De St. Petersburger Zeitung VAN KEIZERSNOEK EN ZEEMEERMIN Mdwïfiaal van den dag Met twee kameraadjes op avonturenreis Jjc&ais-V&eug&&s OUDSTE KRANT VAN RUSLAND MAANDAG 17 JUNI 1935 In 1914 stil ingeslapen Oud volksgeloof over visschen De waarde van mimicry S™Z .fï. I De valstrik Niet alleen het orgaan van de Duitsch-Russen, maar ook van de Nederlandsch-Russen Voedselkeuze bij vogels i-i mi ppn oneeval met C OCA bij verlies van een hant» T pi i op dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden^tegen F 750. - verlle^van^eld^^TTO^n^beide'^eenen1 of ^10^00!?^ F 750." doodelijken afloop 1* ZOU.- een voet of een oo« AANGIFTE MOEtToP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG VUR NA HET ONGEVAL DOOR BERTHA RUCK Paul Sigward von Kügelgen is de laatste uitgever geweest van de „St. Petersbur- ger Zeitung", een der journalisten, die voor den oorlog in de Duitsch-Russische poli- wek een groote rol speelden. Von Kügelgen, die onlangs zijn 60sten geboor tedag vierde, stamt uit een Duitsch-Russische adellijke familie. Zijn „Staatsangehörigkeit" was Russisch, maar zijn nationaliteit was Duitsfih. Rit was ook met zijn vader en grootvader het geval, die eveneens reeds de „St. Petersburger Zeitung" uitgaven. Een interessante krant, dit Russisch blad, het welk in de Duitsche taal verscheen, doch jaren lang een der meest gelezen Russische kranten W'as en gedurende de Mie en de eerste helft der 19de eeuw ook 't invloedrijkste Russische blad kon worden genoemd. Het was de oudste krant Van Rusland en tevens een der oudste dagbla den, die überhaupt in de Duitsche taal versche- hen. In 1727, onder Czaar Peter den Grooten, Werd de krant al opgericht. Czaar Peter wilde Rusland ook door middel van de dagbladpers een Westersche beschaving bijbrengen. Russi sche typografen waren toen nog niet te vinden. Er waren ook geen Russische lettergieterijen. Russische journalisten waren ook niet uit den grond te stampen. Russische lezers zouden er waarschijnlijk ook niet zijn geweest. Het intel lect bediende zich van de Duitsche of de Fran- sche taal. Nu had Czaar Peter uit Duitschland een apotheker laten komen, die den weiluiden den naam van Blumentrost had. Deze apothe ker was een man van vele markten thuis. Hij hioest b.v. fungeeren als president van de pas opgerichte Russische Academie van Weten schappen. Czaar Peter zag in hem ook een ge- schikten hoofdredacteur voor het nieuwe blad. Het blad floreerde en werd weldra in alle diplo matieke centra van Europa gelezen. De drukpers schijnt in 1727 niet al te ge smeerd te zijn geweest. Uit het eerste nummer van de krant blijkt althans, dat de koers van den Nederlandschen gulden, die de belangrijkste mededeeling van de rubriek „Financiën en Eco nomie" vormde, er met een ganzenveer was in- gekrabbeld! De heer Von Kügelgen vertelde eens onder Welke omstandigheden hü de leiding van het klad van zijn vader overnam. De Duitscher, d.w.z. de Duitsch sprekende Rus, die Duitsch voelde, zonder anti-Russisch te zijn, en die uit den aard der zaak een voorstander van de meest hartelijke betrekkingen tusschen Duitschland en Rusland was, bezette in dien tijd nog belang- Vijke posten in Rusland. Op de departementen, °p de rechtbank, in het leger, en niet in het minst in de fabriek, hoorde men nog geregeld de Duitsche taal. Maar het Russische gevoel Van eigenwaarde begon hiertegen in opstand te komen. De adel onder leiding van de grootvor sten ging hierin voor. Van dezen kant werd een Russisch nationalisme gepredikt, hetwelk een einde wou maken- aan den invloed van de Ruitsch-Russen. Zeker, talrijke grootvorsten hadden Duitsche vrouwen getrouwd, en spraken hiet zelden het Duitseh gemakkelijker dan het Russisch. Maar het was, alsof zij een volksche beweging, die wij thans in verschillende lan den kennen, reeds voelden opkomen. Toen de Politieke toenadering tusschen Rusland en Erankrijk tot stand kwam en de verhouding tusschen Rusland en Duitschland met den dag koeler werd, werd de positie van de Duitsch- Russen steeds moeilijker. Ook voor de „St. Pe tersburger Zeitung" werd het bestaan niet ge makkelijker. Hoewel de eigenlijke werkers in de ministeries nog veelal Duitschers waren, lag de leiding weldra in anti-Duitsche handen. Met het gevolg, dat men, om nu maar een voorbeeld te noemen, de „St. Petersburger Zeitung" voor de officieele mededeelingen, waarvoor de