GELOOF AAN HEKSERIJ
Met twee kameraadjes op avonturenreis
Jid Wt&aal mn den dof
Reclame
DINSDAG 21 MEI 1935
Het geval te Almelo
Herinnering van
Benjamin Franklin
Avontuur van een
parachutist
„Vliegende trein"
Gevaarlijke vorm
theedrinken
JïrCih Hl? - l/$Pl f
£warte Magie"
DOOR BERTHA RUCK
Hi
Dezer dagen kon men in de bladen een
merkwaardig bericht lezen omtrent
een inwoner van Almelo, die bii de
politie aangifte deed van het feit, dat hij
door zijn buren beticht werd van hekserij
en hiervan last en nadeel ondervond. Deze
man zou n.l. volgens de opvatting zijner
buren een kind hebben behekst, dat dienten
gevolge kwijnde aan een kwaal, waarvan de
dokter niet met zekerheid de diagnose kon
stellen. Hoe men er toe gekomen is aan hek
serij te denken, en dezen bepaalden man
daarvan te betichten, meldt het bericht
niet. Wel wordt medegedeeld, dat het hoofd
kussen uit het bedje van het zieke kind
werd opengesneden en dat toen de grieze
lige „krans" van garens en veeren werd ge
vonden, die volgens een oud volksgeloof het
zekere bewijs is van hekserij.
De moeder zoo vervolgt het dagbladbericht
begaf zich met haar zieke kindje naar een
klooster en meent sedert dien eenige beterschap
te bespeuren. De buurman, die vroeger allicht
op den brandstapel terecht gekomen zou zijn,
kon nu met een gerust geweten bij de politie
verklaren, dat alles laster was.
Voorts wordt in het zelfde bericht gespro
ken van „middeleeuwsch bijgeloof". Een en
ander' vestigt de aandacht op een donkere
bladzijde uit de cultuurgeschiedenis: het
heksengeloof, den heksensabbath, de hek-
senkamer, de heksenprocesseneen blad
zijde, volgeschreven van de gruwelijkste
droomen en daden der menschheid, een
bladzijde, waaruit men vaak een aanklacht
meende te mogen lezen tegen de Katholieke
Kerk.
Dr. Cabanès
Het onderwerp is vaak en diepgaand be
studeerd; er bestaan vele, te vele populaire
geschriften over, doch het mysterieuze ka
rakter van het heksen-geloof is nooit geheel
geweken en herhaaldelijk denkt men bij de
doorlezing der oude bescheiden en proces
stukken aan de gruwbare macht van het
kwade, die in de heksenprocessen zeker niet
minder dan in de vermeende hekserij vaak
tot uitdrukking kwam. De groote reeks van
vulgariseerende boeken over alles wat hek
sen betreft, werd juist dezer dagen nog
uitgebreid. Bij de uitgeverij Albin Michel te
Parijs verscheen n.l. het elfde deeltje van
„Moeurs intimes du passé", door „le docteur
Cabanès". Het is getiteld „Le Sabbat a-t-il
existé?" en gedeeltelijk gewijd aan 't vraag
stuk der heksenverbranding en wat daar
mede samenhangt. Wetenschappelijke
waarde hebben de gezellige boekjes van
Cabanès nauwelijks, ze leveren echter in
plaatjes en praatjes een zekere hoeveelheid,
doorgaans betrouwbaar, documentatie-ma-
teriaal. Van enkele dier gegevens maken wij
hier terloops gebruik.
Uit „de middeleeuwen?"
Het woord „heks" wordt verondersteld te
zijn ontstaan uit het £>udhoogduitsche
woord „hagazussa", door sommigen ver
klaard als „woudschendster", door anderen
opgevat als een aequivalent van het Latijn-
ehe „furia". Het werd oorspronkelijk ge
bruikt ter aanduiding van een vrouwelijke
daemon, sedert de dertiende eeuw is het
woord gebruikelijk voor elke vrouw, die
schadelijke of zwarte tooverij pleegt. Eerst
in de 15e eeuw vond het woord „Hexe" in
het Duitsche taalgebied de algemeene ver
breiding. Men meent, dat die verbreiding
van Zwitserland uitging.
