De paraplu van Sainte-Beuve
Mdimüml den dag
DE ENGELSCHE KAPERS
R
Jxinh j - 1/0PI WpPa
GROOTE AFKEER VAN
HET HEMELWATER
SAMENWERKING
LANGS DEN WEG
MAANDAG 29 APRIL 1935
Zyn regenscherm genoot tijdens
het leven van den beroemden
schrijver meer vermaard
heid dan hij zelf
Tragi-comische voor
vallen
Hindenburg's woonhuis
te Hannover
Griep in Europa in den
afgeloopen winter
Napoleon colporteur
Uit een luchtballon
gevallen
„Harry" bekroond
Diesel-tractie op de
Zwitsersche spoorwegen
Goud en zilver in
Zevenburgen
245 personen door den
bliksem getroffen
DOOR BERTHA RUCK
De dood of een verkoudheid! Dat was de
wreede keuze waarvoor zich Sainte-Beuve
geplaatst zag op den nevelachtigen herfst-
moeffnri„!.nn 20 September 1830. Sainte-Beuve
W f6n hCt regende- Van het duel
flcil niet zoo heel veel aan Het duel
al?rLk T' Ianghet ParÜsche leven, Jï
,°°k ®en aperitief op het terras van een
^rfd;café by het ParÜsclle leven hoort. En
der L™ Vu tï?®' mensch heel wat min-
oer bezwaar hebben tegen het aperitief dan
rilch duel dUfrl de f6iten l6eren dat een Pa~
rttief a 6evaariyker is dan een ape-
itief op het terras van een boulevard-café.
Daarom prakkizeerde Sainte-Beuve niet lang
over het duel en piekerde hij uitsluitend over
cwf gtTr ,eener verkoudheid. Hij vond ten
slotte het volgende prachtige axioma uit dat hij
door z^n secondanten aan zijn tegenstander liet
erbrengen: Men sneuvelt in een duel, doch
men staat er niet bij te niezen!
In het tweede deel zijner „Confessions" geeft
Arsène Houssaye een uitvoerig verslag van deze
tragi-comische geschiedenis. Sainte-Beuve's te
genstander was prof. Dubois wiens leerling
Samte-Beuve vroeger was geweest en wiens re
dacteur hy thans was aan 't tijdschrift de „Glo
be Waarom er p/ecies geduelleerd moest wor-
oen weet Arsène Houssaye niet. Hij heeft ech
ter hooren vertellen dat Sainte-Beuve zijn hoofd
redacteur wreedeljjk beleedigd had. Dubois, een
man wiens „hooge litteraire pretenties mis
schien wel, maar misschien ook niet gerecht
vaardigd waren," hield de kas van de „Globe".
Deze kas was evenwel eeuwig en altijd leeg.
Met een uiterst pijnlijke zinspeling op Dubois'
afkomst uit het departement Loire Inférieure,
zou Sainte-Beuve hem nu „Dubois de la Gloirê
Inférieure" genoemd hebben. „Dat zijn dingen
die men niet vergeeft wanneer men heelemaal
zonder glorie is," meent Houssaye. En vandaar
de beslissing door de wapenen.
In den morgen van 20 September 1830 gingen
dus Sainte-Beuve en Dubois, die steeds de dik
ste vrienden waren geweest, naar het bosch van
Romainville. Sainte-Beuve ging rustig op zijn
plaats staan met een kolossale paraplu boven
zijn hoofd. „Dat is geen manier van doen!" pro
testeerde Dubois. Doch Sainte-Beuve liet zich
daar niet zonder meer van overtuigen. „U moogt
me gerust doodschieten," riep, hij terug: „maar
ik wil er niet nat bij worden!" De secondanten
en ook de breede schare van vrienden en be
kenden die waren meegegaan naar het slagveld,
barstten in lachen uit en zelfs de duellanten
slaagden er niet in hun ernst te bewaren. Voor
den vorm, werden er nog twee kogels afgescho
ten welke natuurlijk geen kin kwaad deden.
Vervolgens haastten zich de beide tegenstanders
om elkaar te omhelzen.
