De Ceder
~ocr
LT
"O U O
TT
Een verhaat over
SM
De tuinman van Onze Lieve Vronw
vierkantjes maken en kleuren
Koning Basileios de Eerste stond wijd
en zijd bekend niet alleen als een
groote maar ook als een wijze heer-
scïier. Zijn roem als rechter was tot in de
uiterste hoeken van 't ontzaglijke rijk door
gedrongen en ieder die meende dat hem
dc-or zijn evenmensch onrecht was aange
daan, spoedde zich naar den koning in de
vaste overtuiging dat deze het recht zou
doen zegevieren.
Maar zelfs een koning is een mensch en
dus evenmin onfeilbaar als ieder ander. Op
het oogenblik was hij in droeve stemming,
want zoo juist had hij ontdekt dat een
veroordeeling, jaren geleden uitgesproken,
een onschuldige getroffen had.
Terwijl hij met zijn trouwen raadsman,
Servus, voor den toren van Ispahan wan
delde, beklaagde hij zich over zijn kort
zichtigheid, die hem een onrechtvaardig
oordeel had doen uitspreken. Tijdens dit
gesprek waren zij een heuvel genaderd,
waarop een prachtige ceder groeide. In zijn
schaduw gingen beiden zitten.
Servus trachtte zijn heer te troosten.
„Mijn koning", zei hij, „het zal voor
menschen altijd een onmogelijkheid blijven
onfeilbaar zeker de waarheid te vinden;
zelfs het allereenvoudigste kunnen wij im
mers nog niet begrijpen. Laat hier eens
duizend menschen voorbij dezen ceder
gaan, dan zal ieder van hen een anderen
indruk krijgen, ieder van hen iets anders
zien, ieder van hen anders over dezen boom
oordeelen. En toch is het onderwerp zoo
eenvoudig, zoo natuurlijk. Wie zal nu uit
maken, welke van deze menschen het beste
geoordeeld heeft over den ceder?"
Koning Basileios luisterde opmerkzaam
toe.
„Ja", antwoordde hij, „mij dunkt wel dat
je gelijk hebt. We kunnen beter over onze
eigen domheid lachen dan ons daarover
Borgen te maken. Ik heb een idee. Schrijf
terstond een prijsvraag uit. Hij, die 't beste
door woord, geschrift of op een andere ma
nier dezen ceder beschrijft, ontvangt van
mij duizend goudstukken. Maak morgen
mijn wil in Ispahan bekend. Over tien da
gen verwacht ik de deelnemers onder dezen
boom. Wie weet, kunnen we nog eens flink
lachen."
Het bevel werd uitgevoerd en groote plak
katen aan muren en zuilen kondigden de
prijsvraag aan.
Op den tienden dag was de koninklijke
troon onder den ceder opgebouwd en Basi
leios, door zijn geheele hofhouding om
geven, Servus aan zijn zijde, gaf het teeken
met den wedstrijd te beginnen. Al de inwo
ners van Ispahan hadden zich om den heu
vel verzameld en zagen nieuwsgierig op
naar de honderd deelnemers, die zich aan
gemeld hadden. Negentig werden er even
wel al direct afgewezen, omdat zij zich
niet de moeite hadden gegeven den boom
van te voren te bekijken. De overige tien
stelden zich op voor Servus, die een voor
een hun namen afriep.
De eerste die aan de beurt kwam, was
een wiskunstenaar. Hij berekende precies
den kubieken inhoud van den ceder. Num
mer twee, een architect, had in den boom
een zuil, in de takken omamentale mo
tieven ontdekt. De derde, een koopman, be
rekende op een cent na de opbrengst van
de planken, die er uit den boom gezaagd
konden worden. De vierde was een reiziger
die de schaduw roemde. De vijfde zag in
den boom slechts een arsenaal van lansen,
bogen en pijlen, want hij was soldaat. Een
zeeman bouwde er een boot van; de meu
belmaker een tafel, kasten en stoelen.
