Allerergste moderne slavernij
ffldtm&aal mn den dag
Met twee kameraadjes op avomtaremreis
II
k
F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
DIENSTZAKEN
ZATERDAG 8 JUNI 1935
DOUBLE VAN EEN
FILMDIVA
De aanbeveling van een oom,
wiens vriend de Jupiter-
lampen in 't filmatelier
bedient
Een bijna-carrière
gemaakt
Zwarte valsche munters
Robert Schumann
Genie en onbeholpenheid
Belangrijke vondsten
I Een valsche
erfgenaam
Televisie
Electrische stroom
„verduisterd"
POLITIE-STOPTEEKENS
DOOR BERTHA RUCK
HOOFDSTUK XIX
DE VERZEGELDE KIST
In het volgende stuk is 'n anonyma aan het
woord, de double van een filmdiva. Een
beeld van de allerergste moderne slavernij
rijst voor ons op. De filmslavin teekende zelf
het beeld in het N. Wien. Journ.:
Men heeft de beroemde filmdiva, op wie ik
lijk, honderden malen geïnterviewd. Nu moet
ik spreken. Dit wil zeggen niet ik, Agatha M.,
zooals mijn burgerlijke naam is maar ik in
mijn beroep als double der beroemde diva. Mijn
carrière als dubbelgangster begon reeds een
paar jaar geleden. De star speelde toen haar
eerste groote film (als ik haar naam thans
noem, sta ik morgen buiten de studio op de
keien)Op school zei men reeds, dat ik een goed
filmfiguur had. Oom Victor had ook tegen mijn
moeder gezegd, dat ik naar de film moest Ik
dacht, dat oom Victor veel verstand van filmen
had, want hij heeft een vriend, die de Jupiter-
lampen in het atelier bedient. Toen ik van
school kwam, ging ik dan naar de studio met
een aanbeveling van oom Victor aan den man
der Jupiterlampen in mijn zak. De man bekeek
me en zei toen: „We hebben hier mooieren" en
riep den chef van zijn afdeeling. Deze bekeek
mij ook en zeide tot den Jupiterman: „Dat kind
lijkt toch op de nieuwe blonde, die de hoofdrol
moet spelen. Ik was er bij, toen ze gisteren
proefopnamen van haar hebben gemaakt." En
toen nam de chef mij bij den arm en steide mij
voor aan den assistent-régisseur. Deze bracht
mij in een kamer, deed heel gewichtig en zeide:
„Wacht u 'n oogenblik". Ik wachtte twee en
half uur. Toen werd de deur opengerukt. Een
man in witte jas stormde naar binnen en hijgde:
„Ach, bent u hier, gnadige Prau, wij hebben u
overal gezocht. Hier komt nooit een mensch.
Dan kunnen we u niet vinden." Ik deed zoo
moedig als ik kon en zei; „Pardon".
„Pardon," zei de man in de witte jas. „ik heb
u verwisseld" en wilde wegloopen. Ik versperde
hem den weg en vroeg: „Weet u ook waar de
regisseur is?" De man in de witte jas was de
regisseur. Hij zocht de nieuwe diva. Hij had mij
met haar verwisseld. Opeens werd ik woedend
en schreeuwde: „Heb ik een filmgezicht of
niet?" „Neen," brulde hij. En vóór ik kon be
ginnen te huilen, duwde hij mij uit de deur, gaf
mij over aan een anderen man in witte jas,
schreeuwde: „Comparserie" en rende weg. In
een garderobe gaf men mij een zijden kleed in
Biedermeier-stijl en honderd andere meisjes
kregen er ook een en wij moesten een Bieder-
meierpartijscène opvoeren. Zoo werd ik film
speelster.
Een paar dagen daarna kwam bijna het
groote geluk. De „pikante scène" werd gedraaid.
De blonde diva moest over een beekje huppelen
en daarbij guitig-verlegen haar Biedermeier
rokje een beetje optillen. Zij huppelde, maar
het ging niet. De regisseur liet ophouden. „Uw
beenen zijn niet geschikt voor het witte doek, ze
zijn te dun." De regisseur keek rond. Plotseling
wees hij naar mij: „Kom eens hier, kleintje,"
zeide hij en het klonk niet eens onvriendelijk.
„Laat je beenen eens zien!" Mijn beenen waren
goed voor het witte doek, dat wist ik. „Huppel
eens." Ik huppelde. Ik huppelde als de diva over
het beekje. Na haar gehuppel had de diva haar
blonde haren kinderlijk van haar voorhoofd
weggeschud. Ik huppelde en schudde met mijn
haar als de diva. Het was een groot succes. Ik
trok het kleed der diva aan. Het licht werd in
geschakeld. Ik huppelde nog eens. Mijn dag-
gage werd met 10 shilling verhoogd. Mijn car
rière begon. Bijna....