Sainte-Beuve had een onoverwinnelijken afkeer
van het hemelwater dat iemand zijn schoeisel
doordrenkt, zijn kleeren misvormt, zijn neus ver
stopt en rood maakt. Misschien kwam dit doordat
hij was opgegroeid te Boulogne-sur-Mer waar het
weer nog onregelmatiger is dan in ons lieve va
derland. Zijn moeder en zijn tante die hem op
voedden, moeten eindeloos herhaald hebben dat
het wel eens zou kunnen gaan regenen. Een der
eerste geschenken welke hij van haar ontvan
gen heeft, moet een paraplu geweest zijn. En
zulke dingen vergeet men niet makkelijk. Sainte-
Beuve althans hèeft zijn leven lang aan regen
gedacht en was nooit zonder een paraplu. Brief
jes zooals hij er 19 Maart 1821 een schreef aan
een vriend, treft men herhaaldelijk aan in zijn
correspondentie: „Gisteren had ik bij je moeten
komen, zooals ik Woensdag beloofd had; ik kon
echter niet en ook vandaag kan ik niet vanwege
den regen."
Alle secretarissen die Sainte-Beuve heeft
gehad, voelden later de behoefte om het een
en ander te vertellen uit het leven van bun
„patroon", en allen ruimden in hun verhaal veel
plaats in aan het fluweelen kalotje waarmee
Sainte-Beuve zijn vroegtijdige kaalheid pro
beerde te verbergen, en aan zijn onafscheidelijke
paraplu. Hij droeg zijn regenscherm aan zijn
linkerarm om het onder zijn jas te verstoppen
wanneer de zon scheen. Louis NicoJardot zegt:
„De barometer moest minstens een maand op
mooi weer staan en in de kerken moest reeds
een novene begonnen zijn om van den hemel
regen af te smeeken, voor Sainte-Beuve er toe
besloot zijn paraplu thuis te laten. De enkele
keeren dat dit gebeurde, nam hij een boek mee.
Ik vroeg hem eens waarom hij dit deed en kreeg
ten antwoord: „Het staat wel goed wanneer men
iets draagt."
Op Villemain, zijn collega onder de Onsterfe-
lijken, met wien Sainte-Beuve jaren lang goede
vrienden was, maar met wien hij ook eenigen
tijd in onmin leefde, pleegde hij eens een aan
val met zijn paraplu. De gebroeders Goncourt
die het geval van Sainte-Beuve zelf vernamen,
vereeuwigden het in hun .Jourflal". Sainte-
Beuve had een woordenwisseling met Villemain
dien hij uitschold voor een verachtelijk mensch
en dien hij ten slotte met zijn oaraplu wilde
bewerken. De laconieke commentaar dat de
Goncourt's in hun „Journal" op dit verhaal la
ten volgen, luidt: „In de groote oogenblikken
van Sainte-Beuve's leven speelt steeds een pa
raplu de hoofdrol."
Sainte-Beuve's paraplu bleef niet voor het
nageslacht bewaard. Gelukkig echter weten wij
ten naastebij hoe zü er uitzag. Want zelfs
Sainte-Beuve is het overkomen dat hij zijn pa
raplu vergat. Hij moest toen een briefje schrij
ven om zijn onafscheidelijk regenscherm weer
in handen te krijgen en in dit briefje vinden
wij een, zij 't ook eenigszins vaag, signalement:
„Mijnheer, er heeft een verwisseling plaats
gehad met de paraplu's. Van M. Veron heb ik
vernomen dat mijn paraplu vermoedelijk in uw
bezit is. Wanneer dit het geval mocht zijn,
het is een groene paraplu met gelen knop dan
zoudt u mij ten zeerste verplichten door de pa
raplu af te geven aan de redactie van de krant,
want wij wonen aan het einde der wereld."
Wij weten dus dat Sainte-Beuve's paraplu
green was en een gelen knop had. Maar meer
ook niet. Het zal waarschijnlijk wel nooit wor
den uitgemaakt of zij, bij voorbeeld, van zijde of
katoen was. Of mogen wij uit een briefje waar
in Sainte-Beuve een grooten eerbied toont voor
een prachtexemplaar van een parapju, afleiden
dat de zijne eenvoudiger was? Immers, 7 Juli
1857 schreef hij:
„Er staat bij mij een paraplu die mij niet
toebehoort en zoo elegant is als men ze in de
rue Montpamasse maar zelden ziet. Is het mis
schien de uwe?"