andere bladen een vergoeding kregen, een „pacht" liet betalen. De economische zorg was echter niet de hoofdzaak. Het moeilijkst waren de politieke kwesties. Er werd een buitengewoon strenge censuur uitgeoefend. De voor-censuur bevrijdde den redacteur niet van zijn verantwoordelijk heid. Wanneer deze preventieve censuur iets °ver het hoofd had gezien, werd niet alleen de censor, maar ook de verantwoordelijke redac teur gestraft. De „St. Petersburger Zeitung" had in de ge- heele wereld correspondenten. Als Berlijnsche correspondent fungeerde b.v. jaren lang Dr. Herold, die eveneens als correspondent van de ••Nieuwe Rotterdamsche Courant" en van de ••Neue Zürcher Zeitung" fungeerde en die thans, nu hij een hoogen leeftijd heeft be- reikt, nog wel eens enkele malen als oud-cor respondent een Berlijnschen Brief in de „Nieu we Rotterdamsche Courant" publiceert en die zÜn Journalistieke vorming genoten had van hen voor eenige jaren in Nederland overleden ''hr. J. h. Schorer, den oprichter van 't thans verdweneii „Schorers Familienblatt" en het thans door het Hugenberg-Concem uitgegeven Reekblad „Das Echo." Dr. Herold trachtte zijn brieven aan de „St. Eetersburger Zeitung" natuurlijk als Duitscher hoor Duitschen bril te bezien. De correspondent hl Londen zag de gebeurtenissen door Engel- schen, de correspondent in Parijs door Fran- schen bril. Maar de censor had slechts één bril: den Russischen. Zoo was het voor den heer Von Kügelgen een voortdurend manoeu vreeren tusschen zijn correspondenten en den censor. De „St. Petersburger Zeitung" was waar schijnlijk tot aan den oorlog het in het bui tenland meest gelezen Russische blad. Vooral aan de departementen van buitenlandsche za ken in verschillende landen bleef men het blad spellen. Zoo kwam het voor, dat verschillende buitenlandsche politici er af en toe belang bij hadden, dat in het blad een oordeel werd uit gesproken over een bepaalde interne politieke aangelegenheid van dat land. Er werd in het blad b.v. eens aanmerking gemaakt op een be paalde handeling van den toenmaligen Prins Wilhelm van Pruisen, den lateren Keizer Wil helm II; dit artikel bleek geïnspireerd te zijn door's prinsen grootmoeder van vaders zijde! Maar het is niet uitgesloten, dat 's prin sen grootmoeder van moederszijde, Koningin Victoria, zich ook wel eens, wanneer zij tot Prins Wilhelm had te spreken, van dit merk waardige dagblad in St. Petersburg bediende. De „St. Petersburger Zeitung" was niet alleen het orgaan van de Duitsch-Russen, maar ook van de Nederlandsch-Russen, die trouwens grootendeels verduitscht waren. Het waren de gelijke families, die groot aanzien genoten. Daardoor bestond tusschen de Nederlanders en de Duitschers in St. Petersburg een innige sa menwerking en de „St. Petersburger Zeitung" was voor de Hollandsche Protestanten het lijf blad, aangezien dit blad toch ook het offici euze orgaan van de Nederlandsche Kerk was, waar de Nederlandsche predikanten overigens de eene week in het Nederlandsch en de an dere week in het Duitsch spraken. De Neder landers stuurden hun kinderen naar de Duit sche school, zij huwden later Duitsch-Russen en van hun Nederlanderschap waren na enkele generaties alleen nog over de Nederlandsche naam, het Nederlandsche commercieele talent en het gave Nederlandsche karakter! Toen de oorlog uitbrak kwam een buitenge woon moeilijke tijd. Vele Duitsch-Russen stonden met hun hart aan de zijde van Duitsch land, maar waren min of meer verplicht, een soort anti-Duitsche stemming te huichelen. Het waren verschrikkelijke gewetensconflicten, waarin talrijke Duitsch-Russen zich bevonden. Het afscheid tusschen de Rijksduitschers, die vóór den oorlog Rusland verlieten en de Duitsch-Russen, die in Rusland bleven, was bui tengewoon tragisch. In het begin van den oor log werden verschillende zaken van Duitsch- Russen geplunderd. Ook de Duitsche boekwin kel naast de „St. Petersburger Zeitung" moest er aan gelooven en het heeft een haar ge scheeld, of ook de „St. Petersburger Zeitung" zou geplunderd zijn. Tegen de verwachting in bleef het blad ver schijnen. Maar het aantal abonné's verdween nu als sneeuw voor de zon. Immers, wie de „St. Petersburger Zeitung" las, laadde op zich de verdenking, dat hij een Duitsch spion was. Men stelde eindelijk den eisch, dat het blad in de Russische taal zou verschijnen en toen daar aan geen gevolg werd