift de „Glo be Waarom er p/ecies geduelleerd moest wor- oen weet Arsène Houssaye niet. Hij heeft ech ter hooren vertellen dat Sainte-Beuve zijn hoofd redacteur wreedeljjk beleedigd had. Dubois, een man wiens „hooge litteraire pretenties mis schien wel, maar misschien ook niet gerecht vaardigd waren," hield de kas van de „Globe". Deze kas was evenwel eeuwig en altijd leeg. Met een uiterst pijnlijke zinspeling op Dubois' afkomst uit het departement Loire Inférieure, zou Sainte-Beuve hem nu „Dubois de la Gloirê Inférieure" genoemd hebben. „Dat zijn dingen die men niet vergeeft wanneer men heelemaal zonder glorie is," meent Houssaye. En vandaar de beslissing door de wapenen. In den morgen van 20 September 1830 gingen dus Sainte-Beuve en Dubois, die steeds de dik ste vrienden waren geweest, naar het bosch van Romainville. Sainte-Beuve ging rustig op zijn plaats staan met een kolossale paraplu boven zijn hoofd. „Dat is geen manier van doen!" pro testeerde Dubois. Doch Sainte-Beuve liet zich daar niet zonder meer van overtuigen. „U moogt me gerust doodschieten," riep, hij terug: „maar ik wil er niet nat bij worden!" De secondanten en ook de breede schare van vrienden en be kenden die waren meegegaan naar het slagveld, barstten in lachen uit en zelfs de duellanten slaagden er niet in hun ernst te bewaren. Voor den vorm, werden er nog twee kogels afgescho ten welke natuurlijk geen kin kwaad deden. Vervolgens haastten zich de beide tegenstanders om elkaar te omhelzen. Sainte-Beuve had een onoverwinnelijken afkeer van het hemelwater dat iemand zijn schoeisel doordrenkt, zijn kleeren misvormt, zijn neus ver stopt en rood maakt. Misschien kwam dit doordat hij was opgegroeid te Boulogne-sur-Mer waar het weer nog onregelmatiger is dan in ons lieve va derland. Zijn moeder en zijn tante die hem op voedden, moeten eindeloos herhaald hebben dat het wel eens zou kunnen gaan regenen. Een der eerste geschenken welke hij van haar ontvan gen heeft, moet een paraplu geweest zijn. En zulke dingen vergeet men niet makkelijk. Sainte- Beuve althans hèeft zijn leven lang aan regen gedacht en was nooit zonder een paraplu. Brief jes zooals hij er 19 Maart 1821 een schreef aan een vriend, treft men herhaaldelijk aan in zijn correspondentie: „Gisteren had ik bij je moeten komen, zooals ik Woensdag beloofd had; ik kon echter niet en ook vandaag kan ik niet vanwege den regen." Alle secretarissen die Sainte-Beuve heeft gehad, voelden later de behoefte om het een en ander te vertellen uit het leven van bun „patroon", en allen ruimden in hun verhaal veel plaats in aan het fluweelen kalotje waarmee Sainte-Beuve zijn vroegtijdige kaalheid pro beerde te verbergen, en aan zijn onafscheidelijke paraplu. Hij droeg zijn regenscherm aan zijn linkerarm om het onder zijn jas te verstoppen wanneer de zon scheen. Louis NicoJardot zegt: „De barometer moest minstens een maand op mooi weer staan en in de kerken moest reeds een novene begonnen zijn om van den hemel regen af te smeeken, voor Sainte-Beuve er toe besloot zijn paraplu thuis te laten. De enkele keeren dat dit gebeurde, nam hij een boek mee. Ik vroeg hem eens waarom hij dit deed en kreeg ten antwoord: „Het staat wel goed wanneer men iets draagt." Op Villemain, zijn collega onder de Onsterfe- lijken, met wien Sainte-Beuve jaren lang goede vrienden was, maar met wien hij ook eenigen tijd in onmin leefde, pleegde hij eens een aan val met zijn paraplu. De gebroeders Goncourt die het geval van Sainte-Beuve zelf vernamen, vereeuwigden het in hun .Jourflal". Sainte- Beuve had een woordenwisseling met Villemain dien hij uitschold voor een verachtelijk mensch en dien hij ten slotte met zijn oaraplu wilde bewerken. De laconieke commentaar