!IN
EN OM HAARLEM j
Is Venetië mooier dan Amsterdam?
Schiphol en het Lido nog slechts
5 uur van elkaar
Evolutie als probleem
Uit den Gemeenteraad
VEEL OVEREENKOMST;
VEEL VERSCHIL
Het raadsel der Levende
Natuur
DONDERDAG 9 MEI 1935
IHS
Indrukken vanuit de
lucht
S ri e'
Met
RONDOM FLORA
TE HEEMSTEDE STOPPEN
MEER TREINEN
Belangrijk voor forensen
Pensioenfonds N. Z. H. T. M.
Nieuwe brug nabij Wormerveer
Het water als beslissende factor in
beider gansch eigen
schoonheid
Een groot raadsel
Achtervoetskelet van het paard (rechts)
en zijn voorhistorische verwanten, ten
onrechte als stamreeks voorgesteld.
.M: I f;
Fragile stad
De rol van den loswal
Hllui>>i>mimmiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiii£
llull|nillwniuwiiiiiiiiuiiuillUBIIIliliiluilliiluiillllluiuuilluiluifliillllillliiiiillluinmiliiliMliiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiilliillliili5
®.chWtuurW(
elyk
flryt
"'v°nden
De attentie van den burgemeester om met
«enige woorden de nagedachtenis van den
der 6en dezer dagen overleden oud-wethou-
•öa !atl IIaarlem. den heer L. Modoo, te eeren,
Mod 6 6611 symPatWekeii indruk. De heer
staWas in zijn tijd een gevierd man in onze
jjjn' ftlaar vijftien jaar waren voldoende om
Verg*erlc en zÜn persoon bijna geheel te doen
heici 6n ^aaraan is de overstelpende hoeveel-
d 2enuwscho'!;kende gebeurtenissen, waarvan
fl«ch S aan ge*ui^e ziJn' zeker niet vreemd,
Aatl Weinigen is de juistheid van het
oord, dat alle aardsche glorie voor-
aatl 200 scherp en zoo snel bewaarheid als
buj. etn- De voorzitter deed er goed aan, de
riJ n°g even aan zijn verdiensten te her-
De
e6 (ieagenda bevatte weinig belangrijke punten
Set faaCi ileeft er zich vlug doorgewerkt.
Vo°rstel van B. en W. om aan particulie-
*aar°nCeSSie te verleenen voor radio-distributie,
°Ver in de vorige zitting de stemmen staak-
«tpl*er<i tllans aangenomen met 22 tegen 16
"Unen r.
d;e - -br schijnen veel gegadigden te zijn,
kansje willen wagen met de distributie,
aails^'let blijft een riskant bedrijf om, nu het
affen van eigen radio-toestellen zoo ge-
is en nieuwe vindingen aan de orde
dag zijn, geld in een radio-distributie-
te steken. Toch is de door den raad
flat n °Pi°ssing te verkiezen boven de kans,
vef% elk huizencomplex radio-centrales zouden
recte n hit zou gebeurd zijn, want de di-
Van de P'T,T- had zijn voornemen te
tiej. a g«geven, bijaldien die raad zelf
biJatl''ege'end zou optreden, zulke wilde distri-
11 i® erkennen.
^handeling van de gemeentebegroo-
*ootste de raad in de maand Januari een
"Ui v 61 Van hen heer Castricum aangenomen
faken- an ahéén het juiste waterverbruik in
Hijy g te brengen en niet meer een verplicht
Öe 111 te stellen van zes kubieke meter in
te. baanden. Dit besluit was echter tot nu
door t>
Castri 6n W' niet uitgevoerd en de heer
tihgetl heeft zich daar in vorige raadszit-
dat g Zeer boos over gemaakt. Het bleek nu,
der v en het met het oog op de belangen
otri( gezondheid niet verantwoord achtten
den Zorider nadere voorlichting te geven aan
feu het verplichte minimum af te schaf-
Wi er water is voor de bevolking een le-
waarvan het gebruik in het be-
^er volksgezondheid moet worden bevor-
fou er^schaffing van het verplichte minimum
^t toe leiden, dat de menschen zoo
br^ hogelijk leidingwater zouden gaan ge-
Bovendien, aldus B. en W., vereen-
biet rt 01611 ten onrechte de kleine verbruikers
fle e bfinst draagkrachtigen. Het zijn vooral
€en"onende personen en de zeer kleine
en- die er van zouden kunnen profiteeren.
