Gemeenteraad van Heemstede
boy
Met twee kameraadjes op avonterenreis
f/
7Cd m&aal den dag
J&vuis-Vi&u&e&s
Verkeersf onds
BUÓ3fc\
PRUIMT
GEEN SPRAKE VAN!
VRIJDAG 3 MEI 1935
Coördinatie van het
verkeer
s»sBSg!fc
■P i
Verlaging opcenten op de personeele belasting Aan
leg van wegen Aanschaffing orgel voor de algemeene
begraafplaats.
Pensioengrondslagen
Aanwijzing terrein
Onteigening
Aankoop grond
Wijziging jaarwedderegeling
ambtenaren
Leermiddelen St.
school
Henricus-
Verlaging opcenten personeele
belasting
Doortrekking straten en
wegenaanleg
Orgel aula begraafplaats
Verlaging tarief aansluiting
rioleering
Rondvraag
Eerste Kamerleden vragen een
nieuw werkplan voor de
wegenverbetering
Verbetering wegen
PER Vt om
Autosnelwegen
weid. dat my in Drijfzand
de diepte trok i JJ
RIJKSCOMMISSIE VOOR
WERKVERRUIMING
A f 1? A DAMMP'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen E* 'TE* O
A a J .r. /XöxJ'Ib IN Ui O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 f
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIERENTWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door fj*
verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen J. ff UV/#
by een ongeval met
doodelijken afloop
FOCA by verlies van een hant*
uüU«" een voet of een oog
DOOR BERTHA RUCK
Donderdagavond kwam de raad der gemeente
Heemstede in vergadering bijeen onder voor
zitterschap van burgemeester jhr. J. P. W. van
Doorn.
H. en W. stellen voor, met ingang van 1 April
1935 den pensioengrondslag vast te stellen van:
1- jhr. J. p. w. van Doorn, als burgemeester
öezer gemeente op ƒ6700;
2- jhr. R. w. P. P. von Mühlen, als ontvanger
dezer gemeente op 4350.
Aangenomen.
B. en W. stellen 'voor: a. van het terrein, ge-
tegen aa nde Noordzijde van den Cruquiusweg,
hoek Cloosterweg, aansluitende aan de terreinen
*an het Gasbedrijf en het bedrijf voor Onenbare
Werken, een gedeelte groot ongeveer 1860 M2.,
zijnde het meest oostelijke gedeelte van dit ter
ete in het gasbedrijf der gemeente voor een
bedrag van ƒ11.160; b. het overige gedeelte van
het onder a. bedoelde terrein, voor zoover niet
voor straat bestemd, voorloopig te reserveeren
ten behoeve van de brandweer.
.De heer DISSELKOEN (s.d.a.p.) vraagt, om
dit aesthetische overwegingen het voor het Gas
bedrijf te stichten gebouw zóó te maken, dat
het gebomy voor de brandweer daar aangebouwd
kan worden.
De heer RIJKES (v.b.) vraagt of de rente en
Aflossing van deze terreinen ook gedeeltelijk
sullen drukken od de bedrijven.
De VOORZITTER antwoord hierop bevesti
gend en zegt dat de kwestie van de bebouwing
in de toekomst pas aan de orde komt.
B. en W. stellen voor, ten name van de ge
beente te onteigenen eenige perceelen grond en
opstallen gelegen aan de Westzijde van den
Heerenweg, ten zuiden van de Rijnstraat.
Aangenomen.
B. en W. stellen voor aan te koopen van
L J. A. Molenaars en G. W. de Jong een per
ceel grond, gelegen aan de Oostzijde van het
Raadhuisplein, ter oppervlakte van 381 M2. voor
een bedrag van 6000 en van J. en F. Rot een
tweetal huizen en erf, aldaar gelegen, ter opper
vlakte van 356 M2. yoor een bedrag van ƒ7000.
Aangenomen.
B. en W. stellen voor om de jaarwedderege-
hng van den schooltandarts te wijzigen van
1 3160 in f 2500.—.
De heer RIJKES (V. B.) acht de salarisver-
teging van 21 pCt. voor dezen functionaris in
jaar tijd wel wat al te kras.
Wethouder Dr. DROOG (R. K.) antwoordt,
dat de minister aanvankelijk een salaris van
t 1500.— wilde. B. en W. hebben zich daarte
gen verzet en er op gewezen, dat de tandarts
zelf ook T/ööï assistentie zorgt. Dit is een kwes
tie van inwilliging van den dienst, hetgeen tot
de bevoegdheid van de gemeentebehoort. Als
Uiteindelijk resultaat van de gevoerde onder
handelingen is dit voorstel ter tafel gekomen.
Dit voorstel wordt vervolgens aangenomen.