dat de Goncourt's in hun „Journal" op dit verhaal la ten volgen, luidt: „In de groote oogenblikken van Sainte-Beuve's leven speelt steeds een pa raplu de hoofdrol." Sainte-Beuve's paraplu bleef niet voor het nageslacht bewaard. Gelukkig echter weten wij ten naastebij hoe zü er uitzag. Want zelfs Sainte-Beuve is het overkomen dat hij zijn pa raplu vergat. Hij moest toen een briefje schrij ven om zijn onafscheidelijk regenscherm weer in handen te krijgen en in dit briefje vinden wij een, zij 't ook eenigszins vaag, signalement: „Mijnheer, er heeft een verwisseling plaats gehad met de paraplu's. Van M. Veron heb ik vernomen dat mijn paraplu vermoedelijk in uw bezit is. Wanneer dit het geval mocht zijn, het is een groene paraplu met gelen knop dan zoudt u mij ten zeerste verplichten door de pa raplu af te geven aan de redactie van de krant, want wij wonen aan het einde der wereld." Wij weten dus dat Sainte-Beuve's paraplu green was en een gelen knop had. Maar meer ook niet. Het zal waarschijnlijk wel nooit wor den uitgemaakt of zij, bij voorbeeld, van zijde of katoen was. Of mogen wij uit een briefje waar in Sainte-Beuve een grooten eerbied toont voor een prachtexemplaar van een parapju, afleiden dat de zijne eenvoudiger was? Immers, 7 Juli 1857 schreef hij: „Er staat bij mij een paraplu die mij niet toebehoort en zoo elegant is als men ze in de rue Montpamasse maar zelden ziet. Is het mis schien de uwe?" Als gezegd, bleef de paraplu van Sainte-Beuve niet voor het nageslacht bewaard. Men heeft het regenscherm dat tijdens het leven van den beroemden schrijver meer vermaardheid genoot dan hij zelf, en Saint-Beuve de „Siameesche tweelingen" genoemd. De voorspelling van Ar- mand de Pontmaitin dat noch de paraplu Sain te-Beuve, noch Sainte-Beuve de paraplu over leven zou, is niet uitgekomen. Het huis in de Seelhorststrasse te Hannover, in hetwelk veldmaarschalk Von Hindenburg na den oorlog tot zijn verkiezing tot Rijkspresi dent heeft gewoond, zal in een museum wor den veranderd, Het zal herinneringen aan Von Hindenburg bevatten en voorts ook aan twee an dere groote zoons der stad: generaal v. Scham- horst, aan wien het oude Pruisen zijn weder geboorte had te danken, en Carl Peters, den kolonialen pionier. In het Leine-slot te Hannover zullen voorts herinneringen aan het oude Tiende Hannove- raansche Legerkorps worden vereenigd. Een bijzonder vertrek zal hier zijn gewijd aan ge neraal Emmich, den veroveraar van Luik. Voorts zullen nog herinneringen aan de dich ters Hölty, Lons en Wilhelm Busch worden ondergebracht in een mooi, oud vakwerk-huis in de Calenbergerstrasse. langs den weg, déér gaat het oml Niet alleen om de eigen auto of fiets denken, maar ook reke ning houden met ande ren. Dan zal het ver keer vlotter worden. Dan wordt de verkeersveilig- he d grooter. Helpt allen mee: meer samenwerking De afdeeling voor Volksgezondheid van den Volkenbond heeft zoo juist weder een rapport gepubliceerd en naar hieruit blijkt heeft de griep dezen winter in Europa ofschoon zeer verspreid, over het algemeen geen ernstige vormen aangenomen. Het aantal dooden in de groOte steden in Duitschland bereikte in de week eindigende 23 Februari het cijfer 253, en het aantal doo den gedurende den geheelen winter kon ver geleken worden met dat van den, bijzonder strengen, winter van 1930'31. In Engeland had de ziekte een zeer zacht aardig karakter. In Frankrijk breidde de griep zich in Januari uit over alle deelen van het land. Op het hoogtepunt van de epidemie steeg het algemeen sterftecijfer met bijna 27 pet. boven het gemiddelde der laatste vijf jaren voor dezelfde periode. In de Vereenigde Staten was het aantal griepgevallen dezen winter vijfmaal grooter dan anders