Gemeenteraad van Heemstede boy Met twee kameraadjes op avonterenreis f/ 7Cd m&aal den dag J&vuis-Vi&u&e&s Verkeersf onds BUÓ3fc\ PRUIMT GEEN SPRAKE VAN! VRIJDAG 3 MEI 1935 Coördinatie van het verkeer s»sBSg!fc ■P i Verlaging opcenten op de personeele belasting Aan leg van wegen Aanschaffing orgel voor de algemeene begraafplaats. Pensioengrondslagen Aanwijzing terrein Onteigening Aankoop grond Wijziging jaarwedderegeling ambtenaren Leermiddelen St. school Henricus- Verlaging opcenten personeele belasting Doortrekking straten en wegenaanleg Orgel aula begraafplaats Verlaging tarief aansluiting rioleering Rondvraag Eerste Kamerleden vragen een nieuw werkplan voor de wegenverbetering Verbetering wegen PER Vt om Autosnelwegen weid. dat my in Drijfzand de diepte trok i JJ RIJKSCOMMISSIE VOOR WERKVERRUIMING A f 1? A DAMMP'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen E* 'TE* O A a J .r. /XöxJ'Ib IN Ui O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 f AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIERENTWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door fj* verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen J. ff UV/# by een ongeval met doodelijken afloop FOCA by verlies van een hant* uüU«" een voet of een oog DOOR BERTHA RUCK Donderdagavond kwam de raad der gemeente Heemstede in vergadering bijeen onder voor zitterschap van burgemeester jhr. J. P. W. van Doorn. H. en W. stellen voor, met ingang van 1 April 1935 den pensioengrondslag vast te stellen van: 1- jhr. J. p. w. van Doorn, als burgemeester öezer gemeente op ƒ6700; 2- jhr. R. w. P. P. von Mühlen, als ontvanger dezer gemeente op 4350. Aangenomen. B. en W. stellen 'voor: a. van het terrein, ge- tegen aa nde Noordzijde van den Cruquiusweg, hoek Cloosterweg, aansluitende aan de terreinen *an het Gasbedrijf en het bedrijf voor Onenbare Werken, een gedeelte groot ongeveer 1860 M2., zijnde het meest oostelijke gedeelte van dit ter ete in het gasbedrijf der gemeente voor een bedrag van ƒ11.160; b. het overige gedeelte van het onder a. bedoelde terrein, voor zoover niet voor straat bestemd, voorloopig te reserveeren ten behoeve van de brandweer. .De heer DISSELKOEN (s.d.a.p.) vraagt, om dit aesthetische overwegingen het voor het Gas bedrijf te stichten gebouw zóó te maken, dat het gebomy voor de brandweer daar aangebouwd kan worden. De heer RIJKES (v.b.) vraagt of de rente en Aflossing van deze terreinen ook gedeeltelijk sullen drukken od de bedrijven. De VOORZITTER antwoord hierop bevesti gend en zegt dat de kwestie van de bebouwing in de toekomst pas aan de orde komt. B. en W. stellen voor, ten name van de ge beente te onteigenen eenige perceelen grond en opstallen gelegen aan de Westzijde van den Heerenweg, ten zuiden van de Rijnstraat. Aangenomen. B. en W. stellen voor aan te koopen van L J. A. Molenaars en G. W. de Jong een per ceel grond, gelegen aan de Oostzijde van het Raadhuisplein, ter oppervlakte van 381 M2. voor een bedrag van 6000 en van J. en F. Rot een tweetal huizen en erf, aldaar gelegen, ter opper vlakte van 356 M2. yoor een bedrag van ƒ7000. Aangenomen. B. en W. stellen voor om de jaarwedderege- hng van den schooltandarts te wijzigen van 1 3160 in f 2500.—. De heer RIJKES (V. B.) acht de salarisver- teging van 21 pCt. voor dezen functionaris in jaar tijd wel wat al te kras. Wethouder Dr. DROOG (R. K.) antwoordt, dat de minister aanvankelijk een salaris van t 1500.