Allerergste moderne slavernij ffldtm&aal mn den dag Met twee kameraadjes op avomtaremreis II k F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door DIENSTZAKEN ZATERDAG 8 JUNI 1935 DOUBLE VAN EEN FILMDIVA De aanbeveling van een oom, wiens vriend de Jupiter- lampen in 't filmatelier bedient Een bijna-carrière gemaakt Zwarte valsche munters Robert Schumann Genie en onbeholpenheid Belangrijke vondsten I Een valsche erfgenaam Televisie Electrische stroom „verduisterd" POLITIE-STOPTEEKENS DOOR BERTHA RUCK HOOFDSTUK XIX DE VERZEGELDE KIST In het volgende stuk is 'n anonyma aan het woord, de double van een filmdiva. Een beeld van de allerergste moderne slavernij rijst voor ons op. De filmslavin teekende zelf het beeld in het N. Wien. Journ.: Men heeft de beroemde filmdiva, op wie ik lijk, honderden malen geïnterviewd. Nu moet ik spreken. Dit wil zeggen niet ik, Agatha M., zooals mijn burgerlijke naam is maar ik in mijn beroep als double der beroemde diva. Mijn carrière als dubbelgangster begon reeds een paar jaar geleden. De star speelde toen haar eerste groote film (als ik haar naam thans noem, sta ik morgen buiten de studio op de keien)Op school zei men reeds, dat ik een goed filmfiguur had. Oom Victor had ook tegen mijn moeder gezegd, dat ik naar de film moest Ik dacht, dat oom Victor veel verstand van filmen had, want hij heeft een vriend, die de Jupiter- lampen in het atelier bedient. Toen ik van school kwam, ging ik dan naar de studio met een aanbeveling van oom Victor aan den man der Jupiterlampen in mijn zak. De man bekeek me en zei toen: „We hebben hier mooieren" en riep den chef van zijn afdeeling. Deze bekeek mij ook en zeide tot den Jupiterman: „Dat kind lijkt toch op de nieuwe blonde, die de hoofdrol moet spelen. Ik was er bij, toen ze gisteren proefopnamen van haar hebben gemaakt." En toen nam de chef mij bij den arm en steide mij voor aan den assistent-régisseur. Deze bracht mij in een kamer, deed heel gewichtig en zeide: „Wacht u 'n oogenblik". Ik wachtte twee en half uur. Toen werd de deur opengerukt. Een man in witte jas stormde naar binnen en hijgde: „Ach, bent u hier, gnadige Prau, wij hebben u overal gezocht. Hier komt nooit een mensch. Dan kunnen we u niet vinden." Ik deed zoo moedig als ik kon en zei; „Pardon". „Pardon," zei de man in de witte jas. „ik heb u verwisseld" en wilde wegloopen. Ik versperde hem den weg en vroeg: „Weet u ook waar de regisseur is?" De man in de witte jas was de regisseur. Hij zocht de nieuwe diva. Hij had mij met haar verwisseld. Opeens werd ik woedend en schreeuwde: „Heb ik een filmgezicht of niet?" „Neen," brulde hij. En vóór ik kon be ginnen te huilen, duwde hij mij uit de deur, gaf mij over aan een anderen man in witte jas, schreeuwde: „Comparserie" en rende weg. In een garderobe gaf men mij een zijden kleed in Biedermeier-stijl en honderd andere meisjes kregen er ook een en wij moesten een Bieder- meierpartijscène opvoeren. Zoo werd ik film speelster. Een paar dagen daarna kwam bijna het groote geluk. De „pikante scène" werd gedraaid. De blonde diva moest over een beekje huppelen en daarbij guitig-verlegen haar Biedermeier rokje een beetje optillen. Zij huppelde, maar het ging niet. De regisseur liet ophouden. „Uw beenen zijn niet geschikt voor het witte doek, ze zijn te dun." De regisseur keek rond. Plotseling wees hij naar mij: „Kom eens hier, kleintje," zeide hij en het klonk niet eens onvriendelijk. „Laat je beenen eens zien!" Mijn beenen waren goed voor het witte doek, dat wist ik. „Huppel eens." Ik huppelde. Ik huppelde als de diva over het beekje. Na haar gehuppel had de diva haar blonde haren kinderlijk van haar voorhoofd weggeschud. Ik huppelde en schudde met mijn haar als de diva. Het was een groot succes. Ik trok het kleed der diva aan. Het licht werd in geschakeld. Ik huppelde nog eens. Mijn dag- gage werd met 10 shilling verhoogd. Mijn car rière begon. Bijna.... Dat is zoo gebleven. Ik heb een bijna-carrière gemaakt. Ik werk in elke film der diva mee. Of die film in Weenen, Parijs, Berlijn of waar ter Wereld ook wordt gedraaid, wij hooren bij el kaar. Ik word altijd met haar meegeëngageerd. Mijn beenen zijn haar beenen. Haar talent is helaas niet mijn talent. Dat heb ik ook al ont dekt. Ik ben er nu niet meer bedroefd om. Je raakt er aan gewoon door een hotel te gaan, alle oogen op je te voelen en te hooren fluiste ren: „Dat is tochSoms geloof ik het zelf even. Dan ben ik haar. Wij kleeden ons het Zelfde. Wij zijn ook goede vriendinnen. „Je zal vast rijk trouwen," zegt zij dikwijls in den D- trein, als we op weg zijn naar een of ander ate lier. 