in dit jaargetijde. In het „Louvre" te Parijs vindt men een zaal, welke geheel gewijd is aan herinneringen, be trekking hebbend op Napoleon Bonaparte. Men vindt hier o.a. een nummer van een indertijd vrij onbeduidende uitgave „Histoire de la Ré- volution" geheeten. Dit werkje "werd vencocht door niemand minder dan Napoleon zelf. die in den tijd, dat hij artillerie-luitenant was, als colporteur voor den Franschen boekhandel Bou- langer et Cie. werkzaam was, om in zijn onderhoud te voorzien en tevens om zijn arme familie te kunnen steunen. De jonge luitenant was vertegenwoordiger van genoemde firma in de Vendée. Weinigen zullen weten dat de groote Napoleon in zijn jongelingsjaren colporteur is geweest. Een militaire luchtballon, bemand door den Spaanschen vlieger-officier kapitein Lama, ver loor tijdens een oefenvlucht hoogte, zoodat de gondel met zooveel kracht tegen den grond raakte, dat de bestuurder uit de open mar.d werd geworpen. Hij bleef echter ongedeerd en trachtte de nog even over den grond sle pende gondel te grijpen, waarin hij niet slaag de, zoodat de ballon, bevrijd van zijn last, op steeg en onbemand de vlucht voortzette. On geveer vijfhonderd kilometer verder (in de provincie Lerida nabij de Fransche grens), is de ballon ten slotte op den grond terecht ge komen, waar hij in brand geraakte en geheel werd vernield. De letterkundige prijs der Vlaamsche Pro. vinciën, die jaarlijks wordt uitgereikt voor een bellettristisch werk is dit jaar toegekend aan den roman „Harry" van den katholieken Ant werpsehen schrijver August van Cauwelaert, redactie-secretaris van de „Dietsche Warande en Belfort." Het boek, dat wij aan volwassen katholieken kunnen aanbevelen, verscheen bij P. N. van Kampen en Zoon N. V. te Amster dam. Toen het boek verscheen schreven wij erover „Harry" is een goede, katholieke roman, die op de allereerste plaats onze aanbeveling ver. dient. In dit boek vertelt Van Cauwelaert de geschiedenis van een verloren zoon, die, ge. hoorzaam aan de zwerfdrift van zijn vaderen, het ouderlijke huis op het platteland verlaat en tusschen de werklieden der grootstad Ant werpen terecht komt, daar kennis maakt met hospitaal en rechtbank en wegens doodslag tot vijftien jaar veroordeeld wordt om eindelijk, na het uitzitten zijner straf, terug te keeren in de ouderlijke boerderij waar hij, evenals vader en grootvader deden, na een verspilde jeugd de voorouderlijke hoeve verzorgt. Als advocaat aan de balie te Antwerpen stelt de schrijver uiteraard belang in zulk een geval van criminaliteit, dat hij verklaart uit de „ont worteling" van den misdadiger, die ten platte- lande geboren, niet aarden kan in de grootstad Daarenboven is er in Harry een erfelijke trek: ook zijn vader had een manslag begaaan, toen hÜ jong was. Nu is het merkwaardig, dat August van Cauwelaert, hoewel ambtshalve bekend met de practijk der misdaad, veel sterker schrijft in die gedeelten van zijn werk, waarin hij de re constructieve elementen van het landelijk ge. zinsleven aantoont dan in de stukken, die den demoraliseerenden invloed der stad moeten weergeven. Gewoonlijk ziet men het andersom. De deugd is nu eenmaal moeilijker te schilde ren dan de misdaad en de goedheid heeft min der romanschrijvers gevonden dan de veel „in teressanter" boosheid." Jerry Prynne deed de deur open. „Juffrouw Ashby!" riep hij. „Ja." „Kan ik u even spreken?" „Ik kom direct." Een- paar minuten later kwam een vrouw de kamer binnen. Zij had het gewone voorkomen van kamerverhuursters; was al vroeg weduwe geworden. Zij droeg kleeren, die zich aan geen mode storen en toch niet ouderwetsch zijn. D'r haar was niet ordentelijk opgemaakt en toch zag het er niet slordig uit. „Wat wenscht u mijnheer?