— wilde. B. en W. hebben zich daarte gen verzet en er op gewezen, dat de tandarts zelf ook T/ööï assistentie zorgt. Dit is een kwes tie van inwilliging van den dienst, hetgeen tot de bevoegdheid van de gemeentebehoort. Als Uiteindelijk resultaat van de gevoerde onder handelingen is dit voorstel ter tafel gekomen. Dit voorstel wordt vervolgens aangenomen. B. en W. vragen een crediet van f 1358.63 Voor de aanschaffing van leermiddelen en Schoolbanken voor de St. Henricusschool. Aangenomen. B. en W. stellen voor, om het aantal opcen ten op de personeele belasting te verlagen Van 120 op 110. De heer VAN UNEN (V. B.) heeft geen be wondering voor de minder elegante wijze, waar- °P de regeering de plaatsing van de gemeente b de 4e klasse aan het gemeentebestuur be kend heeft gemaakt. Overigens juicht spr. dit Voorstel toe. De heer DISSELKOEN (S. D. A. P.) merkt °P> dat de verlaging van het aantal opcenten niet geheel opweegt tegen de plaatsing van *te gemeente in de 4de klasse. Met name de binder gesitueerden betalen het gelag. Spr. zal zich bij dit voorstel noode neerleggen. Aangenomen. B. en W. stellen voor om voor rekening van •te heeren Bosma en Bovenkamp over te gaan tet doortrekking van de Timorstraat, zulks voor een bedrag van f 2700. De heer KWAK (A. R.) zou graag zien dat een braak liggend stukje grond door de eige. naars werd aangekocht alvorens het bebou wingsplan goed te keuren. Wethouder Dr. DROOG (R. K.) zegt, dat hierop wordt aangestuurd. B. en W. stellen voor om voor rekening van den heer Th. J. Leferink over te gaan tot doortrekking van de Cesar Francklaan en de Franz Lisztlaan tot de Wagnerkade en tot aan leg van de Wagnerkade en een gedeelte van de Berliozlaan zulks onder nadere voorwaarden. De heer DISSELKOEN (S. D. A. P.) acht het niet juist, dat tengevolge van de uitvoering in werkverschaffing het werk meer dan 100 pCt. duurder wordt. Spr. citeert de rede van den Directeur Generaal van de afd. Werkloosheids bestrijding van het departement van Sociale Zaken, waarin werk in contra presttie wordt afgewezen. De heer JONCKBLOEDT (R. K.) blijft aan het werken voor den steun de voorkeur geven omdat de werkloozen er meer mede gebaat zijn. De kwestie van den zandaanvoer maakt het duur, doch men kan er de werkloozen ar beid door laten verrichten. De heer RIJKES (V, B.) zegt, dat bij een andere regeling Maatschappelijk Hulpbetoon weer voor grootere uitgaven komt te staan. De heer KWAK (A. R.) zou van den heer Disselkoen wel eens graag een rekensom wil len zien van zijn plan. Wethouder Dr. DROOG (R. K.) heeft aan de eminente wijze waarop de voorstanders van dit systeem het hebben verdedigd, niets toe te voegen. De heer VAN DER ERF (R. K.) zegt, dat als het werk als contra prestatie niet het juiste systeem was. dit wel verboden zou worden van hoogere zijde. De heer VAN DER BINDEN (R. K.) is ook van meening, dat de meerderheid der werkloo zen het thans gevolgde systeem op prijs stellen. De heer Dr. DROOG, wethouder (R. K.) ci teert een uitspraak van Luther: „ik sta hier en ik kan niet anders." B. en W. zeggen, wij staan hier en willen niet anders, omdat dit systeem voor de werkloozen èn voor de ge meente het beste is. Na eenige discussie wordt dit voorstel z. h. st. aangenomen. Besloten wordt over te gaan tot den aanleg van gedeelten van de Beethovenlaan, de Bach- laan en de Wagnerkade, zplks onder nadere voorwaarden. Besloten wordt over te gaan tot doortrekking van de Wagnerkade. B. en W. vragen een crediet van ƒ480 voor de aanschaffing van een orgel in de aula op de algemeene begraafplaats en stellen voor de vergoeding voor bespeling van dit orgel vast te stellen op ƒ2 per begrafenisplechtigheid. De heer DE TELLO (S.D.A.P.) acht deze vergoeding wel wat laag. De heer AUDRETSCH (Vrijz.) zegt dat de betrokken persoon hiermede volkomen genoe gen neemt. De heer MEEUWENOORD (R.K.) vraagt of een familie een eigen oiganist kan aanwijzen. Wethouder Dr. DROOG (R. K.) antwoordt hierop bevestigend. Aangenomen. Besloten wordt de tarieven voor het maken van rioolaansluitingen te verlagen van ƒ20 en ƒ22 tot ƒ16 en ƒ17.50 per aansluiting. De heer DE TELLO (S.D.A.P.) vraagt of by B. en W. van Haarlem niet eenige aan drang kan worden uitgeoefend om te geraken tot verbetering van den Leidschevaartweg on der Haarlem nabij Heemstede. Wethouder dr. DROOG (R.K.) zegt, dat dit reeds meerdere malen gebeurd is. De heer VAN DER ERF (R.K.) vraagt hoe het staat met de verdere huurverlaging van de woningen van de woningbouwvereenigingen. De