Dat is zoo gebleven. Ik heb een bijna-carrière
gemaakt. Ik werk in elke film der diva mee. Of
die film in Weenen, Parijs, Berlijn of waar ter
Wereld ook wordt gedraaid, wij hooren bij el
kaar. Ik word altijd met haar meegeëngageerd.
Mijn beenen zijn haar beenen. Haar talent is
helaas niet mijn talent. Dat heb ik ook al ont
dekt. Ik ben er nu niet meer bedroefd om. Je
raakt er aan gewoon door een hotel te gaan,
alle oogen op je te voelen en te hooren fluiste
ren: „Dat is tochSoms geloof ik het zelf
even. Dan ben ik haar. Wij kleeden ons het
Zelfde. Wij zijn ook goede vriendinnen. „Je zal
vast rijk trouwen," zegt zij dikwijls in den D-
trein, als we op weg zijn naar een of ander ate
lier.
's Avonds doen mijn oogen pijn. Ik sta name
lijk voor de Jupiterlampen, wanneer ze worden
ingesteld. Zij, de diva, rust ondertusschen in
haar garderobe, want ik heb haar gestalte, men
kan dus de belichtingseffecten van haar aan
mij probeeren. Dit duurt soms urenlang. Mijn
beenen doen pijn, mijn oogen branden ontzet
tend. De groote scène van mijn groote dubbel
gangster wordt voorbereid. „Fraulein, een beetje
naar voren buigenzoo, zoo, prachtig, 't zal
verrukkelijk worden, als de Gnadige Frau zóó
buigt en haar groote, verwonderde kinderoogen
opzetasjeblieft nog eens, Fraulein, knijpt u
uw oogen niet zoo dicht. U kunt straks uitrus
ten. Staat u toch niet zoo als een stok, Frau
lein, schitterend wordt deze scène, de lui zullen
razen van enthousiasme. - Genoeg, Fraulein,
dank ude gnadige Frau kan nu komen...!"
En dan komt de gnadige Frau, groote, ver
wonderde kinderoogen. De menschen razen van
enthousiasme. En ik spoel met boorwater mijn
brandende oogen en masseer mijn beenen en
voeten, die me afbranden.
Dan de première. De diva zit naast den pro
ductieleider en den regisseur in de loge. Prach
tige rozen liggen op het fluweel van den loge-
rand. Zij glimlacht naar links, naar rechts
en is grenzenloos gelukkig. Alle menschen sta
ren haar aan, haar, de mooie, begaafde vrouw.
Ik heb ook een plaats voor de première gekre
gen. Niet in een loge, onder in het parket. Dan
begint de film. Close Up. Glimlach mijner diva.
En dan de scène in de bar, zij danst de cancan
op een tafel, men ziet haar gezicht slechts on
duidelijk, men ziet slechts de heftig-dansende
beenen, mooie beenen, begaafde beenen, beenen
met temperament. Het publiek applaudisseert
na deze scène, aller oogen richten zich op de
diva in de loge, het is donker, maar ik weet, zij
glimlacht vol overwinningsbewustzijn en dankt
buigend. Op dit moment weet slechts ik alléén,
dat die dansende beenen van mij zijn. Zij zelf
heeft het vanavond vergeten.
En dan het licht gaat aan ijlt men op
haar toe en overlaadt haar met gelukwenschen.
Zij geeft autogrammen, schudt duizenden han
den. Zij kan de vele bloemen niet meer houdtn
en aldoor komen er nog meer.
En dan ga ook ik naar haar loge en geef haar
de hand: „Ik wensch u hartelijk geluk." Zij ziet
mij nauwelijks, maar drukt mechanisch mijn
hand en zegt: „Het was een zwaar stuk werk."
Neemt dan een paar rozen uit een boeket:
„Hier," zegt zij met volmaakte grandezza, „ter
herinnering aan vanavond."
Thuis zet ik de rozen in een glas water. Zij
ruiken nog dagenlang. Het was werkelijk een
groot succes!
De herkomst van een hoeveelheid valsch
geld, dat te Panama sedert eenige maanden in
omloop was, is thans ontdekt.
De politie heeft namelijk op het eiland Mindi
gelegen aan de Atlantische zijde van het Pa
namakanaal, twee inboorlingen van Costa Rica
op heeterdaad bij het maken van valsche mun
ten betrapt.
aiiiiiiitiiiiuii
iiiiiiiiniimiL?
Robert Schumann, pianist, dirigent en
componist
Onze kabinetsministers
Gingen vliegen voor de pret,
Hebben in de Douglas-Sperwer
Dapper voet aan boord gezet.
Maar waarom, o Excellenties,
Moest dat met zoo'n reuzenhaast?
I Waarom is toen toch uw auto
Met zoo'n snelheid voortgeraasd
Dat hij met z'n kostb'ren inhoud
1 Drie ministers in getal
Snelheidswetten overtredend
Liep in de politieval?