* vroeg juffrouw Ashby van den drempel af. Jerry Prynne ontweek die rechtstreeksche vraag. Hij vroeg op zijn beurt: „Hoe lang woon ik nu al hier?" „Drie maanden, mijnheer." „Heb ik u altijd trouw betaald?" „Op den dag af, mijnheer." „Ben ik lastig, maak ik lawaai, verruïneer ik uw meubels, tapijten en gordijnen?" „Absoluut niet mijnheer. Ik heb nog nooit zoo'n kalmen. prettiger, kamerbewoner gehad." Mijnheer Prynne knikte. „Dat wou ik maar even weten. Ik zal de vol gende maand moeten vertrekken." De vrouw staarde hem verschrikt, met open mond aan. „Zegt u me op?" „Ja." „Maar waarom „Dat weet u wel. Ik heb u al honderd maal gezegd, dat ik dat eeuwige pianospelen boven m'n hoofd beu ben! Er wordt iederen dag en ieder uur boven m'n hoofd op een piano ge trommeld. 't Is gewoon niet uit te houden. Ik ga weg." Een half uur lang praatte, redeneerde, argu menteerde juffrouw Ashby met hem; wanhopig, smeekend, vermanend, kalmeerend, beleedigd, bezorgd. „Wie woont er eigenlijk boven me?" vroeg mijnheer Prynne, eindelijk. „Mevrouw Poultry." „Weduwe?" „Ja." „Rijk?" „Schatrijk." „Jong?" De kamerverhuurster grimlachte sarcastisch „Ja zeker. Net zoowat als ik. Twee en vijftig. U moet niet weggaan, mijnheer Prynne. U moes bij me blijven; ik zal eens met haar praten. Misschien is er wat tegen 't lawaai te doen. Ik hoef haar niet eens te vragen, of ze geen piano meer wil spelen, want dat is 't eenige plezier dat ze heeft- Maar we zullen er wel wat op vinden." Mijnheer Jerry Prynne stond op. „Ik zal u een voorstel doen. Ik blijf namelijk zelf liever. Ik ben bereid, op mijn kosten, een dik tapijt, zware, dikke gordijnen en een geluiddempende muurbekleeding in de kamer van mevrouw Poultry te laten aanbrengen. Dat betrekkelijk gering bedrag kan mij niet veel schelen. Verhuizen kost ook heel wat en ik weet wat ik heb, maar niet waar ik terecht kom, als ik verhuis. Ik heb me hier echt thuis gevoeld. Praat u er eens met die dame over. dan hoor ik 't wel." Acht dagen later waren, ook tot niet geringe vreugde van mevrouw Poultry, het dikke ta pijt, de zware gordijnen en de geluiddempende muurbekleeding in d'r kamer aangebracht. Een dag of vijf daarna werd mijnheer Prynne in den vroegen morgen gewekt door een zenuw achtig geloop voor z'n deur. Er werd geklopt. „Binnen!" riep mijnheer Prynne met slape rige stem. Z'n hospita maakte de deur open en bleef even over den drempel staan. „Er is ingebroken, mijnheer Prynne." „Wanneer?" „Vannacht." „Bij u?" „Neen, niet bij mij, bij mevrouw Poultry." Mijnheer Prynne liet zich weer achterover in de kussens neervallen. „Die ken ik niet," sprak hij en geeuwde. „Och jawel, u kent haar heel g°!ik? Hoezoo I De r°yale mijnheer dan?" n I „De dame hier Prynne boven, waar u dat dikke kleea voor nebt laten leggen." „O, ja!" Mijnheer Prynne zei dit nadat hij een oogenblik had nagedacht, „Da's waar ook. Gisteren heb ik de rekening betaald. Veertig pond heeft me dat grapje gekost. Zoo, hebben ze bij haar ingebroken?" „Ja. Alles hebben ze haar afgestolen. Haar geld: ze had veel geld in huis. D'r sieraden en zilver. Midden in den nacht stonden er opeens twee gemaskerde mannen voor haar. Ze heeft geweldig geschreeuwd." „Geschreeuwd? Maar dan hadden we 't toch moeten hooren? Met die dunne muren hier. Hebt u wat gehoord? Of de buren?" „Neen, dat is t juist. Door dat dikke kleed en die dikke gordijnen en die geluiddempende muurbekleeding kon het geluid niet heen komen." Mijnheer Jerry Prynne lachte. „Dus ben ik een soort medeplichtige. Die inbrekers hebben geboft, hoor. Als ze een week of drie vroeger gekomen waren Op den avond van dien dag zaten in een café twee mannen. „Is 't gelukt?" vroeg de een. „Alles in orde." „Hoeveel heeft 't opgebracht?" „2500 