gegeven, is het blad in December 1914 stil ingeslapen. Of het blad voor altijd dood is? Von Kügelgen betwijfelt het. Hij heeft zeven revoluties meege maakt: 3 in Rusland, 1 in Finland, 1 in Tur kije en 2 in Duitschland. Het is dus heel goed mogelijk, dat ook weer eens in Rusland een revolutie uitbreekt, welke de herleving der „St. Petersburger Zeitung" weer mogelijk zal maken. keuze bepaalde en evenmin was de voedering door de ouders voldoende geweest om de jonge dieren aan bepaalde insecten te doen gewen nen. Er bestaan nu onder de tallooze soorten van insecten verschillende vormen, die op bijen, hommels en wespen gelijken, zonder echter tot deze groepen te behooren. De meest bekende voorbeelden vormen de zweefvliegen, waarvan sommige dezelfde geel-zwarte strepen op het lichaam vertoonen als de wespen. Een derge lijke gelijkenis voor het menschenoog behoeft natuurlijk daarom nog niet voor de vogels te bestaan. Maar hier komt het juist in de natuur op aan, wil de z.g. mimicry een diersoort voor vervolging behoeden. Hoewel nu de zweefvliegen enz. smakelijk voedsel voor de vogels zijn, worden zij door oudere vogels niet genomen. Hadden de jonge vogels eenige wespen ge probeerd, dan vermeden zij soms 4 dagen lang ook die insecten, die op wespen gelijken. Hoe sterker de gelijkenis voor het menschen oog was, des te meer bleek dit ook voor de vogels het geval te zijn. Daar de insecten, die geen mimicry vertoonen tot voor 100 opgegeten werden, bleek uit deze proeven de groote be- teekenis yoor het behoud van individu en soort, die de gelijkenis met een wesp, bij of hommel heeft. De waarde van de mimicry is dus op deze wijze experimenteel aangetoond. Uit de proeven van Mostier bleek bovendien dat de reukzin van de vogels bij de voedselkeuze een zeer geringe rol speelt. De vogels kiezen op grond van de gezichtswaarneming, onderschei den daarbij zeer nauwkeurig en leeren door in- dividueele ervaring. Deze feiten, thans voor insectenetende wilde vogels bewezen, waren voor de hoenders reeds lang bekend. Reeds Lloyd Morgan toonde aan, hoe kuikens beginnen met naar alles te pikken, dat een zekere grootte heeft en zich van de omgeving duidelijk onderscheidt. Zoo pikken zij naar draadjes, kralen, elkanders teenen en oogen, glanslichten op steenen, alle insecten, rupsen, enz. Langzamerhand leert het kuiken echter het eetbare van het oneetbare onderscheiden. Dit onderscheidingsvermogen en snel aanleeren is een soort eigenschap, die elk individu bezit. Specifieke voedselinstincten schijnen echter zeldzaam te zijn. De voedingsgewoonten der die ren zijn niet geheel aangeboren, maar vormen zich eerst door ervaring. F. v. B. nmnnnnmimuiiimnni Een school vlie gende visschen iiimiiiiiiimiiiimiimiiiii Elke diersoort verkiest een bepaald voedsel. Deze regel geldt ook voor de vogels. Niet alleen moet men zaadetende en insecten etende soorten onderscheiden, maar deze laat ste verkiezen sommige insecten boven andere en vermijden enkele insecten geheel. Het is een nog onopgelost vraagstuk, of deze keuze berust op een aangeboren instinct, dan wel op de voedingswijze door de ouders of op de ervaring, die elk dier zelf moet opdoen. Voor eenigen tijd heeft G. Mostier een aan tal proeven verricht om deze vraag tot een oplossing te brengen. Er werden een aantal insectenetende vogels in een groote volière ge bracht waarin zich bijen, wespen en hommels bevonden. Het bleek daarbij, dat de vogels (roodborstjes, nachtegaals, enz.) deze insecten niet oppikken. Waren er soorten bij die de vogels niet kenden, dan werden deze vermeden, na dat zij enkele exemplaren opgegeten of geproefd hadden. Werden insecten, die de vogels gretig op pikken, met den inhoud van wespen of bijen besmeerd, dan werden deze onder teekenen van afkeer genomen. Blijkbaar is het dus de smaak van bijen en wespen, waardoor deze insecten voor den aanval van de vogels beschermd zijn. Bij de hommels is het echter de taaiheid van de chitinehuid, die den vogel afschrikt. Een jonge vogel had zelfs 18 minuten noodig om een hommel naar binnen te werken. Na deze proefnemingen met volwassen vogels, werden jonge vogels, die uit het nest waren genomen, onderzocht. Nu bleek het, dat deze jonge dieren door eigen ervaring moesten leeren hun voedselkeuze te bepalen. Eerst nadat eenige bijen, wespen en hommels waren geproefd, ver meden de jonge vogels deze insecten. Er