Inderdaad kan men dus zeggen, dat het
geloof aan „heksen", voor wat het woord
betreft, uit de middeleeuwen stamt; het
geloof echter aan schadelijke toovenaars en
toovenaressen is veel ouder. Het was b.v.
reeds bekend bij de oude Joden. De Moza
ïsche wet beschouwde tooverij, waarzeggerij
en doodenbezwering als verschijnselen van
afgodendienst, te straffen met den dood
door steeniging. In het Romeinsche keizer
rijk bepaalde de wet, dat toovaars (magi,
malefici), die door hun zwarte kunst den
dood van een mensch veroorzaakt hadden,
op den brandstapel moesten sterven.
Deze bepalingen van de Mozaïsche en de
Romeinsche wet hebben zeer grooten in
vloed uitgeoefend op de middeleeuwsche
rechtspraak, maar de opvatting, dat scha
delijke toovenaars en toovenaressen des
doods schuldig waren, is geen „middeleeuw
sche", integendeel een antieke opvatting.
Is het geloof aan „zwarte magie" geheel
onverantwoord?
Prof. dr. K. Bellon schrijft in zijn pasver-
schenen „Inleiding tot de Godsdienst
geschiedenis" over het magisme, dat hij
in tegenstelling tot prof. dr. G. van der
Leeuw niet als een godsdienstige wereld
verklaring beschouwt.
„De religieuze en de magische mensch geloo-
ven beiden, dat de zichtbare wereld, met haar
voor den mensch wettige of schadelijke dingen, de
volledige realiteit niet is. In de zichtbare wereld
werken krachten, die anders zijn dan de natuur
lijke krachten, deze in zekeren zin overtreffen en
aan den greep der zinnelijke waarneming en der
gewone techniek ontsnappen.... De magische
mensch nu meent de middelen te bezitten, om
deze krachten te beheerschen en naar eigen
voordeel uit te baten. Hij behandelt ze, zooals hij
natuurlijke krachten behandelt. Stelt hij ze zich
als persoonlijke krachten voor, dan gaat hij er
mee om, zooals met zijn gelijken, die hij voor
zich wil winnen of dienstbaar maken. Ongetwij
feld zijn de aangewende middelen niet die der
gewone techniek, maar hij rekent er toch op, dat
ze met hetzelfde physisch of psychisch determi
nisme op de bovenzinnelijke krachten zullen
inwerken, als de gewone technische middelen het
in de zichtbare orde doen. De aanwending dezer
middelen kan op zichzelf vrij onschuldig zijn,
maar zij kan ook de bron zijn voor mensch-
onteerende misbruiken. De godsdiensthistorici
onderscheiden daarom gewoonlijk tusschen witte
en zwarte magie.
De witte magie noemen wij, met Wunderle en
Anwander, beter bijgeloof.
De zware magie moet beslist antigodsdienstig
genoemd worden. Zij is doodend voor de vrije ont
wikkeling van het godsdienstig leven.
In deze passage, die de algemeene gods
dienstgeschiedenis betreft, worden de grond
slagen van het heksengeloof der primitieve
volkeren en der oude cultuurstaten blootge
legd en tevens wordt verklaard, waarom de
wetten zich zoo stellig kantten tegen de
zwarte magie.
Tweevoudig heksengeloof
Ook is uit de aangehaalde woorden van
prof. Bellon te besluiten, dat men onder
scheiden moet tusschen tweeërlei heksenge
loofn.l.'t geloof van den magischen mensch
zelf in zijn eigen kracht, en het geloof van
andere menschen, dat zeker iemand over
zulke krachten zou beschikken. Een gedeelte
der gevonnisten en gestraften wegens hek
serij was werkelijk overtuigd van zijn per
soonlijke, bijzondere relatie tot den Booze.
Dit gedeelte verkeerde, vooral na de der
tiende eeuw, weliswaar veruit in de minder
heid, maar wanneer men zich terecht harts
tochtelijk kant tegen het heksengeloof der
genen, die de heksen vonnisten, dient men
ook wel degelijk" rekening te houden met
het heksengeloof dergenen, die zich voor
tooverkrachtig uitgaven. Zij waren schade
lijke elementen in de maatschappij.
Het onderzoek
Een der duisterste punten in de heksenpro
cessen van de middeleeuwen en later tijd is
WScïMT QJIÓN Am:u.E .vtBIÜAT
Voorstelling van den z.g. Heksensabbath naar een prent uit de 18e eeuw
het onderzoek. Dit geschiedde vrijwel altijd
op menschonteerende wijze. Immers, daar
de misdaad bestond in omgang met on
zichtbare booze machten, kon van gewone,
op de werkelijkheid en de zintuiglijke
waarneming gebaseerde getuigenissen
nauwelijks sprake zijn. Het onderzoek werd
in de vroege middeleeuwen nog ingesteld
door middel van het z.g. „heksenbad", een
ordalie of Godsoordeel. De beschuldigde
vrouw werd n.l. in het water geschoven;
bleef haar lichaam drijven, zoo achtte men
haar onschuldig, zonk het echter, dan acht
te men de schuld bewezen. Deze proef
steunde op de praesumptie, dat de Voorzie
nigheid, die de natuurwetten regelt, in casu
zou beslissen. De Kerk verzette zich tegen de
Germaansch-heidensche ordaliën-practijk
omdat ze hierin een uitdagen van God zag.