pond aan geld; voor 't goud en 't zilver heeft Ruben 200 gegeven." „Dus 2700." „Ja, dat is 1350 voor jou." De kleinste der twee schudde het hoofd. „Je moet me eerst m'n voorschot teruggeven, dan kunnen we deelen." „Voorschot, zeg je?" „Ja. Veertig pond. Voor het tapijt, de gor dijnen en de muurbekleeding." Zoodra kapitein Gay op het dek verscheen, snelde Mary op hem af. „Ik ben zoo blij, dat u in veiligheid bent," riep ze uit. Kapitein Gay glimlachte. „Dat schot kwam net op tijd," zei hij, terwijl hij Tom de hand drukte. „Goed gedaan hoor!" Toen het goud verdeeld was, gingen kapitein Gay, Hal, Mary, kapitein Benson, Tom en kapitein Stocks naax beneden, naar de kajuit van kapitein Gay. Een vroolijk feest volgde. Met algemeene stemmen werd besloten den terugtocht te aanvaarden. Het doel van de reis was bereikt. De Engelsche gevange. nen waren bevrijd en de gevonden schat in den tem. pel was voldoende om alle schepelingen rijk te maken. Bij de Zwitsersche Spoorwegen is thans de eerste lichte diesel-electrische motorwagen, in dienst gesteld. Deze wagen, gebouwd bij Brown, Boveri und Cie., bereikte op den proefrit een snelheid van 130 K.M. per uur. De electro- motorische uitrusting werd in vijf weken in gebouwd. De wagen, die ruim honderd passagiers kan vervoeren, wordt door één man bediend en heeft een veiligheidsschakeling, waardoor bij onwel worden van den bestuurder de wagen automatisch tot staan komt. In eenige streken van Zevenbuurgen be vinden zich goudhoudende rotsmassa s, die ten deele door den staat, anderdeels door particu liere ondernemingen worden ontgonnen. De geheele productie bedraagt eenige hon derden K.G. per jaar. Het goud komt slechts voor in verbindingen met ijzer, zink, lood, zwa vel e.d. Het na het chemische proces gewonnen goud moet worden gezonden naar de Nationale Bank te Boekarest. Ook zilver vindt men in Roemenië, in 1934 14.000 K.G. Zilver komt eveneens slechts voor in verbinding met andere metaalhoudende stoffen. Alle records voor wat betreft het aantal dooden door den bliksem zijn verleden jaar geslagen in Joego-Slavië, waar niet minder dan 245 personen op deze wijze werden gedood. Bovendien werden eenige honderden personen gewond. In hetzelfde jaar werden eenige duizenden schapen en vele honderden paarden en koeien door den bliksem gedood. Het meerendeel der gedoode personen be staat uit boeren, die zich op het land bevon den. AI T TJ1 ATir^lMTVTP'Q °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegeïi E1 *7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7 CA bij een ongeval met U O Eï bij verlies van een hand AI .1 Ti /IDV/il 1^1 JUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen J. ff iJV/*™ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i ff doodelijken afloop X MÜUt" een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 2 „Wie is Icarus?" informeerde Mabel. En Gwennna, puttend uit een van haar vluchtig doorloopen boeken, gaf een haastigen uitleg: „de eerste vliegenier, de klassieke knaap, die de zon tartte op vleugels van was." Gezamen lijk wierpen de meisjes onderzoekende blikken op de prentbriefkaart, die zijn moderne type weergaf in den vliegenier van Hendon. Lachend lazen ze luid den naam: ,.P. Dam pier" en vergeleken zijn trekken met die van andere vliegeniers; ze behandelden de geheele zaak precies, alsof ze het over hun gelief koosde, dansende of zingende revue-sterren haddén.... Want nog was het pas Mei 1914 in Engeland. De warme, droomerige en vredigestilte werd slechts verbroken door de lustige, schelle tonen van het militair muziekkorps, dat, links van het terrein, den „Lichte Cavaleriemarsch" ten gehoore bracht „Och, moet dat nu eeuwig duren?" pro testeerde Gwenna