'fl g leek het B. en W. daarom om voortaan
het t allen. waarin de beperkte omvang van
i» Zln- alsmede de ouderdom der gezinsleden,
a. erband
i(Jing
met de gezinsinkomsten daartoe
'fleter g Seven, het minimum op drie kub.
1® bepalen. Doch elk geval zal dan door
Xxr
u worden beoordeeld. Op die manier
het idee
van den heer Castricum om den
kof^ hnancieel-draagkrachtigen tegemoet te
^6ler worden bereikt, meenden zij. Daar-
bilden zij de gedachte, ontvrouwd door
op 6er Groenendaal, overnemen, neerkomend
ip Verrekening van eventueele verschillen
gebruik tusschen de vier kwartalen on-
öe h
eer Castricum protesteerde nogmaals te-
den
gang van zaken en wees op den toe-
'n vele gezinnen, waar ternauwernood
ora water te kunnen gebruiken. Het
steeL Van den heer Castricum leek ons niet
V^ena-B- en W. toch hadden medege
sel; zij bereid waren de gevallen op zich
^bts bekijken' Met een algemeen besluit om
êep ket gebruikte water in rekening te bren-
de heer Castricum de nooddruftige
"«Ze 611 'het, tenzij hij goed zou vinden, dat
Sopq eezihnen dan maar geen duindrinkwater
b.," gebruiken.
tri
b)eercj 85 dan ook niet te verwonderen, dat de
v erheid den gedachtengang van B. en W.
«Oo,. 8 eens extra en klemmend onderstreept
op (j^611 heer Van Liemt volkomen deelde
«tg heer Castricum zag dan ook zijn motie
flitjj, ttlinimum-watergebruik af te schaffen,
v0or al verworpen met slechts vijf stemmen
he
VesMging van een nieuwe bioscoop aan de
'«aan - -
'tect
«tcj)^aan kwam weer aan de orde doordat de
een nieuw plan had ingediend. Het
-<s ^hezen keer niet zooveel tijd van den raad
vorige maal en na een vrij korte dis-
tlot» Werd zonder hoofdelijke stemming be-
n h
h«g at tot den bouw toestemming zal wor-
Ve^^^ven als de bouwplannen aan de bouw-
ening voldoen.
be
flgg^jg r Klein Schiphorst kreeg een open
Ojw6 van den waarnemend wethouder van
«gfy ,are Werken, den heer van Liemt, naar
bg, nS van zijn bemoeiingen inzake de ver
kor 118 Van den Ziilweg voorbij het viaduct,
ejg 2lJn toedoen hebben 60 pCt. van de grond-
'en zich bereid verklaard om gratis ter-
rein af te staan voor de verbreeding en verbe
tering. Dat is een mooi voordeel voor de ge
meente. Met een warm applaus stemde de raad
met de lofprijzing van den wethouder in. De heer
van Liemt sprak de hoop uit, dat ook de an
dere 40 pCt. van de grondeigenaren spoedig
zullen volgen en aan het adres van een aantal
Zijlweg-bewoners om de verbreeding van den
Zijlweg maar liever achterwege te laten, schonk
de raad na het levendig pleidooi van den wet
houder geen aandacht meer.
De heer Westerveld, die zich na het verschei
den van den heer Joosten klaarblijkelijk zoo'n
beetje als de financieele specialiteit van de
socialistische raadsfractie gaat opwerpen, is
tot nu toe niet bijster gelukkig geweest met zijn
op- en aanmerkingen.
Gisterenmiddag verweet hij den wethouder
van financiën, dat de socialistische raadsleden
niet op de hoogte zijn van wat erin de
Wet van 4 Maart 1935 staat. Alsof de wethouder
dat helpen kon! Op het voorbeeld van Amster
dam wilde de heer Westerveld ook Haarlem in
de eerste klasse indeelen voor wat de Gemeente
fondsbelasting betreft. De heer Roodenburg
maakte hem duidelijk, dat Amsterdam zich die
weelde kon veroorloven, omdat er voor de
hoofdstad een uitzondering is gemaakt in de
wet, maar dat het Haarlem ƒ125.000 aan in
komsten zou kosten. Bovendien was die kwestie
reeds bekeken bij de behandeling van de Ge-
meentebegrooting. De heer Westerveld zat met
het antwoord een beetje verlegen en stamelde
zooiets van: dan zal onze fractie zich beraden
wat haar te doen staat. De wethouder had kun
nen herhalen: dat had u bij de behandeling van
de gemeentebegrooting moeten doen.