Een dichter trad naar voren en bezong
ln een prachtig lied de hoedanigheden
van den boom.
Toen de poëet zijn ode beëindigd had,
vroeg de koning verveeld: „Zijn ze dat alle
maal?"
„Neen, Majesteit," antwoordde Servus,
„nog twee concurrenten zijn overgebleven."
„Die dan ook nog maar," zuchtte koning
Basileios.
Een kleine man stelde zich voor den troon
op met een harp. Hij was musicus. Met
veel bravour speelde hij een lied dat hij
„het ritselen van de cedertwijgen bij het
opkomen van het morgenrood" noemde.
Er werd hard en veel voor geapplaudis
seerd en buigend ging hij trotsch naar zijn
plaats terug.
De laatste was een schilder. Hij droeg
zijn werk voor de trappen van den troon,
nam het doek van de schilderij af en nu
zag de koning den ceder met den groenen
heuvel en de helderblauwe lucht.
Het was niet moeilijk de prijswinnaars
a-an te wijzen. De dichter en de schilder
kregen ieder de helft van de duizend goud
stukken. De anderen hadden slechts hun
eigen voordeel in den boom gezien en het
lied van den musicus kon evengoed „het
ruischen van de zee" als het ritselen van
de twijgen zijn.
De omstanders gingen naar huis. Maar
niemand was tevreden en elk beklaagde
zich, zelfs de prijswinnaars. Want de dich
ter en de schilder meenden voor zich, dat
zij alleen den heelen prijs verdiend hadden.
De andere concurrenten mopperden, om
dat, naar hun zeggen, hun de prijs on
rechtmatig ontgaan was. Het volk, omdat
het meer van dien prijs wedstrijd verwacht
had.
Tenslotte bleven koning Basileios en
Servus alleen achter. Langen tijd bekeek
de koning zwijgend den ceder. Daarna nam
hij van zijn arm een kostbaren, met edel-
steenen versierden armband en bevestigde
dezen aan 't nietigste twijgje met de woor
den: „Jou alleen, mooie ceder, komt de
prijs toe; wij menschen bekijken de din
gen altijd maar van één kant en dan nog
liefst in ons eigen voordeel; God echter al
leen weet de waarheid, omdat Hij alleen
de waarheid is."
PIET BROOS
DE V.P.D.
Hoe vaak al hadden de andere club
leden er op aangedrongen bij Rob,
dat hij ook eens iets zou vertellen.
Ik weet het waarlijk niet. Maar hij had er
blijkbaar niet veel lust in. Totdat plotse
ling op een regenachtigen Woensdagmor
gen het nieuws de ronde deed: Rob zal van
middag wat vertellen! Het slachtoffer had
een dik boek meegebracht, iets wat in de
mode scheen te komen bij de clubleden.
Bovendien had hij een schrift bij zich,
waarin, zooals later bleek, een heele ver
zameling krantenknipsels waren opgeplakt.
Zoodra allen gezeten waren kondigde Rob
aan, dat hij over bisons zou spreken. „Zoo
als jullie natuurlijk in de krant gelezen
hebt, „begon Rob: „staan de bisons in het
middelpunt van de belangstelling. Daar
heb je in de eerste plaats de Europeesche
Zoo de baas, zoo de hond
PB
BROER GAAT BLOEMPJES PLUKKEN
bison of wisent (fig. 1). Dit dier kwam
maar zelden meer voor en nu heeft de
Duitsche regeering besloten een groot ter
rein in de buurt van Berlijn op de Schorf-
heide als verblijfplaats voor de wisents in
te richten. Daar zijn de wisents van
Duitschland bijeengedreven en worden ze
verzorgd. In Sprunge, een stadje aan de
spoorlijn Hamelen-Hannover zijn de ras
zuivere wisents ondergebracht; op de
Schorfheide de kruisingen tusschen wisents
en Amerikaan-
sche bisons.