Wet is wet en de justitie I
Is er heusch niet voor de grap,
1 Maakte even korte metten, I
Ving drie vliegers in één klap!
Drie ministers, zeer beteuterd,
Zochten fluks een argument,
Wierpen, als een toovermiddel,
i 't Wachtwoord „DIENST" naar den i
I agent.
Ja, dat woord doet werkelijk wonderen,
't Bracht den diender van de wijs
En de drie regeering sleden
Gingen verder op hun reis.
Even later was 't gezelschap
Met de Sperwer op de vlucht,
En zoo kon men het beleven:
't Kabinet vloog in de lucht!
Ja, toen ging het nog veel sneller,
Voor geen booze wet bevreesd,
Men kan denken, dat toen 't drietal
In de wolken is geweest!
H. K. E
ËlllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÜ
Heden is het honderd-vijf-en-twintig jaar
geleden dat hij werd geboren en het geldt hier
een tè interessante en tè groote figuur, dan dat
men deze gelegenheid niet te baat nemen zou
om in breeder kring over leven en werk van
Robert Schumann, den genialen componist,
het een en ander mee te deelen, dat er kenmer
kend voor is.
Robert Schumann heeft een gelukkige jeugd
gehad. Men hoort het aan zijn beminnelijke,
muzikale jeugdherinneringen, de „Kindersze-
nen", die ons met hun blijde en dartele klan
ken het spelende kind voortooveren in al de
phasen van zijn spel, in de lichte schaduw
van zijn kleine zorgen, in het blijde licht van
zijn groote vreugden of stil voor zich heen droo-
merid onder het wolkenspel zijner prille ver
beelding.
Een kleine droomer was Schumann; een
groote droomer zou hij worden. Hij las reeds
vroeg de romantische schrijvers, Jean Paul en
E. Th. A. Hoffmann en leerde het leven al
spoedig op romantische, dus averechtsche wijze
bezien. Hij droomde van de maan op klaar
lichten dag en van den dood, als het leven het
rijkst was en schoonst. En dan was er Heine,
de gevoelige spotter met eigen en anderer ge
voelens, wiens gedichten hij in zijn liederen
„veronsterfelijken" zou.
Er was evenwel van liederen voorloopig nog
geen sprake. Vader Schumann, die koopman
was, wilde van zijn zoon Robert een meester
in de rechten maken, wat niet kon wegnemen,
dat deze naast het recht ook nog de muziek
met vlijt en liefde bestudeerde.
Bij deze muziekstudie liet hij zich lijden
door een ij delen en noodlottigen droom. Hij
wilde namelijk een ideaal piano-virtuoos wor
den, een pianist, die de muziek innerlijk vol
komen doorvoelen en begrijpen zou en die bo
vendien over ai de techniek beschikte om de
aldus begrepen muziek in de perfectie uit te
voeren, te herscheppen.
Dit was inderdaad een mooie droom. Doch
het ontwaken uit dien droom was wreed.
Om den balsturigen pink en vierden vinger
van beide handen, de vingers, die door hun
onderlinge afhankelijkheid den pianist den
meesten last veroorzaken, wat beter naar zijn
wil te zetten, gebruikte hij 'n toestelletje van
eigen vinding, een klein martelbankje, waar
op hij zijn vingers net zoo lang martelde, tot
dat er één volkomen verlamd was.
En zoo eindigde Schumann's droom, eens dè
ideale pianist, de Ueber-pianist te worden.
Zijn plotseling zoo volkomen overbodig ge
worden pianoleeraar was Herr Wieck, tot wiens
bijzondere verdiensten het behoorde de vader
van een zeer knappe dochter te zijn, die het in
de kunst van het pianospel verder bracht dan
haars vaders beste leerling.
Op deze Clara Wieck werd Schumann op on
stuimige wijze verliefd,hetgeen haar vader
volstrekt niet naar den zin was, daar hij vrees
de, een vrees, die maar al te gegrond was,
dat Robert Schumann langzaam maar zeker op
weg was om geestesziek te worden.
Om zijn Clara te kunnen trouwen moest
Schumann den jarenlangen folter van een
proces ondergaan. De rechtbank zou uitmaken,
of hij met juffrouw Wieck bruiloft mocht vie
ren of niet. In 1840 is de strijd beslist en vindt
het huwelijk plaats. Een stroom van liederen
vertolkt de vreugde van den eindelijk gelukki
gen bruidegom.
Hij was reeds toen een belangrijk compo-
n:st, had een reeks voortreffelijke pianower-
ken geschreven en zich ook als schrijver over
muziek een strijdbare natuur getoond. In 1834
stichtte hij het „Neue Zeitschrift für Musik"
dat hij onder aantrekkelijke schuilnamen zoo
ongeveer heelemaal alleen vol schreef. Zijn
medewerkers, meest gefingeerde gestalten
van eigen vinding, waren vereenigd in den
„Davidbund" en werden geacht evenals de
Oud-Testamentische David, tegen de Filistij
nen „die Philister" te strijden. Deze muzikale
Filistijnen droegen in de muziekgeschiedenis
de doorluchte namen van Rossini, Meyerbeer
en telden hun verachte aanhangers ook onder
de brillante en vlotte virtuosen op de viool en
de piano, innerlijk leege pralers met uiter
lijke vaardigheid.
