GELOOF AAN HEKSERIJ Met twee kameraadjes op avonturenreis Jid Wt&aal mn den dof Reclame DINSDAG 21 MEI 1935 Het geval te Almelo Herinnering van Benjamin Franklin Avontuur van een parachutist „Vliegende trein" Gevaarlijke vorm theedrinken JïrCih Hl? - l/$Pl f £warte Magie" DOOR BERTHA RUCK Hi Dezer dagen kon men in de bladen een merkwaardig bericht lezen omtrent een inwoner van Almelo, die bii de politie aangifte deed van het feit, dat hij door zijn buren beticht werd van hekserij en hiervan last en nadeel ondervond. Deze man zou n.l. volgens de opvatting zijner buren een kind hebben behekst, dat dienten gevolge kwijnde aan een kwaal, waarvan de dokter niet met zekerheid de diagnose kon stellen. Hoe men er toe gekomen is aan hek serij te denken, en dezen bepaalden man daarvan te betichten, meldt het bericht niet. Wel wordt medegedeeld, dat het hoofd kussen uit het bedje van het zieke kind werd opengesneden en dat toen de grieze lige „krans" van garens en veeren werd ge vonden, die volgens een oud volksgeloof het zekere bewijs is van hekserij. De moeder zoo vervolgt het dagbladbericht begaf zich met haar zieke kindje naar een klooster en meent sedert dien eenige beterschap te bespeuren. De buurman, die vroeger allicht op den brandstapel terecht gekomen zou zijn, kon nu met een gerust geweten bij de politie verklaren, dat alles laster was. Voorts wordt in het zelfde bericht gespro ken van „middeleeuwsch bijgeloof". Een en ander' vestigt de aandacht op een donkere bladzijde uit de cultuurgeschiedenis: het heksengeloof, den heksensabbath, de hek- senkamer, de heksenprocesseneen blad zijde, volgeschreven van de gruwelijkste droomen en daden der menschheid, een bladzijde, waaruit men vaak een aanklacht meende te mogen lezen tegen de Katholieke Kerk. Dr. Cabanès Het onderwerp is vaak en diepgaand be studeerd; er bestaan vele, te vele populaire geschriften over, doch het mysterieuze ka rakter van het heksen-geloof is nooit geheel geweken en herhaaldelijk denkt men bij de doorlezing der oude bescheiden en proces stukken aan de gruwbare macht van het kwade, die in de heksenprocessen zeker niet minder dan in de vermeende hekserij vaak tot uitdrukking kwam. De groote reeks van vulgariseerende boeken over alles wat hek sen betreft, werd juist dezer dagen nog uitgebreid. Bij de uitgeverij Albin Michel te Parijs verscheen n.l. het elfde deeltje van „Moeurs intimes du passé", door „le docteur Cabanès". Het is getiteld „Le Sabbat a-t-il existé?" en gedeeltelijk gewijd aan 't vraag stuk der heksenverbranding en wat daar mede samenhangt. Wetenschappelijke waarde hebben de gezellige boekjes van Cabanès nauwelijks, ze leveren echter in plaatjes en praatjes een zekere hoeveelheid, doorgaans betrouwbaar, documentatie-ma- teriaal. Van enkele dier gegevens maken wij hier terloops gebruik. Uit „de middeleeuwen?" Het woord „heks" wordt verondersteld te zijn ontstaan uit het £>udhoogduitsche woord „hagazussa", door sommigen ver klaard als „woudschendster", door anderen opgevat als een aequivalent van het Latijn- ehe „furia". Het werd oorspronkelijk ge bruikt ter aanduiding van een vrouwelijke daemon, sedert de dertiende eeuw is het woord gebruikelijk voor elke vrouw, die schadelijke of zwarte tooverij pleegt. Eerst in de 15e eeuw vond het woord „Hexe" in het Duitsche taalgebied de algemeene ver breiding. Men meent, dat die verbreiding van Zwitserland uitging. Inderdaad kan men dus zeggen, dat het geloof aan „heksen", voor wat het woord betreft, uit de middeleeuwen stamt; het geloof echter aan schadelijke toovenaars en toovenaressen is veel ouder. Het was b.v. reeds bekend bij de oude Joden. De Moza ïsche wet beschouwde tooverij, waarzeggerij en doodenbezwering als verschijnselen van afgodendienst, te straffen met den dood door steeniging. In het Romeinsche