^nfarecorps „Excelsior" geeft Zaterdag
•V °hcert op de bloemententoonstelling „Flo-
IWp heemstede van half vier tot half zes. Het
VSmaia luidt:
'ora, Marsch van Reinier van 't Hof, op
5, Ara gen aan het Uitv. Comité.
3 j flhcaise, Ouv. van Renaud.
r8- Fiancée de Korrigan, Fant. van O.
4 ~°quette.
5. j31 Golfe de Naples, Wals van E. Larue.
6 freundestreu, Marsch van Blankenburg.
1. p orentinermarsch van J. Fucik.
Cortège de Fleurs, van E. wandeleer.
9 £a Trouvère, van M. J. H. Kessels.
^armen Sylva, van Ivanovici arr. Beckling.
Lionel Bogey. Marsch van Kenneth Alford.
Namens de afdeeling Haarlem heeft het hoofd
bestuur van den Algemeenen Bond van Forensen
eenigen tijd geleden weer het verzoek tot de
Spoorwegen gericht om meer treinen te laten
stoppen aan de halte HeemstedeAerdenhout,
daar er b.v. in de richting naar Den Haag tus
schen 7.39 en 9.39 geen trein stopt, terwijl men
ook vanuit Amsterdam tusschen 16 02 en 17.25
geen trein kan nemen, die daar ophoudt.
Vooral nu gedurende de Flora-tentoonstelling
veel treinen te HeemstedeAerdenhout stop
pen (23 uit de richting Leiden tegen normaal
14 en 27 komende van Haarlem tegen normaal
slechts 18) waren wij van meening dat wel met
kans op gunstig resultaat kon worden aange
drongen om eenige van deze extra-stoppingen
te bestendigen.
Tot ons genoegen, aldus „De Forens", deelt
men ons nu mede, dat met ingang van de nieu
we dienstregeling bij wijze van proef de volgende
treinen ook te HeemstedeAerdenhout zullen
stoppen
Amsterdam vertr. 13.15 (H.-Aerdenhout aank.
13.36) (alleen Zaterdags)
Amsterdam vertr. 17.00 (H.-Aerdenhout aank.
17.21) (alleen werkdagen)
Amsterdam vertr. 19.15 (H.-Aerdenhout aank.
19.36)
Amsterdam vertr. 20.45 (H.-Aerdenhout aank.
31.06)
Voorts is er een trein bijgekomen:
van Den Haag om 17.09 en van H.-Aerdenhout
17.38 naar Haarlem en Amsterdam.
Deze meerdere stoppingen zijn belangrijke
verbeteringen van het verkeer en representeeren
faciliteiten, welke de bewoners van Aerdenhout
c.a. en Heemstede N. en N W. ongetwijfeld zul
len waardeeren.
Aan het jaarverslag 1934 van bovengenoemd
fonds ontleenen wij het volgende:
Wegens invaliditeit werden gepensionneerd 6
ambtenaren (x) en 41 beambten (x); wegens
ouderdom 1 ambtenaar en 1 beambte; wegens
overlijden van den echtgenoot 5 weduwen en
4 weezen.
In 1934 bereikten 2 pensioentrekkende weezen
den 18-jarigen leeftijd, waardoor eene vermin
dering van het pensioenbedrag plaats had.
In 1934 zijn overleden: 2 gepensionneerde
ambtenaren en 4 gepensionneerde beambten,
terwijl 1 weduwe hertrouwde.
(x) Aan de tijdelijke wijziging van het Re
glement van het Pensioenfonds, n.l. pensionnee-
ring na het bereiken van den 60-jarigen leeftijd
in geval van gedeeltelijke invaliditeit, moet de
toename van het aantal pensionneeringen „we
gens invaliditeit" worden toegeschreven.
Het aantal leden op 31 December was 914
(894); aantal gepensionneerde leden op 31 De
cember 114 (71); aantal gepensionneerde we
duwen 114 (71); aantal gepensionneerde weezen
28 (26); bedrag der uitgekeerde pensioenen
103.257.31 71.195); bedrag der geïnde pre-
miën 160.617.64 142.342); bedrag der ande
re inkomsten 188.730.88 149.544); kapitaal
van het fonds op 31 Dec. 1934 2.941.816.79)4
2.721.881). De tusschen haakjes geplaatste
cijfers zijn die van 1933.
Het Provinciaal Bestuur van Noordholland
heeft aanbesteed:
Het maken van een vaste brug in beton en
metselwerk met een dagwijdte van 4.60 meter
nabij de schutsluis „De Noordsche balk" in de
gemeente Wormerveer met bijkomende werken.