Reeds spoedig werd voor het onderzoek de
foltering toegepast, ofschoon dit middel
door de invloedrijke Pseudo-Isidorische
Decretalen en in 866 door Paus Nicolaas I
met klem van de hand gewezen was. Bo
vendien waarschuwde de Kerk reeds in de
vroegere middeleeuwen tegen het heksen
geloof. Uit de 9e eeuw dateert de „Codex
episcopi", waarin bisschoppen en priesters
o.m. worden aangemaand, de geloovigen te
onderrichten, dat vrouwen niet 's nachts,
vergezeld van de Godin Diana, door de
lucht rijden denk aan de bezemsteel
fabel! maar dat de duivel dit aan slechte
vrouwen in haar droomen voorspiegelde. De
.Corrector", een Duitsch poenitentie-boek
uit de 10e eeuw bestrijdt de meening, als
zouden er vrouwen bestaan, die persoonlij
ken en geslachtelijken omgang hebben met
den duivel in de gedaante van een man.
Deze meening, later algemeen verspreid en
in de 13e eeuw een vast bestanddeel van
het heksengeloof geworden, heeft bij het
onderzoek een groote rol gespeeld. Men
nam n.l. aan, dat de duivel op het lichaam
der heks een ongevoelige plaats achterliet
en vaak gebeurde het, dat de beul de gan-
sche huidoppervlakte eener verdachte met
naalden onderzocht. Gaf de ongelukkige op
den duur geen blijk van gevoeligheid meer,
dan meende men het bewijs van hekserij
geleverd. Deze methode was echter alleen
in de latere middeleeuwen gebruikelijk. In
het jaar 1080 verbood Paus Gregorius VII
in een schrijven aan den Deenschen koning
Harald, dat men vrouwen ter dood zou ver-
oordeelen als schuldig aan het verwekken
van stormen of ziekten.
Tot diep in de twaalfde eeuw veroordeelde
de Kerk alle heksen-processen. In de der
tiende eeuw schijnt die houding te verande
ren en begint de kerkelijke Inquisitie zich
met aanklachten wegens hekserij te be
moeien
Benjamin Franklin gaf eens tot richtsnoer
van gedrag de volgende opmerking: Toen een
nagel ontbrak, ging het hoefijzer verloren; toen
het hoefijzer ontbrak, ging het paard verloren;
toen het paard struikelde, ging de ruiter ver
loren, daar de vijand hem inhaalde en neer
sloeg.
Men bood Franklin, toen hij eens te Phila
delphia was, een inteekenlijst voor een bal
aan. „Gij zult u te midden van een uitgelezen
gezelschap bevinden," sprak de aanbieder, „want
gij ziet, dat er een bepaling is gemaakt, dat er
geen ambachtslieden zullen worden toegelaten."
„Het is voor God zeer gelukkig," antwoordde
Franklin, „dat Hij geen inwoner van Philadel
phia is." „Waarom?...." „Omdat gij Hem den
toegang zoudt hebben geweigerd, hoewel Hij de
grootste werkman is, want Hij heeft immers
alles gemaakt."
De aanmerking droeg vruchten: de bepaling
werd doorgehaald en de ambachtslieden ver
kregen toegang!
Een Engelschman, die gedurende den Ameri-
kaanschen oorlog in Frankrijk krijgsgevangen
was, verzocht Franklin schriftelijk om zijn be
scherming, daar hij voornemens was naar Ame
rika te gaan, om daar een betrekking te zoeken.