B. en W. vragen een crediet van f 1358.63
Voor de aanschaffing van leermiddelen en
Schoolbanken voor de St. Henricusschool.
Aangenomen.
B. en W. stellen voor, om het aantal opcen
ten op de personeele belasting te verlagen
Van 120 op 110.
De heer VAN UNEN (V. B.) heeft geen be
wondering voor de minder elegante wijze, waar-
°P de regeering de plaatsing van de gemeente
b de 4e klasse aan het gemeentebestuur be
kend heeft gemaakt. Overigens juicht spr. dit
Voorstel toe.
De heer DISSELKOEN (S. D. A. P.) merkt
°P> dat de verlaging van het aantal opcenten
niet geheel opweegt tegen de plaatsing van
*te gemeente in de 4de klasse. Met name de
binder gesitueerden betalen het gelag. Spr.
zal zich bij dit voorstel noode neerleggen.
Aangenomen.
B. en W. stellen voor om voor rekening van
•te heeren Bosma en Bovenkamp over te gaan
tet doortrekking van de Timorstraat, zulks
voor een bedrag van f 2700.
De heer KWAK (A. R.) zou graag zien dat
een braak liggend stukje grond door de eige.
naars werd aangekocht alvorens het bebou
wingsplan goed te keuren.
Wethouder Dr. DROOG (R. K.) zegt, dat
hierop wordt aangestuurd.
B. en W. stellen voor om voor rekening van
den heer Th. J. Leferink over te gaan tot
doortrekking van de Cesar Francklaan en de
Franz Lisztlaan tot de Wagnerkade en tot aan
leg van de Wagnerkade en een gedeelte van de
Berliozlaan zulks onder nadere voorwaarden.
De heer DISSELKOEN (S. D. A. P.) acht het
niet juist, dat tengevolge van de uitvoering in
werkverschaffing het werk meer dan 100 pCt.
duurder wordt. Spr. citeert de rede van den
Directeur Generaal van de afd. Werkloosheids
bestrijding van het departement van Sociale
Zaken, waarin werk in contra presttie wordt
afgewezen.
De heer JONCKBLOEDT (R. K.) blijft aan
het werken voor den steun de voorkeur geven
omdat de werkloozen er meer mede gebaat
zijn. De kwestie van den zandaanvoer maakt
het duur, doch men kan er de werkloozen ar
beid door laten verrichten.
De heer RIJKES (V, B.) zegt, dat bij een
andere regeling Maatschappelijk Hulpbetoon
weer voor grootere uitgaven komt te staan.
De heer KWAK (A. R.) zou van den heer
Disselkoen wel eens graag een rekensom wil
len zien van zijn plan.
Wethouder Dr. DROOG (R. K.) heeft aan
de eminente wijze waarop de voorstanders van
dit systeem het hebben verdedigd, niets toe te
voegen.
De heer VAN DER ERF (R. K.) zegt, dat als
het werk als contra prestatie niet het juiste
systeem was. dit wel verboden zou worden van
hoogere zijde.
De heer VAN DER BINDEN (R. K.) is ook
van meening, dat de meerderheid der werkloo
zen het thans gevolgde systeem op prijs
stellen.
De heer Dr. DROOG, wethouder (R. K.) ci
teert een uitspraak van Luther: „ik sta hier
en ik kan niet anders." B. en W. zeggen, wij
staan hier en willen niet anders, omdat dit
systeem voor de werkloozen èn voor de ge
meente het beste is.
Na eenige discussie wordt dit voorstel z. h. st.
aangenomen.
Besloten wordt over te gaan tot den aanleg
van gedeelten van de Beethovenlaan, de Bach-
laan en de Wagnerkade, zplks onder nadere
voorwaarden.
Besloten wordt over te gaan tot doortrekking
van de Wagnerkade.
B. en W. vragen een crediet van ƒ480 voor
de aanschaffing van een orgel in de aula op
de algemeene begraafplaats en stellen voor de
vergoeding voor bespeling van dit orgel vast te
stellen op ƒ2 per begrafenisplechtigheid.
De heer DE TELLO (S.D.A.P.) acht deze
vergoeding wel wat laag.
De heer AUDRETSCH (Vrijz.) zegt dat de
betrokken persoon hiermede volkomen genoe
gen neemt.
De heer MEEUWENOORD (R.K.) vraagt of
een familie een eigen oiganist kan aanwijzen.
Wethouder Dr. DROOG (R. K.) antwoordt
hierop bevestigend.
Aangenomen.
Besloten wordt de tarieven voor het maken
van rioolaansluitingen te verlagen van ƒ20 en
ƒ22 tot ƒ16 en ƒ17.50 per aansluiting.