be stond dus geen aangeboren instinct, die hun Als Antoon Coolen in zijn „Dorp aan de Rivier" ons verhaalt van een legenda risch grooten snoek wiens gedragingen zorgvuldig worden opgeteekend, denkt de lezer aan soortgelijke verhalen uit zijn eigen omge ving en ondergaat weer iets van de bekoring, die uitgaat van zulk een naïeve natuurbeschou wing. Hij kan het dan zelfs betreuren, dat onze verlichte tijd niet iets meer bewaard heeft van de kinderlijke bewondering voor de levende na tuur, zooals wij die in het oude volksgeloof kun nen vinden. De bovenvermelde snoeken-histories wijzen reeds op de belangstelling, die het volk steeds betoonde voor het dierenleven in zeeën en ri vieren, beken en plassen. Een aantal dezer ver halen is ongetwijfeld ontsproten aan het brein van visschers en hengelaars, dat aan den ont snapten buit liefst een legendarische grootte toekende. Daarnaast echter vinden we meer be trouwbare verhalen over bijzonder groote exem plaren, die in de netten der visschers terecht kwamen. Reeds Juvenalis vertelt van een groo ten tarbot, die door een visscher in de Adriati- sche Zee werd gevangen en aangeboden aan keizer Nero. Deze liet de senatoren komen om het dier te bewonderen, dat nog met kop en staart buiten het blad van een groote tafel uitstak. Als grappig incident wordt hierbij ver meld, dat de blinde Catullus Messalinus den visch ten zeerste bewonderde, ofschoon hij er met den rug naar toe stond! Het verhaal wordt geloof waardiger als men bedenkt, dat ook thans nog tarbot wordt gevangen van enkele meters lengte. Meestal sterk overdreven zijn de verhalen over den hoögen ouderdom dien sommige vis schen zouden bereiken. Schrijvers uit de 17e en 18e eeuw verhalen van karpers, die 150 jaar, en snoeken die 200 jaar oud werden. Te karper wordt in het wild waarschijnlijk niet veel ouder dan 15 jaar, terwijl de grootste gevangen snoe ken 60—70 pond wogen en vermoedelijk ook 6070 jaar oud waren. Zeker verzonnen is het verhaal van den „Keizersnoek", dat men het eerst aantreft in een werk van Gesner in 1553. Dit dier werd gevangen in een meer in Würtem- berg in 1497; het droeg achter de kieuwen een koperen ring met de inscriptie, dat keizer Fre- derik II in 1230 dezen snoek in het meer had losgelaten. De lengte bedroeg 19 voet, het ge wicht 550 pond; een conterfeitsel in olieverf van dit natuurwonder wordt bewaard op het kasteel Lautern in Zwaben. Het skelet wordt nog bewaard in de kathedraal te Mannheim; een Duitsch geleerde, die het onderzocht telde hieraan echter veel meer ruggewervels dan een gewone snoek bezit! Alles wijst er dus op, dat we hier te doen hebben met een aantal goed georganiseerde falsificaties. Belangrijk was ook de rol, die de visschen 'vroeger in de geneeskunde speelden; dit blijkt reeds hieruit, dat Flinius (eerste eeuw na Chr.) meer dan 300 maal over de genezende kracht van verschillende visschen spreekt. Thans is het vooral nog door het leveren der vitaminen- rijke levertraan, dat enkele soorten (kabeljauw, heilbot) een belangrijke rol in de geneeskunde spelen. Merkwaardig zijn verder de berichten over de zoogenaamde visschenregens. Het oudste be richt is dat van een zekeren Athenaeus (pl.m. 200 na Chr.): „Ik weet ook dat het visschen heeft geregend. Phoenias, in het tweede boek van zijn Eresische Magistraten, zegt, dat het in den Chersonesus eens drie dagen achtereen visschen regende." Daarna zijn nog meer dan 50 visschenregens vermeld, die in verschillende landen plaats vonden. De verklaring van dit opzienbarend verschijnsel moet worden gezocht in de werking van wervelwinden, die waterhoo- zen met zich mee voeren. Visschenregens treden dan ook steeds op bij heftige onweersbuien met hevigen wind. Het schijnt, dat de visch soms met het water waarin hij zich bevindt hoog wordt opgezogen; zoo vond men in Essen in 1896 een bevroren steenkarpertje van 4 c.M. lengte in een grooten hagelsteen, wat er op wijst, dat deze visch was omhooggevoerd tot in zone der ijsvorming. Een der laatste berichten over een visschen- regen, waarschijnlijk van stekelbaarsjes, vinden we in een Iersch blad, de „Northern Wigand Belfast Post", van 30 Mei 1928. Hierin wordt Over z'n boeken gebogen, in het lamplicht zat de oude Bastiaans. De avond in Maart was dit keer al heel vroeg gevallen en had hem eerder dan gewoonlijk naar z'n boerderij ge dreven. Hij woonde daar alleen, aan