Franklin antwoordde hem: „Ik kan U niet
aanraden naar Amerika te gaan en ik kan mij
niet verbinden U een betrekking te bezorgen,
die gij U wenscht, maar als gij op mij een
wissel wilt trekken van vijf louis d'or, dan zal
ik dién betalen. Den dag, waarop gij in staat
zult zijn, deze som terug te betalen, zult gij
haar aan een eerlijk man ter hand stellen, die
om geld verlegen is, onder dezelfde voorwaar
den als waaronder gij het van mij kreeg, en
zoo vervolgens, totdat het in handen komt van
een oneerlijk mensch, die het geld voor goed in
zijn zak houdt. Op die wijze kan men met
weinig geld veel goed doen. De weldaden moe
ten rondloopen, van de eene hand in de andere,
want het menschdom bestaak uit een groote
familie, waarin alle menschen broeders en zus
ters zijn."
v -r7*.
Piet sliep erg onrustig. Er was een vree-
selijke regenbui losgebarsten, zoo'n echte
Indische regen, zooals de menschen zeiden.
De zolder van Piet's kamertje was tegen
deze stortbui niet bestand. Telkens viel er
een groote droppel op Piet's neus. Hij nieste
een paar maal en wreef eens over zijn neus.
Eindelijk werd Piet wakker en keek ver
schrikt om zich heen. Waar was hij?
O ja, nu wist hij het, hij was in de hut
bij den Chinees. Waar zou dat kleine meisje
zijn, met dien lolligen naam. Hij zou haar
eens roepen. En door een gaatje in het be
schot riep hij „Wietje, waar ben je?" Op
eens ging de deur open en de oude Chinees
kwam op hem toegerend. In rad Chineesch
begon de man tegen hem op te spelen, maar
Pietje verstond hem toch niet en bleef den
man maar aanstaren.
De oude man beduidde hem dat hij zijn
kamertje moest verlaten en Piet gehoor
zaamde. Hij had ergen honger en beduidde
den Chinees dat hij graag wat wilde eten.
De man deed of hij niets begreep en duwde
hem voor zich uit het trapje af.
Vlug tikten zijn vingers de ratelende toet
sen van de schrijfmachine. Een laatste
overhalen van den regelverspringer en na
een paar woorden sloeg Piet Putters triomfan
telijk op den punt-toets, haalde voldaan het bij
na volbedrukte velletje uit de rol en rangschik
te het bij den stapel, die rechts aan den rand
van zijn tafel lag.
Zijn boek was klaar voor den uitgever, zijn
eerste boek, maar een meesterwerk al, volgens
zijn eigen inzicht: vol van frissche nieuwe, on
gehoorde ideeën. „Vernieuwing" was de fasci-
neerende titel; het geheel was een betoog voor
de blijheid in alles en altijd, en wat paste beter
in dezen tijd van lange gezichten en van-te-
voren-al-crisis-uitdrukkende mondhoeken! Men
zou aan alle kanten naar zoo'n boek grijpen.
Midden in die overweging werd Piet Putters
opgeschrikt door een korte trilling van de bel
en dadelijk begreep hij: de post! Een brief van
den uitgever uit Breda?! In een paar passen
was hij op 't p.oitaal en liep-zeilde de trap af.
Werkelijk: 't was 'm! Snel was hij weer boven
en scheurde met zijn vinger de enveloppe slordig
open en lasdat de maatschappij in dezen
tijd geen werk van onbekende schrijvers durfde
uitgeven. Opsturen van het manuscript was on-
noodige moeite. (Onder het lezen was hij lang
zaam tastend gaan zitten)Met de meeste hoog
achtingnou ja, daar meenden ze toch geen
cent van. Dat was dus afgeketst! Enfin, Neder
land had nog meer uitgevers. Hij kon nu met
een Beuker wel even opbellen; was hem spe
ciaal aanbevolen door zijn vriend.
Maar Beuker gaf geen nieuwe werken uit, Iaat
staan een boek met den naam „Vernieuwing"
en bij Putters' voorstel iets uit het boek langs
den draad te laten hooren, belde de ander plot
seling af. Piet Putters stond op het punt woe
dend te worden, toen hij bedacht dat zooiets
niet paste voor een schrijver van een boek over
blijheid. Bovendien zouden 's middags vertegen
woordigers van eventjes drie uitgeversfirma's bij
hem komen voor onderhandelingen over 't ma
nuscript. Al een overwinning op zichzelf: hij be
hoefde niet naar hen toe te gaan, maar zij kwa
men vragen of ze asjeblieft het boek van Piet
Putters mochten uitgeven.
En in een bui van uitbundige vroolijkheid
floot hij een deuntje en zette Huizen-Holland
op, waar men na een paar slotaccoorden van
een concert overging tot het tuinbouwhalfuurtje,
zoodat hij de radio weldra weer liet zwijgen.