's Avonds doen mijn oogen pijn. Ik sta name lijk voor de Jupiterlampen, wanneer ze worden ingesteld. Zij, de diva, rust ondertusschen in haar garderobe, want ik heb haar gestalte, men kan dus de belichtingseffecten van haar aan mij probeeren. Dit duurt soms urenlang. Mijn beenen doen pijn, mijn oogen branden ontzet tend. De groote scène van mijn groote dubbel gangster wordt voorbereid. „Fraulein, een beetje naar voren buigenzoo, zoo, prachtig, 't zal verrukkelijk worden, als de Gnadige Frau zóó buigt en haar groote, verwonderde kinderoogen opzetasjeblieft nog eens, Fraulein, knijpt u uw oogen niet zoo dicht. U kunt straks uitrus ten. Staat u toch niet zoo als een stok, Frau lein, schitterend wordt deze scène, de lui zullen razen van enthousiasme. - Genoeg, Fraulein, dank ude gnadige Frau kan nu komen...!" En dan komt de gnadige Frau, groote, ver wonderde kinderoogen. De menschen razen van enthousiasme. En ik spoel met boorwater mijn brandende oogen en masseer mijn beenen en voeten, die me afbranden. Dan de première. De diva zit naast den pro ductieleider en den regisseur in de loge. Prach tige rozen liggen op het fluweel van den loge- rand. Zij glimlacht naar links, naar rechts en is grenzenloos gelukkig. Alle menschen sta ren haar aan, haar, de mooie, begaafde vrouw. Ik heb ook een plaats voor de première gekre gen. Niet in een loge, onder in het parket. Dan begint de film. Close Up. Glimlach mijner diva. En dan de scène in de bar, zij danst de cancan op een tafel, men ziet haar gezicht slechts on duidelijk, men ziet slechts de heftig-dansende beenen, mooie beenen, begaafde beenen, beenen met temperament. Het publiek applaudisseert na deze scène, aller oogen richten zich op de diva in de loge, het is donker, maar ik weet, zij glimlacht vol overwinningsbewustzijn en dankt buigend. Op dit moment weet slechts ik alléén, dat die dansende beenen van mij zijn. Zij zelf heeft het vanavond vergeten. En dan het licht gaat aan ijlt men op haar toe en overlaadt haar met gelukwenschen. Zij geeft autogrammen, schudt duizenden han den. Zij kan de vele bloemen niet meer houdtn en aldoor komen er nog meer. En dan ga ook ik naar haar loge en geef haar de hand: „Ik wensch u hartelijk geluk." Zij ziet mij nauwelijks, maar drukt mechanisch mijn hand en zegt: „Het was een zwaar stuk werk." Neemt dan een paar rozen uit een boeket: „Hier," zegt zij met volmaakte grandezza, „ter herinnering aan vanavond." Thuis zet ik de rozen in een glas water. Zij ruiken nog dagenlang. Het was werkelijk een groot succes! De herkomst van een hoeveelheid valsch geld, dat te Panama sedert eenige maanden in omloop was, is thans ontdekt. De politie heeft namelijk op het eiland Mindi gelegen aan de Atlantische zijde van het Pa namakanaal, twee inboorlingen van Costa Rica op heeterdaad bij het maken van valsche mun ten betrapt. aiiiiiiitiiiiuii iiiiiiiiniimiL? Robert Schumann, pianist, dirigent en componist Onze kabinetsministers Gingen vliegen voor de pret, Hebben in de Douglas-Sperwer Dapper voet aan boord gezet. Maar waarom, o Excellenties, Moest dat met zoo'n reuzenhaast? I Waarom is toen toch uw auto Met zoo'n snelheid voortgeraasd Dat hij met z'n kostb'ren inhoud 1 Drie ministers in getal Snelheidswetten overtredend Liep in de politieval? Wet is wet en de justitie I Is er heusch niet voor de grap, 1 Maakte even korte metten, I Ving drie vliegers in één klap! Drie ministers, zeer