Reeds heeft
Sprunge zeven
raszuivere bees
ten. De wisent
wordt 3,5 M.
lang en heeft
een gewicht
van 500—700 kg. De kleur van de
dieren is kastanjebruin met een eenigs-
zins grijze tint. Jonge wisents zijn aar
dige dieren, levendig, speelsch en vrien
delijk. Naarmate ze ouder woren, worden
ze ernstig, knorrig en prikkelbaar. Dan
worden ze voor menschen soms gevaarlijk.
De Amerikaansche bison (fig. 2) werd
vroeger in de Vereenigde Staten en Ca
nada veel gevonden in groote kudden. Een
tijd lang leek het of de dieren door de
sterke vervolging zouden uitsterven. Er zijn
toen maatregelen genomen om dit uitster
ven te voorkomen. Het gevolg daarvan is nu
weer, dat er op
het oogenblik
feitelijk te veel
dieren zijn voor
het aantal be
schikbare wei
degronden. Vol
gens de laatste
telling waren er in de Ver. Staten ruim
4000 bisons, in Canada ruim 17000, in Alas
ka 46, in Mexico 3 en in Zuid-Amerika 201.
In het groote natuurpark van Amerika, het
Yellowstone Park vindt men ook bisons. De
Amerikaansche bison valt vooral op door
het groote verschil tusschen de breede borst
en het smalle achterlijf. De pooten zijn
slank, de staart is kort en dik. De kleur
is donkerbruin.
De bison is voor
den oppasser, die
hem voortdurend
verzorgt en met
het beest weet
om te gaan,
heel geschikt.
De Yak (fig. 3) wordt ook meestal tot de
bisons gerekend. „Deze dieren," 'zoo ging
Rob voort, omdat hij merkte dat er be-
Je begint met 'n stukje karton mooi vier
kant te knippen. Dat moet vooral zuiver
vierkant zijn en als je dat niet kunt, vraag
je maar of vader, moeder of groote broer
je helpt. Heb je dan zoo'n goed vierkant
stukje karton van 3 c.M. bij 3 cM., dan
trek je dat om op een groot stuk, steeds
maar weer tot je er een heeleboel hebt en
die knip je dan allemaal uit. Nu ga je ze
kleuren, met Ripolin of andere verf, des
noods met krijt of waterverf, maar dan
krijg je niet zulke mooie frissche kleuren.
Gebruik maar vier kleuren, rood, blauw,
groen en geel.
Een legende, naverteld door Rie Eerdmans
Wanneer de ridders in de Middel
eeuwen niet ten strijde trokken
om hun land tegen roofridders te
verdedigen of hun koning te helpen in den
oorlog tegen vreemde volkeren, dan hiel
den zij zich onledig met jagen of oefen
den zij zich in den wapenhandel.
Groote, vriendschappelijke tournooien
hielden de ridders onder elkaar, waarbij zij
veel moed en behendigheid aan den dag
legden.
Heel de adel uit den omtrek was bij zoo'n
toumooi vertegenwoordigd. Groote volks
feesten werden er gehouden en des avonds
verzamelden de ridders met hun familie en
hofhouding zich in de burchtzaal, waar
feest gevierd werd en geklonken op 't wel
zijn van den overwinnaar.
Druk pratend over de avonturen die zij
op het oorlogspad ondervonden hadden,
verliep de avond. Maar volmaakt was de
vreugde, wanneer een troubadour juist dat
kasteel bezocht en voor de verzamelde rid
derschap zijn liederen en gedichten voor
droeg.
Een troubadour was, wat wij een rond
reizend muzikant zouden noemen. Hij
DOMINOSTEEN-FIGUUR
VOOR DE WIELEN GEBRUIK JE KNOOPEN
maakte zwerftochten door heel Europa en
soms nog verder.
Onderweg luisterde hij aandachtig naar
de verhalen, die de menschen elkaar ver
telden. Verhalen van dappere ridders en
oorlogsroem, van riddertrouw en onver
schrokkenheid.