De middag verliep verder minder vroolijk: van
de drie uitgevers belden twee af en de verte
genwoordiger van den derden gunde zich geen
tijd te gaan zitten en vertelde, terwijl hij 't ma
nuscript bekeek zóó, zooals het daar op een sta
peltje ruste op Piet Putters' tafelblad, dat
alle kelders van zijn firma nog vol stonden met
onverkochte boeken van onbekende schrijvers.
Alleen klinkende namen kwamen in aanmer
king voor uitgave en dat was, ondanks het be
ginrijm, „Piet Putters" niet.
Weer behoedde zijn eigen boek, dat hij weg
borg, t voorzichtig schuivend in een actetasch,
hem voor woede en suste hij zijn opkomende
moedeloosheid in slaap, door zich uit te klee-
tien en in bed te stappen.
De klok had al een tijdje geleden twaalf ge
slagen. Gemorrel aan de deuf van het portaal.
Geluid van ijzer schurend langs ijzer en na
■een poosje week de deur heel langzaam open
en sloop een onguur type, kijkend met drie
oogen (een zaklantaamlicht gleed loerend rond)
en luisterend met heel zijn lichaam, Piet Put
ters' kamer binnen. Hij ging recht op de tafel
af en stopte snel het zilveren polshorloge in
zijn zak, maar stootte even tegen den tafelpoot:
een bons in de nachtstilte. Piet Putters schrik
te wakker en schokte recht. Nog greep de dief
de actetasch, die naast het polshorloge op de
tafel stond en vluchtte weg. Putters doorflitste
één gedachte: mijn boek! en wilde snel den
inbreker nog na en deed zijn mond al open
om alarm te maken, toen de aanraking van
zijn rechtervoet met het koude vloerzeil hem
zóó klaar wakker maakte, dat in zijn geest een
prachtplan plots ontstond. Zoo gaf hij geen
kik, trok zijn been binnenboord en daalde af
in het ruim van zijn bed onder 't dekendek.
Na ongeveer een half uur stond hij op, liep
naar de deur, duwde die dicht, liep terug naar
De „Pravda" bevat een verhaal omtrent een
parachutist, die in plaats van neer te dalen,
met zijn valscherm omhoog werd gevoerd, het
geen nabij Gorki, (vroeger Nisjni Novgorod)
gebeurd zou zijn.
De parachutist Volkhonsky sprong op een
hoogte van 7000 meter uit het vliegtuig. Toen
hij op 150 meter van de aarde was genaderd,
en aan den ring trok om de parachute te ope
nen, bemerkte hij tot zijn groote verbazing,
dat hij met een behoorlijke snelheid omhoog
werd gevoerd, blijkbaar doordat hij in een
krachtigen luchtstroom naar boven was ge
raakt. i
Hij bereikte op deze wijze een hoogte van 1500
meter en was intusschen in 25 minuten 15 K.M.
van zijn uitgangspunt weggedreven. Tenslotte
landde hij echter veilig.
de tafel en vandaar naar de telefoon
muur en belde het politiebureau op:
spreekt met Piet Putters, Randstraat s et
hoog. Er is bij mij ingebroken. Toen i* js ge
werd stond de portaaldeur open, het sio
forceerd. Ik mis mijn polshorloge en e® een
tasch met een honderdtal getypte veu
boek, juist gereed voor den uitgever, jj
uitgesloten dat het den dief om dit bei
werk te doen was en hij en passant he nrfticeB
heeft meegenomenNee, nergens a
wegens de vingerafdrukken, ik begnjP
Uitstekend, meneer, dag meneer." .•pSch®rP
Weldra verscheen een rechercheur, di
IIIIIIIIMIMMI
itM'"":
alles opnam, bij
zonderheden no
teerde over strek- i
king en inhoud i
van Putters'
boek en een vel
machinepapier
van hem met alle
letters van zijn schrijfmachine liet tyPe^'ft po-
Dien morgen, vroeg al, maakte een
litiebericht het geval per radio overal ^jd
en legde sterken nadruk op de belanê J)£}blr
van den inhoud van de tasch. In de ociA ^ge-
den werden gespatieerd bijzonderheden
gedeeld over de inbraak bij „den be eI)
schrijver Piet Putters, waarbij een h°' eflIoBe
een juist beëindigd boek van buite?£rd
waarde vermist werden." Een klopjacht w
'al
organiseerd in de stad en omtrek, zooda
de gewone middagberichten het ext'ra"„j1 de0
vervallen kon worden verklaard, omdat m
dader op 't spoor was. tprvietf
's Middags stond Piet Putters een in
toe aan een journalist van één der 8 zjja
dagbladen en sloot zelfs een contract a ^n(j.