beteuterd, Zochten fluks een argument, Wierpen, als een toovermiddel, i 't Wachtwoord „DIENST" naar den i I agent. Ja, dat woord doet werkelijk wonderen, 't Bracht den diender van de wijs En de drie regeering sleden Gingen verder op hun reis. Even later was 't gezelschap Met de Sperwer op de vlucht, En zoo kon men het beleven: 't Kabinet vloog in de lucht! Ja, toen ging het nog veel sneller, Voor geen booze wet bevreesd, Men kan denken, dat toen 't drietal In de wolken is geweest! H. K. E ËlllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÜ Heden is het honderd-vijf-en-twintig jaar geleden dat hij werd geboren en het geldt hier een tè interessante en tè groote figuur, dan dat men deze gelegenheid niet te baat nemen zou om in breeder kring over leven en werk van Robert Schumann, den genialen componist, het een en ander mee te deelen, dat er kenmer kend voor is. Robert Schumann heeft een gelukkige jeugd gehad. Men hoort het aan zijn beminnelijke, muzikale jeugdherinneringen, de „Kindersze- nen", die ons met hun blijde en dartele klan ken het spelende kind voortooveren in al de phasen van zijn spel, in de lichte schaduw van zijn kleine zorgen, in het blijde licht van zijn groote vreugden of stil voor zich heen droo- merid onder het wolkenspel zijner prille ver beelding. Een kleine droomer was Schumann; een groote droomer zou hij worden. Hij las reeds vroeg de romantische schrijvers, Jean Paul en E. Th. A. Hoffmann en leerde het leven al spoedig op romantische, dus averechtsche wijze bezien. Hij droomde van de maan op klaar lichten dag en van den dood, als het leven het rijkst was en schoonst. En dan was er Heine, de gevoelige spotter met eigen en anderer ge voelens, wiens gedichten hij in zijn liederen „veronsterfelijken" zou. Er was evenwel van liederen voorloopig nog geen sprake. Vader Schumann, die koopman was, wilde van zijn zoon Robert een meester in de rechten maken, wat niet kon wegnemen, dat deze naast het recht ook nog de muziek met vlijt en liefde bestudeerde. Bij deze muziekstudie liet hij zich lijden door een ij delen en noodlottigen droom. Hij wilde namelijk een ideaal piano-virtuoos wor den, een pianist, die de muziek innerlijk vol komen doorvoelen en begrijpen zou en die bo vendien over ai de techniek beschikte om de aldus begrepen muziek in de perfectie uit te voeren, te herscheppen. Dit was inderdaad een mooie droom. Doch het ontwaken uit dien droom was wreed. Om den balsturigen pink en vierden vinger van beide handen, de vingers, die door hun onderlinge afhankelijkheid den pianist den meesten last veroorzaken, wat beter naar zijn wil te zetten, gebruikte hij 'n toestelletje van eigen vinding, een klein martelbankje, waar op hij zijn vingers net zoo lang martelde, tot dat er één volkomen verlamd was. En zoo eindigde Schumann's droom, eens dè ideale pianist, de Ueber-pianist te worden. Zijn plotseling zoo volkomen overbodig ge worden pianoleeraar was Herr Wieck, tot wiens bijzondere verdiensten het behoorde de vader van een zeer knappe dochter te zijn, die het in de kunst van het pianospel verder bracht dan haars vaders beste leerling. Op deze Clara Wieck werd Schumann op on stuimige wijze verliefd,hetgeen haar vader volstrekt niet naar den zin was, daar hij vrees de, een vrees, die maar al te gegrond was, dat Robert Schumann langzaam maar zeker op weg was om geestesziek te worden. Om zijn Clara te kunnen trouwen moest Schumann den jarenlangen folter van een proces ondergaan. De rechtbank zou uitmaken, of hij met juffrouw Wieck bruiloft mocht vie ren of niet. In 1840 is de strijd beslist en vindt het huwelijk plaats. Een stroom van liederen vertolkt de vreugde van den eindelijk gelukki gen bruidegom. Hij was reeds toen een belangrijk compo- n:st, had een reeks voortreffelijke pianower- ken geschreven en zich ook als schrijver over muziek een strijdbare natuur getoond. In 1834 stichtte hij het „Neue Zeitschrift für Musik" dat hij onder aantrekkelijke schuilnamen zoo ongeveer heelemaal alleen vol schreef. Zijn medewerkers, meest