De heer DE TELLO (S.D.A.P.) vraagt of
by B. en W. van Haarlem niet eenige aan
drang kan worden uitgeoefend om te geraken
tot verbetering van den Leidschevaartweg on
der Haarlem nabij Heemstede.
Wethouder dr. DROOG (R.K.) zegt, dat dit
reeds meerdere malen gebeurd is.
De heer VAN DER ERF (R.K.) vraagt hoe
het staat met de verdere huurverlaging van de
woningen van de woningbouwvereenigingen.
De heer Jhr. VAN DE POLL (C. H.) zegt, dat
hij hieromtrent nog geen mededeelingen kan
doen.
De heer MEEUWENOORD (R.K.) wijst op
den slechten toestand, waarin de Bleekersvaart-
weg verkeert.
Wethouder dr. DROOG (R.K.) zal deze zaak
met den directeur van O.W. bespreken.
Hierna sluiting.
Aan het Voorloopig Verslag van de Eerste
Kamer over de Begrooting Verkeersfonds voor
1935, wordt het volgende ontleend:
Verscheidene leden waren over den toestand
op verkeersgebied en vooral over de vermoede
lijke toekomstige resultaten van het Verkeers
fonds slecht te spreken. Zij waren van oordeel,
dat de regeering spoed zal moeten maken met
de coördinatie van het verkeer en dat men
thans daarmede niet langer mag wachten.
Eenige leden gaven uiting aan hun sombere
stemming ten aanzien van de spoorwegen.
Andere leden waren van oordeel, dat het
aanpassingsproces bij de steeds dalende in
komsten thans in nog sneller tempo zal moe
ten gaan, want een tekort van meer dan 30
millioen alléén op dit onderdeel van het ver
voer is uitermate verontrustend en ontoelaat
baar.
Sommige leden gaven uiting aan hun onte
vredenheid ten aanzien van den gang van
zaken bij de binnen-scheepvaart.
Eenige leden wezen er op, dat de post van
4 a 5 millioen voor verbetering en onderhoud
van wegen geleidelijk is verminderd en voor
het eerst in de Verkeersfondsbegrooting voor
1935 geheel is verdwenen. Zulks achtten zij met
billijk voor het wegverkeer, omdat daarmede
het algemeen nut van de wegenverbetering niet
alleen wordt uitgeschakeld, maar ook omdat
daardoor slechts het motor- en rijwiel verkeer
en niet meer de overige weggebruikers zullen
bijdragen in de kosten.
Deze leden vroegen overlegging van een
nieuw financieringsplan en een nieuw
werkplan voor de wegenverbetering en
voorts mededeeling, welke bezwaren er te
gen bestaan, den post uitkeering uit de
algemeene middelen ten behoeve van de
wegenverbetering, zoolang 's lands finan-
cieele toestand ongunstig is, voorshands
pro memorie op de Waterstaatsbegrooting
en op die van het Verkeersfonds uit te
trekken.
Gevraagd werd, of de minister instemt met
het denkbeeld de voor den wegenbouw uit te
trekken werkverruimingsfondsen in de eerste
j
plaats aan te wenden voor de verbinding tus-
schen de groote steden Amsterdam, Rotterdam,
Den Haag en Utrecht onderling. Met nadruk
drongen deze leden qan op versnelling van het
werktempo bij de verbetering van deze wegen.
Verscheidene leden vestigden de aandacht op
den geheel onbevredigenden toestand, waarin
vele tertiaire wegen verkeeren. Zij vroegen of
het niet meer voor de hand ligt, de tertiaire
wegen onderhanden te nemen door middel van
het Werkfonds.
Is de minister niet van oordeel, zoo vroegen
eenige leden, dat bij de zeer groote snelheden,
waarop bij speciale autowegen wordt gerekend,
een breedte van 3 M. per verkeersstrook in
feite onvoldoende is? Ook wenschten zij te ver
nemen, waarom de 50 cM. breede, z.g. kant-
strooken, nietalle van eenzelfde vlakke con
structie als het overige gedeelte van de ver
harding kunnen worden gemaakt, dus met van
keien of anderszins.
Voorts zouden zij gaarne gegevens ontvan
gen omtrent de gebleken mate van onveiligheid
van wegen met drie verkeersbanen, zooais bijv.
de aftakking naar Delft van den Rijksweg
HoornbrugDelft.
Nu de Rijksweg HaarlemOegstgeest door
de ongelukkige ligging van de trambaan en de
nog ongelukkiger vluchtheuvels voor de tram
feitelijk als verbinding voor het snelverkeer
ten eenenmale ongeschikt is, meender sommige
leden, dat de urgentie van het tot stand komen
van den nieuwen weg Amsterdam—Sassenheim
en van de omlegging bewesten Oegstgeest des
te grcoter is geworcen Zü vroegen wanneer
deze beide nieuwe weggedeelten zullen zijn vol
tooid.