keizer rijk bepaalde de wet, dat toovaars (magi, malefici), die door hun zwarte kunst den dood van een mensch veroorzaakt hadden, op den brandstapel moesten sterven. Deze bepalingen van de Mozaïsche en de Romeinsche wet hebben zeer grooten in vloed uitgeoefend op de middeleeuwsche rechtspraak, maar de opvatting, dat scha delijke toovenaars en toovenaressen des doods schuldig waren, is geen „middeleeuw sche", integendeel een antieke opvatting. Is het geloof aan „zwarte magie" geheel onverantwoord? Prof. dr. K. Bellon schrijft in zijn pasver- schenen „Inleiding tot de Godsdienst geschiedenis" over het magisme, dat hij in tegenstelling tot prof. dr. G. van der Leeuw niet als een godsdienstige wereld verklaring beschouwt. „De religieuze en de magische mensch geloo- ven beiden, dat de zichtbare wereld, met haar voor den mensch wettige of schadelijke dingen, de volledige realiteit niet is. In de zichtbare wereld werken krachten, die anders zijn dan de natuur lijke krachten, deze in zekeren zin overtreffen en aan den greep der zinnelijke waarneming en der gewone techniek ontsnappen.... De magische mensch nu meent de middelen te bezitten, om deze krachten te beheerschen en naar eigen voordeel uit te baten. Hij behandelt ze, zooals hij natuurlijke krachten behandelt. Stelt hij ze zich als persoonlijke krachten voor, dan gaat hij er mee om, zooals met zijn gelijken, die hij voor zich wil winnen of dienstbaar maken. Ongetwij feld zijn de aangewende middelen niet die der gewone techniek, maar hij rekent er toch op, dat ze met hetzelfde physisch of psychisch determi nisme op de bovenzinnelijke krachten zullen inwerken, als de gewone technische middelen het in de zichtbare orde doen. De aanwending dezer middelen kan op zichzelf vrij onschuldig zijn, maar zij kan ook de bron zijn voor mensch- onteerende misbruiken. De godsdiensthistorici onderscheiden daarom gewoonlijk tusschen witte en zwarte magie. De witte magie noemen wij, met Wunderle en Anwander, beter bijgeloof. De zware magie moet beslist antigodsdienstig genoemd worden. Zij is doodend voor de vrije ont wikkeling van het godsdienstig leven. In deze passage, die de algemeene gods dienstgeschiedenis betreft, worden de grond slagen van het heksengeloof der primitieve volkeren en der oude cultuurstaten blootge legd en tevens wordt verklaard, waarom de wetten zich zoo stellig kantten tegen de zwarte magie. Tweevoudig heksengeloof Ook is uit de aangehaalde woorden van prof. Bellon te besluiten, dat men onder scheiden moet tusschen tweeërlei heksenge loofn.l.'t geloof van den magischen mensch zelf in zijn eigen kracht, en het geloof van andere menschen, dat zeker iemand over zulke krachten zou beschikken. Een gedeelte der gevonnisten en gestraften wegens hek serij was werkelijk overtuigd van zijn per soonlijke, bijzondere relatie tot den Booze. Dit gedeelte verkeerde, vooral na de der tiende eeuw, weliswaar veruit in de minder heid, maar wanneer men zich terecht harts tochtelijk kant tegen het heksengeloof der genen, die de heksen vonnisten, dient men ook wel degelijk" rekening te houden met het heksengeloof dergenen, die zich voor tooverkrachtig uitgaven. Zij waren schade lijke elementen in de maatschappij. Het onderzoek Een der duisterste punten in de heksenpro cessen van de middeleeuwen en later tijd is WScïMT QJIÓN Am:u.E .vtBIÜAT Voorstelling van den z.g. Heksensabbath naar een prent uit de 18e eeuw het onderzoek. Dit geschiedde vrijwel altijd op menschonteerende wijze. Immers, daar de misdaad bestond in omgang met on zichtbare booze machten, kon van gewone, op de werkelijkheid en de zintuiglijke waarneming gebaseerde getuigenissen nauwelijks sprake zijn. Het onderzoek werd in de vroege middeleeuwen nog ingesteld door middel van het z.g. „heksenbad", een ordalie of Godsoordeel. De