na een poosje. „Beginnen ze dan nooit te vliegen?" Als antwoord kreeg zij een oorverdoovend gebulder van rechts. Dan stilte. Toen werd er op het terrein vóór haar van opwinding gespannen oogen door eenige in khaki-overalls gekleede mecaniciens uit een der hangars te voorschijn gebracht het ge vleugeld romantisch wonder, dat zijn intocht deed in deze oververmoeide en blasé wereld van de meest verbazingwekkende aller perio den: de Twintigste Eeuw. Boven de hoofden der toeschouwers was eerst niets zichtbaar dan het lange, glimmende metalen bovenvlak der vliegmachine, op en neer botsend op den oneffen grond. Daarna bereikte de machine de omheinde tribune en voor de eerste maal van haar leven aanschouwde Gwenna een Maurice Farman tweedekker. Het eerste oogenblik gaf haar echter een teleurstelling. Had zij niet gezegd, dat het zoo heerlijk zijn zou? Wat had zij dan eigenlijk verwacht? Iets, dat meer moest gelijken op wat 't eigenlijk was: de nieuwe vogel van menschenmaaksel, Het zonlicht scheen nu op de strak gespan nen, zacht gewelfde vleugels, op de bamboe- latten, op de gepolijste bladen van de stil staande schroef; alles spiksplinternieuw als een pas geopende speelgoedwinkel. Maar het meisje vond het niet elegant, niet gracieus. De houten steunpilaartjas rustten op het zonverbrande gras als 'n paar ski-stokken, zooais ze op wintersport-foto's gezien had. Die wieltjes waren ook zoo bespottelijk klein, juist alsof, wanneer de machine zou ophouden met ski- loopen, ze op rolschaatsen verder zou rijden. De heele zaak scheen haar prozaïsch, plomp en materieel, Gwenna wist nog niet. dat dit half bovennatuurlijk schijnend gewrocht slechts dan tot leven en schoonheid zou ontwaken, als het de aarde niet meer gevoelde. Vervolgens, terwijl zij alles nauwkeurig gade sloeg, greep de Daedalus, die Icarus de vleu gels aanbond, de schroef vast, die tot driemaal toe weerspannig terugsloeg, om dan ender een tweede gebulder onzichtbaar te worden in een cirkel van mist. Andere donkere ge daanten klemden zich aan de onderdeelen van het werktuig, om het tegen te houden. Gwenna zag het signaal niet van: loslaten. Al wat ze zag, was de plompe voortwaartsche beweging van het ding, toen als een zwaan, die tracht z'n pooten uit het water te lichten, de tweedekker zich ontworstelde aan den greep van de aarde Eindelijk, toen het wonder plaats had, uitte het eenvoudige, verbeeldingrijke Welsche land meisje een diepe (zucht: „Oh!" Het vliegtuig lag niet langer aan boeien. Plotseling waren de bespottelijke stelten met wieltjes niet meer dan een paar kleine pootjes, die de zeemeeuw onder zich vouwt, en even als de meeuw verhief de machine zich in de lucht. Hooger rees zij en onder de tnomfee- rende muziek van de motoren spoedde zij zich door het luchtruim. Gwenna's hart klopte even geweldig als het bonzen der machine. Haar oogen schitterden. Wat ze nu zagen, was niet zoozeer het vliegtuig zelf, maar de gra cieuze bewegingen en sierlijke wendingen, die het beschreef in de overwonnen lucht. Het steeg hooger; het helde over, het deinde zacht als de kiel van een boot. In snelle cirkels rees het al hooger en hooger, totdat het eindeiijk zóó klein scheen te worden als de zeemeeuw, waarop het geleek; nu weer was het als een vliegende visch, dan weer als een waterjuf fer, rondtollend in de blauwe onmetelijkheid daarboven. Eensklaps, als een misthoornsignaal, weer galmde de stem van den man met de mega foon, den man, die vanaf de tribune der scheidsrechters achter het bestuurspaviljoen alle aankondigingen afriep voor de ver gaderden: „Dames en heeren," weergalmde het. „De heer Paul Dampier in een Maurice Farman tweedekker!" De reusachtige, beweegbare spreektrompet van de megafoon