Schrijvend heeft Schumann in Duitschland
den weg gebaand voor de kunst van Chopin en
Berlioz. In zijn eigen kunst was hü even strijd
baar en heldhaftig. In een mateloozen drang
naar vrijheid brak hij de overgeleverde vor
men stuk en vierde in de muziek een onbloe
dige, Fransche revolutie, waarvan het geweld
voor onze ooren een zeer huiselijken klank
draagt. Schumann heeft namelijk nooit ver
geten, dat ook de muziek haar huiselijke plich
ten heeft. En tot zijn beste werken behooren
dan ook zijn kamermuziek, zijn liederen, zijn
piano-composities.
In 1850 werd Schumann benoemd tot diri
gent te Düsseldorf en het onbeholpen genie
ontketende een stortvloed van kleine rampen
en onaangenaamheden. In den ban van den
averechtschen humor werd hij steeds nader tot
waanzin en dood gevoerd.
Zijn laatste symphonieën, de meeste zijner
liederen, de „geisterhafte" passages in zijn
verrukkelijk piano-concert worden door deze
wrange levenshouding beheerscht en van een
bitterzoete stemming doorstroomd. Schubert is
zelfs in zijn weemoed nog mild. Schumann is
in zijn vreugde zelfs nog weemoedig en wrang.
Dinsdag 29 Juni 1859 stief hij in het ge
sticht „Endenich" bij Bonn. Bij hem was de
romantiek uitgegroeid tot een soort demonie.
Doch boven allen waan en waanzin klinkt zijn
muziek, smartelijk, maar nooit aangrijpender
dan juist in haar gesmoorde vreugde.
F. A. BRUNKLAUS
Bij de uitbreidingswerkzaamheden, die de
Hongaarsche toeristenbond in de druipsteen
grotten van Baradka heeft laten verrichten,
zijn zeer belangwekkende vondsten uit voor
historische tijden voor den dag gekomen.
Onder andere vond men dierlijke overblijfse
len uit den Ijstijd, vooral van beren.
Bovendien heeft men een menscheiijken
schedel opgegraven, die volgens anthropologen
verscheidene duizenden jaren oud moet zijn.
De dagen en nachten gingen zonder ver
der nieuws voorbij. Toen kwam eindelijk
Muntok in zicht. Aan boord was het erg
druk, want er moest geladen en gelost wor
den. Een bootje kwam langszij, om den ka
pitein en den lsten stuurman aan wal te
brengen. Pietje en Wietje genoten van het
gewirwar van Inlandsche, Chineesche en
Europeesche vrachtdragers daar beneden in
het ruim.
Tegen den avond kwam de kapitein terug
aan boord. Achter hem liep 'n inlandsche
jongen met een groote kist, die hij naar de
kaartenkamer bracht. Wat zou daar in zit
ten, dacht Pietje. Toen wenkte de kapitein
naar hen en nam ze mee naar de kaarten
kamer, waar Pietje op zijn linker- en Wietje
op zijn rechterknie moesten zitten, wat
Pietje wel wat kinderachtig vond, maar de
kapitein scheen het gezellig te vinden.
Daarop vertelde de kapitein dat hij zich
te Muntok met de politie in verbinding had
gesteld. Men had daar onmiddellijk Soera-
baja opgebeld en toen had men vernomen
dfft de familie van Leeuwen juist den vo-
rigen dag met de „Christiaan Huygens" naar
Holland was vertrokken. De tranen sprongen
Piet in de oogen bij het hooren van deze
tijding. De kapitein troostte hem.
René Ducrois beklom de gore trap, waarlangs
een vettig touw bungelde en belandde op
de eerste verdieping in het kantoor van
Lucien Raymond. Temidden van veel gewichtig-
uitziende paperassen zetelde de advocaat zelf,
een schrale veertiger met sluwe oogen en een
nog sluwer brein.
„Zoo, ben je daar eindelijk?" begon Ray
mond, toen Ducrois1 nonchalant op een stoel was
neergevallen. „Ik had je al veel vroeger ver
wacht. Denk je dat ik je voor niets heb laten
roepen?"
Met een onverschillig gebaar goochelde Du
crois een sigaret te voorschijn.
„Weer één van je bekende vuile karweitjes op
til", zei hij langzaam. „Heb je mij natuurlijk
weer noodig om het smerige werk op te knap
pen. Ja, ik begrijp het best."
„Je begrijpt niet," viel Raymond ruw uit.