heer Jhr. VAN DE POLL (C. H.) zegt, dat hij hieromtrent nog geen mededeelingen kan doen. De heer MEEUWENOORD (R.K.) wijst op den slechten toestand, waarin de Bleekersvaart- weg verkeert. Wethouder dr. DROOG (R.K.) zal deze zaak met den directeur van O.W. bespreken. Hierna sluiting. Aan het Voorloopig Verslag van de Eerste Kamer over de Begrooting Verkeersfonds voor 1935, wordt het volgende ontleend: Verscheidene leden waren over den toestand op verkeersgebied en vooral over de vermoede lijke toekomstige resultaten van het Verkeers fonds slecht te spreken. Zij waren van oordeel, dat de regeering spoed zal moeten maken met de coördinatie van het verkeer en dat men thans daarmede niet langer mag wachten. Eenige leden gaven uiting aan hun sombere stemming ten aanzien van de spoorwegen. Andere leden waren van oordeel, dat het aanpassingsproces bij de steeds dalende in komsten thans in nog sneller tempo zal moe ten gaan, want een tekort van meer dan 30 millioen alléén op dit onderdeel van het ver voer is uitermate verontrustend en ontoelaat baar. Sommige leden gaven uiting aan hun onte vredenheid ten aanzien van den gang van zaken bij de binnen-scheepvaart. Eenige leden wezen er op, dat de post van 4 a 5 millioen voor verbetering en onderhoud van wegen geleidelijk is verminderd en voor het eerst in de Verkeersfondsbegrooting voor 1935 geheel is verdwenen. Zulks achtten zij met billijk voor het wegverkeer, omdat daarmede het algemeen nut van de wegenverbetering niet alleen wordt uitgeschakeld, maar ook omdat daardoor slechts het motor- en rijwiel verkeer en niet meer de overige weggebruikers zullen bijdragen in de kosten. Deze leden vroegen overlegging van een nieuw financieringsplan en een nieuw werkplan voor de wegenverbetering en voorts mededeeling, welke bezwaren er te gen bestaan, den post uitkeering uit de algemeene middelen ten behoeve van de wegenverbetering, zoolang 's lands finan- cieele toestand ongunstig is, voorshands pro memorie op de Waterstaatsbegrooting en op die van het Verkeersfonds uit te trekken. Gevraagd werd, of de minister instemt met het denkbeeld de voor den wegenbouw uit te trekken werkverruimingsfondsen in de eerste j plaats aan te wenden voor de verbinding tus- schen de groote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht onderling. Met nadruk drongen deze leden qan op versnelling van het werktempo bij de verbetering van deze wegen. Verscheidene leden vestigden de aandacht op den geheel onbevredigenden toestand, waarin vele tertiaire wegen verkeeren. Zij vroegen of het niet meer voor de hand ligt, de tertiaire wegen onderhanden te nemen door middel van het Werkfonds. Is de minister niet van oordeel, zoo vroegen eenige leden, dat bij de zeer groote snelheden, waarop bij speciale autowegen wordt gerekend, een breedte van 3 M. per verkeersstrook in feite onvoldoende is? Ook wenschten zij te ver nemen, waarom de 50 cM. breede, z.g. kant- strooken, nietalle van eenzelfde vlakke con structie als het overige gedeelte van de ver harding kunnen worden gemaakt, dus met van keien of anderszins. Voorts zouden zij gaarne gegevens ontvan gen omtrent de gebleken mate van onveiligheid van wegen met drie verkeersbanen, zooais bijv. de aftakking naar Delft van den Rijksweg HoornbrugDelft. Nu de Rijksweg HaarlemOegstgeest door de ongelukkige ligging van de trambaan en de nog ongelukkiger vluchtheuvels voor de tram feitelijk als verbinding voor het snelverkeer ten eenenmale ongeschikt is, meender sommige leden, dat de urgentie van het tot stand komen van den nieuwen weg Amsterdam—Sassenheim en van de omlegging bewesten Oegstgeest des te grcoter is geworcen Zü vroegen wanneer deze beide nieuwe weggedeelten zullen zijn vol tooid. Ook is volgens hen snellere uitvoering van het werk aan den nieuwen weg Den Haag Utrecht dringend noodig, wil deze geheele weg, volgens het werkplan 1932 tot en met 1936, eind van het volgend jaar voorloopig gereed zijn. Voorts werd aangedrongen op bespoediging van het tot stand komen van den Rijksweg RotterdamEist. Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te kosten. Plaats maar eens een Omroeper!'Rubri ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han delstarief. Eindelijk! Onze stuurman zet de motoren af en nu drijven we in doodsche stilte ver der. Wat is het nu ineens rustig, nu we het zware gebrom van die groote motoren niet meer hooren. We glijden heel kalm in schui ne richting naar omlaag. Zouden we nu eindelijk landen? Kijk, onze stuurman steekt zijn hoofd al buiten het stuurhokje en wijst naar een kleine zwarte stip daar beneden op de aar de. Dat is Pietje, schreeuwt hij, u vertelt het den kleinen passagier zeker wel verder, hè meneer? Want ik ga direct naar kooi; het is mij hier te warm! We zijn hier na melijk in de buurt van Indië. Eindelijk stonden we dan op den grond. En daar zat Pietje. Pietje van ons verhaal. Hij zat onder een hoogen klapperboom, het eenigste plekje waar nog een beetje scha duw was onder de brandende zon, en mop perde in z'n eigen, want hij had van zijn vader straf gehad. Geen'van ons wist, hoe in onzen vroo'ijken kring de sombere stemming opkwam. Plot seling was 't alsof vadertje Dood midden tusschen ons in zat, alsof hij grijnzend zijn glas ophief: „Op jullie welzijn, jongens, jullie kent mij toch allemaal, hè". En ieder van ons ver telde nu, wanneer en waar hij den ongewensch- ten gast ontmoet had, hoe hij ternauwernood aan de grijpende knokenhanden was ontsnapt. Toen de beurt aan Otto kwam, vertelde hy ons deze geschiedenis. „Sterven is niets, bereid zijn is alles. Naast ons allen heeft de dood gestaan, in een wilden stryd, gedurende een zware ziekte, by een plotseling ongeluk. Denk niet, dat ik my erop wil beroemen, dat ik dit gering acht. Mün ver haal is nog uit den tyd, toen ik heel jong was, dat is al lang geleden, maar nooit weer heb ik zoo'n üzigen afschuw, zoo'n ontzettende vrees gevoeld voor het einde. Ik was toen nog zeer jong, nauwelijks zeventien .ia.c.r. eigenlijk r."j een kleine domme jongen. En het leven was zoo mooi, zoo heerlijk ongecompliceerd. Zeker, men had reeds zoo zijn zorgen, maar anders zag alles er rooskleurig uit: Van jongs af aan had ik een buitengewone passie voor het water. Zwemmen, springen, dui ken niemand had het my geleerd, het was my als aangeboren. Hoe dieper het water, hoe sterker de stroom, hoe verlokkender het was. Myn vaderstad was in dit opzicht stiefmoeder- ïyk bedacht; daarom gingen we in die dagen zoo vaak mogeiyk naar het nabygelegen stadje aan de Elbe om te baden. Wü namen ons eten mee en bleven den geheelen dag in de zwem inrichting, waar een oude rivierschipper voor zorgde, met wien wü dikke vrienden waren. Natuuriyk was het door een loopplank afge sloten bassin niet genoeg voor ons. Wü zwom men den stroom over, lagen aan den overkant tusschen het riet op het witte oeverzand en lieten ons door de zon bruin branden; wü lie pen wie weet hoe ver stroomopwaarts om ons dan door den stroom te laten afdryven; wij enterden de voorbijvarende sleepbooten of huurden een van de primitieve roeibooten en voeren langs den oever op ontdekkingstochten. De oude liet ons begaan. Wat kon ons gebeu ren; wy waren zekere zwemmers en goed ver trouwd met het besturen van een boot. Weet een van jullie wat dryfzand is? Nu, dat is iets zeer fataals! Men vindt by rivieren en juist by de Elbe zeer veei plaatsen, die er even onschuldig uitzien als het veiligste badstrand. Maar de geheele zandmassa is met water doortrokken, een bodemlooze brei van nat zand. Wie daar in raakt, is verloren; die zakt weg, zinkt langzaam maar onhoudbaar, wy wisten dat, de badmeester nad ons vaak genoeg voor de gevaarlijke plaaUen gewaar schuwd maar als men jong is, nietwaar. Het is mij alsof het gisteren gebeurde. Een stralend mooie zomerdag, wij waren met zijn tweeën, myn vriend Hans F. en ik. De andere jongens hadden allen wat anders te doen. De een moest zyn familie gezelschap