Ingekomen waren 21 biljetten.
Laagste inschrijf ster: N.V. Betonindustrie
„Vobi" te Vinkeveen voor f 13.880.
De Campanile, het teekenend opstijgpunt
van de oude Dogenstad
(Van onzen redacteur)
Om vandaag nog Venetië te ont
dekken ware een dwaasheid. Wan
neer men op het San Marco-plein
de duiven voert en zich daarbij
hetgeen niet nieuw is laat ver
eeuwigen, om straks zijn vrienden
en magen te overbluffen, kan men
er steeds verzekerd van zijn tusschen
het zangerig Italiaansch rondom ver
trouwde vaderlandsche klanken op
te vangen. Wellicht zijn er tal van
Nederlanders, die Venetië beter
kennen dan Amsterdam, zoodat een
reis daarheen volstrekt geen ont
dekkingsreis behoeft te worden.
Maar wanneer men, zooals wij,
in een klein gezelschap van vier
journalisten, als eerste Nederlanders,
vliegt in regelmatCgen dienst van
Amsterdam naar Milaan en van
Milaan naar Venetië, dan wordt
zoo'n reis weer iets heel bijzonders,
dan verdient Venetië nog geen
vijf uur vliegen meer van Amster
dam opnieuw de aandacht.
Stellig wordt het dan belangwekkend of er
mooiere duiven vliegen om den Westertoren
dan rond de Campanie, of er meer bruggen
liggen over de kanalen dan over onze grachten,
of men beter kan koopen in de Kalverstraat
dan in de Merceria del Capitello, eindelijk: of
de sfeer der Lagunenstad kan vergeleken wor
den met de sfeer van het oude Amsterdam,
dat wel eens terecht of ten onrechte
wordt genoemd het „Venetië van het Noorden."
Juist voor een Amsterdamschen journa
list had de uitnoodiging van de Avio Linee
Italiane, om in aansluiting op de lucht
reis Schiphol-Frankfort-Milaan, door te
vliegen voor een één-daagsch bezoek naar
Venetië een groote bekoring. De geboren
Amsterdammer voelt een zwak voor Ve
netië, een nieuwsgierige belangstelling,
vermengd met eenigen naijver, omdat het
z.i. toch even goed „Amsterdam van het
Zuiden" had kunnen zijn. En hij reist er
heen bij voorbaat in staat van verweer,
indien de vergelijking toch eens in het na
deel van z ij n stad zou kunnen uitvallen.
Anderhalf uur vliegt men van Milaan naar
Venetië en het is een na alle F 36 en
Douglas-ervaring alweer genoeglijk-ouder-
wetsche F 7, die er den dienst ouderhoudt.
Onbewegelijk ligt het toestel in de wolken-
looze Italiaansche lucht. Nauw merkbaar dei
nen de beschermend-gestrekte vleugel-einden,
waaronder de zoemende motoren te trillen
hangen. De vlucht gaat over de wijde, vrucht
bare Po-vlakte met haar mozaiek van bruine
akkers en groen bouwland, haar natte rijst
velden, blinkend in de zon. De rivieren slin
geren er zich doorheen in fantastische win
dingen, telkenmale gekruist door krijtwitte
wegen, waarlangs donkere cypressen als naal
den in den bodem staan geprikt.
Naar het Noorden rijzen wazig-blauw de ber
gen, die Oostwaarts geleidelijk onze route na
deren, overgaand® in bronsgroene kleuren,
waarachter heel ver weg de zon blinkt op de
eeuwige sneeuw der hoogste toppen. Wij pas-
seeren het Lago d'Iseo, een blauwe vlek tus
schen de uitloopers der Alpen en zien dan
Brescia, fonkelend rood en wit tegen den berg-
voet, met een enkelen koepel als teekenend
opstijgpunt. Opmerkelijk is het, hoe de bebou
wing zich bij voorkeur legert tegen de berg
hellingen, waar de dorpen als confetti liggen
uitgestrooid: de typische Italiaansche huizen
met hun bladderende Witte muren en lage
roestige daken. Elk dorp heeft zijn klokke-
toren en zijn ommuurd Campo Santo.
Diep-blauw met paarse en groene vlekken,
als op een prentbriefkaart, glijdt het Garda
Meer onder ons weg. Een klein rood water
vliegtuigje ligt aan de kust. Verona volgt nu,
een egale huizenzee om de zich S-vormig bui
gende Etsch, met middein als een kleine grijze
schelp het Romeinsch amphitheater.