boek zou in gedeelten verschijnen in de a
biaden, terwijl de dagbladdrukkerij ook
gave in boekvorm zou verzorgen. r
Vijf uitgevers stuurden een telegram* riepeD
bij zij hun vroeger genomen besluit herorgeH'
er- alsnog de uitgave gaarne zouden verz
Na een paar weken stond, lag of hing eIïi-
nieuwing" van Piet Putters met meerdere
piaren in alle boekwinkels van het lan
en werd grif gekocht.
gtr
Voor het eerst zijn te Moskou ProeVfAand®
nomen met een „vliegenden trein". best_
iT
j#
elk
uit drie luchtballons, twee van 900 kub.
en een van 525 kub. M.
De bedoeling was den toestand der ^gy
ballons na het plotseling verlies van een
ter. last gade te slaan, en voorts vast te 5
wat de minimum-hoogte is, waarop ParaC
sprongen vanuit een in langzame beweging
vliegtuig mogelijk zijn.
die
Op 1400 M. hoogte werden de trossen, jet
luchtballons verbonden, losgegooid, en orjri'
ballons begon te dalen om den parachutesp
gers zoo noodig hulp te kunnen verleenen.
Op een afgesproken teeken verlieten de
parachutespringers gelijktijdig de ballons*
daarop snel stegen en spoedig een hoogt®
3000 Meter hadden bereikt.
De eene valschermspringer wachtte 13 s.
den alvorens de parachute te openen en
in dien tijd een afstand van 600 Meter af-
De andere parachutist viel in horizontal® yj
sitie en door den arm uit te steken regel®
den val eenigszins. a 0pJ
Na tien seconden trok hij aan den rin»
het valscherm te openen.
Sprongen uit luchtballons onderscheiden g,
in belangrijke mate van die uit vliegm20
doordat men niet direct die groote sn®
ondervindt, welke optreedt bij sprongen
vliegtuigen.
Russell, de directeur van het bureau
veft
verdoovende middelen der Egyptische je
ring, deelt in zijn laatste rapport mede,
Egyptische boeren in steeds sterker -mate
te thee drinken. Deze zwarte thee is een
ker vorm van de thee, die men in Europa
en Russell verklaart, dat het misbruik
dezen drank de gezondheid der Egyptische A
ren zeer benadeelt, terwijl zij er zeer veel
aan besteden. pe»
De boeren hebben de gewoonte va» (,i
theedrinken afgezien van de Australisch®
Nieuw-Zeelandsche soldaten, die gedurende
wereldoorlog in Egypte vertoefden. Helaa®
reiden zij de zwarte thee toe op een wi-ifjadel'
wel nadeelig moet zijn. Zij koken de theebefi
in water, laten dan de bladen in den P
koken hetzelfde mengsel herhaalde
ma'
vo®1
Daardoor ontstaat een sterk en bitter
dat zeer schadelijk voor de maag is. BoveI\ er
maken zij er vaak een narcoticum van ®0pgei
een sap uit den dadelpalm aan toe te v°,V;
Russell zegt verder, dat de Egyptische b®eI
theedrinken niet kan nalaten. Waar hü jjo'
gaat, hij neemt de ingrediënten voor /,rd
ken van de thee mede. Het gemiddelde
dat door hen wordt gebruikt voor het }1(:
van thee, bedraagt bijna twee derde vaïl (jo®r
dagloon. Vele boeren verzwakten zoozeer j^ii
dit misbruik, dat zij nog slechts een
dag of in het geheel niet meer konden we
AI f 17 A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen E7 »7|f A bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T7 7CA bij een ongeval met OCA
'I nDwll 11 l-i KJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 f JU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT I doodelijken afloop JL uüv*a
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIERENTWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een
een voet of een
21.
Deze kwestie werd afdoende behandeld, toen
de meisjes na het souper een wandeling maak
ten. Zij passeerden de vele voetgangers, die des
zomers op den Spaniard Road flaneerden, langs
het onbebouwde stuk grond met banken en het
meertje bij den vlaggestok, waardoor dat ge
deelte van Hampstead zooveel op een stuk
strand gelijkt. Het was een gouden namiddag.
In de wazige verte rees een grijs, gevleugeld
voorwerp omhoog boven de vlakte bij Hendon
en bewoog zich in linksche richting voort naar
den spitsen, blauwen toren van de Harrow-
kerk, om opnieuw uit het gezicht te ver
dwijnen.