gefingeerde gestalten van eigen vinding, waren vereenigd in den „Davidbund" en werden geacht evenals de Oud-Testamentische David, tegen de Filistij nen „die Philister" te strijden. Deze muzikale Filistijnen droegen in de muziekgeschiedenis de doorluchte namen van Rossini, Meyerbeer en telden hun verachte aanhangers ook onder de brillante en vlotte virtuosen op de viool en de piano, innerlijk leege pralers met uiter lijke vaardigheid. Schrijvend heeft Schumann in Duitschland den weg gebaand voor de kunst van Chopin en Berlioz. In zijn eigen kunst was hü even strijd baar en heldhaftig. In een mateloozen drang naar vrijheid brak hij de overgeleverde vor men stuk en vierde in de muziek een onbloe dige, Fransche revolutie, waarvan het geweld voor onze ooren een zeer huiselijken klank draagt. Schumann heeft namelijk nooit ver geten, dat ook de muziek haar huiselijke plich ten heeft. En tot zijn beste werken behooren dan ook zijn kamermuziek, zijn liederen, zijn piano-composities. In 1850 werd Schumann benoemd tot diri gent te Düsseldorf en het onbeholpen genie ontketende een stortvloed van kleine rampen en onaangenaamheden. In den ban van den averechtschen humor werd hij steeds nader tot waanzin en dood gevoerd. Zijn laatste symphonieën, de meeste zijner liederen, de „geisterhafte" passages in zijn verrukkelijk piano-concert worden door deze wrange levenshouding beheerscht en van een bitterzoete stemming doorstroomd. Schubert is zelfs in zijn weemoed nog mild. Schumann is in zijn vreugde zelfs nog weemoedig en wrang. Dinsdag 29 Juni 1859 stief hij in het ge sticht „Endenich" bij Bonn. Bij hem was de romantiek uitgegroeid tot een soort demonie. Doch boven allen waan en waanzin klinkt zijn muziek, smartelijk, maar nooit aangrijpender dan juist in haar gesmoorde vreugde. F. A. BRUNKLAUS Bij de uitbreidingswerkzaamheden, die de Hongaarsche toeristenbond in de druipsteen grotten van Baradka heeft laten verrichten, zijn zeer belangwekkende vondsten uit voor historische tijden voor den dag gekomen. Onder andere vond men dierlijke overblijfse len uit den Ijstijd, vooral van beren. Bovendien heeft men een menscheiijken schedel opgegraven, die volgens anthropologen verscheidene duizenden jaren oud moet zijn. De dagen en nachten gingen zonder ver der nieuws voorbij. Toen kwam eindelijk Muntok in zicht. Aan boord was het erg druk, want er moest geladen en gelost wor den. Een bootje kwam langszij, om den ka pitein en den lsten stuurman aan wal te brengen. Pietje en Wietje genoten van het gewirwar van Inlandsche, Chineesche en Europeesche vrachtdragers daar beneden in het ruim. Tegen den avond kwam de kapitein terug aan boord. Achter hem liep 'n inlandsche jongen met een groote kist, die hij naar de kaartenkamer bracht. Wat zou daar in zit ten, dacht Pietje. Toen wenkte de kapitein naar hen en nam ze mee naar de kaarten kamer, waar Pietje op zijn linker- en Wietje op zijn rechterknie moesten zitten, wat Pietje wel wat kinderachtig vond, maar de kapitein scheen het gezellig te vinden. Daarop vertelde de kapitein dat hij zich te Muntok met de politie in verbinding had gesteld. Men had daar onmiddellijk Soera- baja opgebeld en toen had men vernomen dfft de familie van Leeuwen juist den vo- rigen dag met de „Christiaan Huygens" naar Holland was vertrokken. De tranen sprongen Piet in de oogen bij het hooren van deze tijding. De kapitein troostte hem. René Ducrois beklom de gore trap, waarlangs een vettig touw bungelde en belandde op de eerste verdieping in het kantoor van Lucien Raymond. Temidden van veel gewichtig- uitziende paperassen zetelde de advocaat zelf, een schrale veertiger met sluwe oogen en een nog sluwer brein. „Zoo, ben je daar eindelijk?" begon Ray mond, toen Ducrois1 nonchalant op een stoel was neergevallen. „Ik had je al veel vroeger ver wacht. Denk je dat ik je voor niets heb laten roepen?" Met een onverschillig gebaar goochelde Du crois een sigaret te voorschijn. „Weer één van je bekende vuile karweitjes op til", zei hij