De Etsch of Adige houdt ons nog eenigen
tijd gezelschap tot zij Zuidwaarts afbuigt en
het Bérici-gebergte zijn koppen opsteekt. Tot
hoog tegen de hellingen kruipen vanuit de
dalen de akkers omhoog en als men zoo rond
ziet over het landschap dan moet men er
kennen, dat het menschdom, sinds de aarde
woest was en leeg, er toch ijverig heeft rond
gescharreld.
Voorbij Padua, waar de Dom een merkwaar
dige samenscholing is van grijze koepels, pas-
seeren wij nog het landgoed Stra met de ver
bleekte herinnering aan het samenzijn van
Hitler en Mussolini, de benedenloop van de
Brenta, waarlangs hoogerop eens het krijgs
rumoer daverde en eindelijk blinkt wazig-blauw
aan den einder de zee, de Adria.
Duidelijk is de ligging der oude Dogen-
stad te onderkennen op de eilandjes in de
Laguna Veneta, van de zee afgesloten door
de langgerekte landtong de Littorale di
Lido. De groote autoweg, die sinds kort
Venetië met het vasteland verbindt, ligt
liniaalstrak tusschen stad en land. Het
water rondom steekt vol bakens en een trits
hoogspanningsmasten is er dwars overheen
gebouwd.
Terwijl de motoren minder toeren draaien,
het vliegtuig langzaam daalt en wij naarstig
den hoogeren luchtdruk uit onze ooren weg
slikken, groeit onder de oogen het beeld van
de stad, een groote gelijkvormigheid van huizen
en daken, met daartusschen als groene voren
de kanalen. De Campanile, het Dogenpaleis, de
San Marco, zijn onmiddellijk te herkennen. Uit
de lucht lijkt het, of een meester-suikerbakker
de broze, witte bouwwerken heeft gewrocht.
Dan daalt het vliegtuig laag over zijn schaduw
op de rimpelgolven der Lagune, naar 't vliegveld
van Lido, niet ver van het wereldberoemde
strand, dat, thans nog verlaten, wordt bespoeld
door de wit-gerafelde golven der blauwe Adria.
Het laatste wat de blik vangt zijn donker af-
Wie het opneemt tegen de gangbare bio
logische evolutie-leer moet zich wel voe
len als een eenzame Don-Quichote. De
leer, dat de planten- en dierenwereld zich uit
lagere oervormen heeft ontwikkeld, is naar de
meening van verreweg de meesten onomstoote-
lfjk vastgesteld en zij wordt zelfs als grondslag
beschouwd van heel het plant- en dierkundig
denken.
Niet, dat de evolutieleer zoo bijster veel ver
klaart. Als ik de opmerking maak: hoe komt de
ekster toch aan haar bonte pak en aan de snit
van haar vleugels en staart, dan word ik weinig
wijzer met het antwoord, dat zij een spruit is
van den stam der kraaiachtigen. Inderdaad, de
ekster heeft onmiskenbaar punten van vergelij
king met deze zwarte gezellen, maar de ver
schillen zijn toch typisch en opvallend genoeg
om haar niet kraai maar ekster te noemen. Dat
zij zou afstammen van een minder in het oog
loopenden voorvader, maakt het optreden van
haar ekstervoorkomen niet begrijpelijker. Inte
gendeel, er is geen enkele reden te zien, waarom
een soort kraai haar vleugels zou hebben inge
kort en haar staart verlengd, met het resultaat,
dat zij de onzekere vlucht zou krijgen van een
ekster. Hoe overigens de witte versiering zoo
bevallig op het zwarte lijf in den loop der stam
geschiedenis is terechtgekomen, is heelemaal een
raadsel. Evenmin verklaart afstamming, waar
om de ekster een dak bouwt boven haar nest,
terwijl de kraaien dat niet doen: afstamming
verklaart juist gelijkheden. Het zou een totale
omkeering van het begrip zijn, er nieuwe eigen
schappen mee te willen ophelderen. Dit lukt dan
ook op geen enkel punt. En toch is het eigen
aardige van de natuur, dat ieder dier zich door
nieuwe eigenschappen van andere onderscheidt.
Van een door onderlinge afstamming ontstane
natuur zouden wij deze fantastische gevarieerd
heid niet verwachten. Eenige practische aan
passingen zouden we nog kunnen plaatsen, maar
waaraan is in 's hemelsnaam het wit-zwarte
vederkleed van onze ekster aangepast of de
buitensporige lengte van haar middelste staart-
pennen?