houden of zyn vader helpen, de ander had met zijn vlam van de dansles een afspraak. Hans en ik, wij moesten zwemmen, het koste wat het wilde; het weer was te verleidelük. Hans was al een grootere jongen, een ge spierde reus. Maar zwemmen kon hy niet goed ik denk altyd, dat alle zwaargewich ten niet goed kunnen zwemmen. Dus myn vriend ging in de roeiboot met proviand en bagage. Ik zwom er naast, deed allerlei gekke dingen en gedroeg my zoo zorgeloos en uit gelaten, alsof ik my op de promenade van onze stad bevond en niet midden in een stroomen- de en ruim zes meter diepe rivier. Hierby waren we verder afgedreven dan gewooniyk. aan den anderen oever wierp ik mij onaer het verzamelen van mijn laatste krachten juist nog voor den rivierdam in het stilstaande water. Ik kon echter de boot niet meer be reiken. Hans werd door den stroom meegesleept en was bijna onmiddeliyk achter den grauwen steenen dam verdwenen. Ik was geheel uitgeput; ik verheugde er me als een klein kind op, om me in het zachte zand uit te strekken. Heel sloom waadde ik door het ondiepe water, totdat ik met myn borst tegen den bodem schuurde als een ge strande walvisch. Toen trok ik mijn beenen onder het lichaam 'en sprong vooruit. Ik kwam niet ver, dadeiyk zakte ik tot aan de knieën weg. Dryfzand! Wild spartelde ik om los te komen, tevergeefs, ik stak reeds tot in de heupen in het zand. De koude vochtige massa woog als lood op myn ledematen. Hans schreeuwde ik. Hans, kom toch, vlug. vlug! Een vrooiyke juichkreet antwoordde van den anderen kant van den dam; wat wist hy ervan, hoe het hier met my stond. Ik wilde niet sterven, neen, ik wilde niet! De angst verdubbelde, verdrievoudigde m«n jonge krachten. Ik wierp my uit alle macht achteruit, om in het vrije water te komen en zonk nog dieper, zonk tot aan mün okselhol ten. Toen gaf ik het op. Ik legde me op mijn rug met uitgespreide armen, om aan het zin kende lichaam eenigen weerstand te bieden. En riep mün vriend, jammerend, wanhopig. Nooit zal ik dat vergeten, nog dikwyis heb ik het in myn droomen beleefd. Ik was toch nog zoo jong; voor me lag een heel leven. De wereld was zoo schoon! Boven my welfde zich een blauwe, wolkenloos stralende hemel; voor mij schitterde het witte zand, lag een groene gor del van wilgen- en elzenboschjes, verhieven zich de kronen der eiken op de weiden langs de Elbe voor my onbereikbaar een ver zinkend land van beloften! Hans had eindelük begrepen, dat er iets niet in den haak was. Ik hoorde,, dat hy my toe riep, om me goed te houden. Met moeite het hoofd omwendend, zag ik hem naderby schie ten; rechtop stond hy in de boot, met razende snelheid ging zyn roeispaan door het water. Nu was hü bij het eind van den dam daar een verkeerde wending en de stroom sleepte hem terug. Ik bad niet, ik vloekte niet, ik huilde niet, ik schreeuwde ook niet meer. Een grenzenlooze treurigheid maakte zich van me meester. Dat was nu mijn noodlot: langzaam, heel langzaam zinken in dit koude vochtige graf. Met boven- menschelijke kracht had ik gestreden tegen het duistere ge- t\ r j 1 tevergeefs het I was nu eenmaal mün lot. Ik verviel in een doffe lethargie. Als door een nevel zag ik plotseling de boot opduiken, twee meter van mij af knarste de boeg over het zand. Hans maakte aanstalten om eruit te springen, om naar mij toe te snellen. Dryfzand! Blü'f erin, brulde ik met het laatste restje energie. Toen sprong hy terug naar den achtersteven, schoof het vaartuig vooruit, naar my toe! En toen voelde ik den yzeren greep van zijn vuisten om mijn schouders; wild trotseerde hij de af grijselijke macht, die my omklemd hield. Het was my, alsof ik uit elkaar gerukt werd, maar heel langzaam, duim voor duim, werd ik eruit getrokken. Reeds kon ik my omgooien om den rand van de boot te grypen, mün krachten met die van myn redder te vereenigen. Toen ik in de boot lag, was ik totaal op Bereid zyn is alles maar hoe kon zoo'n kleine domme jongen bereid zijn om te ster ven! Sedert dien