Als gezegd, bleef de paraplu van Sainte-Beuve
niet voor het nageslacht bewaard. Men heeft
het regenscherm dat tijdens het leven van den
beroemden schrijver meer vermaardheid genoot
dan hij zelf, en Saint-Beuve de „Siameesche
tweelingen" genoemd. De voorspelling van Ar-
mand de Pontmaitin dat noch de paraplu Sain
te-Beuve, noch Sainte-Beuve de paraplu over
leven zou, is niet uitgekomen.
Het huis in de Seelhorststrasse te Hannover,
in hetwelk veldmaarschalk Von Hindenburg na
den oorlog tot zijn verkiezing tot Rijkspresi
dent heeft gewoond, zal in een museum wor
den veranderd, Het zal herinneringen aan Von
Hindenburg bevatten en voorts ook aan twee an
dere groote zoons der stad: generaal v. Scham-
horst, aan wien het oude Pruisen zijn weder
geboorte had te danken, en Carl Peters, den
kolonialen pionier.
In het Leine-slot te Hannover zullen voorts
herinneringen aan het oude Tiende Hannove-
raansche Legerkorps worden vereenigd. Een
bijzonder vertrek zal hier zijn gewijd aan ge
neraal Emmich, den veroveraar van Luik.
Voorts zullen nog herinneringen aan de dich
ters Hölty, Lons en Wilhelm Busch worden
ondergebracht in een mooi, oud vakwerk-huis
in de Calenbergerstrasse.
langs den weg, déér gaat
het oml Niet alleen om
de eigen auto of fiets
denken, maar ook reke
ning houden met ande
ren. Dan zal het ver
keer vlotter worden. Dan
wordt de verkeersveilig-
he d grooter. Helpt allen
mee: meer samenwerking
De afdeeling voor Volksgezondheid van den
Volkenbond heeft zoo juist weder een rapport
gepubliceerd en naar hieruit blijkt heeft de
griep dezen winter in Europa ofschoon zeer
verspreid, over het algemeen geen ernstige
vormen aangenomen.
Het aantal dooden in de groOte steden in
Duitschland bereikte in de week eindigende
23 Februari het cijfer 253, en het aantal doo
den gedurende den geheelen winter kon ver
geleken worden met dat van den, bijzonder
strengen, winter van 1930'31.
In Engeland had de ziekte een zeer zacht
aardig karakter. In Frankrijk breidde de griep
zich in Januari uit over alle deelen van het
land. Op het hoogtepunt van de epidemie
steeg het algemeen sterftecijfer met bijna 27
pet. boven het gemiddelde der laatste vijf
jaren voor dezelfde periode.
In de Vereenigde Staten was het aantal
griepgevallen dezen winter vijfmaal grooter dan
anders in dit jaargetijde.
In het „Louvre" te Parijs vindt men een zaal,
welke geheel gewijd is aan herinneringen, be
trekking hebbend op Napoleon Bonaparte. Men
vindt hier o.a. een nummer van een indertijd
vrij onbeduidende uitgave „Histoire de la Ré-
volution" geheeten. Dit werkje "werd vencocht
door niemand minder dan Napoleon zelf. die
in den tijd, dat hij artillerie-luitenant was, als
colporteur voor den Franschen boekhandel Bou-
langer et Cie. werkzaam was, om in zijn
onderhoud te voorzien en tevens om zijn arme
familie te kunnen steunen. De jonge luitenant
was vertegenwoordiger van genoemde firma in
de Vendée. Weinigen zullen weten dat de groote
Napoleon in zijn jongelingsjaren colporteur is
geweest.
Een militaire luchtballon, bemand door den
Spaanschen vlieger-officier kapitein Lama, ver
loor tijdens een oefenvlucht hoogte, zoodat de
gondel met zooveel kracht tegen den grond
raakte, dat de bestuurder uit de open mar.d
werd geworpen. Hij bleef echter ongedeerd en
trachtte de nog even over den grond sle
pende gondel te grijpen, waarin hij niet slaag
de, zoodat de ballon, bevrijd van zijn last, op
steeg en onbemand de vlucht voortzette. On
geveer vijfhonderd kilometer verder (in de
provincie Lerida nabij de Fransche grens), is
de ballon ten slotte op den grond terecht ge
komen, waar hij in brand geraakte en geheel
werd vernield.