Ook is volgens hen snellere uitvoering van
het werk aan den nieuwen weg Den Haag
Utrecht dringend noodig, wil deze geheele weg,
volgens het werkplan 1932 tot en met 1936,
eind van het volgend jaar voorloopig gereed
zijn.
Voorts werd aangedrongen op bespoediging
van het tot stand komen van den Rijksweg
RotterdamEist.
Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te
kosten. Plaats maar eens een Omroeper!'Rubri
ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han
delstarief.
Eindelijk! Onze stuurman zet de motoren
af en nu drijven we in doodsche stilte ver
der. Wat is het nu ineens rustig, nu we het
zware gebrom van die groote motoren niet
meer hooren. We glijden heel kalm in schui
ne richting naar omlaag. Zouden we nu
eindelijk landen?
Kijk, onze stuurman steekt zijn hoofd al
buiten het stuurhokje en wijst naar een
kleine zwarte stip daar beneden op de aar
de. Dat is Pietje, schreeuwt hij, u vertelt
het den kleinen passagier zeker wel verder,
hè meneer? Want ik ga direct naar kooi;
het is mij hier te warm! We zijn hier na
melijk in de buurt van Indië.
Eindelijk stonden we dan op den grond.
En daar zat Pietje. Pietje van ons verhaal.
Hij zat onder een hoogen klapperboom, het
eenigste plekje waar nog een beetje scha
duw was onder de brandende zon, en mop
perde in z'n eigen, want hij had van zijn
vader straf gehad.
Geen'van ons wist, hoe in onzen vroo'ijken
kring de sombere stemming opkwam. Plot
seling was 't alsof vadertje Dood midden
tusschen ons in zat, alsof hij grijnzend zijn glas
ophief: „Op jullie welzijn, jongens, jullie kent
mij toch allemaal, hè". En ieder van ons ver
telde nu, wanneer en waar hij den ongewensch-
ten gast ontmoet had, hoe hij ternauwernood
aan de grijpende knokenhanden was ontsnapt.
Toen de beurt aan Otto kwam, vertelde hy ons
deze geschiedenis.
„Sterven is niets, bereid zijn is alles. Naast
ons allen heeft de dood gestaan, in een wilden
stryd, gedurende een zware ziekte, by een
plotseling ongeluk. Denk niet, dat ik my erop
wil beroemen, dat ik dit gering acht. Mün ver
haal is nog uit den tyd, toen ik heel jong was,
dat is al lang geleden, maar nooit weer heb ik
zoo'n üzigen afschuw, zoo'n ontzettende vrees
gevoeld voor het einde. Ik was toen nog zeer
jong, nauwelijks zeventien .ia.c.r. eigenlijk r."j
een kleine domme jongen. En het leven was
zoo mooi, zoo heerlijk ongecompliceerd. Zeker,
men had reeds zoo zijn zorgen, maar anders
zag alles er rooskleurig uit:
Van jongs af aan had ik een buitengewone
passie voor het water. Zwemmen, springen, dui
ken niemand had het my geleerd, het was
my als aangeboren. Hoe dieper het water, hoe
sterker de stroom, hoe verlokkender het was.
Myn vaderstad was in dit opzicht stiefmoeder-
ïyk bedacht; daarom gingen we in die dagen
zoo vaak mogeiyk naar het nabygelegen stadje
aan de Elbe om te baden. Wü namen ons eten
mee en bleven den geheelen dag in de zwem
inrichting, waar een oude rivierschipper voor
zorgde, met wien wü dikke vrienden waren.
Natuuriyk was het door een loopplank afge
sloten bassin niet genoeg voor ons. Wü zwom
men den stroom over, lagen aan den overkant
tusschen het riet op het witte oeverzand en
lieten ons door de zon bruin branden; wü lie
pen wie weet hoe ver stroomopwaarts om ons
dan door den stroom te laten afdryven; wij
enterden de voorbijvarende sleepbooten of
huurden een van de primitieve roeibooten en
voeren langs den oever op ontdekkingstochten.
De oude liet ons begaan. Wat kon ons gebeu
ren; wy waren zekere zwemmers en goed ver
trouwd met het besturen van een boot.
Weet een van jullie wat dryfzand is? Nu,
dat is iets zeer fataals! Men vindt by rivieren
en juist by de Elbe zeer veei plaatsen,
die er even onschuldig uitzien als het veiligste
badstrand. Maar de geheele zandmassa is met
water doortrokken, een bodemlooze brei van
nat zand. Wie daar in raakt, is verloren; die
zakt weg, zinkt langzaam maar onhoudbaar,
wy wisten dat, de badmeester nad ons vaak
genoeg voor de gevaarlijke plaaUen gewaar
schuwd maar als men jong is, nietwaar.