De troubadour, die niet slechts een ge
woon straatzanger was, maar tevens een
dichter, maakte verzen over al die roem
rijke daden. Met zijn harp of luit op den
rug trok hij het land door, soms alleen,
dikwijls vergezeld van een jongleur.
Wanneer de troubadour op het kasteel
zijn liederen gezongen en zijn verzen voor
gedragen had, kwam de jongleur, de kun
stenmaker, die het gezelschap vermaakte
met zijn acrobatische toeren, vroolijke ver
telseltjes of handige kunstjes.
Deze rondtrekkende kunstenaars, want
dat waren ze toch eigenlijk, waren dikwijls
heel godsdienstig. Vooral de H. Maagd had
dikwijls hun bizondere liefde. Dit was ook
het geval bij Bernardo en Paolo, 'n trou
badour en een jongleur, die steeds samen
leefden en reisden.
Bernardo, de troubadour, was een door
God begenadigd dichter en op een mooien
Meimorgen las hij Paolo een gedicht voor,
dat hij gemaakt had over de Moeder van
God. Al zijn liefde had Bernardo in dit ge
dicht gelegd en omdat die liefde heel groot
en heel mooi was, was het gedicht een
waar kunstwerk geworden, opgedragen aan
de Onbevlekte Moedermaagd.
Paola luisterde aangedaan en in zijn hart
groeide de liefde tot Maria en ook zijn be
wondering voor Bernardo, die dat alles zoo
mooi zeggen kon.
Paolo werd zelfs een beetje bedroefd,
want ook hij hield veel van Maria. Ook
hij zou graag een loflied op Haar gedicht
hebben, maar hij kon niet. Hij was maar
een domme kunstenmaker.
Toch wilde ook hij Maria toonen hoeveel
hij van Haar hield; hij wilde iets heel bij
zonders voor Haar doen.
Maar hij was zoo dom en lang moest hij
nadenken voor hij iets gevonden had. Maar,
hij vónd iets. Bernardo was dichter en
dichtte voor Onze Lieve Vrouw een mooi
lied; welnu, hij Paolo, was kunstenmaker,
waarom zou hij geen kunsten voor zijn
Koningin maken.
Paolo knielde dan voor een beeld van
Maria en bad Haar zijn kunsten te willen
aanvaarden als een huldeblijk. Vervolgens
ging hij vóór het beeld op het hoofd staan,
liep op zijn handen en deed de moeilijkste
toeren.
En Maria keek uit den hemel neer op
den godvruchtigen kunstemaker. Zij zag
zijn goede bedoeling en zijn groote liefde
en besloot den eenvoudige te loonen voor
deze kinderlijke daad.
Maria sprak en Paolo hoorde de wonder
zoete stem, die tot hem zei: „Paolo, je bent
een bizonder geliefd kind van mij. Blijf
kunsten maken tot vermeerdering van mijn
eer en die van Mijn Goddelijken Zoon. De
eeuwige zaligheid zal je belooning zijn."
Huiverend van geluk viel Paolo op zijn
knieën voor het beeld van de Moedermaagd
en bedankte Haar voor de groote gunst,
die Ze hem, dommen kunstenmaker, be
wezen had.
Samen met Bernardo trok hij weer van
kasteel tot kasteel en samen speelden en
zongen zij ter eere van de Moeder Gods,
Die hem reeds op aarde de eeuwige zalig
heid toegezegd had, indien zij slechts hun
werk deden tot eer van God en lof van
Maria, de Koningin van het Hemelsche
Hof.
langstelling was, voor wat hij vertelde:
„komen hoofdzakelijk in Thibet voor. Ze
leven in troepen. Heel gevaarlijk zijn ze als
jachtdieren. Zijn ze eenmaal gewond, dan
werpen ze zich op den jager, die maar zel
den tijd heeft, een tweede schot te lossen.
Tamme Yaks worden in verschillende lan
den gehouden. Ze zijn bruin, roodachtig of
gevlekt en hebben meestal witte vlekken.