is de dood vaak aan my voor- by gegaan, ik heb de keeren niet geteld. Maar geloof mij, nooit weer heb ik zoo iets onder vonden als op dien eenen zomerdag in het dryfzand der Elbe. Dezer dagen verscheen bij de Landsdrukkerij het derde verslag van de Rykscommissie van Advies voor werkverruiming over het tydvak van 1 Juli 1930 tot 1 November 1934. Aan dit verslag is toegevoegd het thans ook officieel gepubliceerde rapport inzake de reorganisatie van het visscherijbedryf te IJmuiden, waar uit wy in het begin van het jaar vele gegevens publiceerden. Tot een van de voornaamste terreinen, waar op de activiteit van de commissie zich kon richten, behoort in de eerste plaats de bevor dering van het gebruik van producten der Ne- derlandsche nyverheid. In het algemeen wordt deze activiteit gedragen door de idee, dat de ontwikkeling van de industrieele bedrijven voor onze volkshuishouding in hooge ma co noodzakelijk is. In ettelyke byeenkomsten heeft men steeds weer gewezen op de nadeelen, ver bonden aan het feit, dat zoowel de overheid en de onder haar ressorteeren de instellingen, alsmede particulieren, nog steeds, hetzy uit sleur, hetzij uit onbekendheid, of vooroordeel, bleven voortgaan meermalen opdrachten in net buitenland te plaatsen, welke door de eigen industrie op bevredigende wyze zouden kunnen zyn uitgevoerd. In den loop der laatste jaren heeft de opvatting om eigen industrie, indien het mogelijk en juist is, boven buitenlandsche te verkiezen, tengevolge van de economische omstandigheden, aan beteekenis gewonnen. De commissie ging over tot overleg tusschen bepaalde ondernemingen als opdrachtgevers eenerzyds en de producenten van bepaalde voortbrengselen, welke voor die ondernemingen noodig zijn. anderzyds. Het doel van dit over leg is, zooveel mogelijk vast te stellen hoeveel van bepaalde producten over een zekere perio de benoodigd is, ten einde de producenten nier van in staat te stellen hun productie hierop beter in te richten en de gelegenheid hierdoor te verkrijgen hun productiekosten te verlagen. Aan de doorvoering van verschillende maat regelen, die voor onze industrie van belang zyn, zooals credietverstrekking, exportcredietgarantie, subsidieverstrekkingen, en beschermende maat regelen, heeft men blijkens het rapport met meer en minder succes medegewerkt. Maar moge de bevordering van het gebruik van Nederlandsch fabrikaat, zoo ook de con* tingenteeringen of een der overige hlerbo'-en genoemde maatregelen voor vele ondernemingen van groote beteekenis zijn geweest, zoo zullen toch verscheidene takken van industrie, naar da commissie meent, op den duur slechts kunnen blijven bestaan, indien een reorganisatie in die bedrijfstakken wordt doorgevoerd. Deze reor ganisatie zal in de eerste plaats moeten bestaan in het tot stand brengen van een samenwerking tusschen de verschillende ondernemingen in den zelfden tak van bedryf, waarby regelingen wor den getroffen, onder meer aangaande de ver deeling van de productie en de bepaling van de pry zen van het product; uiteraard zal hiermede vaak een rationalisatie in de afzonderlyke on dernemingen gepaard moeten gaan. Bovendien zullen verscheidene ondernemingen zich op de plaats van op die voor den export moeten productie voor de binnenlandsche markt, in gaan instellen en daartoe eventueel de noodige veranderingen in haar technische uitrusting moeten aanbrengen. Op grond van het bovenstaande heeft de com missie. nadat zy uit enkele takken van bedrijf verzoeken om bystand had ontvangen, en naar haar oordeel afdoende hulp alleen door een re organisatie zou kunnen worden verschaft, ge meend te moeten bevorderen, dat tot zulk een reorganisatie zou moeten worden overgegaan. Van enkele dezer bemoeiingen geeft het rap port een overzicht. In grooten eenvoud toch mooi. Opnaai- seltjes en versierseltjes zouden alles weer bederven. Alleen maar eenige kleine wit te ajour plooitjes aan de mouwen en lungs de corsage-lynen en een ceintuur van heel, heel zacht