beschuldigde vrouw werd n.l. in het water geschoven; bleef haar lichaam drijven, zoo achtte men haar onschuldig, zonk het echter, dan acht te men de schuld bewezen. Deze proef steunde op de praesumptie, dat de Voorzie nigheid, die de natuurwetten regelt, in casu zou beslissen. De Kerk verzette zich tegen de Germaansch-heidensche ordaliën-practijk omdat ze hierin een uitdagen van God zag. Reeds spoedig werd voor het onderzoek de foltering toegepast, ofschoon dit middel door de invloedrijke Pseudo-Isidorische Decretalen en in 866 door Paus Nicolaas I met klem van de hand gewezen was. Bo vendien waarschuwde de Kerk reeds in de vroegere middeleeuwen tegen het heksen geloof. Uit de 9e eeuw dateert de „Codex episcopi", waarin bisschoppen en priesters o.m. worden aangemaand, de geloovigen te onderrichten, dat vrouwen niet 's nachts, vergezeld van de Godin Diana, door de lucht rijden denk aan de bezemsteel fabel! maar dat de duivel dit aan slechte vrouwen in haar droomen voorspiegelde. De .Corrector", een Duitsch poenitentie-boek uit de 10e eeuw bestrijdt de meening, als zouden er vrouwen bestaan, die persoonlij ken en geslachtelijken omgang hebben met den duivel in de gedaante van een man. Deze meening, later algemeen verspreid en in de 13e eeuw een vast bestanddeel van het heksengeloof geworden, heeft bij het onderzoek een groote rol gespeeld. Men nam n.l. aan, dat de duivel op het lichaam der heks een ongevoelige plaats achterliet en vaak gebeurde het, dat de beul de gan- sche huidoppervlakte eener verdachte met naalden onderzocht. Gaf de ongelukkige op den duur geen blijk van gevoeligheid meer, dan meende men het bewijs van hekserij geleverd. Deze methode was echter alleen in de latere middeleeuwen gebruikelijk. In het jaar 1080 verbood Paus Gregorius VII in een schrijven aan den Deenschen koning Harald, dat men vrouwen ter dood zou ver- oordeelen als schuldig aan het verwekken van stormen of ziekten. Tot diep in de twaalfde eeuw veroordeelde de Kerk alle heksen-processen. In de der tiende eeuw schijnt die houding te verande ren en begint de kerkelijke Inquisitie zich met aanklachten wegens hekserij te be moeien Benjamin Franklin gaf eens tot richtsnoer van gedrag de volgende opmerking: Toen een nagel ontbrak, ging het hoefijzer verloren; toen het hoefijzer ontbrak, ging het paard verloren; toen het paard struikelde, ging de ruiter ver loren, daar de vijand hem inhaalde en neer sloeg. Men bood Franklin, toen hij eens te Phila delphia was, een inteekenlijst voor een bal aan. „Gij zult u te midden van een uitgelezen gezelschap bevinden," sprak de aanbieder, „want gij ziet, dat er een bepaling is gemaakt, dat er geen ambachtslieden zullen worden toegelaten." „Het is voor God zeer gelukkig," antwoordde Franklin, „dat Hij geen inwoner van Philadel phia is." „Waarom?...." „Omdat gij Hem den toegang zoudt hebben geweigerd, hoewel Hij de grootste werkman is, want Hij heeft immers alles gemaakt." De aanmerking droeg vruchten: de bepaling werd doorgehaald en de ambachtslieden ver kregen toegang! Een Engelschman, die gedurende den Ameri- kaanschen oorlog in Frankrijk krijgsgevangen was, verzocht Franklin schriftelijk om zijn be scherming, daar hij voornemens was naar Ame rika te gaan, om daar een betrekking te zoeken. Franklin antwoordde hem: „Ik kan U niet aanraden naar Amerika te gaan en ik kan mij niet verbinden U een betrekking te bezorgen, die gij U wenscht, maar als gij op mij een wissel wilt trekken van vijf louis d'or, dan zal ik dién betalen. Den dag, waarop gij in staat zult zijn, deze som terug te betalen, zult gij haar aan een eerlijk man ter hand stellen, die om geld verlegen is, onder dezelfde voorwaar den als waaronder gij het van mij kreeg, en zoo vervolgens, totdat het in handen komt van een oneerlijk mensch, die het geld voor goed