langzaam. „Heb je mij natuurlijk weer noodig om het smerige werk op te knap pen. Ja, ik begrijp het best." „Je begrijpt niet," viel Raymond ruw uit. „Als je wist wat ik nu op het oog had „Man, blaf niet zoo! Ik zal immers wel luiste ren. D'r zit voor mij toch niets anders op. Hoe veel honderdste procent kan ik nu weer van de winst opstrijken?" Raymond negeerde deze laatste opmerking. „Hoe oud ben je?" vroeg hij. „Zes-en-twintig. Op dien leeftijd was jij al een volleerd knoeier." Even fronste Raymond de wenkbrauwen, maar bij bedacht zich. Het was op het oogenblik ver standiger niet op de hatelijke opmerkingen van Ducrois in te gaan. „Mooi! Zes-en-twintig! Da's juist de goeie leeftijd!" zei hij. „Waarvoor?" vroeg Ducrois. „Om voor den verloren erfgenaam te spelen!" zei Raymond triomfantelijk. „Ik begrijp je niet", antwoordde René mat. „Geen wonder! Het is weer eens iets nieuws. Luister Ducrois, we gaan een grooten slag slaan. Je zult voor erfgenaam spelen. Er is ergens een oude heer gestorven die al zijn bezittingen heeft nagelaten aan een neef die zijn kinderjaren bij hem heeft doorgebracht. De executeur-testa mentair heeft in de bladen oproepingen ge plaatst om dien verloren geraakten neef terug te vinden. Dat is natuurlijk een lastig werkje en daarom ben ik zoo vrij geweest hem daarmee te helpen. Begint het je al een beetje duidelijk te worden?" Ducrois gromde. „Ja, ik zie zelfs al precies hoe het zal afloo- pen. Ik treed op als erfgenaam en word onder worpen aan duizend vragen, die ik niet kan beantwoorden. Daarna draai ik de gevangenis in, terwijl jij, oudergewoonte, buiten schot blijft. Ik bedank er voor." Raymond greep een aantal getypte vellen. „Hier heb je alle vragen, die je gesteld kunnen worden. Je hebt niets anders te doen dan de antwoorden uit je hoofd te leeren. Werkelijk Ducrois, ik heb aan alles gedacht. Van misluk ken is geen sprake. En het voornaamste is, dat geen antwoord moet geven op vragen, waarop je geen antwoord wéét. Dat zijn strikvragen, begrijp je. En het is heelemaal niet zoo zon derling, dat de verloren geraakte neef zich niet alles precies meer herinnert. Jongen, doe je best, er is geld te verdienen. En zóó eenvoudig, dat je wel gek moet zijn om de kans niet aan te grijpen. Je raakt in het bezit van enkele tienduizenden, die je gewoon door mij laat be heeren. Daar steekt niets achter. En vergeet vooral niet dat je met veel eerbied over je over leden oom Jozef moet spreken. We zullen meteen beginnen. Je heet van nu af aan Jean Forgeron enja, ik zie al aan je gezicht dat je er schik in krijgt. Goed zoo!" Inderdaad, René Ducrois had zijn onverschil lige houding laten varen en luisterde nu oplet tend naar alle inlichtingen die Raymond hem gaf. Tezamen studeerden ze de vragen en ant woorden in, waarna Raymond zijn medewerker geld gaf om nieuwe kleeren te koopen. Een week later begaven zij zich naar den heer Valette, notaris te Nimes, die door Jozef Forge ron was aangewezen als zijn executeur-testa mentair. De beide mannen werden vriendelijk ontvangen. „En nu zult u me zeker wel toestaan uw cliënt enkele vragen te stellen, meneer Ray mond? U begrijpt, ik moet zekerheid hebben dat uw cliënt werkelijk Jean Forgeron is." Raymond boog beminnelijk, waarna de notaris zijn verhoor begon. De zoekgeraakte erfgenaam was tot zijn elfde jaar door zijn oom opgevoed, waarna de jongen door zijn vader, die weduw naar was, bij zich in huis genomen was. Tus- schen de beide broers was oneenigheid ont staan, de relaties werden verbroken en de thans overleden Jozef Forgeron had zijn neefje nooit meer teruggezien. Uit den aard van de zaak handelden de vragen dus alleen over de jeugd van Jean Forgeron. Gedurende het verhoor begon Ducrois hoe langer hoe meer bewondering te voelen voor Raymond, die alle vragen had voorzien. De ant woorden klopten dan ook prachtig. Raymond haalde in gedachte de erfenis reeds binnen. Opeens stelde de notaris echter een vraag, waarop Raymond niet had gerekend. „Ken je mij nog?" vroeg hij plotseling aan