hemelsblauw." «Zal ik er niet als een baby uitzien?" ,,Ja, maar dan als het mooiste kindje, dat ooit door een schilder op doek gebracht Is. Ben je nu klaar? Dan gaan we." HOOFDSTUK III HET BOORDEKNOOPJE VAN DEN PILOOT Gwenna, wier jeugdig hartje altijd van ver- Wachting klopte als zy dacht aan de nieuwe kennissen, die zü op een feestje zou ontmoeten, stelde nooit veel belang in de woningen, waar die partytjes gegeven werden. Zy had den leeftijd nog niet bereikt, waarop men by ken nismaking eerst de omgeving critisch opneemt. Ofschoon er een tikje te veel kunstvoor werpen werden tentoongespreid, was de woning der familie Smith smaakvol ingericht. Daar heen zou Leslie dien avond haar vriendin bren gen. om te dineeren. Voor Gwenna echter be- teekende die woning niets meer, dan een voudig de haardstede van een getrouwd paar en de inrichting ervan beschouwde ze als min der belangrijk. Van het slanke, keurige dienstmeisje af, dat hen over den dikken looper van de gang. ver sierd met Fransche etsen, naar de ruime slaap kamer bracht, waar zy hun sjaals konden afleggen, tot het met ivoor ingelegde en van een monogram voorziene poederdoosje toe, dat op de tafel onder de groote commode stond, beschouwde zij alles als vanzelf sprekend. Trouwen leek haar als 'n saai postcriptum aan het slot van een interessanten brief. Waarom toch, dacht ze, moesten bijna alle getrouwde menschen gezet zün? Gwenna kon zich niet indenken, ooit gezet of dik te kunnen zyn, zooals die getrouwde zuster van Leslie Long, die op dit oogenblik de gasten ontving in het ruime salon, waarheen ook de meisjes wer den geleid. Door de geheele ontvangzaal, be hangen met crème en goud, lag een zachte gloed, verspreid door de staande lampen met hun reusachtige, crinolinevormige kappen, ter wijl men overal den zachten geur der bloemen kon waarnemen. Leslie Long nam een lelie uit een Venetiaan- sche vaas, en wees er mee als met een cere moniemeesters-staf naar Gwenna, die haar volgde in het vrooiyk belichte, betooverend mooie salon, gevuld met gasten. Zij introduceerde: „Maudie, hier heb je de remplagant! Taffy Williams, dit is je gast vrouw!" De gastvrouw was een meer corpulente editie van Leslie, met waardige matronemanieren. Haar goudbruine fluweelen „teagown" leek wel in haast op het laatste oogenblik aangeschoten (wat ook inderdaad het geval was) want mevrouw Smith was moederlyk en ouderwetsch. Toch was het meisjesachtige niet geheel in haar uitgestorven, gelyk dit met zooveel gehuwde dames gebeurt, en met welwillende, zachte oogen keek ze naar Gwenna's cherubsxopje en blank gewaad. Mynheer Smith echter, met een lang, glad geschoren gelaat en kaalhoofdig, zag GWenna minder hartelyk aan. Inderdaad, om de waar heid te zeggen, mopperde "hu in zichzelf over de afwezigheid van de intelligente jonge vrouw van de poëtenclub, wier plaats werd ingenomen door de onbenullige bakvisch (zijn oordeel over Gwenna Williams). Wat Gwenna betreft, deze kaalhoofdige gehuwde patriarch van 45 jaar bestond zoo goed als niet voor haar. Zij gevoelde zich zenuwachtig, huiverig en keek tersluiks naar de andere gasten, die zich in haar nabyheid rondom den ruimen, met bloe men versierden haard hadden geschaard. Een mooi vrouwtje in rose jurk en twee heeren van ongeveer dertigjarigen leeftyd (waarvan de een corpulent, met een monocle, zwarte stropdas en een lok bruin haar, dat als een bakkebaardje over zyn wang hing) kwamen op Leslie toe. Gwenna hoorde hem op Hee menden, by na fluitenden toon zeggen: „Nu, probeer maar niet te doen, of we elkaar nooit eerder ontmoet hebben. Weet je nog wel, dat je my dien laatsten dans ontroofd hebt?" Hier werd hü onderbroken door het dienst meisje, dat de deur openend, een nieuw aan gekomen bezoeker aankondigde.... Gwenna, die zich schuchter terughield, hoorde de gastvrouw zeggen: „We hadden by na niet durven hopen, dat u ons met een bezoek zou vereerenwe weten, dat u by na met invitaties belegerd wordt „O jé! Deze menschen