in zijn zak houdt. Op die wijze kan men met weinig geld veel goed doen. De weldaden moe ten rondloopen, van de eene hand in de andere, want het menschdom bestaak uit een groote familie, waarin alle menschen broeders en zus ters zijn." v -r7*. Piet sliep erg onrustig. Er was een vree- selijke regenbui losgebarsten, zoo'n echte Indische regen, zooals de menschen zeiden. De zolder van Piet's kamertje was tegen deze stortbui niet bestand. Telkens viel er een groote droppel op Piet's neus. Hij nieste een paar maal en wreef eens over zijn neus. Eindelijk werd Piet wakker en keek ver schrikt om zich heen. Waar was hij? O ja, nu wist hij het, hij was in de hut bij den Chinees. Waar zou dat kleine meisje zijn, met dien lolligen naam. Hij zou haar eens roepen. En door een gaatje in het be schot riep hij „Wietje, waar ben je?" Op eens ging de deur open en de oude Chinees kwam op hem toegerend. In rad Chineesch begon de man tegen hem op te spelen, maar Pietje verstond hem toch niet en bleef den man maar aanstaren. De oude man beduidde hem dat hij zijn kamertje moest verlaten en Piet gehoor zaamde. Hij had ergen honger en beduidde den Chinees dat hij graag wat wilde eten. De man deed of hij niets begreep en duwde hem voor zich uit het trapje af. Vlug tikten zijn vingers de ratelende toet sen van de schrijfmachine. Een laatste overhalen van den regelverspringer en na een paar woorden sloeg Piet Putters triomfan telijk op den punt-toets, haalde voldaan het bij na volbedrukte velletje uit de rol en rangschik te het bij den stapel, die rechts aan den rand van zijn tafel lag. Zijn boek was klaar voor den uitgever, zijn eerste boek, maar een meesterwerk al, volgens zijn eigen inzicht: vol van frissche nieuwe, on gehoorde ideeën. „Vernieuwing" was de fasci- neerende titel; het geheel was een betoog voor de blijheid in alles en altijd, en wat paste beter in dezen tijd van lange gezichten en van-te- voren-al-crisis-uitdrukkende mondhoeken! Men zou aan alle kanten naar zoo'n boek grijpen. Midden in die overweging werd Piet Putters opgeschrikt door een korte trilling van de bel en dadelijk begreep hij: de post! Een brief van den uitgever uit Breda?! In een paar passen was hij op 't p.oitaal en liep-zeilde de trap af. Werkelijk: 't was 'm! Snel was hij weer boven en scheurde met zijn vinger de enveloppe slordig open en lasdat de maatschappij in dezen tijd geen werk van onbekende schrijvers durfde uitgeven. Opsturen van het manuscript was on- noodige moeite. (Onder het lezen was hij lang zaam tastend gaan zitten)Met de meeste hoog achtingnou ja, daar meenden ze toch geen cent van. Dat was dus afgeketst! Enfin, Neder land had nog meer uitgevers. Hij kon nu met een Beuker wel even opbellen; was hem spe ciaal aanbevolen door zijn vriend. Maar Beuker gaf geen nieuwe werken uit, Iaat staan een boek met den naam „Vernieuwing" en bij Putters' voorstel iets uit het boek langs den draad te laten hooren, belde de ander plot seling af. Piet Putters stond op het punt woe dend te worden, toen hij bedacht dat zooiets niet paste voor een schrijver van een boek over blijheid. Bovendien zouden 's middags vertegen woordigers van eventjes drie uitgeversfirma's bij hem komen voor onderhandelingen over 't ma nuscript. Al een overwinning op zichzelf: hij be hoefde niet naar hen toe te gaan, maar zij kwa men vragen of ze asjeblieft het boek van Piet Putters mochten uitgeven. En in een bui van uitbundige vroolijkheid floot hij een deuntje en zette Huizen-Holland op, waar men na een paar slotaccoorden van een concert overging tot het tuinbouwhalfuurtje, zoodat hij de radio weldra weer liet zwijgen. De middag verliep verder minder vroolijk: van de drie uitgevers belden twee af en de verte genwoordiger van den derden gunde zich geen tijd te gaan zitten en vertelde, terwijl hij 't