De letterkundige prijs der Vlaamsche Pro.
vinciën, die jaarlijks wordt uitgereikt voor een
bellettristisch werk is dit jaar toegekend aan
den roman „Harry" van den katholieken Ant
werpsehen schrijver August van Cauwelaert,
redactie-secretaris van de „Dietsche Warande
en Belfort." Het boek, dat wij aan volwassen
katholieken kunnen aanbevelen, verscheen bij
P. N. van Kampen en Zoon N. V. te Amster
dam. Toen het boek verscheen schreven wij
erover
„Harry" is een goede, katholieke roman, die
op de allereerste plaats onze aanbeveling ver.
dient. In dit boek vertelt Van Cauwelaert de
geschiedenis van een verloren zoon, die, ge.
hoorzaam aan de zwerfdrift van zijn vaderen,
het ouderlijke huis op het platteland verlaat
en tusschen de werklieden der grootstad Ant
werpen terecht komt, daar kennis maakt met
hospitaal en rechtbank en wegens doodslag tot
vijftien jaar veroordeeld wordt om eindelijk,
na het uitzitten zijner straf, terug te keeren
in de ouderlijke boerderij waar hij, evenals
vader en grootvader deden, na een verspilde
jeugd de voorouderlijke hoeve verzorgt.
Als advocaat aan de balie te Antwerpen stelt
de schrijver uiteraard belang in zulk een geval
van criminaliteit, dat hij verklaart uit de „ont
worteling" van den misdadiger, die ten platte-
lande geboren, niet aarden kan in de grootstad
Daarenboven is er in Harry een erfelijke trek:
ook zijn vader had een manslag begaaan, toen
hÜ jong was.
Nu is het merkwaardig, dat August van
Cauwelaert, hoewel ambtshalve bekend met de
practijk der misdaad, veel sterker schrijft in
die gedeelten van zijn werk, waarin hij de re
constructieve elementen van het landelijk ge.
zinsleven aantoont dan in de stukken, die den
demoraliseerenden invloed der stad moeten
weergeven. Gewoonlijk ziet men het andersom.
De deugd is nu eenmaal moeilijker te schilde
ren dan de misdaad en de goedheid heeft min
der romanschrijvers gevonden dan de veel „in
teressanter" boosheid."
Jerry Prynne deed de deur open.
„Juffrouw Ashby!" riep hij.
„Ja."
„Kan ik u even spreken?"
„Ik kom direct."
Een- paar minuten later kwam een vrouw de
kamer binnen. Zij had het gewone voorkomen
van kamerverhuursters; was al vroeg weduwe
geworden. Zij droeg kleeren, die zich aan geen
mode storen en toch niet ouderwetsch zijn. D'r
haar was niet ordentelijk opgemaakt en toch
zag het er niet slordig uit.
„Wat wenscht u mijnheer?* vroeg juffrouw
Ashby van den drempel af.
Jerry Prynne ontweek die rechtstreeksche
vraag. Hij vroeg op zijn beurt:
„Hoe lang woon ik nu al hier?"
„Drie maanden, mijnheer."
„Heb ik u altijd trouw betaald?"
„Op den dag af, mijnheer."
„Ben ik lastig, maak ik lawaai, verruïneer ik
uw meubels, tapijten en gordijnen?"
„Absoluut niet mijnheer. Ik heb nog nooit
zoo'n kalmen. prettiger, kamerbewoner gehad."
Mijnheer Prynne knikte.
„Dat wou ik maar even weten. Ik zal de vol
gende maand moeten vertrekken."
De vrouw staarde hem verschrikt, met open
mond aan.
„Zegt u me op?"
„Ja."
„Maar waarom
„Dat weet u wel. Ik heb u al honderd maal
gezegd, dat ik dat eeuwige pianospelen boven
m'n hoofd beu ben! Er wordt iederen dag en
ieder uur boven m'n hoofd op een piano ge
trommeld. 't Is gewoon niet uit te houden. Ik
ga weg."
Een half uur lang praatte, redeneerde, argu
menteerde juffrouw Ashby met hem; wanhopig,
smeekend, vermanend, kalmeerend, beleedigd,
bezorgd.