schynen allen erg voornaam te zijn," dacht het Welsche meisje vluchtig. ,,Ik geloof, dat het beter zou geweest zyn, als Leslie die cerise fluweelen strooken maar aan myn jurk gelaten had." Meteen gluurde ze rondom zich heen, om den nabij- zynden spiegel te ontdekken, die zich boven den met geel brocaat overtrokken empire divan bevond. Een weinig van streek gebracht wendde zy haar bruine oogen af van al die vreemde gezichten. In het ovaal van vergulde bladeren zag zü haar beeld als in een ïyst. zy zag er erg jong en klein uit met die cherubskrullen en die zachte, blanke baby-kleeding met het hemelsblauwe ceintuur; maar toch mooi en lief, tenminste dat hoopte zy Daar weerkaatste zich plotseling in den spie gel een ander gezicht, een gezicht, dat zü voor het eerst in haar leven aanschouwde. Boven het weerspiegeld beeld zag zy de reflec tie van een jongeman met fynbe3neden ge laatstrekken, zyn blanke huid een weinig ge bruind door de zon en het blonde hoofd iets achterover gebogen; zün oogen, o die vreemde oogen. keken recht in de hare. Het waren hel dere, blauwe ruimtetartende oogen met iets eigenaardigs, dat Gwenna niet thuis wist te brengen, doch haar vaag deed denken aan zeemans-oogen.Het waren oogen, die hel derheid en kleur schenen te hebben verkr egen door het lange turen naar den verren horizon. En nu waren die doordringende blikken als een paar zoeklichten gericht op de oogen van bet verbaasde, ontvankeiyke meisje vóór den spiegel.... Wie kon het zün? Voordat Gwenna zich om keerde naar dezen vreemdeling met de avon- tuurlyke, heldere hemelsblauwe oogen, die de op haar afkomende gastvrouw gevolgd was, scheen zün starende blik haar vast te houden, zooals de eene hand de andere, voor langer dan een minuutNaderhand bekende zij zich zelf, dat het niet een minuut, maar wel een eeuw scheen, voordat hy haar met zyn oogen losliet. Toen keerde zy zich tot haar gast vrouw, die haar vroeg: „Wilt u even kennis maken met mynheer...." (den naam ken zy in haar verwarring niet vatten.) „Een pracht van een man!" was de eerste spontane en ongekunstelde indruk van het jonge meisje. Meteen dacht ze: ,,0, als deze mün tafelheer is, dan ben ik bly!" En hij was het, die haar naar de eetzaal geleidde: want mijnheer Smith bood zyn arm aan het mooie vrouwtje, wier naam, zoover het Gwenna betrof, „mevrouw Rcsekleur" bleef, terwyi haar echtgenoot mevrouw Smith op sleeptouw nam. De man met het bakkebaardje, die, indien hy wat magerder geweest was, zeker veel geleken zou hebben op het portret van Chopin, was in een levendig en opgewekt ge sprek gewikkeld met Leslie, terwill ze allen naar beneden gingen. Gwenna, die, zooals bekend, den blauwoog!- gen jongeman tot tafelgenoot had, en er eerst zoo biy om was, veranderde byna van opinie reeds vóór ze den derden lepel bouillonsoep had gebruikt. Het scheen, dat de Jongeman, wiens naam ze niet had kunnen verstaan, niet zoo'n erge „prachtkerel" was; wel niet het tegenoverge stelde, maar.... hy leek wel wat dom! Er scheen niets in te zitten! Hü zat gewoon met z'n mond vol tanden! Of anders was hy ver strooid en afgetrokken en dat is al even erg in gezelschap, of nog erger, want het ts onbe leefd. Gwenna keek oplettend naar alles, wat op de mooie ronde tafel te vinden was, naar do lichten die fonkelden onder de reusachtige parasol van rose zyde, en genoot intens van de keurig gearrangeerde bloemen, het tafelzilver, de fijn geslepen glazen, die heerlyke choco laatjes in gekartelde schaaltjes en de kleine porceleinen katjes, die als menuhouders dien den. Ietwat verbluft, maar toch aangenaam opgewonden door al het geglinster voor haar oogen en het onderdrukte gezoem, dat in haar ooren klonk, keek zy tersluiks naar Leslie (die 't ondeugen ft was, als zy zich op haar best voor deed, zooals nu) en ze gevoelde dat het een gezellige avond zou zün, behal.'e als naar tafelgenoot zoo stilzwygend en styf bleef. (Wordt vervolgd)'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 13