„Als je wist wat ik nu op het oog had
„Man, blaf niet zoo! Ik zal immers wel luiste
ren. D'r zit voor mij toch niets anders op. Hoe
veel honderdste procent kan ik nu weer van de
winst opstrijken?"
Raymond negeerde deze laatste opmerking.
„Hoe oud ben je?" vroeg hij.
„Zes-en-twintig. Op dien leeftijd was jij al
een volleerd knoeier."
Even fronste Raymond de wenkbrauwen, maar
bij bedacht zich. Het was op het oogenblik ver
standiger niet op de hatelijke opmerkingen van
Ducrois in te gaan.
„Mooi! Zes-en-twintig! Da's juist de goeie
leeftijd!" zei hij.
„Waarvoor?" vroeg Ducrois.
„Om voor den verloren erfgenaam te spelen!"
zei Raymond triomfantelijk.
„Ik begrijp je niet", antwoordde René mat.
„Geen wonder! Het is weer eens iets nieuws.
Luister Ducrois, we gaan een grooten slag slaan.
Je zult voor erfgenaam spelen. Er is ergens een
oude heer gestorven die al zijn bezittingen heeft
nagelaten aan een neef die zijn kinderjaren bij
hem heeft doorgebracht. De executeur-testa
mentair heeft in de bladen oproepingen ge
plaatst om dien verloren geraakten neef terug
te vinden. Dat is natuurlijk een lastig werkje
en daarom ben ik zoo vrij geweest hem daarmee
te helpen. Begint het je al een beetje duidelijk
te worden?"
Ducrois gromde.
„Ja, ik zie zelfs al precies hoe het zal afloo-
pen. Ik treed op als erfgenaam en word onder
worpen aan duizend vragen, die ik niet kan
beantwoorden. Daarna draai ik de gevangenis
in, terwijl jij, oudergewoonte, buiten schot blijft.
Ik bedank er voor."
Raymond greep een aantal getypte vellen.
„Hier heb je alle vragen, die je gesteld kunnen
worden. Je hebt niets anders te doen dan de
antwoorden uit je hoofd te leeren. Werkelijk
Ducrois, ik heb aan alles gedacht. Van misluk
ken is geen sprake. En het voornaamste is, dat
geen antwoord moet geven op vragen, waarop
je geen antwoord wéét. Dat zijn strikvragen,
begrijp je. En het is heelemaal niet zoo zon
derling, dat de verloren geraakte neef zich niet
alles precies meer herinnert. Jongen, doe je
best, er is geld te verdienen. En zóó eenvoudig,
dat je wel gek moet zijn om de kans niet aan
te grijpen. Je raakt in het bezit van enkele
tienduizenden, die je gewoon door mij laat be
heeren. Daar steekt niets achter. En vergeet
vooral niet dat je met veel eerbied over je over
leden oom Jozef moet spreken. We zullen meteen
beginnen. Je heet van nu af aan Jean Forgeron
enja, ik zie al aan je gezicht dat je er schik
in krijgt. Goed zoo!"
Inderdaad, René Ducrois had zijn onverschil
lige houding laten varen en luisterde nu oplet
tend naar alle inlichtingen die Raymond hem
gaf. Tezamen studeerden ze de vragen en ant
woorden in, waarna Raymond zijn medewerker
geld gaf om nieuwe kleeren te koopen.
Een week later begaven zij zich naar den heer
Valette, notaris te Nimes, die door Jozef Forge
ron was aangewezen als zijn executeur-testa
mentair. De beide mannen werden vriendelijk
ontvangen.
„En nu zult u me zeker wel toestaan uw
cliënt enkele vragen te stellen, meneer Ray
mond? U begrijpt, ik moet zekerheid hebben
dat uw cliënt werkelijk Jean Forgeron is."
Raymond boog beminnelijk, waarna de notaris
zijn verhoor begon. De zoekgeraakte erfgenaam
was tot zijn elfde jaar door zijn oom opgevoed,
waarna de jongen door zijn vader, die weduw
naar was, bij zich in huis genomen was. Tus-
schen de beide broers was oneenigheid ont
staan, de relaties werden verbroken en de thans
overleden Jozef Forgeron had zijn neefje nooit
meer teruggezien. Uit den aard van de zaak
handelden de vragen dus alleen over de jeugd
van Jean Forgeron.
Gedurende het verhoor begon Ducrois hoe
langer hoe meer bewondering te voelen voor
Raymond, die alle vragen had voorzien. De ant
woorden klopten dan ook prachtig. Raymond
haalde in gedachte de erfenis reeds binnen.
Opeens stelde de notaris echter een vraag,
waarop Raymond niet had gerekend.
„Ken je mij nog?" vroeg hij plotseling aan
Ducrois.
Ducrois aarzelde.
Raymond wachtte gespannen op het ant
woord. Nu moest de erfgenaam de afgesproken
tactiek volgen en doen alsof hy° het zich niet
meer herinnerde.