„Kijk, een vliegtuig!" verzuchtte Gwenna,
haar oogen op den gloed van het luchtruim ge
vestigd, waar de machine gevlogen had. „Mis
schien'is hij er wel in."
„Als hij het werkelijk is, zal hij weinig idee
hebben, wat mooie plannen ik voor zijn wel
zijn aan 't smeden ben," merkte Leslie op, toen
de twee meisjes den heuvel afdaalden en ten
laatste een berkenboschje vonden, dat niet
reeds door vrijende paartjes was ingenomen.
Leslie liet zich met gekruiste beenen in de
varens neerzakken, terwijl het Welsche meisje
op een lagen tak van een berkenboom plaats
nam, die door het veelvuldig gebruik zoo glad
geworden was als een oude bank. Zoo zat ze
temidden der ruischende bladeren, haar hoofd
wat opzij, met haar cherubsoogen naar de wol
ken starend.
„Ah! Nu heb ik het! Dat moet het zijn! Een
cherubijntje! Dat moet je op het maskerade-
bal voorstellen," besliste het oudere
meisje. „Juist, je eigen blond kopje met
de korte krulletjes; en een kanten kraag met
cherubsvleugeltjes om je hals. Die kleine witte
veeren van je hoed zullen er zich uitstekend
toe leenen. En over den kraag, wolkjes van
tule, een passende ensceneering voor cheru
bijntjes. Je wazige, witte jurk, zonder ceintuur
ditmaal, en een van die neteldoekjes in zeep-
belkleuren om het geheel te drapeeren in
regenboogschakeeringen. Kleine zilveren schoen
tjes, ofschoon strikt genomen, cherubijntjes
hier niet aan doen; maar als je geen Koningin
van Spanje kunt zijn, dan doe je het met wat
minder in dit geval, als je niet realistisch
kunt zijn, dan moet je tenminste mooi zijn.
Je eigen, gewonq gelaatsuitdrukking van
droomerige onschuld, zal prachtig met je
costuum harmonieeren," voegde Leslie er aan
toe.
„Heusch, ik ben niet zoo onschuldig als je
denkt, Leslie," protesteerde het jonge ding, dat
evenals alle jonge menschen met alle geweld
ouder wilde lijken.
Leslie lachte, haar nadenkend aanstarend.
Dan boog ze plotseling het donkere hoofd voor
over en liefkoosde het puntje van de zonne-
gele trui.
„Blijf altijd, zooals je nu bent," fluisterde
ze haar op zachten toon toe. ,,En blijf overal
jezelf ook op het bal!"
HOOFDSTUK XI
DE HIELEN VAN MERCURIUS
Leslie's vermaning werd door Gwenna een
week later letterlijk opgevolgd. Nooit had ze er
zoo lief uitgezien, als toen ze op den avond van
het bal in haar slaapkamerspiegel glimlachend
de weerkaatsing van haar beeld beschouwde
en glimlachend het mooie hoofdje uitstak boven
den kranten kraag met de cherubsvleugeltjes.
Het maskeradebal werd gegeven door eenige
tooneel-kennissen van Hugo Swayne, en zou
plaats hebben in twee reusachtige tenten, die
waren opgericht temidden van het uitgestrekte
grasperk achter hun woningen. De Theems
stuwde haar kabbelende golfjes lahgs de wilge-
boomen, die langs de grens van het grasperk
op den oever geplant waren. Een woonschuit
diende tot buffet. Er waren lampions en vet
potjes gespannen voor de nachtelijke illumi
natie en een lange, roode looper diende ter
beschutting van de costuums tegen steentjes
of bedauwd gras.
De kleine Gwenna Williams met haar cheru
bijnkopje voelde een onrust bij het beschou
wen van al die onbekende typen; daaren
boven, hij was nog niet gearriveerd, hij was
laat. Nog eens goed rond gekeken. Neen, hij
was er nog niet. Was het misschien hierom,
dat ze een weerzin voelde tegen sommige ge
zichten uit die groep, zooals die jonge vrouw
Van ongeveer vijf-en-twintig jaar. die zich
gekleed had als een driejarig kind? Of die
lange, magere, bleeke jongen, in zwaar rouw
gewaad als doodbidder verkleed en met een
kopstem kakelend? Of dat mooie meisje, in
ruischend georgette brocaat met witte pruik,
dat juist de roodgeverfde lippen ouende en
praatte met een mannestem? En die Madame
Sans Gêne in..!, goede hemel! weer was het
een jongeman! Neen, uit een of ander spon
taan gevoel had zij een bepaalden afkeer van
hem.... Was het misschien, omdat zij hier
waren en hij, de eenige partner naar wien zij
verlangde, nog niet gekomen was? O, ver
onderstel eens, dat hü heelemaal niet zou
komen!