Het is mij alsof het gisteren gebeurde. Een
stralend mooie zomerdag, wij waren met zijn
tweeën, myn vriend Hans F. en ik. De andere
jongens hadden allen wat anders te doen. De
een moest zyn familie gezelschap houden of
zyn vader helpen, de ander had met zijn vlam
van de dansles een afspraak. Hans en ik, wij
moesten zwemmen, het koste wat het wilde;
het weer was te verleidelük.
Hans was al een grootere jongen, een ge
spierde reus. Maar zwemmen kon hy niet
goed ik denk altyd, dat alle zwaargewich
ten niet goed kunnen zwemmen. Dus myn
vriend ging in de roeiboot met proviand en
bagage. Ik zwom er naast, deed allerlei gekke
dingen en gedroeg my zoo zorgeloos en uit
gelaten, alsof ik my op de promenade van onze
stad bevond en niet midden in een stroomen-
de en ruim zes meter diepe rivier. Hierby
waren we verder afgedreven dan gewooniyk.
aan den anderen oever wierp ik mij onaer het
verzamelen van mijn laatste krachten juist
nog voor den rivierdam in het stilstaande
water. Ik kon echter de boot niet meer be
reiken. Hans werd door den stroom meegesleept
en was bijna onmiddeliyk achter den grauwen
steenen dam verdwenen.
Ik was geheel uitgeput; ik verheugde er me
als een klein kind op, om me in het zachte
zand uit te strekken. Heel sloom waadde ik
door het ondiepe water, totdat ik met myn
borst tegen den bodem schuurde als een ge
strande walvisch. Toen trok ik mijn beenen
onder het lichaam 'en sprong vooruit. Ik kwam
niet ver, dadeiyk zakte ik tot aan de knieën
weg. Dryfzand! Wild spartelde ik om los
te komen, tevergeefs, ik stak reeds tot in de
heupen in het zand. De koude vochtige massa
woog als lood op myn ledematen. Hans
schreeuwde ik. Hans, kom toch, vlug. vlug!
Een vrooiyke juichkreet antwoordde van den
anderen kant van den dam; wat wist hy ervan,
hoe het hier met my stond.
Ik wilde niet sterven, neen, ik wilde niet!
De angst verdubbelde, verdrievoudigde m«n
jonge krachten. Ik wierp my uit alle macht
achteruit, om in het vrije water te komen
en zonk nog dieper, zonk tot aan mün okselhol
ten. Toen gaf ik het op. Ik legde me op mijn
rug met uitgespreide armen, om aan het zin
kende lichaam eenigen weerstand te bieden. En
riep mün vriend, jammerend, wanhopig. Nooit
zal ik dat vergeten, nog dikwyis heb ik het
in myn droomen beleefd. Ik was toch nog zoo
jong; voor me lag een heel leven. De wereld
was zoo schoon! Boven my welfde zich een
blauwe, wolkenloos stralende hemel; voor mij
schitterde het witte zand, lag een groene gor
del van wilgen- en elzenboschjes, verhieven
zich de kronen der eiken op de weiden langs
de Elbe voor my onbereikbaar een ver
zinkend land van beloften!
Hans had eindelük begrepen, dat er iets niet
in den haak was. Ik hoorde,, dat hy my toe
riep, om me goed te houden. Met moeite het
hoofd omwendend, zag ik hem naderby schie
ten; rechtop stond hy in de boot, met razende
snelheid ging zyn roeispaan door het water.
Nu was hü bij het eind van den dam daar
een verkeerde wending en de stroom sleepte
hem terug.
Ik bad niet, ik vloekte niet, ik huilde niet,
ik schreeuwde ook niet meer. Een grenzenlooze
treurigheid maakte zich van me meester. Dat
was nu mijn noodlot: langzaam, heel langzaam
zinken in dit koude vochtige graf. Met boven-
menschelijke
kracht had ik
gestreden tegen
het duistere ge- t\ r j 1
tevergeefs het I
was nu eenmaal
mün lot.
Ik verviel in een doffe lethargie. Als door een
nevel zag ik plotseling de boot opduiken, twee
meter van mij af knarste de boeg over het zand.
Hans maakte aanstalten om eruit te springen,
om naar mij toe te snellen. Dryfzand! Blü'f
erin, brulde ik met het laatste restje energie.