Maar Ducrois bekommerde zich blijkbaar niet
om de afspraak.
„U komt me wel bekend voor", gaf hij ten
antwoord. „Laat me even nadenkenJa, nu
weet ik het. U is de man die Zondags altijd
met oom kwam schaken!"
Raymond had het gevoel alsof alle grond
hem onder de voeten wegzonk. Hy herstelde
zich pas, toen hy bemerkte dat Ducrois bij toe
val den spijker op den kop had geslagen. Ge-
lukkig! Dat was goed afgeloopen. Maar hy
hoopte dat Ducrois zich niet voor een tweeden
keer op glad ijs zou wagen.
„Juist!" glimlachte notaris Valette. „Je
schijnt een goed geheugen te hebben. Ik wl\
wedden dat je je ook nog het verjarings-ge-
schenk herinnert, dat ik je eens gegeven heb."
Raymond zweefde weer in angstige verwach
ting!
„Kom, denk eens goed na", vervolgde de no
taris vriendelijk. „Ik weet nog dat je er dolblij
mee was. Je had het al zoo lang willen hebben."
„Warempel! Da's waar ook!" antwoordde
Ducrois. „Een zakmes was 't!"
Ongeveer een uur later waren Raymond en
Ducrois weer bui-
ten. De eerste op
gelucht omdat
zijn plan goed
geslaagd was.
Maar het feit dat
Ducrois tegen zijn
instructies in,
aan het raden was geslagen, zat hem danig
dwars.
„Nu in t vervolg er niet meer een slag naar
slaan met je antwoorden, Ducrois", vermaande
hy. „Anders komt er misschien nog een kink
in den kabel."
Ducrois keek nijdig.
„Zeg eens," begon hij. „Nu moet het maar
eens uit zijn met dat geleuter van je. Al een
jaar of drie heb je me nu aan een lijntje ge
houden, maar nu bedank ik er langer voor. Ik
heb genoeg- van je vuile zaakjes."
Raymond's oogen puilden uit zijn hoofd.
„Wat zeg je?" schreeuwde hij stom-verbaasd.
„Wil je de erfenis laten loopen?"
„Waarachtig niet!" antwoordde Ducrois. „Ik
zal jóu laten loopen. Sinds ik gefortuneerd ben,
heb ik een eerlijk advocaat noodig en geen op
lichter. Alleen moet ik je m'n compliment ma
ken over je fijnen neus. Je hebt inderdaad den
goeden erfgenaam gevonden. Ik ben namelijk
werkelijk Jean Forgeron. Maar dat wist je
niet, hè?"
lllllltllMIIIIIIIIIIII
iiiiiiiiitmiiiii
Nieuwe kleuren-systeem
Een Belgisch radio-amateur uit Charleroi,
Léon Damas, heeft mededeeling gedaan, dat hy
er in geslaagd is een nieuw televisie-systeem uit
te vinden, waarbij geluid en beeld op dezelfde
golflengte en volmaakt synchroon worden uit
gezonden, terwijl de natuurlijke kleuren van
het uitgezonden object volkomen natuurge
trouw en duidelyk op het scherm van den ont
vanger worden gereproduceerd.
Damas verklaart bij de voltooiing van zyn
uitvinding te zijn geholpen door prof. Baethel-
mans van het H. Hart College te Charleroi en
door een technisch deskundige. Meer dan een
jaar zou hij reeds met zijn uitvinding geëxpe
rimenteerd hebben.
Acht leden van een bende, welke op groote
schaal de Calcutta Electric Supply Corpora
tion heeft opgelicht zijn veroordeeld tot gevan
genisstraffen, varieerend tusschen 3 maanden
en 2 jaar.
De oplichtingen geschiedden systematisch
door de electriciteitsmeters onklaar te ma
ken.
Men heeft geconstateerd, dat het gewone ver
lies van een half millioen stroomeenheden jaar.
lyks was gestegen tot vier milioen eenheden.
De werkwijze van de bende was zeer een
voudig; men opende den meter en draaide de
cijfers, welke den verbruikten stroom aanwy-
zen, terug, waarna de meter weer werd
gesloten en verzegeld met een valsch loodje,
gelijk aan dat, wat de maatschappy gebruikte.
Hierdoor is de maatschappy voor aanzien
lijke sommen benadeeld, gedurende een lange
periode.
Sedert het begin van het proces is het
stroomverlies gedaald tot beneden het gewone
half procent van den geleverden stroom.
Vooraanstaande figuren in het proces waren
Abdul Azim, een invloedryk lid van de Mo-
hammedaansche gemeente van Calcutta en
eigenaar van een bioscoop, die met drie an
deren was aangeklaagd en Chowkhani en
Mukherjee, die respectievelijk tot twee en een
jaar gevangenisstraf werden veroordeeld.