Onder het dak van gespannen zeildoek, waar
guirlandes omlaag zwierden langs de tallooze
electrische lichtjes, warrelden, snaterden en
lachten de feestelingen in bonte mengeling.
Want het was een bal voor theaterbezoekers en
het zou eerst laat een aanvang nemen. Eerst
zou men soupeeren. Gwenna, gezeten naast een
„futuristisch" artist, dien haar vriendin vaag
geïntroduceerd had als een van haar medische
studentenvrienden, overzag de lange rij van
soupeerenden, die zich te goed deden aan lek
kernijen en voorovergebogen elkander toe
lachten en allerlei kwinkslagen toeschreeuwden.
Neen, hij was er nog niet. Het scheen haar
vreemd toe, dat niet de jongere mannen en
meisjes het meest luidruchtig waren, maar juist
degenen, die reeds de dertig waren gepasseerd;
ook viel het haar op, dat deze lawaaimakers
zelfs bij de grootste uitgelatenheid het air
hadden, alsof ze er zich min of meer toe
dwongen, want het eenvoudige Welsche land
meisje had een scherp oog voor alles, wat niet
natuurlijk en gemeend was.
Toen viel haar oog, door de opening van het
tentendoek, op de stille verschijning van een
mannenfiguur in een hagelwit pak, dat zich
scherp afteekende tegen den purperen achter
grond van daarbuiten. Het was een kaars
rechte Duitsche kellner, met wit linnen schort.
Waar had ze dien man eerder gezien? Op een
foto? Of was het misschien een der bedienden
van het Appenrodt-restaurant, waar zij met
Leslie wel eens thee ging drinken na afloop
van een matinée? Zij was er zeker van. dien
man vroeger te hebben gezien, dien man, die
in zijn simpel wit pak zoo afstak bij al die
grillige maskeradeeostuums, met die bleeke,
ernstige gelaatstrekken starend naar die opge
wonden, verhitte en geverfde gezichten der,
joelende, lachende menigte. Het was als een
verschijning van den jongen Daniël op het
feestmaal van koning Baltasar.
En plotseling verscheen er naast die stille,
starende gestalte een jongensachtige figuur,
typisch Engelsch, in het gebruikelijke avond
toilet, slank en boven den Duitscher uitste
kend. De pas aangekomen Paul Dampier vroeg
den bediende om een of andere inlichting
en voor eenige seconden stonden zij daar: de
kellner naar hem opziende, de nieuwe bezoe
ker, met het blonde hoofd een weinig achter
over, de rijen der feestvierenden nauwkeurig
opnemend-
yjk
„Hoera! Daar is hij!" riep Gwenna .jl'
maar onopgemerkt in de luidruchtige *5#
vreugde en het gekletter van borden en 8'
Haar hart bonsde onstuimig
Maar Paul Dampier, de vliegenier, was
onmiddellijk verdwenen in een wou»
vreemde, helgekleurde hoofddeksels en J]tv!
seis. Hij had haar niet gezien. En zij zak
niet weer dan eenigen tijd na afloop var
souper, toen de andere tent gevuld wei'®-J
een draaiende zich in bochten en kronke11
wringende menigte die op een one-steP
gesyncopeerde dansmuziek verzot was. cf[
Gwenna had gedanst met een
praehistorisch mensch, en met Hugo s',v' r-':,
die in een domino van lappendeken
dito masker een „gelijktijdig werkende dy®
of zoo iets moest voorstellen, want siff 'p#
wist hij het zelf niet goed meer. Zij stovo v
beurt af te wachten als een der figuran1®
een herlevende cotillon.
Terwijl het Weensche orkest de opg®^
tonen van de „Blijde Nacht-Wals" f/
deed weerklinken, werd er een wit lak®®
haald, dat aan het eene einde werd v'
houden door een danseur la Morris, t^jf
het andere uiteinde in de hand werd Se
door een ongelooflijk knappen Turk f
later zou ontpoppen als Hugo's vrien®'
Franschen ingenieur)bij wijze van eensd1^
waarachter zes meisjes stonden ver!
.(Wordt vei'V®