den kant van den heuvel, drie kilometer van het stadje, welks lichten men flauwtjes in de verte kon waarnemen. Buiten voor het raam sloeg een man hem nauwlettend gade. Bastiaans' gelaat was van hem afgewend, maar Wegger kende z'n man uit duizenden. Hij haatte iederen trek van 't gelaat van den voorovergebogen man, maar het meest haatte hij z'n lach, als de man geld opstreek. De inwoners van het nabije stadje wisten, dat Bastiaans grof geld had verdiend; dat hij over al land had opgekocht, ook het stuk grond van Wegger, die op zwart zaad zat. Iedereen had een hekel aan Bastiaans, doch zooals Wegger hem haatte, waren er maar weinigen. Zooals hij daar nu buiten het raam stond, gloeiden z'n oogen van een onverzoenlijken haat en afgunst, welke hem bijna waanzinnig maakten „Een pracht-doelpunt, die vette kop," grijns lachte hij in. zich zelf. Hij richtte z'n revolver en trok af. De man in den stoel viel voorover, rolde ter zijde en daarna met een doffen slag op den grond. De misdadiger was zoo voorzichtig geweest handschoenen aan te doen, zoodat er geen vin gerafdrukken zouden te vinden zijn. „Zoo, dat is het lot van hen, die het Wegger lastig maken," gromde hij, en liet zich op de knieën naast den gevallene, neervallen. Kalm onderzocht hij de schotwond. Juist boven het, rechteroor had de kogel een klein wondje ge maakt. De man was dood. Wegger stond op en ging naar de aangren zende kamer, waar hij de revolver neerlegde. Het was niet z'n eigen wapen. Hij had het ge- beschreven hoe op den voorafgaanden dag bij het plaatsje Drumhirk een groot aantal kleine, roodachtige vischjes op een dak werd gevonden. Dit gebeurde na een heftig onweer met zwaren slagregen; de afstand tot het meest nabijgelegen water bedroeg in dit geval twee mijl. Bekend zijn ook de oude verhalen over zee meerminnen: geheimzinnige dubbelwezens met het bovenlijf van een mensch, terwijl de romp in die van een visch overgaat. Het is mogelijk, dat het zien van zeeleeuwen en zeekoeien deze verhalen heeft doen ontstaan. Nog niet lang geleden waren opgezette meerminnen nog op de kermis voor het publiek te zien; het schijnt, dat deze rariteiten reeds eeuwen geleden wer den vertoond. Zij bleken meestal te bestaan uit het bovenlijf van een aap, genaaid aan den staart van een grooten visch. wooral Egyptena- ren en Chineezen hielden zich met die fabri cage van deze „meerminnen" bezig, en verkoch ten ze voor duur geld, samen met een certifi caat van echtheid, dat onderteekend was door allen die de „vangst" hadden bijgewoond. Het verhaal gaat, dat de groote plantkundige, Lin naeus, die van 17341738 in Holland woonde, eens een stad in ons dierbaar vaderland moest verlaten omdat hij de echtheid betwijfelde van zulk een zeemeermin, die het eigendom was van een der stadsnotabelen Terwijl de meerminnen reeds lang naar het rijk der fabelen werden verwezen, vormen zee slang en verwanten nog steeds een onderwerp van discussie en genieten weer een verhoogde belangstelling sinds de berichten over het mon ster van Loch Ness. De mogelijkheid is natuur lijk niet geheel uitgesloten, dat in zeeën en me ren monsters huizen, die ons nog onbekend zijn, en juist die onbekendheid laat het niet toe om uit te maken of het hier gaat om zoogdieren, reptielen of visschen. In elk geval mogen deze al of niet denkbeeldige monsters zich nog steeds verheugen in de publieke belangstelling. Wij willen daarom eindigen met den wensch, dat de zeeslang en consorten nog lang tot de mysteries mogen behooren; zij kunnen dan nog vaak een dankbaar object van persberichten vormen! De kapitein krabte eens achter zijn oor. Jansen kon daar toch niet blijven zitten. Er zat niet anders op, dan te probeeren of men Jansen naar buiten kon duwen. Achteruit kon hij niet, vanwege zijn armen. De kapi tein gaf bevel om te stoppen, en weldra lag de boot stil. Toen liet men een sloep zakken waarin zich een paar matrozen bevonden met haken en reddingsboeien. Langzaam aan begonnen eenige matrozen den hofmeester naar buiten te duwen. Dat ging niet erg gemakkelijk, want de man zat zoo vast als een muur. Eindelijk.... floep, daar schoot Jansen naar buiten en met een sirlijke boog zee in. Gelukkig kon hü goed zwemmen en de matrozen heschen hem wel dra aan boord van de reddingsboot. Langs een touwladder werd Jansen met vereende krachten aan boord geheschen. Wat zag de man er uit. Het water