„Wie woont er eigenlijk boven me?" vroeg
mijnheer Prynne, eindelijk.
„Mevrouw Poultry."
„Weduwe?"
„Ja."
„Rijk?"
„Schatrijk."
„Jong?"
De kamerverhuurster grimlachte sarcastisch
„Ja zeker. Net zoowat als ik. Twee en vijftig.
U moet niet weggaan, mijnheer Prynne. U moes
bij me blijven; ik zal eens met haar praten.
Misschien is er wat tegen 't lawaai te doen. Ik
hoef haar niet eens te vragen, of ze geen piano
meer wil spelen, want dat is 't eenige plezier
dat ze heeft- Maar we zullen er wel wat op
vinden."
Mijnheer Jerry Prynne stond op.
„Ik zal u een voorstel doen. Ik blijf namelijk
zelf liever. Ik ben bereid, op mijn kosten,
een dik tapijt, zware, dikke gordijnen en een
geluiddempende muurbekleeding in de kamer
van mevrouw Poultry te laten aanbrengen.
Dat betrekkelijk gering bedrag kan mij niet
veel schelen. Verhuizen kost ook heel wat en
ik weet wat ik heb, maar niet waar ik terecht
kom, als ik verhuis. Ik heb me hier echt thuis
gevoeld. Praat u er eens met die dame over.
dan hoor ik 't wel."
Acht dagen later waren, ook tot niet geringe
vreugde van mevrouw Poultry, het dikke ta
pijt, de zware gordijnen en de geluiddempende
muurbekleeding in d'r kamer aangebracht.
Een dag of vijf daarna werd mijnheer Prynne
in den vroegen morgen gewekt door een zenuw
achtig geloop voor z'n deur. Er werd geklopt.
„Binnen!" riep mijnheer Prynne met slape
rige stem.
Z'n hospita maakte de deur open en bleef
even over den drempel staan.
„Er is ingebroken, mijnheer Prynne."
„Wanneer?"
„Vannacht."
„Bij u?"
„Neen, niet bij mij, bij mevrouw Poultry."
Mijnheer Prynne liet zich weer achterover in
de kussens neervallen.
„Die ken ik niet," sprak hij en geeuwde.
„Och jawel, u
kent haar heel
g°!ik? Hoezoo I De r°yale mijnheer
dan?" n I
„De dame hier Prynne
boven, waar u
dat dikke kleea
voor nebt laten leggen."
„O, ja!" Mijnheer Prynne zei dit nadat hij
een oogenblik had nagedacht, „Da's waar ook.
Gisteren heb ik de rekening betaald. Veertig
pond heeft me dat grapje gekost. Zoo, hebben
ze bij haar ingebroken?"
„Ja. Alles hebben ze haar afgestolen. Haar
geld: ze had veel geld in huis. D'r sieraden en
zilver. Midden in den nacht stonden er opeens
twee gemaskerde mannen voor haar. Ze heeft
geweldig geschreeuwd."
„Geschreeuwd? Maar dan hadden we 't toch
moeten hooren? Met die dunne muren hier.
Hebt u wat gehoord? Of de buren?"
„Neen, dat is t juist. Door dat dikke kleed
en die dikke gordijnen en die geluiddempende
muurbekleeding kon het geluid niet heen
komen."
Mijnheer Jerry Prynne lachte.
„Dus ben ik een soort medeplichtige. Die
inbrekers hebben geboft, hoor. Als ze een week
of drie vroeger gekomen waren
Op den avond van dien dag zaten in een café
twee mannen.
„Is 't gelukt?" vroeg de een.
„Alles in orde."
„Hoeveel heeft 't opgebracht?"
„2500 pond aan geld; voor 't goud en 't zilver
heeft Ruben 200 gegeven."
„Dus 2700."
„Ja, dat is 1350 voor jou."
De kleinste der twee schudde het hoofd.
„Je moet me eerst m'n voorschot teruggeven,
dan kunnen we deelen."
„Voorschot, zeg je?"
„Ja. Veertig pond. Voor het tapijt, de gor
dijnen en de muurbekleeding."