Tot slot wil ik nog iets vertellen over den
muskusos (fig. 4). Op Groenland en de
eilanden ten Noorden van het groote
Europeesche en Aziatische vasteland wor
den de muskusossen, die 2,5 m. lang zijn,
veel aangetroffen,
Hun kleur is don
kerbruin. Ze leven
in kudden van 20-
30 stuks. De eski
mo's maken veel
jacht op deze dieren
vooral de wol, maar
ook voor het vleesch en de plantenresten
die in den darm gevonden worden. En nu
weet ik er niets meer over te vertellen. Het
laatste nieuws moeten jullie maar uit de
kranten halen. Er zal wel gauw weer een
bericht over die beesten verschijnen. En,
zoo besloot hij„gelukkig dat ik er voor een
poosje af ben!" Allen hadden genoten,
maar ze waren het niet eens met Rob dat
ze blij waren dat hij er af was. Integendeel,
hij moest maar gauw weer eens wat vertel
len, vonden ze. Of Rob zich zou laten over
halen?
Tot slot bekeken ze samen de plaatjes
uit het boek en de kranten-uitknipsels en
gingen toen voldaan naar huis.
AL
Er was eens een jongen die naar zee
wou en zich daarom als matroos liet
aannemen. Toen men in zee was,
werd naar gewoonte door alle zich aan
boord bevindende matrozen een glas jene
ver „op de goeie reis" gedronken. Ook den
jongen werd een glas gegeven, maar hij zei
flink: „Ik drink niet." Dit vonden de an
dere matrozen iets ongehoords. Stel je voor,
een matroos die niet dronk, nee, dat be
stond volgens hen niet. Men deelde dit aan
den kapitein mede, waarop deze het ma
troosje liet roepen en hem gebood te drin
ken. Toen de jongen nu weer weigerde,
werd de kapitein zoo boos, dat hij hem met
een touw liet afranselen. De jongen kerm
de van de pijn, maar wees toch weer even
standvastig het glas af, dat hem opnieuw
aangeboden werd. Dit was den kapitein te
bar, zoo iets was hem nog nooit overko
men en woedend beval hij: „Klim in den
grooten mast en breng daar den nacht door."
Dit was een zeer zware straf, maar zonder
aarzelen gehoorzaamde ons matroosje aan
dit bevel.
Toen de kapitein den volgenden morgen
op de commandobrug wandelde, riep hij
naar boven: „Heidaar jongen! Kom eens
naar beneden!"
Geen antwoord.
„Kom naar beneden!" brulde de kapitein
opnieuw.
Weer geen antwoord.
Toen stuurde de kapitein een ouderen
matroos naar boven, die den jongen half
bevroren boven vond. Zoodra hij beneden
was legde men hem neer en wreef hem net
zoo lang totdat hij weer geheel bij kennis
was. De kapitein schonk hem wederom 'n
glas jenever in en zei, nu medelijdend:
„Kom, jongen, drink op. 't Zal je goed
doen."
Maar ook nu weer wees de jongen het
glas af. Maar tegelijkertijd viel hij op z'n
knieën en riep smeekend:
„Och, kapitein, laat ik IT alstublief even
zeggen waarom ik geen drank drink. Toen
ik nog erg jong was, waren vader, moeder
en ik zeer gelukkig, totdat vader begon te
drinken. Hij verdronk al het geld en gaf
ons niets om brood te koopen, zoodat wij
dikwijls honger leden. Door dit alles werd
mijn moeder hoe langer hoe zwakker en
eindelijk stierf zij. Maar een paar uur voor
haar dood heeft zij mij bij haar geroepen
en ze zei: „Jan, je weet wat de drank van
je vader gemaakt heeft en daarom moet je
mij nu beloven dat je nooit een druppel
daarvan zal drinken, eerder zal ik niet ge
rust kunnen sterven. En daarom, kapitein,
heb ik uw glas geweigerd. Ik kan en mag
niet drinken."
De ruwe zeerob was diep geroerd en zei:
„Kom, jongen, jij hebt een goed karakter.