Toen sprong hy terug naar den achtersteven,
schoof het vaartuig vooruit, naar my toe! En
toen voelde ik den yzeren greep van zijn vuisten
om mijn schouders; wild trotseerde hij de af
grijselijke macht, die my omklemd hield. Het
was my, alsof ik uit elkaar gerukt werd, maar
heel langzaam, duim voor duim, werd ik eruit
getrokken. Reeds kon ik my omgooien om den
rand van de boot te grypen, mün krachten
met die van myn redder te vereenigen. Toen
ik in de boot lag, was ik totaal op
Bereid zyn is alles maar hoe kon zoo'n
kleine domme jongen bereid zijn om te ster
ven! Sedert dien is de dood vaak aan my voor-
by gegaan, ik heb de keeren niet geteld. Maar
geloof mij, nooit weer heb ik zoo iets onder
vonden als op dien eenen zomerdag in het
dryfzand der Elbe.
Dezer dagen verscheen bij de Landsdrukkerij
het derde verslag van de Rykscommissie van
Advies voor werkverruiming over het tydvak
van 1 Juli 1930 tot 1 November 1934. Aan dit
verslag is toegevoegd het thans ook officieel
gepubliceerde rapport inzake de reorganisatie
van het visscherijbedryf te IJmuiden, waar
uit wy in het begin van het jaar vele gegevens
publiceerden.
Tot een van de voornaamste terreinen, waar
op de activiteit van de commissie zich kon
richten, behoort in de eerste plaats de bevor
dering van het gebruik van producten der Ne-
derlandsche nyverheid. In het algemeen wordt
deze activiteit gedragen door de idee, dat de
ontwikkeling van de industrieele bedrijven
voor onze volkshuishouding in hooge ma co
noodzakelijk is. In ettelyke byeenkomsten heeft
men steeds weer gewezen op de nadeelen, ver
bonden aan het feit, dat zoowel de overheid
en de onder haar ressorteeren de instellingen,
alsmede particulieren, nog steeds, hetzy uit
sleur, hetzij uit onbekendheid, of vooroordeel,
bleven voortgaan meermalen opdrachten in net
buitenland te plaatsen, welke door de eigen
industrie op bevredigende wyze zouden kunnen
zyn uitgevoerd. In den loop der laatste jaren
heeft de opvatting om eigen industrie, indien
het mogelijk en juist is, boven buitenlandsche
te verkiezen, tengevolge van de economische
omstandigheden, aan beteekenis gewonnen.
De commissie ging over tot overleg tusschen
bepaalde ondernemingen als opdrachtgevers
eenerzyds en de producenten van bepaalde
voortbrengselen, welke voor die ondernemingen
noodig zijn. anderzyds. Het doel van dit over
leg is, zooveel mogelijk vast te stellen hoeveel
van bepaalde producten over een zekere perio
de benoodigd is, ten einde de producenten nier
van in staat te stellen hun productie hierop
beter in te richten en de gelegenheid hierdoor
te verkrijgen hun productiekosten te verlagen.
Aan de doorvoering van verschillende maat
regelen, die voor onze industrie van belang zyn,
zooals credietverstrekking, exportcredietgarantie,
subsidieverstrekkingen, en beschermende maat
regelen, heeft men blijkens het rapport met
meer en minder succes medegewerkt.
Maar moge de bevordering van het gebruik
van Nederlandsch fabrikaat, zoo ook de con*
tingenteeringen of een der overige hlerbo'-en
genoemde maatregelen voor vele ondernemingen
van groote beteekenis zijn geweest, zoo zullen
toch verscheidene takken van industrie, naar da
commissie meent, op den duur slechts kunnen
blijven bestaan, indien een reorganisatie in die
bedrijfstakken wordt doorgevoerd. Deze reor
ganisatie zal in de eerste plaats moeten bestaan
in het tot stand brengen van een samenwerking
tusschen de verschillende ondernemingen in den
zelfden tak van bedryf, waarby regelingen wor
den getroffen, onder meer aangaande de ver
deeling van de productie en de bepaling van de
pry zen van het product; uiteraard zal hiermede
vaak een rationalisatie in de afzonderlyke on
dernemingen gepaard moeten gaan. Bovendien
zullen verscheidene ondernemingen zich op de
plaats van op die voor den export moeten
productie voor de binnenlandsche markt, in
gaan instellen en daartoe eventueel de noodige
veranderingen in haar technische uitrusting
moeten aanbrengen.
Op grond van het bovenstaande heeft de com
missie. nadat zy uit enkele takken van bedrijf
verzoeken om bystand had ontvangen, en naar
haar oordeel afdoende hulp alleen door een re
organisatie zou kunnen worden verschaft, ge
meend te moeten bevorderen, dat tot zulk een
reorganisatie zou moeten worden overgegaan.
Van enkele dezer bemoeiingen geeft het rap
port een overzicht.
In grooten eenvoud toch mooi. Opnaai-
seltjes en versierseltjes zouden alles weer
bederven. Alleen maar eenige kleine wit
te ajour plooitjes aan de mouwen en lungs
de corsage-lynen en een ceintuur van heel,
heel zacht hemelsblauw."