ma nuscript bekeek zóó, zooals het daar op een sta peltje ruste op Piet Putters' tafelblad, dat alle kelders van zijn firma nog vol stonden met onverkochte boeken van onbekende schrijvers. Alleen klinkende namen kwamen in aanmer king voor uitgave en dat was, ondanks het be ginrijm, „Piet Putters" niet. Weer behoedde zijn eigen boek, dat hij weg borg, t voorzichtig schuivend in een actetasch, hem voor woede en suste hij zijn opkomende moedeloosheid in slaap, door zich uit te klee- tien en in bed te stappen. De klok had al een tijdje geleden twaalf ge slagen. Gemorrel aan de deuf van het portaal. Geluid van ijzer schurend langs ijzer en na ■een poosje week de deur heel langzaam open en sloop een onguur type, kijkend met drie oogen (een zaklantaamlicht gleed loerend rond) en luisterend met heel zijn lichaam, Piet Put ters' kamer binnen. Hij ging recht op de tafel af en stopte snel het zilveren polshorloge in zijn zak, maar stootte even tegen den tafelpoot: een bons in de nachtstilte. Piet Putters schrik te wakker en schokte recht. Nog greep de dief de actetasch, die naast het polshorloge op de tafel stond en vluchtte weg. Putters doorflitste één gedachte: mijn boek! en wilde snel den inbreker nog na en deed zijn mond al open om alarm te maken, toen de aanraking van zijn rechtervoet met het koude vloerzeil hem zóó klaar wakker maakte, dat in zijn geest een prachtplan plots ontstond. Zoo gaf hij geen kik, trok zijn been binnenboord en daalde af in het ruim van zijn bed onder 't dekendek. Na ongeveer een half uur stond hij op, liep naar de deur, duwde die dicht, liep terug naar De „Pravda" bevat een verhaal omtrent een parachutist, die in plaats van neer te dalen, met zijn valscherm omhoog werd gevoerd, het geen nabij Gorki, (vroeger Nisjni Novgorod) gebeurd zou zijn. De parachutist Volkhonsky sprong op een hoogte van 7000 meter uit het vliegtuig. Toen hij op 150 meter van de aarde was genaderd, en aan den ring trok om de parachute te ope nen, bemerkte hij tot zijn groote verbazing, dat hij met een behoorlijke snelheid omhoog werd gevoerd, blijkbaar doordat hij in een krachtigen luchtstroom naar boven was ge raakt. i Hij bereikte op deze wijze een hoogte van 1500 meter en was intusschen in 25 minuten 15 K.M. van zijn uitgangspunt weggedreven. Tenslotte landde hij echter veilig. de tafel en vandaar naar de telefoon muur en belde het politiebureau op: spreekt met Piet Putters, Randstraat s et hoog. Er is bij mij ingebroken. Toen i* js ge werd stond de portaaldeur open, het sio forceerd. Ik mis mijn polshorloge en e® een tasch met een honderdtal getypte veu boek, juist gereed voor den uitgever, jj uitgesloten dat het den dief om dit bei werk te doen was en hij en passant he nrfticeB heeft meegenomenNee, nergens a wegens de vingerafdrukken, ik begnjP Uitstekend, meneer, dag meneer." .•pSch®rP Weldra verscheen een rechercheur, di IIIIIIIIMIMMI itM'"": alles opnam, bij zonderheden no teerde over strek- i king en inhoud i van Putters' boek en een vel machinepapier van hem met alle letters van zijn schrijfmachine liet tyPe^'ft po- Dien morgen, vroeg al, maakte een litiebericht het geval per radio overal ^jd en legde sterken nadruk op de belanê J)£}blr van den inhoud van de tasch. In de ociA ^ge- den werden gespatieerd bijzonderheden gedeeld over de inbraak bij „den be eI) schrijver Piet Putters, waarbij een h°' eflIoBe een juist beëindigd boek van buite?