droop, hem uit zijn kleeren en zijn haar zat tegen zijn hoofd geplakt. leend van Leerman, zonder dat de eigenaar het wist. Niemand kon het schot gehoord hebben. Daarvoor had hü juist dezen nacht gekozen. Een stormwind met zware slagregens was het veiligste tijdstip voor zoo'n daad. Een duivelsche glimlach speelde om den mond van Wegger, toen hij weer buiten in de duisternis stond. Toen hij door het bosch naar het stadje terugsloop, striemde de regen hem fel in 't gelaat. Z'n eerste werk zou wezen Leer man in een valstrik te lokken. Hoe kreeg hü hem in 't huis van Bastiaans? Bij de gedachte aan Leerman i knarsten z'n tan- man, aan wien Sofie de voorkeur had gegeven bo- ■"■•••■■.„•............1 ven hem; daarvoor zou hij boeten. Ook daar voor zou hü vanavond zorgen. Hij wist dat een zekere boodschap den jon gen man ijlings naar het huis op den heuvel zou voeren, het huis waar de doode Bastiaans lag. En het zou voor Leerman dan onmogelijk zijn om te ontkennen dat hü in dat huis was geweest. Immers, ook z'n revolver lag daar ginds in de kamer; al zou hij ook het wapen vinden en meenemen, dan nog zou het tele gram een verpletterend bewüs zün; het tele gram dat Wegger nu ging opstellen, de bood schap die Leerman onmiddellijk naar het huis op den heuvel zou voeren. Wegger begon het telegram te schrijven; het stond in z'n. geheugen gegrift, zoo dikwijls had hij den tekst al in z'n brein gehamerd. „Kom vanavond negen uur naar Veldheu- vel. Betreft onderhandelingen W...... Bas tiaans." Die twee: Bastiaans en Leerman hadden sa men gekonkeld om hem z'n laatste stuk grond afhandig te maken. Zouden het voor z'n best wil doen.... Ha! Getrapt en bestolen hadden ze hem. Naar armoede en ellende hadden ze hem geholpen! Hü schreef het telegram in verdraaid hand schrift en vatte daarna post in een donkeren hoek. De storm scheen in hevigheid toe te ne men. Hij zocht een schuilplaats. Eindelijk na derde hü het post- en telegraafkantoor. In een donkere portiek stelde hü zich verdekt op en wachtte af. De straat was geheel verlaten. De kerkklok sloeg kwart voor zeven. Nog maar een kwar tier had hij den tijd. Om zeven uur sloot het kantoor. Hij bewoog zich ongeduldig in z'n schuilplaats. Er werd een deur geopend en weer dicht geslagen. Een jongen, met een kan in de hand, passeerde hem, zonder hem te zien. Dat was precies wat hij noodig had. Snel liep hij achter den jongen aan, z'n pet diep over de oogen. Och, vent, loop jij even vlug naar 't post kantoor en geef dit telegram af; ik heb zelf geen tüd. Hier is een gulden, de rest is voor jou." De jongen nam blü het geldstuk en t tele gram aan en vervolgde z'n weg. Wegger keek hem zoo lang mogelük na. De regen geeselde z'n gezicht. Wat een vree- selük weer; hü had zooiets nog nooit meege maakt. Het kon hem echter niet schelen. De opzet was gelukt. Z'n twee vijanden kregen wat hun toekwam, dacht hü- Niets kon Leeman nu meer redden Hij had nu den storm in den rug, die hem snel voortdreef. Een honderd meter verder waaide de wind z'n pet af. Die mocht hü nu niet verliezen! Je kon nooit weten, hoe zoo'n ding soms als bewijsstuk kon te voorschijn ge bracht worden. „Waar is dat ding?" gromde hü, en tastte er in de duisternis naar rond. Wegger begon angstvallig te worden. Hü grabbelde rond in de modder. Met z'n schoenen trapte hü tegen ieder voorwerp, dat zich op den weg bevond. Z'n handen en broek haalde hij aan de doornen open. Enfin, morgen zou hü z'n pet wel vinden, heel in de vroegte. Vloe kend vervolgde hü z'n weg. Een verblindende bliksemflits, gevolgd door een ritselenden don derslag, doorkliefde het luchtruim. Hij remde als een bezetene voorwaarts; hü moest naar huis! Hoe schitterend had hü alles in elkaar gezet; thuis kon hij er van genieten; de wind loeide door de draden boven z'n hoofd. Ha! Langs die draden ging z'n telegram; de bood schap voor Leemans bederf! Maar nog nooit had hü zoo'n noodweer mee gemaakt. Eensklaps klonk boven het gehuil van den storm een snerpend geluid. Er viel iets vlak voor z'n voeten neer, raakte z'n rug aan, kronkelde zich om z'n lichaam, fluitend en gierend. Hü bleef staan en strekte z'n handen uit. Het raakte z'n linkerhand. Gelukkig had hü nog steéds z'n handschoenen aan. Maar er was niets om z'n gelaat te beveiligen. Snerpend bewogen zich de draden in den stormwind langs z'n gezicht, staken hem in z'n oogen, scheur den het