De onuitputtelijke rijkdom van de levende
natuur vindt in de evolutieleer al een heel poo-
vere verklaring. Het is de poovere mentaliteit
van de geleerden uit de 19e eeuw, zonder zin
voor het willekeurige en artistieke, zonder begrip
ook voor ware oorzakelijkheid, die met deze
verklaring genoegen heeft genomen. Zij waren
tot deze quasi al-verklaring geneigd op grond
van een onrijpe physico-chemische mentaliteit,
die van de heele wereld een simpele machinerie
dacht te kunnen maken.
Ook in de tegenwoordige evolutie-opvattingen
valt de erfenis der 19e eeuw niet te miskennen.
Er is twijfel gerezen tegen ieder punt van elke
evolutie-theorie afzonderlijk, maar de heele
afstammingsconstructie vond men te mooi om af
te breken. Het gaat den modernen denker ten
slotte ook niet meer om de preciese ontwikke
ling van hagedis tot vogel of van salamander
tot zoogdier. Het gaat er voor hem om, dat de
wereld met de evolutie-leer geplaatst is op een
nieuwen grondslag. In de oude Christelijke we
reld werd het lagere afgemeten naar het hoo-
gere. De mensch zocht en vond er zijn normen
in God. In de nieuwe biologische wereld is het
anders. Daar vinden de hoogere levensvormen
hun verklaring in de lagere. De mensch hoeft
niet meer omhoog te zien om zijn bestemming
te vernemen. Hij kijkt omlaag, terug naar de
dieren waaruit hij is voortgesproten. In de wet
ten van het natuurlijk leven zoekt hij zijn eigen
regel en wet.
Nu weten wij heel goed, dat deze overwegin
gen nooit een reden kunnen zijn om een natuur
beschouwing, die op feiten berust, te verwerpen.
Moge zij al oogenschijnlijk een houvast bieden
aan hen, die het Christelijk fundament aan ons
menschelijk leven willen ontnemen, we kunnqp
dit wijten aan den betreurenswaardigen stand
van onze wijsbegeerte, die het vele nieuwe niet
heeft weten te verwerken. Wij mogen blijven ho
pen op een komende synthese. Een nieuwe
Thomas zou er volgens sommigen moeten op
staan om orde te brengen in den filosofischen
chaos en een nieuw systeem te bouwen, waarin
alle tegendeelen worden verzoend.
In afwachting van dezen wereldleeraar doen
wfj goed, de.feiten, waarop de evolutieleer berust,
zoo scherp mogelijk in het oog te vatten. Wij
moeten er ons voor wachten interpretaties over
te nemen, die afkomstig zijn van vroegere gene
raties van evolutionisten. Wij moeten de feiten
losmaken uit die oude uitleggingen, welke voort
kwamen uit een geestesgesteldheid, die de onze
niet meer hoeft te zijn.
Daar is allereerst de Palaeontologie; die ons
openbaart welke levende wezens er in vorige
aardperioden hebben geleefd.
Het groote feit, dat de Palaeontologie ons
leert, is dat de vroeger levende plant- en dier
soorten naast elkaar stonden juist als de tegen
woordige. Daarneven leert zij ons, dat niet alle
soorten gelijktijdig zijn verschenen, maar in een
volgorde, die in grove trekken overeenkomt met
onze klassificatie van „lager" naar „hooger".
Dus na de Protisten eerst Weekdieren en
Schaaldieren, later de visschen en dgn in volg
orde de amphibieën, reptielen, vogels en zoog
dieren. Oppervlakkig beschouwd, kan deze opvol
ging zeker een afstamming suggereeren. Het is
of inderdaad de visschen zich gaandeweg hebben
omgevormd tot tweeslachtige dieren, „aange
past" bij een half landleven. Het lijkt wel of de
reptielen, niet tevreden met een overigens ge
slaagd landleven, veeren hebben aangeschoten
om te gaan vliegen als vogels. Er is een reptiel
gevonden, dat vloog als een vleermuis en een
vogel met een getanden bek als een hagedis.
Dat alles is heel suggestief, maar met dat al
was een Pterodactylus nog lang geen Archae-
opterix. Het onderscheid blijft te ingrijpend,
dan dat de een de ander langs den gewonen
weg als telg ter wereld kan hebben gebracht.