£rd waarde vermist werden." Een klopjacht w 'al organiseerd in de stad en omtrek, zooda de gewone middagberichten het ext'ra"„j1 de0 vervallen kon worden verklaard, omdat m dader op 't spoor was. tprvietf 's Middags stond Piet Putters een in toe aan een journalist van één der 8 zjja dagbladen en sloot zelfs een contract a ^n(j. boek zou in gedeelten verschijnen in de a biaden, terwijl de dagbladdrukkerij ook gave in boekvorm zou verzorgen. r Vijf uitgevers stuurden een telegram* riepeD bij zij hun vroeger genomen besluit herorgeH' er- alsnog de uitgave gaarne zouden verz Na een paar weken stond, lag of hing eIïi- nieuwing" van Piet Putters met meerdere piaren in alle boekwinkels van het lan en werd grif gekocht. gtr Voor het eerst zijn te Moskou ProeVfAand® nomen met een „vliegenden trein". best_ iT j# elk uit drie luchtballons, twee van 900 kub. en een van 525 kub. M. De bedoeling was den toestand der ^gy ballons na het plotseling verlies van een ter. last gade te slaan, en voorts vast te 5 wat de minimum-hoogte is, waarop ParaC sprongen vanuit een in langzame beweging vliegtuig mogelijk zijn. die Op 1400 M. hoogte werden de trossen, jet luchtballons verbonden, losgegooid, en orjri' ballons begon te dalen om den parachutesp gers zoo noodig hulp te kunnen verleenen. Op een afgesproken teeken verlieten de parachutespringers gelijktijdig de ballons* daarop snel stegen en spoedig een hoogt® 3000 Meter hadden bereikt. De eene valschermspringer wachtte 13 s. den alvorens de parachute te openen en in dien tijd een afstand van 600 Meter af- De andere parachutist viel in horizontal® yj sitie en door den arm uit te steken regel® den val eenigszins. a 0pJ Na tien seconden trok hij aan den rin» het valscherm te openen. Sprongen uit luchtballons onderscheiden g, in belangrijke mate van die uit vliegm20 doordat men niet direct die groote sn® ondervindt, welke optreedt bij sprongen vliegtuigen. Russell, de directeur van het bureau veft verdoovende middelen der Egyptische je ring, deelt in zijn laatste rapport mede, Egyptische boeren in steeds sterker -mate te thee drinken. Deze zwarte thee is een ker vorm van de thee, die men in Europa en Russell verklaart, dat het misbruik dezen drank de gezondheid der Egyptische A ren zeer benadeelt, terwijl zij er zeer veel aan besteden. pe» De boeren hebben de gewoonte va» (,i theedrinken afgezien van de Australisch® Nieuw-Zeelandsche soldaten, die gedurende wereldoorlog in Egypte vertoefden. Helaa® reiden zij de zwarte thee toe op een wi-ifjadel' wel nadeelig moet zijn. Zij koken de theebefi in water, laten dan de bladen in den P koken hetzelfde mengsel herhaalde ma' vo®1 Daardoor ontstaat een sterk en bitter dat zeer schadelijk voor de maag is. BoveI\ er maken zij er vaak een narcoticum van ®0pgei een sap uit den dadelpalm aan toe te v°,V; Russell zegt verder, dat de Egyptische b®eI theedrinken niet kan nalaten. Waar hü jjo' gaat, hij neemt de ingrediënten voor /,rd ken van de thee mede. Het gemiddelde dat door hen wordt gebruikt voor het }1(: van thee, bedraagt bijna twee derde vaïl (jo®r dagloon. Vele boeren verzwakten zoozeer j^ii dit misbruik, dat zij nog slechts een dag of in het geheel niet meer konden we AI f 17 A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen E7 »7|f A bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T7 7CA bij een ongeval met OCA 'I nDwll 11 l-i KJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 f JU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT I doodelijken afloop JL uüv*a AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIERENTWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een een voet of een 21. Deze kwestie werd afdoende behandeld, toen de meisjes na het souper een wandeling maak ten. Zij passeerden de vele voetgangers, die des zomers op den Spaniard Road flaneerden, langs het onbebouwde stuk grond met banken en het meertje bij den vlaggestok, waardoor dat ge deelte van Hampstead zooveel op een stuk strand gelijkt. Het was een gouden namiddag. In de wazige verte rees een grijs, gevleugeld voorwerp omhoog boven de vlakte bij Hendon en bewoog zich in linksche richting voort naar den spitsen, blauwen toren van de Harrow- kerk, om