draaide om en de aankondi ging werd aan de andere zijde der tribune herhaald. Het geluid van die galmende stem drong tot de drie meisjes slechts gedempt door: „De heer Paul Dampier." „Hoor je het, Gwenna? Het is jouw vliege nier," zei Ottilia, terwijl Mabel er aan toe voegde: „Ik hoop, dat je hem eens goed be studeerd hebt, om te zien, of de foto hem recht heeft laten wedervaren?" „Van hier af? Hoe is dat mogelijk! Ik kon niet veel van hem te zien krijgen," Klaagde Gwenna lachend. „Hij zag er zoo klein uit, als een klosje, waar de poes mee speelt!" Weer een gebulder en weer een lichte bewe ging van den grond. Een tweede der armzalig uitziende, reusachtige sprinkhanen gleed voor uit en schoot dan op in de lucht. Weldra cir kelden er drie, dan vier vliegtuigen in de saf fierblauwe lucht. Iets lager maakten een paar zwaluwen, snel als het licht, jacht op elkaar ln de richting van het theepaviljoen, terwijl hun schaduwen zich op den grond afteekenden. Nog een andere vlieger vervolgde onvermoeibaar zijn weg- dwars over het terrein. Het was een gonzende bij, die brommend over een plekje stoffige klaver zweefde, dicht bij de omheining in de onmid dellijke nabijheid van de drommen menschen, die gekomen waren, om in verbazing te gaan zien naar het toen nog nieuwe wonder, door menschen gewrocht: de vliegmachine. „O, vliegen! Moet het niet heerlijk en zalig zijn!" zuchtte het Welsche meisje, dat nog steeds tuurde naar het vliegtuig, dat nu nauwe lijks grooter scheen dan een gevleugelde kogel in het blauwe uitspansel. „O, wat zou ik toch dolgraag ook eens vliegen! Wat zou dat hemelsch zijn!" „Ja," zei de kleine Butcher gevat, met een grimmig gezicht: „den laatsten tijd zijn er heel wat arme kerels gaan hemelen. Weet je nog wel van dien armen jongen, die pas twin tig jaar was? Hoe heet hij ook weer? Hij viel en was op slag dood." ■„Nu, zoo arm kan ik hem juist niet noemen," verzekerde Gwenna zacht. „Er kunnen nog wel erger dingen gebeuren, dan Plotseling gedood te worden, jong en vroolijk temidden van zulk grootsch werk." „O, kijk toch eens! Daar, daar. Zie je 't?" fluisterde een stem naast haar. „Die eerste daar! Rugvliegen, zie je het?" En nu staarde en staarde Gwenna met in gehouden adem naar het wonderlijke schouw spel, dat reeds gewoon scheen te zijn voor de menigte: het plotseling neerschieten, de zwen kingen, de scherpe bochten, den vorm van een lus imiteerend, het zich voorwaarts storten en het stilzetten der motoren, waarbij de vlieg machine geleek op een witte veeren pen, door een onbekende hand vastgehouden, om haar uitdaging op de blauwe gewelven des hemels neer te schrijven. Wederom galmde de megafoon door de stilte, zachte Mei-atmosfeer: „Dames en heeren! Passagiers kunnen nu hun tickets voor een vlucht verkrijgen aan de kiosk onder deze tribune!" „Twee guinjes, beste vriendinnen, om je hals te mogen breken," was mejuffrouw Butcher's commentaar. „Drie guinjes voor een langere vlucht geloof ik, dat is nog een betere kans. Nu, ik wed, als ik twee van die gouden glim mende dingetjes in mijn bezit had. dat ik er wel wat anders mee zou doen!" „Ik óok," beaamde juffrouw Baker. Gwenna maakte een ongeduldige beweging. Zij had evenmin twee guinjes beschikbaar; ze had zelfs nog een guinje schuld voor die onverantwoordelijke verkwisting, dien witten hoed met veeren. Niettegenstaande zij haar eigen kost verdiende, en zelfs nog een klein som metje bezat uit de nalaten»chap van baar vader, die aandeelen bezeten had in een Welsche mijn, had zij nooit erg veel guinjes. Maar o, indien zij ze eens had! Zou ze niet regelrecht naar de kiosk gaan, om een ticket te nemen voor een passagiersvlucht!.... (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 7