«Zal ik er niet als een baby uitzien?"
,,Ja, maar dan als het mooiste kindje, dat
ooit door een schilder op doek gebracht Is.
Ben je nu klaar? Dan gaan we."
HOOFDSTUK III
HET BOORDEKNOOPJE VAN DEN PILOOT
Gwenna, wier jeugdig hartje altijd van ver-
Wachting klopte als zy dacht aan de nieuwe
kennissen, die zü op een feestje zou ontmoeten,
stelde nooit veel belang in de woningen, waar
die partytjes gegeven werden. Zy had den
leeftijd nog niet bereikt, waarop men by ken
nismaking eerst de omgeving critisch opneemt.
Ofschoon er een tikje te veel kunstvoor
werpen werden tentoongespreid, was de woning
der familie Smith smaakvol ingericht. Daar
heen zou Leslie dien avond haar vriendin bren
gen. om te dineeren. Voor Gwenna echter be-
teekende die woning niets meer, dan een
voudig de haardstede van een getrouwd paar
en de inrichting ervan beschouwde ze als min
der belangrijk.
Van het slanke, keurige dienstmeisje af, dat
hen over den dikken looper van de gang. ver
sierd met Fransche etsen, naar de ruime slaap
kamer bracht, waar zy hun sjaals konden
afleggen, tot het met ivoor ingelegde en van
een monogram voorziene poederdoosje toe, dat
op de tafel onder de groote commode stond,
beschouwde zij alles als vanzelf sprekend.
Trouwen leek haar als 'n saai postcriptum
aan het slot van een interessanten brief.
Waarom toch, dacht ze, moesten bijna alle
getrouwde menschen gezet zün? Gwenna kon
zich niet indenken, ooit gezet of dik te kunnen
zyn, zooals die getrouwde zuster van Leslie
Long, die op dit oogenblik de gasten ontving in
het ruime salon, waarheen ook de meisjes wer
den geleid. Door de geheele ontvangzaal, be
hangen met crème en goud, lag een zachte
gloed, verspreid door de staande lampen met
hun reusachtige, crinolinevormige kappen, ter
wijl men overal den zachten geur der bloemen
kon waarnemen.
Leslie Long nam een lelie uit een Venetiaan-
sche vaas, en wees er mee als met een cere
moniemeesters-staf naar Gwenna, die haar
volgde in het vrooiyk belichte, betooverend
mooie salon, gevuld met gasten.
Zij introduceerde: „Maudie, hier heb je de
remplagant! Taffy Williams, dit is je gast
vrouw!"
De gastvrouw was een meer corpulente editie
van Leslie, met waardige matronemanieren.
Haar goudbruine fluweelen „teagown" leek wel
in haast op het laatste oogenblik aangeschoten
(wat ook inderdaad het geval was) want
mevrouw Smith was moederlyk en ouderwetsch.
Toch was het meisjesachtige niet geheel in haar
uitgestorven, gelyk dit met zooveel gehuwde
dames gebeurt, en met welwillende, zachte
oogen keek ze naar Gwenna's cherubsxopje en
blank gewaad.
Mynheer Smith echter, met een lang, glad
geschoren gelaat en kaalhoofdig, zag GWenna
minder hartelyk aan. Inderdaad, om de waar
heid te zeggen, mopperde "hu in zichzelf over
de afwezigheid van de intelligente jonge vrouw
van de poëtenclub, wier plaats werd ingenomen
door de onbenullige bakvisch (zijn oordeel
over Gwenna Williams). Wat Gwenna betreft,
deze kaalhoofdige gehuwde patriarch van 45
jaar bestond zoo goed als niet voor haar. Zij
gevoelde zich zenuwachtig, huiverig en keek
tersluiks naar de andere gasten, die zich in
haar nabyheid rondom den ruimen, met bloe
men versierden haard hadden geschaard. Een
mooi vrouwtje in rose jurk en twee heeren
van ongeveer dertigjarigen leeftyd (waarvan
de een corpulent, met een monocle, zwarte
stropdas en een lok bruin haar, dat als een
bakkebaardje over zyn wang hing) kwamen
op Leslie toe. Gwenna hoorde hem op Hee
menden, by na fluitenden toon zeggen: „Nu,
probeer maar niet te doen, of we elkaar nooit
eerder ontmoet hebben. Weet je nog wel, dat
je my dien laatsten dans ontroofd hebt?"
Hier werd hü onderbroken door het dienst
meisje, dat de deur openend, een nieuw aan
gekomen bezoeker aankondigde....