vel van voorhoofd en wangen. Lieve hemel! Hij kon niet meer zien. Hü stapte ter zijde, maar de draden volgden hem, snerpten en sisten. Z'n heele lichaam was er nu mee bedekt; een kronkelde zich om z'n nek. Kreunend van pün sloeg hü van zich af. Maar in dat verschrikkelijke noodweer bleef hü alleen. Uitgeput viel hü neer in dezelfde draden, die z'n telegram naar een onschuldig man, op wien hü zich had willen wreken, had den moeten voeren. Den volgenden morgen vond men het ont zielde lichaam van Wegger in een net van ge broken, door den stormwind afgerukte tele graafdraden. ti - Ten laatste kwamen er herhaaldelük verrükte y®rhalingen met vrouwelük pathos, als: „O, 5jaar je weet niet, je beseft niet, wat hü is. v Leslie, je kunt je geen flauw denkbeeld van 5Jem vormen! O, als je eens bü benadering kon pkrijpen, wat...." enz. enz. Eindelük had -slie een zucht van verlangen geslaakt met zweempje jaloerschheid. En Gwenna, naar fjet hoofdeind van het bed trippelend, legde ?aar wang tegen die van het andere meisje en Teisterde ernstig: „O Leslie, als ik het in mijn >?acht had weet je dan, wat ik doen zou? jTati zou ik maken, dat hü een tweelingbroer ad, in alles aan hem gelijk en dat die dan Jou verliefd zou worden!" -Taffy, je bent een lieve engel!" fluisterde andere meisje terug met gesmoorde stem. 5aar Gwenna heeft nooit geweten, hoeveel ]j°eite Leslie zich moest aandoen, om het met J;ia over dat idee uit te proasten. Denk aan; zü, Leslie, verliefd op een nan van ^ül's typeEen tweelingbroer van hem! p °k zoo'n eenvoudige, onnoozele, blonde jongen, tjfh groot kind. haast nog onnoozeler dan °hty Scott? O hemel....! 2oo beschouwt de eëne vrouw als ondraaglük gelend, wat voor de andere vrouw pure xtase is. Het was Zondagmorgen en GWenna, geheel in het wit gekleed, den hoed met breede randen op, handschoenen en taschje in de hand, kwam naar beneden, om te ontbüten in de Dames-Club. Aan het hoofd van de tafel zat naar gewoonte de dominé's vrouw met haar dikken gouden ketting en broche, de eeuwige uitdrukking van gelaten afkeuring in de oogen. Juffrouw Armitage was met de andere suffra- getten in druk dispuut gewikkeld. Tegenover haar zat een van de studenten in de Schoone Kunsten aandachtig te luisteren en scheen niet ongenegen te zün, voor hun argumenten te be zwijkenDe gewone tooneeltjes van vroeger werden ook nu weer afgespeeld Nu begon Gwenna's tafelbuur, haar béte noire, juffrouw Armitage, tegen de weinige vrouwen uit te varen, die zich met bü haar wilden aansluiten en zich nog met de oude Oostersche behandeling van vrouwen tevreden stelden en dus nog hjfeigenen, speelgoed of bezittingen wenschten te blüven. .„Maar toch behoeven die niet te denken, dat ze nog meetellen," verklaarde de redenaarster beslist, onbeleefd vóór haar nevenbuur heen naar het zoutvaatje grijpend. Gwenna keek met weer zin naar haar roodgevlekt gezicht. „Behaagziek zün ze," declameerde ze voort met edele verachting, „en haar streven is, de mannen te behagen. Ze zün de overblijfselen van het slavinnentype, dat nu gelukkig gaat verdwijnen." „Applaus op alle banken 1" riep Leslie. „Die slangenstaart," vervolgde de suffra gette, „die slangenstaart, die ofschoon reeds ten doode opgeschreven, zich nog steeds kron kelend beweegt Taffy, beste meid, kronkel Jü maar weg, zei Leslie, die dicht bij het raam zat, „daar komt een decadent Oosterling aan, om zün slavinnetje te halen!" Gwenna bloosde hevig bü het opstaan en zei: „Kom even mee, Leslie," en ze pakte haar vriendin bü den arm en troonde haar mee naar de vestibule, waar de typisch Engelsche, rüzige figuur van haar vliegenier stond met zün strooien hoed in de hand. Toen hü zich omkeerde, viel er door het gekleurde glas van de deur een scharlakenroode vlek over zijn voorhoofd en wang. „Goeden morgen!" begroette Gwenna hem kalm, zonder hem aan te kijken. Want in Leslie's tegenwoordigheid wilde zü voor niets ter wereld uiting geven aan haar ware ge voelens. Dit üet ze over aan karakters van koeler temperament, of aan hen, die minder voor hun minnaars voelden dan zü met haar warm Welsch hart. „Hallo!" zei Paul tot haar. En dan: „Hallo, juffrouw Long, hoe maakt u het?" Leslie schudde hem de hand, gaf hem een vriende- 1 yken knik en vroeg ondeugend, hoe zijn machine het maakte. Paul Dampier lachte eens en antwoordde haar met eenzelfden blik. Zij was een flinke meid, dacht