Zoodra kapitein Gay op het dek verscheen, snelde
Mary op hem af. „Ik ben zoo blij, dat u in veiligheid
bent," riep ze uit. Kapitein Gay glimlachte. „Dat schot
kwam net op tijd," zei hij, terwijl hij Tom de hand
drukte. „Goed gedaan hoor!"
Toen het goud verdeeld was, gingen kapitein Gay,
Hal, Mary, kapitein Benson, Tom en kapitein Stocks
naax beneden, naar de kajuit van kapitein Gay.
Een vroolijk feest volgde. Met algemeene stemmen
werd besloten den terugtocht te aanvaarden. Het
doel van de reis was bereikt. De Engelsche gevange.
nen waren bevrijd en de gevonden schat in den tem.
pel was voldoende om alle schepelingen rijk te maken.
Bij de Zwitsersche Spoorwegen is thans de
eerste lichte diesel-electrische motorwagen, in
dienst gesteld. Deze wagen, gebouwd bij Brown,
Boveri und Cie., bereikte op den proefrit een
snelheid van 130 K.M. per uur. De electro-
motorische uitrusting werd in vijf weken in
gebouwd.
De wagen, die ruim honderd passagiers kan
vervoeren, wordt door één man bediend en
heeft een veiligheidsschakeling, waardoor bij
onwel worden van den bestuurder de wagen
automatisch tot staan komt.
In eenige streken van Zevenbuurgen be
vinden zich goudhoudende rotsmassa s, die ten
deele door den staat, anderdeels door particu
liere ondernemingen worden ontgonnen.
De geheele productie bedraagt eenige hon
derden K.G. per jaar. Het goud komt slechts
voor in verbindingen met ijzer, zink, lood, zwa
vel e.d.
Het na het chemische proces gewonnen goud
moet worden gezonden naar de Nationale
Bank te Boekarest.
Ook zilver vindt men in Roemenië, in 1934
14.000 K.G. Zilver komt eveneens slechts voor
in verbinding met andere metaalhoudende
stoffen.
Alle records voor wat betreft het aantal
dooden door den bliksem zijn verleden jaar
geslagen in Joego-Slavië, waar niet minder dan
245 personen op deze wijze werden gedood.
Bovendien werden eenige honderden personen
gewond.
In hetzelfde jaar werden eenige duizenden
schapen en vele honderden paarden en koeien
door den bliksem gedood.
Het meerendeel der gedoode personen be
staat uit boeren, die zich op het land bevon
den.
AI T TJ1 ATir^lMTVTP'Q °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegeïi E1 *7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7 CA bij een ongeval met U O Eï bij verlies van een hand
AI .1 Ti /IDV/il 1^1 JUi O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen J. ff iJV/*™ verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i ff doodelijken afloop X MÜUt" een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
2
„Wie is Icarus?" informeerde Mabel. En
Gwennna, puttend uit een van haar vluchtig
doorloopen boeken, gaf een haastigen uitleg:
„de eerste vliegenier, de klassieke knaap, die
de zon tartte op vleugels van was." Gezamen
lijk wierpen de meisjes onderzoekende blikken
op de prentbriefkaart, die zijn moderne type
weergaf in den vliegenier van Hendon.
Lachend lazen ze luid den naam: ,.P. Dam
pier" en vergeleken zijn trekken met die van
andere vliegeniers; ze behandelden de geheele
zaak precies, alsof ze het over hun gelief
koosde, dansende of zingende revue-sterren
haddén....
Want nog was het pas Mei 1914 in Engeland.
De warme, droomerige en vredigestilte werd
slechts verbroken door de lustige, schelle
tonen van het militair muziekkorps, dat, links
van het terrein, den „Lichte Cavaleriemarsch"
ten gehoore bracht
„Och, moet dat nu eeuwig duren?" pro
testeerde Gwenna na een poosje. „Beginnen
ze dan nooit te vliegen?"
Als antwoord kreeg zij een oorverdoovend
gebulder van rechts.