Gwenna, die zich schuchter terughield,
hoorde de gastvrouw zeggen: „We hadden by na
niet durven hopen, dat u ons met een bezoek
zou vereerenwe weten, dat u by na met
invitaties belegerd wordt
„O jé! Deze menschen schynen allen erg
voornaam te zijn," dacht het Welsche meisje
vluchtig. ,,Ik geloof, dat het beter zou geweest
zyn, als Leslie die cerise fluweelen strooken
maar aan myn jurk gelaten had." Meteen
gluurde ze rondom zich heen, om den nabij-
zynden spiegel te ontdekken, die zich boven
den met geel brocaat overtrokken empire divan
bevond. Een weinig van streek gebracht wendde
zy haar bruine oogen af van al die vreemde
gezichten. In het ovaal van vergulde bladeren
zag zü haar beeld als in een ïyst. zy zag er
erg jong en klein uit met die cherubskrullen
en die zachte, blanke baby-kleeding met het
hemelsblauwe ceintuur; maar toch mooi en
lief, tenminste dat hoopte zy
Daar weerkaatste zich plotseling in den spie
gel een ander gezicht, een gezicht, dat zü voor
het eerst in haar leven aanschouwde.
Boven het weerspiegeld beeld zag zy de reflec
tie van een jongeman met fynbe3neden ge
laatstrekken, zyn blanke huid een weinig ge
bruind door de zon en het blonde hoofd iets
achterover gebogen; zün oogen, o die vreemde
oogen. keken recht in de hare. Het waren hel
dere, blauwe ruimtetartende oogen met iets
eigenaardigs, dat Gwenna niet thuis wist te
brengen, doch haar vaag deed denken aan
zeemans-oogen.Het waren oogen, die hel
derheid en kleur schenen te hebben verkr egen
door het lange turen naar den verren horizon.
En nu waren die doordringende blikken als een
paar zoeklichten gericht op de oogen van bet
verbaasde, ontvankeiyke meisje vóór den
spiegel....
Wie kon het zün? Voordat Gwenna zich om
keerde naar dezen vreemdeling met de avon-
tuurlyke, heldere hemelsblauwe oogen, die de
op haar afkomende gastvrouw gevolgd was,
scheen zün starende blik haar vast te houden,
zooals de eene hand de andere, voor langer dan
een minuutNaderhand bekende zij zich
zelf, dat het niet een minuut, maar wel een
eeuw scheen, voordat hy haar met zyn oogen
losliet. Toen keerde zy zich tot haar gast
vrouw, die haar vroeg: „Wilt u even kennis
maken met mynheer...." (den naam ken zy in
haar verwarring niet vatten.)
„Een pracht van een man!" was de eerste
spontane en ongekunstelde indruk van het
jonge meisje. Meteen dacht ze: ,,0, als deze mün
tafelheer is, dan ben ik bly!"
En hij was het, die haar naar de eetzaal
geleidde: want mijnheer Smith bood zyn arm
aan het mooie vrouwtje, wier naam, zoover het
Gwenna betrof, „mevrouw Rcsekleur" bleef,
terwyi haar echtgenoot mevrouw Smith op
sleeptouw nam. De man met het bakkebaardje,
die, indien hy wat magerder geweest was, zeker
veel geleken zou hebben op het portret van
Chopin, was in een levendig en opgewekt ge
sprek gewikkeld met Leslie, terwill ze allen
naar beneden gingen.
Gwenna, die, zooals bekend, den blauwoog!-
gen jongeman tot tafelgenoot had, en er eerst
zoo biy om was, veranderde byna van opinie
reeds vóór ze den derden lepel bouillonsoep
had gebruikt.
Het scheen, dat de Jongeman, wiens naam
ze niet had kunnen verstaan, niet zoo'n erge
„prachtkerel" was; wel niet het tegenoverge
stelde, maar.... hy leek wel wat dom! Er
scheen niets in te zitten! Hü zat gewoon met
z'n mond vol tanden! Of anders was hy ver
strooid en afgetrokken en dat is al even erg in
gezelschap, of nog erger, want het ts onbe
leefd.
Gwenna keek oplettend naar alles, wat op
de mooie ronde tafel te vinden was, naar do
lichten die fonkelden onder de reusachtige
parasol van rose zyde, en genoot intens van de
keurig gearrangeerde bloemen, het tafelzilver,
de fijn geslepen glazen, die heerlyke choco
laatjes in gekartelde schaaltjes en de kleine
porceleinen katjes, die als menuhouders dien
den. Ietwat verbluft, maar toch aangenaam
opgewonden door al het geglinster voor haar
oogen en het onderdrukte gezoem, dat in haar
ooren klonk, keek zy tersluiks naar Leslie (die
't ondeugen ft was, als zy zich op haar best
voor deed, zooals nu) en ze gevoelde dat het
een gezellige avond zou zün, behal.'e als naar
tafelgenoot zoo stilzwygend en styf bleef.
(Wordt vervolgd)'