Ducrois. Ducrois aarzelde. Raymond wachtte gespannen op het ant woord. Nu moest de erfgenaam de afgesproken tactiek volgen en doen alsof hy° het zich niet meer herinnerde. Maar Ducrois bekommerde zich blijkbaar niet om de afspraak. „U komt me wel bekend voor", gaf hij ten antwoord. „Laat me even nadenkenJa, nu weet ik het. U is de man die Zondags altijd met oom kwam schaken!" Raymond had het gevoel alsof alle grond hem onder de voeten wegzonk. Hy herstelde zich pas, toen hy bemerkte dat Ducrois bij toe val den spijker op den kop had geslagen. Ge- lukkig! Dat was goed afgeloopen. Maar hy hoopte dat Ducrois zich niet voor een tweeden keer op glad ijs zou wagen. „Juist!" glimlachte notaris Valette. „Je schijnt een goed geheugen te hebben. Ik wl\ wedden dat je je ook nog het verjarings-ge- schenk herinnert, dat ik je eens gegeven heb." Raymond zweefde weer in angstige verwach ting! „Kom, denk eens goed na", vervolgde de no taris vriendelijk. „Ik weet nog dat je er dolblij mee was. Je had het al zoo lang willen hebben." „Warempel! Da's waar ook!" antwoordde Ducrois. „Een zakmes was 't!" Ongeveer een uur later waren Raymond en Ducrois weer bui- ten. De eerste op gelucht omdat zijn plan goed geslaagd was. Maar het feit dat Ducrois tegen zijn instructies in, aan het raden was geslagen, zat hem danig dwars. „Nu in t vervolg er niet meer een slag naar slaan met je antwoorden, Ducrois", vermaande hy. „Anders komt er misschien nog een kink in den kabel." Ducrois keek nijdig. „Zeg eens," begon hij. „Nu moet het maar eens uit zijn met dat geleuter van je. Al een jaar of drie heb je me nu aan een lijntje ge houden, maar nu bedank ik er langer voor. Ik heb genoeg- van je vuile zaakjes." Raymond's oogen puilden uit zijn hoofd. „Wat zeg je?" schreeuwde hij stom-verbaasd. „Wil je de erfenis laten loopen?" „Waarachtig niet!" antwoordde Ducrois. „Ik zal jóu laten loopen. Sinds ik gefortuneerd ben, heb ik een eerlijk advocaat noodig en geen op lichter. Alleen moet ik je m'n compliment ma ken over je fijnen neus. Je hebt inderdaad den goeden erfgenaam gevonden. Ik ben namelijk werkelijk Jean Forgeron. Maar dat wist je niet, hè?" lllllltllMIIIIIIIIIIII iiiiiiiiitmiiiii Nieuwe kleuren-systeem Een Belgisch radio-amateur uit Charleroi, Léon Damas, heeft mededeeling gedaan, dat hy er in geslaagd is een nieuw televisie-systeem uit te vinden, waarbij geluid en beeld op dezelfde golflengte en volmaakt synchroon worden uit gezonden, terwijl de natuurlijke kleuren van het uitgezonden object volkomen natuurge trouw en duidelyk op het scherm van den ont vanger worden gereproduceerd. Damas verklaart bij de voltooiing van zyn uitvinding te zijn geholpen door prof. Baethel- mans van het H. Hart College te Charleroi en door een technisch deskundige. Meer dan een jaar zou hij reeds met zijn uitvinding geëxpe rimenteerd hebben. Acht leden van een bende, welke op groote schaal de Calcutta Electric Supply Corpora tion heeft opgelicht zijn veroordeeld tot gevan genisstraffen, varieerend tusschen 3 maanden en 2 jaar. De oplichtingen geschiedden systematisch door de electriciteitsmeters onklaar te ma ken. Men heeft geconstateerd, dat het gewone ver lies van een half millioen stroomeenheden jaar. lyks was gestegen tot vier milioen eenheden. De werkwijze van de bende was zeer een voudig; men opende den meter en draaide de cijfers, welke den verbruikten stroom aanwy- zen, terug, waarna de meter weer werd gesloten en verzegeld met een valsch loodje, gelijk aan dat, wat de maatschappy gebruikte. Hierdoor is de maatschappy voor aanzien lijke sommen benadeeld, gedurende een lange periode. Sedert het begin van het proces is het stroomverlies gedaald tot beneden het gewone half procent van den geleverden stroom. Vooraanstaande figuren in het proces waren Abdul Azim, een invloedryk lid van de Mo- hammedaansche gemeente van Calcutta en eigenaar van een bioscoop, die met drie an deren was aangeklaagd en Chowkhani en Mukherjee, die respectievelijk tot twee en een jaar gevangenisstraf werden