Dan stilte. Toen werd er op het terrein vóór
haar van opwinding gespannen oogen door
eenige in khaki-overalls gekleede mecaniciens uit
een der hangars te voorschijn gebracht het ge
vleugeld romantisch wonder, dat zijn intocht
deed in deze oververmoeide en blasé wereld
van de meest verbazingwekkende aller perio
den: de Twintigste Eeuw. Boven de hoofden der
toeschouwers was eerst niets zichtbaar dan
het lange, glimmende metalen bovenvlak der
vliegmachine, op en neer botsend op den
oneffen grond. Daarna bereikte de machine
de omheinde tribune en voor de eerste maal
van haar leven aanschouwde Gwenna een
Maurice Farman tweedekker.
Het eerste oogenblik gaf haar echter een
teleurstelling. Had zij niet gezegd, dat het zoo
heerlijk zijn zou?
Wat had zij dan eigenlijk verwacht? Iets,
dat meer moest gelijken op wat 't eigenlijk
was: de nieuwe vogel van menschenmaaksel,
Het zonlicht scheen nu op de strak gespan
nen, zacht gewelfde vleugels, op de bamboe-
latten, op de gepolijste bladen van de stil
staande schroef; alles spiksplinternieuw als een
pas geopende speelgoedwinkel. Maar het meisje
vond het niet elegant, niet gracieus. De houten
steunpilaartjas rustten op het zonverbrande
gras als 'n paar ski-stokken, zooais ze op
wintersport-foto's gezien had. Die wieltjes
waren ook zoo bespottelijk klein, juist alsof,
wanneer de machine zou ophouden met ski-
loopen, ze op rolschaatsen verder zou rijden.
De heele zaak scheen haar prozaïsch, plomp
en materieel, Gwenna wist nog niet. dat dit
half bovennatuurlijk schijnend gewrocht slechts
dan tot leven en schoonheid zou ontwaken,
als het de aarde niet meer gevoelde.
Vervolgens, terwijl zij alles nauwkeurig gade
sloeg, greep de Daedalus, die Icarus de vleu
gels aanbond, de schroef vast, die tot driemaal
toe weerspannig terugsloeg, om dan ender
een tweede gebulder onzichtbaar te worden
in een cirkel van mist. Andere donkere ge
daanten klemden zich aan de onderdeelen van
het werktuig, om het tegen te houden.
Gwenna zag het signaal niet van: loslaten.
Al wat ze zag, was de plompe voortwaartsche
beweging van het ding, toen als een zwaan,
die tracht z'n pooten uit het water te lichten,
de tweedekker zich ontworstelde aan den greep
van de aarde
Eindelijk, toen het wonder plaats had, uitte
het eenvoudige, verbeeldingrijke Welsche land
meisje een diepe (zucht: „Oh!"
Het vliegtuig lag niet langer aan boeien.
Plotseling waren de bespottelijke stelten met
wieltjes niet meer dan een paar kleine pootjes,
die de zeemeeuw onder zich vouwt, en even
als de meeuw verhief de machine zich in de
lucht. Hooger rees zij en onder de tnomfee-
rende muziek van de motoren spoedde zij
zich door het luchtruim. Gwenna's hart klopte
even geweldig als het bonzen der machine.
Haar oogen schitterden. Wat ze nu zagen, was
niet zoozeer het vliegtuig zelf, maar de gra
cieuze bewegingen en sierlijke wendingen, die
het beschreef in de overwonnen lucht. Het
steeg hooger; het helde over, het deinde zacht
als de kiel van een boot. In snelle cirkels rees
het al hooger en hooger, totdat het eindeiijk
zóó klein scheen te worden als de zeemeeuw,
waarop het geleek; nu weer was het als een
vliegende visch, dan weer als een waterjuf
fer, rondtollend in de blauwe onmetelijkheid
daarboven.
Eensklaps, als een misthoornsignaal, weer
galmde de stem van den man met de mega
foon, den man, die vanaf de tribune der
scheidsrechters achter het bestuurspaviljoen
alle aankondigingen afriep voor de ver
gaderden:
„Dames en heeren," weergalmde het. „De
heer Paul Dampier in een Maurice Farman
tweedekker!"
De reusachtige, beweegbare spreektrompet
van de megafoon draaide om en de aankondi
ging werd aan de andere zijde der tribune
herhaald. Het geluid van die galmende stem
drong tot de drie meisjes slechts gedempt
door: „De heer Paul Dampier."