In vele boeken prijkt wat dan heet de stam
reeks van het paard. Ook heel suggestief. In
werkelijkheid is het een vergelijkend anatomi
sche reeks van de achterste ledematen van met
het paard verwante viervoeters. De dieren, die
de bezitters van deze ledematen waren, vormen
in geen geval een stamboom. Immers als we
hun gebit bekijken, dan moet de volgorde heel
anders zijn. Hiermee is de mooiste van alle Pa-
laeontologische stamreeksen gevallen. Trouwens
bij kritische beschouwing zouden zij nooit zijn
opgesteld.
Het is een groot raadsel, dat de natuur ons
opgeeft. Eenerzijds geeft zij ons in het alge
meen een opeenvolging te zien in het optreden
van planten en dieren, welke een onderlinge
afstamming suggereert, anderzijds weigert zij
ons elke feitelijke stamreeks. Geen twee planten
of dieren laat zij ons zien, waarvan we kunnen
zeggen: kijk, deze is nu van die afgestamd. Wij
zijn wel overtuigd, dat een leeuw niet van een
tijger afstamt, en ook niet van een huiskat.
Evenmin wordt aangenomen, dat hij afstamt
van den uitgestorven holenleeuw, en ook niet
van den sabeltijger. Maar waar stamt hij dan
wèl van af? Het is makkelijk om in abstracto
organen van elkaar af te leiden, zooals de verge
lijkende ontleedkunde doet of klassen en groe
pen met elkaar in verband te brengen, maar in
de natuur kennen we enkel levende dieren en
planten, die elk een gesloten eenheid vormen.
In het complex van hun bouw en nog meer
van hun levenswijze spotten zij met alle aflei
ding van andere! Ieder dier is op onvergelij
kelijke wijze zichzelf tot in de fijnste trekken
van zijn voorkomen en karakter. Dit waarne
mingsfeit, dat het uitgangspunt moest zijn van
ons wetenschappelijk denken, is door de negen
tiende-eeuwsche evolutionisten uit het oog ver
loren.
Indien de Palaeontologie ons al een evolutie
suggereert, den gang dier ontwikkeling houdt
zij voor ons verborgen. Zij doet dat zoo konse-
kwent, dat het ons te denken moet geven.
Trouwens de vergelijkende anatomie, die als
haar bondgenoote wordt te hulp geroepen, ge
draagt zich niet anders. Ook hier een algemeene
suggestie van afstamming, wegens de treffende
overeenkomst in groote lijnen van de dierlijke
organen. Daarentegen een groote verwarring,
waar het geldt de verschillende groepen van
het dierenrijk bij elkaar aan te sluiten en een
totaal fiasco, waar het geldt, twee diersoorten
uit elkaar af te leiden. Tenslotte hebben we
dan toch met de dieren zelf te doen en niet
met schema's!
Schrijver dezes meent dan ook, dat er reden
is om de ons overgeleverde opvatting omtrent de
evolutie te herzien op grond van de volgende
feiten:
le. Er z;jn geen twee soorten de facto
bekend, ook niet palaeontologisch, waarvan
wordt aangenomen, dat ze rechtstreeks van
elkaar afstammen.
2e. Het is een onbiologische opvatting, die
dan ook door geen enkele vondst bevestigd
wordt, dat er soorten bestaan hebben, die
ongespecialiseerd waren, en zoodoende
geschikt als uitgangspunten of schakels van
evolutie.
3e. Willen we toch een evolutie aannemen,
dan moet dit er een zijn, waarbh o n g e 1 ij k-
soortige wezens, met een heel ander com
plex van eigenschappen, uit elkaar zijn voortge
komen. De Mutaties van De Vries en Morgan
brengen ons niet, wat op een dergelijk ingrijpend
nieuw-optreden lijkt. De theorie der dubbele
cephalisatie zou hier een nieuw perspectief kun
nen openen. Alleen vraagt men zich af, of op dit
verrassende verschijnen van geheel nieuwe we
zens nog wel het woord evolutie van toepassing
is. Dit immers sluit een geleidelijkheid in.
Indien wij den term „evolutie" al willen aan
houden, dan dienen we er een nieuwen inhoud
aan te geven. In ieder geval mogen we er ons
wel van bewust zijn, dat het voorzichtig is niet
te spreken van de evolutie als feit, maar als
probleem, L. BIJLMER.
Venetiaansch waterbeeld. De boog op den
voorgrond is van de „Brug der Zuchten
geteekende sprietzeilen van enkele visscheis-
pinken, die rustig dobberen buiten op zee.