veroordeeld. Vier beklaagden werden vrijgesproken. itr Voor verkeer, dat den agent van achteren nadert. Voor verkeer, dat den agent van voren en achteren nadert. Voor verkeer, dat den agent van voren nadert. AT 17 A op dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen J-A I jI i"/iLDvrl l ll Lü tj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen F *7 bij een ongeval met OU»" doodelijken afloop FOCA bij verlies van een hant» Ut/Ue" een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 35. „Dat zou ik wel heerlyk vinden," zei ze. Doch opeens bedacht zij, dat hy hierin een toe speling op hun picknick in het open veld zou zien en haastig vervolgde zy: „Ik was zoo blij, toen ik hoorde, dat de motor zou komen en dat kolonel Coyers de bestelling deed, om de machine hier te bouwen. Ik ik wensch u van harte geluk, mijnheer Dampier! Vertel er hie eens iets meer van, zoo u wilt?" Hij antwoordde: „O, dat kan wachten; ver tel me eerst eens iets over uzelf." Gwenna kon haar ooren haast niet gelooven, maar ja, het was waar Voor de eerste maal gaf hy er de voorkeur aan, jets over haar te hooren, in plaats van ®Ver zijn geliefde machine te praten de ^•D.q., die fiangée! Zij haalde diep adem en keek met haar hel dere, groen-bruine oogen ter zijde, vol verlan gen om met Leslie een verstandhoudenden blik ^an triomf te wisselen. Doch haar mooie kykers ontmoetten slechts de diepe, wyze oogen Van den grooten Deen, die in den hoek van de vl«ugelafdeeling naast zyn hok lag; hy knipte met de oogen en kwispelde met z'n staart. ■Lieveling," fluisterde Gwenna zacht, terwijl *y den bruin-gelen hond voorby ging. Zy moest dit woord op dit oogenblik op de een of andere manier uitbrengen. Paul, nog met zijn ellebogen op den rug van den stoel leunend, vervolgde: ,,U heeft nog niet gezegd, of u morgenavond wilt komen?" Ze vroeg (alsof het haar iets kon schelen, waarheen ze ging, als ze maar in zijn gezel schap was): „Wat soort diner is het?" „Het Wilburdiner? O, dat wordt jaarlijks gegeven. Het is een soort reünie van belang stellenden in het vliegwezen. Ik dacht, dat u misschien. „Wie zullen er zijn?" „O, alleen kennissen, niet velen, slechts enkelen met hun dames. Waarom vraagt u dat?" „Alleen maar, omdat ik geen geschikt avond toilet heb," antwoordde Gwenna, echter met meer zelfvertrouwen dan vóór den tijd, dat Ryan haar om haar schoonheid had geprezen. „Ik heb alleen dat zelfde eeuwige witte costume met de blauwe sjerp, dat ik bij de familie Smith droeg." ,,Maar dat stond u almachtig aardig! Alleen maar. „Welnu?" „Mag ik iets vrijpostigs zeggen?" „Nu, wat is het?" „Het klinkt werkelyk wat onbeleefd," zei Paul, achterover wiegelend op den stoel en haar over het wolkje sigarettenrook aankijkend Zy was inderdaad het aankijken volkomen waard. Waarom scheen ze hem nog mooier toe dan te voren? Had hij dan vergeten, hoe ze er vroe ger uitzag? Ze scheen, ja ze scheen thans meer vrouwelijk, dan hy haar ooit gezien had. Hy vergat heelemaal, dat hy iets ging zeggen. Zij herinnerde er hem aan met een lachje waarvoor hy haar had kunnen omhelzen. „Vertel u nu eens wat voor vrypostigs u wilde zeggen." „O, alleen maar dit: ditmaal moet u geen tulen shawl of zooiets om uw hals dragen; u is veel mooier zonder die dingen." Het meisje antwoordde met speelsche veront waardiging: „Hoe vreemd, die manier, waarop mannen kunnen praten over wat wij dragen!" „O, all right!" zei de jongeman, op zyn beurt den schyn van gepikeerd te zyn aan nemend- Toch lachte hy weer en zei: „Ik heb nog iets van u in myn bezit, om u de waar heid te zeggen." „Van my?" ,,Ja, van u; ik heb u dat verloren hangertje nog niet teruggegeven." „O!" riep ze uit, bestormd door verschil lende gevoelens. Dat hangertje, een parel moeren hartje had zy op den eersten avond van hun kennismaking gedragen! Ze had het verloren in den auto, toen ze naast hem zat! Zóóveel was er na dien tijd gebeurd, dat ze zich niet meer dezelfde Gwenna voelde, als het jonge meisje, dat het dunne zilveren ket tinkje om den hals