Het spijt me dat ik je zoo'n pijn heb laten
lijden, maar neem dit aan, het is een
biljet van f 25.misschien komt je dat
nog wel eens te pas. En de belofte die je
aan je moeder gedaan hebt mag je hou
den."
De kapitein zelf heeft van dien dag af
het drinken gelaten.
SNOEVERS
Amerikaan (bluffend over de hitte in
Amerika)„Het is er zoo heet, dat de vleu
gels van de vliegen verschroeien."
„Dat is nog niets," smaalde een ander;
„bij ons moeten we de kippen met ijswa-
feltjes voeren om te zorgen dat ze geen
gekookte eieren leggen."
EVEN LACHEN
Onderwijzeres: „Vroeger kenden de men
schen geen gemakzucht. Men had geen
fietsen of auto's en deed alles te voet. Denk
eens aan wat Methusalem, die 969 jaar oud
werd, veel geloopen zal hebben!"
Leerling: „Wat moeten zijn beenen, toen
hij stierf, dan wel ver afgesleten zijn ge
weest!"
Aardig, vroolijk en beleefd,
Doch 't is jammer dat die Rinm
'n Leélijke gewoonte heeft!
Wat dat is? Ik zal 't vertellen
En geloof me, het is waar,
Rinus bijt steeds op z'n nagels.
Vind je dat niet vies en naar?
Moeder zegt: „hou op toch jongen,
't Is zoo vreeselijk ongezond;
Altijd stop je maar je vingers
Om te bijten in je mond!
Al je nagels gaan verloren
En het dient toch nergens voor.
Steeds dat knabbelen op je vingers
Moest je nu maar laten hoor!"
„Ja," zegt Rinus heel berouwvol,
„Ik zal het probeeren, moe,
U zult zien, dat ik het voortaan
Werkelijk toch niet meer doe!"
Doch al Rinus z'n beloften
Helpen niet, hij knabbelt door.
Dan zegt moe heel stil tot vader
,,'k Weet er wel een middel voor!"
En als Rinus ligt te slapen
Smeert ze hem, heel stil en zacht
Al z'n vingers in met smeersel
Van den dokter meegebracht!
En als Rinus d' anderen morgen
Rustig weer aan 't bijten gaat
Weet hij niet, dat hem iets akeligs
Voor z'n straf te wachten staat.
Eén voor één gaan alle vingers
Vlug in Rinusje z'n mond;
Maar wat is dat? Je kunt 't hem aanzien
Dat hij het niets lekker vond!
Al de nagels smaken btttet,
Naar en wrang en wat al men,
Van dat nare bijtend goedje
Doet z'n heele mond al zeer!
O, wat huilde onze Rinus
En hij riep maar: ,,'t Smaakt zoo naarl"
En hij schreeuwde, ongelogen
't Heele huis haast bij elkaar!.
Moeder zei: ,Je beet weer nagels
Dat kan ik meteen al zien,
Dat 'is de straf voor 't nagelbijten
Laat je 't nu voortaan misschien?"
Rinus huilt en hij belooft het:
„Ik zal niet meer bijten moe!
U zult zien, dat ik het voortaan
Heelemaal heusch niet meer doet?
Nu, het duurde nog een poosje
Voordat Rien genezen was,
En een enkelen keer dan kwam het
Nare smeersel nog te pas!
Totdat Rinus het geleerd heeft:
Nagelbijten is niet goed!
En hij het nu werkelijk voortaan
Nooit of nimmer nog weer doet!
R. F. W.
BAL
Een aardig werkje voor de meisjes. Vai.
stevige stof knippen we eerst zes stukken
als fig. A, die omgenaaid en vervolgens met
overhandsche steken aan elkaar genaaid
worden. Alvorens het laatste naadje dicht
genaaid wordt, moet de bal nog opgevuld
worden met houtwol, papier, een gummi
spons of ander geschikt materiaal. Indien
de zes stukken stof verschillend gekleurd
zijn, kan het een mooie bal worden.
HET UURTJE VOOR
JEEJGD
1 Tjt