opnieuw uit het gezicht te ver dwijnen. „Kijk, een vliegtuig!" verzuchtte Gwenna, haar oogen op den gloed van het luchtruim ge vestigd, waar de machine gevlogen had. „Mis schien'is hij er wel in." „Als hij het werkelijk is, zal hij weinig idee hebben, wat mooie plannen ik voor zijn wel zijn aan 't smeden ben," merkte Leslie op, toen de twee meisjes den heuvel afdaalden en ten laatste een berkenboschje vonden, dat niet reeds door vrijende paartjes was ingenomen. Leslie liet zich met gekruiste beenen in de varens neerzakken, terwijl het Welsche meisje op een lagen tak van een berkenboom plaats nam, die door het veelvuldig gebruik zoo glad geworden was als een oude bank. Zoo zat ze temidden der ruischende bladeren, haar hoofd wat opzij, met haar cherubsoogen naar de wol ken starend. „Ah! Nu heb ik het! Dat moet het zijn! Een cherubijntje! Dat moet je op het maskerade- bal voorstellen," besliste het oudere meisje. „Juist, je eigen blond kopje met de korte krulletjes; en een kanten kraag met cherubsvleugeltjes om je hals. Die kleine witte veeren van je hoed zullen er zich uitstekend toe leenen. En over den kraag, wolkjes van tule, een passende ensceneering voor cheru bijntjes. Je wazige, witte jurk, zonder ceintuur ditmaal, en een van die neteldoekjes in zeep- belkleuren om het geheel te drapeeren in regenboogschakeeringen. Kleine zilveren schoen tjes, ofschoon strikt genomen, cherubijntjes hier niet aan doen; maar als je geen Koningin van Spanje kunt zijn, dan doe je het met wat minder in dit geval, als je niet realistisch kunt zijn, dan moet je tenminste mooi zijn. Je eigen, gewonq gelaatsuitdrukking van droomerige onschuld, zal prachtig met je costuum harmonieeren," voegde Leslie er aan toe. „Heusch, ik ben niet zoo onschuldig als je denkt, Leslie," protesteerde het jonge ding, dat evenals alle jonge menschen met alle geweld ouder wilde lijken. Leslie lachte, haar nadenkend aanstarend. Dan boog ze plotseling het donkere hoofd voor over en liefkoosde het puntje van de zonne- gele trui. „Blijf altijd, zooals je nu bent," fluisterde ze haar op zachten toon toe. ,,En blijf overal jezelf ook op het bal!" HOOFDSTUK XI DE HIELEN VAN MERCURIUS Leslie's vermaning werd door Gwenna een week later letterlijk opgevolgd. Nooit had ze er zoo lief uitgezien, als toen ze op den avond van het bal in haar slaapkamerspiegel glimlachend de weerkaatsing van haar beeld beschouwde en glimlachend het mooie hoofdje uitstak boven den kranten kraag met de cherubsvleugeltjes. Het maskeradebal werd gegeven door eenige tooneel-kennissen van Hugo Swayne, en zou plaats hebben in twee reusachtige tenten, die waren opgericht temidden van het uitgestrekte grasperk achter hun woningen. De Theems stuwde haar kabbelende golfjes lahgs de wilge- boomen, die langs de grens van het grasperk op den oever geplant waren. Een woonschuit diende tot buffet. Er waren lampions en vet potjes gespannen voor de nachtelijke illumi natie en een lange, roode looper diende ter beschutting van de costuums tegen steentjes of bedauwd gras. De kleine Gwenna Williams met haar cheru bijnkopje voelde een onrust bij het beschou wen van al die onbekende typen; daaren boven, hij was nog niet gearriveerd, hij was laat. Nog eens goed rond gekeken. Neen, hij was er nog niet. Was het misschien hierom, dat ze een weerzin voelde tegen sommige ge zichten uit die groep, zooals die jonge vrouw Van ongeveer vijf-en-twintig jaar. die zich gekleed had als een driejarig kind? Of die lange, magere, bleeke jongen, in zwaar rouw gewaad als doodbidder verkleed en met een kopstem kakelend? Of dat mooie meisje, in ruischend georgette brocaat met witte pruik, dat juist de roodgeverfde lippen ouende en praatte met een mannestem? En die Madame Sans Gêne in..!, goede hemel! weer was het een jongeman! Neen, uit een of