had vastgeknipt, toen ze zich gereed maakte voor het feestdiner Zy had reeds lang opgehouden met over peinzingen, of de vliegenier het vergeten was en ook zij zelf had er niet meer aan gedacht. En al dien tyd had hy, wat haar persoomyk toebehoorde, zoo dicht bij zich gehouden! „O ja, mijn hartje," bracht ze er findelyk uit. „Heeft u het nog?" „Niet hier, in myn andere jas, ik bedoel op myn kamer. Ik zal het voor u meebrengen, als we naar het diner gaan. En, nog wat, juffrouw Gwenna." Hy boog zich weer voorover, als het meisje langs hem heenging, om het houten patroontje te halen, waarnaar zij het einde van de iin- nenstrook moest knippen. „Ik zou zoo graag," vervolgde hy verlegen, „als u er niets op tegen hebt, eeó souvenirtje van u bezitten, als ik u dat parelmoeren han gertje teruggeef!" Een huivering doortrilde haar. Ze zou niet willen, dat hy nu vroeg om hetgeen Ryan misschien wel zou gevraagd hebben. Tot haar geruststelling was het echter geen kus. „U weet nog wel, dat u dien avond van het gemaskerd bal, die witte vleugeltjes aan uw schoentjes deed? Nu, ik zou zoo graag één daarvan als souvenir willen hebben!" Hy had er zelfs niet aan gedacht, om dit te verlangen, vóór hy dien jongeman ontmoet had. die af spraakjes met haar maakte en dien wilde hy nu toch vóór zyn, want het was best mogelyk, dat die onbeschaamde kerel ook een souve nirtje zou durven vragen en dan was hijzelf toch fyn de eerste! En in ernstige spanning, alsof hü om iets veel kostbaarders gevraagd had dan een nietig veertje, vroeg hy: „Wilt u het mij geven?" „O, met alle pleizier." ,,U neemt het me toch niet kwalijk?" „Kwalyk nemen? Maar ik geef het u wer kelijk van harte," zei Gwenna. En over dien reusachtigen witte vleugel van het vliegtuig keek het meisje met zachte duivenoogen haar vliegenier aan, die zoo'n klein wit vleugeltje als souvenir gevraagd had, zooals de ridder van weleer de lievelingskleur van zyn uitverkoren dame droeg. Het was op dit oogenblik, dat de vliegtuig dame, een energieke figuur in donkerblauw, het vertrek binnentrad, waar een jongeman en een meisje onbezorgd met elkaar hadden zitten praten, terwyl de eene sigaretten rookte en de andere aan den arbeid was, met de breedte van dien grooten vleugel tusschen hen in. De vliegtuig-dame een echte vrouw, was terstond gevoelig voor de heerschende atmos feer, die niet veroorzaakt werd door spiritus en rubber, maar van anderen, meer onstoffe- lyken aard was. Zij overzag oogenbiikkelyk de situatie, die haar de gedachte ingaf: Wat heb ben we nu aan de hand? Ik wist zelfs niet, dat deze twee elkaar kenden. Zy mogen mis schien niet geëngageerd zijn, maar dan zal dit toch spoedig gebeuren! Dit alles strekte tot bewijs, dat de afwezige Leslie het niet zoo ver mis had, toen ze be weerde, dat huismiddeltjes voorzichtig toege diend, hun uitwerking niet zullen missen. Welke gedachten de vliegtuig-dame koesterde aangaande het paar, dat ze in de vleugel- afdeeling aantrof, verried zy niet met het minste gebaar, zelfs niet by haar begroeting van Paul Dampier. „Ik hoop, dat ik u niet te lang op mij heb laten wachten," zei ze. „Ik ben nu geneel en al tot uw beschikking." Toen keerde zij zich tot haar assistente, die bezig was, de kleverige strooken linnen over de naden van het zeildoek te plakken, „Goed zoo," zei ze, „ga maar door met uw werk, u zult nog wel een poosje vooruit kunnen. Dit is een der vleugels van uw machine, mijnheer Dampier," voegde ze er by, zich tot den vlie genier wendend. „Ik ben nu tot uw dienst." De vliegtuig-dame en de jongeman verlieten samen de afdeeling en traden het belendend kantoor binnen, waarvan zij de deur achter zich dicht trokken. Alleen gelaten, ging Gwenna gelaten met haar arbeid door, terwyl ze even gestadig zich met haar gedachten bezig hield. Vlug en be hendig, doch tevens zorgvuldig, beplakte zy naad na naad over de heele lengte; en het scheen, of de vlugheid van haar vingers de snelheid van haar droomen bevorderde- (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9