Van het oogenblik, dat men uit
de motorboot van het vliegveld te
Venetië aan wal gaat, ondergaat
men de sfeer van deze uitzonderlijke
stad als een diepe ontroering. Zooals
wij daar stonden op de breede kade
vóór het trotsche Dogenpaleis, waar
het publiek promeneert in de stra
lende zon als het koor van een
opera, waar venters wachten bij hun
kleurige kramen en duiven wieken
laag over de hoofden, scheen het
een droom, de geheele vlucht en de
aankomst hier, een droom, waaruit
men elk oogenblik zou vreezen te
ontwaken. Dan zegt men tot zich
zelf: dit is dus Venetië en men haalt
diep adem.
En dan dwaalt men door de stad, de stad
zonder auto's, zonder karren, zonder fietsen,
zonder tram, de stad met een ruimtewerking
langs haar kaden, zooals men die bij ons mis
schien kent aan den Enkhuizer buitenkant. De
stad met de fragile schoonheid van haar pa
leizen, het uitbundig barok der kerken, waar
elk huis past in de kleur van het geheel. Wij
hebben een vluchtigen indruk gekregen van den
rijkdom aan kunstschatten en historische mo
numenten, maar wij hebben den korten, ons toe
gemeten tijd vooral benut om de atmosfeer te
proeven van deze stad, een atmosfeer zoo zui
ver nog en gaaf als men het in dezen tijd nauw-
lijks meer mogelijk zou achten.
En die sfeer is overal: in de smalle winkel
straten, in de stegen en sloppen, die geheel on
verwachts uiteenwijken tot een kleine piazza,
waar voor een oude hooge kerk gebruinde
blootbeenige kinderen dartelen in de zon. Die
sfeer is niet in het minst boven het groene,
loom klotsende water van de smalle kanalen,
waar de gondeliers hun ranke en sierlijke
vaartuigen, zij het wat doodkistachtig van
kleur, voortbewegen onder de huivende brug
gen tusschen de hoog oprijzende wanden der
huizen of ergens langs den muur van 'n kleinen
tuin, waarover blauwe regen in weelderige tros
sen neerhangt. Hier staan ook de typisch Ve-
netiaansche meerpalen, schots en scheef gepend
in den bodem van het water. En tenslotte is
die sfeer zoowel op de caféterrassen van de
Piazza San Marco als in het bonte bedrijf van
de markt, die ook hier haar eigen kleur en
geur heeft.
Hoe valt nu een vergelijking Amsterdam
Venetië uit, welke is de grootst gemeene
deeler van de ongetwijfeld talrijke factoren,
die het karakter en de sfeer van beide
steden gelijkelijk bepalen? De ligging ten
opzichte van de zee, de bodemgesteldheid
(ook Venetië is op palen gebouwd), de his
torische ontwikkeling, zij zijn vrijwel het
zelfde. In beide steden is het water het
beslissend element in haar schoonheid.
Demp het water in Venetië, demp het water
in Amsterdam en de steden zouden zichzelf
niet meer zijn. Zoowel Venetië als Amster
dam bouwden in hun glorietijd langs dat
water hun koopmanspaleizen, de Venetianen
echter in grooter overgave aan dat water
dan de practische Amsterdammers, die nog
een loswal uitspaarden.
Misschien is juist die loswal de
groote factor des onderscheids, die
in den jongsten tijd voor den ont
wikkelingsgang van beide steden
beslissend is geweest. Amsterdam
kon, zij het met groote en helaas
ook vaak noodelooze offers, het
hedendaagsch verkeer opvangen en
handhaaft haar beteekenis als cen
trum van handel, scheepvaart en
industrie. Venetië daarentegen kan
hier geen rol meer spelen, omdat er
het leven geen tempo ontwikkelen
kan.
In gave schoonheid echter wint het vandaag
de Dogenstad. Op dat erfgoed van het verleden,
haar eenig bezit, is zij zuinig. Dit voorbeeld
van zuinigheid volgen kan Amsterdam niet
meer. Daarvoor leeft het te sterk. Daarom is
ook het Amsterdam van heden eigenlijk niet
meer te vergelijken met Venetië. Een zestig
jaar geleden, vóór de dempingen en doorbra
ken begonnen, voor het open IJ werd afge
sloten en het Centraal Station gebouwd, de
Dam ontluisterd^ had Amsterdam Venetië
kunnen evenaren, overtreffen misschien. Nu
niet meer.