„Hoor je het, Gwenna? Het is jouw vliege
nier," zei Ottilia, terwijl Mabel er aan toe
voegde: „Ik hoop, dat je hem eens goed be
studeerd hebt, om te zien, of de foto hem
recht heeft laten wedervaren?"
„Van hier af? Hoe is dat mogelijk! Ik kon
niet veel van hem te zien krijgen," Klaagde
Gwenna lachend. „Hij zag er zoo klein uit, als
een klosje, waar de poes mee speelt!"
Weer een gebulder en weer een lichte bewe
ging van den grond. Een tweede der armzalig
uitziende, reusachtige sprinkhanen gleed voor
uit en schoot dan op in de lucht. Weldra cir
kelden er drie, dan vier vliegtuigen in de saf
fierblauwe lucht.
Iets lager maakten een paar zwaluwen, snel
als het licht, jacht op elkaar ln de richting
van het theepaviljoen, terwijl hun schaduwen
zich op den grond afteekenden. Nog een andere
vlieger vervolgde onvermoeibaar zijn weg- dwars
over het terrein. Het was een gonzende bij, die
brommend over een plekje stoffige klaver
zweefde, dicht bij de omheining in de onmid
dellijke nabijheid van de drommen menschen,
die gekomen waren, om in verbazing te gaan
zien naar het toen nog nieuwe wonder, door
menschen gewrocht: de vliegmachine.
„O, vliegen! Moet het niet heerlijk en zalig
zijn!" zuchtte het Welsche meisje, dat nog
steeds tuurde naar het vliegtuig, dat nu nauwe
lijks grooter scheen dan een gevleugelde kogel
in het blauwe uitspansel. „O, wat zou ik toch
dolgraag ook eens vliegen! Wat zou dat
hemelsch zijn!"
„Ja," zei de kleine Butcher gevat, met een
grimmig gezicht: „den laatsten tijd zijn er
heel wat arme kerels gaan hemelen. Weet je
nog wel van dien armen jongen, die pas twin
tig jaar was? Hoe heet hij ook weer? Hij viel
en was op slag dood."
■„Nu, zoo arm kan ik hem juist niet noemen,"
verzekerde Gwenna zacht. „Er kunnen nog wel
erger dingen gebeuren, dan Plotseling gedood
te worden, jong en vroolijk temidden van zulk
grootsch werk."
„O, kijk toch eens! Daar, daar. Zie je 't?"
fluisterde een stem naast haar. „Die eerste
daar! Rugvliegen, zie je het?"
En nu staarde en staarde Gwenna met in
gehouden adem naar het wonderlijke schouw
spel, dat reeds gewoon scheen te zijn voor de
menigte: het plotseling neerschieten, de zwen
kingen, de scherpe bochten, den vorm van een
lus imiteerend, het zich voorwaarts storten en
het stilzetten der motoren, waarbij de vlieg
machine geleek op een witte veeren pen, door
een onbekende hand vastgehouden, om haar
uitdaging op de blauwe gewelven des hemels
neer te schrijven.
Wederom galmde de megafoon door de
stilte, zachte Mei-atmosfeer:
„Dames en heeren! Passagiers kunnen nu hun
tickets voor een vlucht verkrijgen aan de kiosk
onder deze tribune!"
„Twee guinjes, beste vriendinnen, om je hals
te mogen breken," was mejuffrouw Butcher's
commentaar. „Drie guinjes voor een langere
vlucht geloof ik, dat is nog een betere kans.
Nu, ik wed, als ik twee van die gouden glim
mende dingetjes in mijn bezit had. dat ik er
wel wat anders mee zou doen!"
„Ik óok," beaamde juffrouw Baker.
Gwenna maakte een ongeduldige beweging.
Zij had evenmin twee guinjes beschikbaar; ze
had zelfs nog een guinje schuld voor die
onverantwoordelijke verkwisting, dien witten hoed
met veeren. Niettegenstaande zij haar eigen
kost verdiende, en zelfs nog een klein som
metje bezat uit de nalaten»chap van baar
vader, die aandeelen bezeten had in een
Welsche mijn, had zij nooit erg veel guinjes.
Maar o, indien zij ze eens had! Zou ze niet
regelrecht naar de kiosk gaan, om een ticket
te nemen voor een passagiersvlucht!....
(Wordt vervolgd)