ander spon taan gevoel had zij een bepaalden afkeer van hem.... Was het misschien, omdat zij hier waren en hij, de eenige partner naar wien zij verlangde, nog niet gekomen was? O, ver onderstel eens, dat hü heelemaal niet zou komen! Onder het dak van gespannen zeildoek, waar guirlandes omlaag zwierden langs de tallooze electrische lichtjes, warrelden, snaterden en lachten de feestelingen in bonte mengeling. Want het was een bal voor theaterbezoekers en het zou eerst laat een aanvang nemen. Eerst zou men soupeeren. Gwenna, gezeten naast een „futuristisch" artist, dien haar vriendin vaag geïntroduceerd had als een van haar medische studentenvrienden, overzag de lange rij van soupeerenden, die zich te goed deden aan lek kernijen en voorovergebogen elkander toe lachten en allerlei kwinkslagen toeschreeuwden. Neen, hij was er nog niet. Het scheen haar vreemd toe, dat niet de jongere mannen en meisjes het meest luidruchtig waren, maar juist degenen, die reeds de dertig waren gepasseerd; ook viel het haar op, dat deze lawaaimakers zelfs bij de grootste uitgelatenheid het air hadden, alsof ze er zich min of meer toe dwongen, want het eenvoudige Welsche land meisje had een scherp oog voor alles, wat niet natuurlijk en gemeend was. Toen viel haar oog, door de opening van het tentendoek, op de stille verschijning van een mannenfiguur in een hagelwit pak, dat zich scherp afteekende tegen den purperen achter grond van daarbuiten. Het was een kaars rechte Duitsche kellner, met wit linnen schort. Waar had ze dien man eerder gezien? Op een foto? Of was het misschien een der bedienden van het Appenrodt-restaurant, waar zij met Leslie wel eens thee ging drinken na afloop van een matinée? Zij was er zeker van. dien man vroeger te hebben gezien, dien man, die in zijn simpel wit pak zoo afstak bij al die grillige maskeradeeostuums, met die bleeke, ernstige gelaatstrekken starend naar die opge wonden, verhitte en geverfde gezichten der, joelende, lachende menigte. Het was als een verschijning van den jongen Daniël op het feestmaal van koning Baltasar. En plotseling verscheen er naast die stille, starende gestalte een jongensachtige figuur, typisch Engelsch, in het gebruikelijke avond toilet, slank en boven den Duitscher uitste kend. De pas aangekomen Paul Dampier vroeg den bediende om een of andere inlichting en voor eenige seconden stonden zij daar: de kellner naar hem opziende, de nieuwe bezoe ker, met het blonde hoofd een weinig achter over, de rijen der feestvierenden nauwkeurig opnemend- yjk „Hoera! Daar is hij!" riep Gwenna .jl' maar onopgemerkt in de luidruchtige *5# vreugde en het gekletter van borden en 8' Haar hart bonsde onstuimig Maar Paul Dampier, de vliegenier, was onmiddellijk verdwenen in een wou» vreemde, helgekleurde hoofddeksels en J]tv! seis. Hij had haar niet gezien. En zij zak niet weer dan eenigen tijd na afloop var souper, toen de andere tent gevuld wei'®-J een draaiende zich in bochten en kronke11 wringende menigte die op een one-steP gesyncopeerde dansmuziek verzot was. cf[ Gwenna had gedanst met een praehistorisch mensch, en met Hugo s',v' r-':, die in een domino van lappendeken dito masker een „gelijktijdig werkende dy® of zoo iets moest voorstellen, want siff 'p# wist hij het zelf niet goed meer. Zij stovo v beurt af te wachten als een der figuran1® een herlevende cotillon. Terwijl het Weensche orkest de opg®^ tonen van de „Blijde Nacht-Wals" f/ deed weerklinken, werd er een wit lak®® haald, dat aan het eene einde werd v' houden door een danseur la Morris, t^jf het andere uiteinde in de hand werd Se door een ongelooflijk knappen Turk f later zou ontpoppen als Hugo's vrien®' Franschen ingenieur)bij wijze van eensd1^ waarachter zes meisjes stonden ver! .(Wordt vei'V®

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10