Vier beklaagden werden vrijgesproken.
itr
Voor verkeer,
dat den agent
van achteren
nadert.
Voor verkeer, dat
den agent van
voren en achteren
nadert.
Voor verkeer,
dat den agent
van voren
nadert.
AT 17 A op dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen
J-A I jI i"/iLDvrl l ll Lü tj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
F *7 bij een ongeval met
OU»" doodelijken afloop
FOCA bij verlies van een hant»
Ut/Ue" een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
35.
„Dat zou ik wel heerlyk vinden," zei ze.
Doch opeens bedacht zij, dat hy hierin een toe
speling op hun picknick in het open veld zou
zien en haastig vervolgde zy: „Ik was zoo blij,
toen ik hoorde, dat de motor zou komen en dat
kolonel Coyers de bestelling deed, om de
machine hier te bouwen. Ik ik wensch u
van harte geluk, mijnheer Dampier! Vertel er
hie eens iets meer van, zoo u wilt?"
Hij antwoordde: „O, dat kan wachten; ver
tel me eerst eens iets over uzelf."
Gwenna kon haar ooren haast niet gelooven,
maar ja, het was waar
Voor de eerste maal gaf hy er de voorkeur
aan, jets over haar te hooren, in plaats van
®Ver zijn geliefde machine te praten de
^•D.q., die fiangée!
Zij haalde diep adem en keek met haar hel
dere, groen-bruine oogen ter zijde, vol verlan
gen om met Leslie een verstandhoudenden blik
^an triomf te wisselen. Doch haar mooie
kykers ontmoetten slechts de diepe, wyze oogen
Van den grooten Deen, die in den hoek van de
vl«ugelafdeeling naast zyn hok lag; hy knipte
met de oogen en kwispelde met z'n staart.
■Lieveling," fluisterde Gwenna zacht, terwijl
*y den bruin-gelen hond voorby ging. Zy
moest dit woord op dit oogenblik op de een of
andere manier uitbrengen.
Paul, nog met zijn ellebogen op den rug van
den stoel leunend, vervolgde:
,,U heeft nog niet gezegd, of u morgenavond
wilt komen?"
Ze vroeg (alsof het haar iets kon schelen,
waarheen ze ging, als ze maar in zijn gezel
schap was): „Wat soort diner is het?"
„Het Wilburdiner? O, dat wordt jaarlijks
gegeven. Het is een soort reünie van belang
stellenden in het vliegwezen. Ik dacht, dat u
misschien.
„Wie zullen er zijn?"
„O, alleen kennissen, niet velen, slechts
enkelen met hun dames. Waarom vraagt u
dat?"
„Alleen maar, omdat ik geen geschikt avond
toilet heb," antwoordde Gwenna, echter met
meer zelfvertrouwen dan vóór den tijd, dat
Ryan haar om haar schoonheid had geprezen.
„Ik heb alleen dat zelfde eeuwige witte
costume met de blauwe sjerp, dat ik bij de
familie Smith droeg."
,,Maar dat stond u almachtig aardig! Alleen
maar.
„Welnu?"
„Mag ik iets vrijpostigs zeggen?"
„Nu, wat is het?"
„Het klinkt werkelyk wat onbeleefd," zei
Paul, achterover wiegelend op den stoel en haar
over het wolkje sigarettenrook aankijkend Zy
was inderdaad het aankijken volkomen waard.
Waarom scheen ze hem nog mooier toe dan te
voren? Had hij dan vergeten, hoe ze er vroe
ger uitzag? Ze scheen, ja ze scheen thans
meer vrouwelijk, dan hy haar ooit gezien had.
Hy vergat heelemaal, dat hy iets ging zeggen.
Zij herinnerde er hem aan met een lachje
waarvoor hy haar had kunnen omhelzen.
„Vertel u nu eens wat voor vrypostigs u
wilde zeggen."
„O, alleen maar dit: ditmaal moet u geen
tulen shawl of zooiets om uw hals dragen; u is
veel mooier zonder die dingen."
Het meisje antwoordde met speelsche veront
waardiging: „Hoe vreemd, die manier, waarop
mannen kunnen praten over wat wij dragen!"
„O, all right!" zei de jongeman, op zyn
beurt den schyn van gepikeerd te zyn aan
nemend- Toch lachte hy weer en zei: „Ik heb
nog iets van u in myn bezit, om u de waar
heid te zeggen."
„Van my?"
,,Ja, van u; ik heb u dat verloren hangertje
nog niet teruggegeven."
„O!" riep ze uit, bestormd door verschil
lende gevoelens. Dat hangertje, een parel
moeren hartje had zy op den eersten avond
van hun kennismaking gedragen! Ze had het
verloren in den auto, toen ze naast hem zat!