hü, en het ge heim was haar best toevertrouwd. Ze zou het niet verraden, zelfs niet om de weddenschap met zün neef te winnen, die komische wed denschap van de machine en het meisje! Had zü niet vüftien tegen één op het meisje ge wed? Nu, ze had glansrük gewonnen. Hier was het meisje,, dat heel zün hart veroverd had en met wie hij nu den geheelen, prachtlgen Julidag als een eerste vacantiedag in hun ver loving zou doorbrengen. „Zeg eens, ik ben toch niet te vroeg geko men?" vroeg hü haar, toen zü beiden de stoep van de Club afgingen. „Ik ben hier van ochtend al geweest, maar het was nog zoo erg vroeg, en toen ben ik maar naar het cricketterrein gewandeld en heb daar wat rondgeloopen, tot het tüd werd, om terug te gaan. Het is erg beroerd, dat ik vandaag geen auto heb kunnen bemachtigen. We zullen ons vandaag dus, meisjelief, met treinen of taxi's tevreden moeten stellen. Vind je het erg? Waar zuilen we naar toe gaan?" Natuurlük gaan vliegen, was Gwenna's eerste gedachte. Ten laatste zal hij mü nu op een vliegtochtje meenemen. Maar dat zou eerst het program van den namiddag zün. Den voormiddag wilden zü in de vrüe velden met hun heerlük gras doorbrengen en onder de boomen gaan zitten.... Neen, niet Hampstead; dit maal zou het Richmond Park ^„We zullen een taxi nemen tot Waterloo," zei de jongeman met inwendige onrust en hü stak zün lange bruine hand diep in den zak, om zijn geld te inspecteeren, terwijl hü den weg bewandelde, dien Gwenna vroeger eiken dag gevolgd was, om de omnibus naar West- minster te nemen. Hü was juist slecht bü kas, nu hü wenschte er goed bü te zitten. Verduiveld vervelend! Dat had je er nu van, om e'en klok voor de machine te koopen, vóórdat het noodig was. Maar natuurlük mocht „het kleine ding" hiervan niets weten. Hü zou er zich wel uit redden. Een taxi kwam juist de Pond Street Hill uitgerateld, toen zij de halte der omnibus sen bereikt hadden en Paul hief zijn hand om hoog. Taxi!" Maar de chauffeur schudde net hoofd, en hield stil voor een klein, tamelijk poover uit ziend huis, in de nabüheid der halte, waar Paul en Gwenna stonden te wachten. Een man stapte uit het huis met een valies aan elke hand en een plaid over den arm. Het was en korte, stevig gebouwde jonge kerel, zóó tip top gekleed, dat hü een schrille tegenstelling vormde met den schamelen voorgevel van zün pension. Dit trok de aandacht van Paul, die hem oplettend aanzag. Gwenna verwonderde er zich over, waar zü dien blonden, emstigen kop reeds vroeger gezien had. Met een lichten sprong nam hü in de taxi plaats; en indien Gwenna goed gekeken had, zou zü in het rose-wangige meisje naast hem haar West minister collega, Ottilia Baker herkend hebben. „Liverpoolstreetbeval Ottilia's metgezel, zün bagage neerzettend, en zün hoofd ophef fend, bemerkte hü de hem aanstarende blik ken van Paul. Hü salueerde met de hand aan zijn hoed, glimlachte vluchtig en leunde uit het raampje; terwijl de taxi zich in bewe ging zette, riep hü: „Auf Wiedersehen!" „Bliksem, wat zou die vent daarmee voor hebben?" riep de jonge Engelschman uit, de taxi verwonderd nastarend. „Wie kan die kerel toch zün? Ik ken hem niet!" „Ik ook niet," zei Gwenna, „maar toch heb ik hem ergens meer gezien!" „Nu je het zegt, geloof ik ook, dat ik hem reeds vroeger gezien heb," zei Paul nadenkend. Toen zü „the Horse Shoe" in Tottenham Court Road passeerden en over een heel ander onderwerp bezig wenen (nl. het bal op den rivieroever), braken zij plotseling hun gesprek af. Gwenna sprong van de voorste bank op en zei: ,Ik heb het!" juist toen Paul zei „Drom mels,' nu weet ik het! Ik herinner me, wie die knaap was. Die Duitscher van zoo even, hü was een der keUners op het balmasqué!" Gwenna keerde zich ademloos om en zei: „Ja, ik weet het. Het was de kelhier, die ons op het wandelpad passeerde- Maar ik heb ook aan iets anders gedacht. Hü is ook dezelfde man, die zich aan onze fabriek als werkman kwam aanbieden." „In Westminster?" vroeg Paul snel. „Neen, aan de vliegtuigenfabriek. Hü kwam op een namiddag en deed zich voor als een Zwitser, doch sprak buitengewoon goed Engelsch. En hü sprak ook vloeiend Fransch, want André je weet wel, die groote Fran- sche mécanicien bleef een heele poos met hem praten, maar wilde hem op slot van rekening toch niet engageeren." „Wilde hij hem niet hebben?" (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 7