Zóóveel was er na dien tijd gebeurd, dat ze
zich niet meer dezelfde Gwenna voelde, als
het jonge meisje, dat het dunne zilveren ket
tinkje om den hals had vastgeknipt, toen ze
zich gereed maakte voor het feestdiner
Zy had reeds lang opgehouden met over
peinzingen, of de vliegenier het vergeten was
en ook zij zelf had er niet meer aan gedacht.
En al dien tyd had hy, wat haar persoomyk
toebehoorde, zoo dicht bij zich gehouden!
„O ja, mijn hartje," bracht ze er findelyk
uit. „Heeft u het nog?"
„Niet hier, in myn andere jas, ik bedoel op
myn kamer. Ik zal het voor u meebrengen,
als we naar het diner gaan. En, nog wat,
juffrouw Gwenna."
Hy boog zich weer voorover, als het meisje
langs hem heenging, om het houten patroontje
te halen, waarnaar zij het einde van de iin-
nenstrook moest knippen.
„Ik zou zoo graag," vervolgde hy verlegen,
„als u er niets op tegen hebt, eeó souvenirtje
van u bezitten, als ik u dat parelmoeren han
gertje teruggeef!"
Een huivering doortrilde haar. Ze zou niet
willen, dat hy nu vroeg om hetgeen Ryan
misschien wel zou gevraagd hebben.
Tot haar geruststelling was het echter geen
kus.
„U weet nog wel, dat u dien avond van het
gemaskerd bal, die witte vleugeltjes aan uw
schoentjes deed? Nu, ik zou zoo graag één
daarvan als souvenir willen hebben!" Hy had
er zelfs niet aan gedacht, om dit te verlangen,
vóór hy dien jongeman ontmoet had. die af
spraakjes met haar maakte en dien wilde hy nu
toch vóór zyn, want het was best mogelyk,
dat die onbeschaamde kerel ook een souve
nirtje zou durven vragen en dan was hijzelf
toch fyn de eerste!
En in ernstige spanning, alsof hü om iets
veel kostbaarders gevraagd had dan een nietig
veertje, vroeg hy: „Wilt u het mij geven?"
„O, met alle pleizier."
,,U neemt het me toch niet kwalijk?"
„Kwalyk nemen? Maar ik geef het u wer
kelijk van harte," zei Gwenna.
En over dien reusachtigen witte vleugel
van het vliegtuig keek het meisje met zachte
duivenoogen haar vliegenier aan, die zoo'n
klein wit vleugeltje als souvenir gevraagd had,
zooals de ridder van weleer de lievelingskleur
van zyn uitverkoren dame droeg.
Het was op dit oogenblik, dat de vliegtuig
dame, een energieke figuur in donkerblauw,
het vertrek binnentrad, waar een jongeman
en een meisje onbezorgd met elkaar hadden
zitten praten, terwyl de eene sigaretten rookte
en de andere aan den arbeid was, met de
breedte van dien grooten vleugel tusschen
hen in.
De vliegtuig-dame een echte vrouw, was
terstond gevoelig voor de heerschende atmos
feer, die niet veroorzaakt werd door spiritus
en rubber, maar van anderen, meer onstoffe-
lyken aard was. Zij overzag oogenbiikkelyk de
situatie, die haar de gedachte ingaf: Wat heb
ben we nu aan de hand? Ik wist zelfs niet,
dat deze twee elkaar kenden. Zy mogen mis
schien niet geëngageerd zijn, maar dan zal dit
toch spoedig gebeuren!
Dit alles strekte tot bewijs, dat de afwezige
Leslie het niet zoo ver mis had, toen ze be
weerde, dat huismiddeltjes voorzichtig toege
diend, hun uitwerking niet zullen missen.
Welke gedachten de vliegtuig-dame koesterde
aangaande het paar, dat ze in de vleugel-
afdeeling aantrof, verried zy niet met het
minste gebaar, zelfs niet by haar begroeting
van Paul Dampier.
„Ik hoop, dat ik u niet te lang op mij heb
laten wachten," zei ze. „Ik ben nu geneel en
al tot uw beschikking."
Toen keerde zij zich tot haar assistente, die
bezig was, de kleverige strooken linnen over
de naden van het zeildoek te plakken, „Goed
zoo," zei ze, „ga maar door met uw werk, u
zult nog wel een poosje vooruit kunnen. Dit is
een der vleugels van uw machine, mijnheer
Dampier," voegde ze er by, zich tot den vlie
genier wendend. „Ik ben nu tot uw dienst."
De vliegtuig-dame en de jongeman verlieten
samen de afdeeling en traden het belendend
kantoor binnen, waarvan zij de deur achter
zich dicht trokken.
Alleen gelaten, ging Gwenna gelaten met
haar arbeid door, terwyl ze even gestadig zich
met haar gedachten bezig hield. Vlug en be
hendig, doch tevens zorgvuldig, beplakte zy
naad na naad over de heele lengte; en het
scheen, of de vlugheid van haar vingers de
snelheid van haar droomen bevorderde-
(Wordt vervolgd.)