Bij den Bosschen burgervader
Md aetAaalden
De gevleugelde Samaritaan"
Met twee
op avoeturenreis
-I
HISTORIE DER VESTING
0m wÈËm
FRANK DERBANDT
DINSDAG 18 JUNI 1935
Mr. van Lanschot vertelt
In de barre wildernis
En hoe het kwam dat wij het
donkere Zuidenwer
den genoemd
iiiill
99
Een der moedigste vliegers, die
uitsluitend met mensch-
lievend doel vloog
riiBr?
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE
DOOR BERTHA RUCK
Wel goed wordt de burgemeester van
Den Bosch bewaakt. Vier oude ka
nonnen beduiden den bezoeker, die
de wijde hal van het monumentale Raad
huis op de Markt betreedt, dat hij het
hoofd van een der meest geduchte vesting
steden uit vroeger eeuwen belet vroeg. En
als de fijne schilderingen van Derkinderen
hem den zachten glans der oude grootheid
hebben getoond, en hij de breede trappen
beklimmend en wachtend in de bovenhal,
de afbeeldingen onzer prinsen, stadhouders
en vorsten ziet getuigen van den trouwen
adel der Bossche burgers, dan volgt hij toch
toet eenigen schroom naar de zware deur
naar de rustige, stemmige zaal, die den
burgemeester tot werkkamer dient.
Achter een groote tafel, over-beladen met
stapels boeken, dossiers en paperassen,
richt mr. van Lanschot, die aan zijn bureau
gebogen zat over zijn werk, zich op, met een
vlot gebaar ons uitnoodigend maar een on-
belegd plaatsje in te nemen aan de groote
tafel, het ons gemakkelijk te maken en dan
toaar van wal te steken maar niet te
lang, want in een marktplaats, in de hoofd
stad van een onzer meest volkrijke provin
cies en in dagen van voorbereiding zooals
deze, is de tijd van den burgemeester kost
baar.
Maar goed: hij zal ons toch iets vertellen
over de geschiedenis van zijn stad, en na
zijn stoel een kwartslag te hebben omge
draaid, zijn ellebogen op de armleuningen
en zijn vingertoppen tegen elkaar, begint
de burgemeester, recht naar ons toege
keerd, zijn verhaal:
Men neemt dan aan, aldus mr. van Lan
schot, dat den Bosch in 1185 werd gesticht
door de hertogen van Brabant als de vierde
stad in hun gebied als een bolwerk, dat
hen en de andere steden, Brussel, Antwer
pen en Leuven, die dan ook bij de stichting
ieder een poort schonken, moest beveiligen
tegen de bedreiging der Gelderschen, met
hame tegen Heusden. Van oorsprong dus
een vestingstad ontwikkelde zich den Bosch
echter ook als een centrum van welvaart
en cultureel leven van dit laatste ge
tuige de Kathedraal, die oorspronkelijk
in romaanschen bouwstijl opgetrokken, in
drie tempo's werd omgebouwd tot het
tlamboyante kunstwerk, dat wij thans
kennen. Heusden werd weldra overvleugeld.
Vorstelijke personen bezochten de stad.
Maximiliaan van Oostenrijk belegde er te-
Ben het einde van de vijftiende eeuw een
algemeen kapittel van het Gulden Vlies
bij welke gelegenheid hij de stad het voor
recht verleende den Oostenrijkschen Ade
laar in haar wapen te mogen voeren. Karei
V vereerde de stad eveneens met een be
doek.
Zij verloor intusschen haar kracht als
Vesting geenszins. Dat bleek in den tach-
Ügjarigen oorlog toen zij de belegering van
^iaurits, die toch een veldheer van Euro-
beesche vermaardheid was, weerstond en
eerst na een lang intensief beleg den lOden
®ePt. 1629 door Frederik Hendrik kon wor
den ingenomen. Dat was dan ook een wa
penfeit van belang.
De burgemeester staat op en onderstreept
b°g eens:
Een wapenfeit van belang. Den Bosch
Ogenomen! Dat had een inspanning van al
^Ün veldheerskrachten geëischt. Daar had
bij een heele rivier voor omgeleid. Hij noo-
bigde zijn Europeesche vrienden naar Den
^°sch om hun ter plaatse te demonstree-
ïen hoeveel moeilijkheden daarbij waren
^verwonnen. Een jaar later kwam er al
eeh latijnsch boek over de inneming van
^cn Bosch uit.
Mr. van Lanschot grijpt in de stapels, die
°P de tafel, voor ons, liggen.
Daar hebt u het boek: MDCXXX u
®et het: één jaar later, met al de teekenin-
Mr. F. J. van Lanschot
gen van de fortificaties daar hebt u het
fort Isabel enzoovoorts erin. En hier nog
een Fransch werk uit 1831. „Réeit ou
bref descriptionenz.
De perkamenten banden worden weer
boven op een paar andere boeken gedepo
neerd.
In alle buitenlandsche musea in
Napels, in Florence vindt u schilderijen die
dit krijgshistorisch evenement vereeuwigen.
En nu kijk eens hier:
De burgemeester voert ons mee naar de
achterhelft van de zaal, waarvan een der
wanden geheel wordt ingenomen door een
groot schilderij, symbolisch den vrede van
Münster voorstellend. Hij noodigt ons uit
ertegenover te gaan zitten, steekt de lam
pen op en met een grooten stok in de hand
gaat hij verklaren:
Holland zit hier op den rechterstoel,
omringd door Mars, door den inslapenden
ouden en den jonggeboren nieuwen tijd.
Brabant staat voor haar en vraagt of haar
pijl als de achtste in den bundel der Zeven
Provinciën mag worden opgenomen. En
dat kleine kind op zij van haar vraagt zich
af, hoe het antwoord zal luiden. Dat ant
woord
Vlak vóór ons staat nu de burgervader
van den Bosch, de Brabander uit ouden
stam, en met zijn vriendelijk-leutige oogen
kijkt hij ons ernstig aan:
Dat antwoord was: dat 175 jaar lang
geen katholiek in Brabant meer een open
baar ambt mocht bekleeden. En aangezien
de functie van lantaarn-opsteker een open
baar ambt was, konden wij niet eens zelf
de stad verlichten
En geestig laat hij er onmiddellijk op
volgen:
Nu weet u meteen hoe het kwam, dat
men in Holland van het donkere Zuiden
sprak en nog spreekt.
Als wij weer aan de tafel zitten keert de
ernst weer terug.
De tijd die nu aanbrak was diep droe
vig voor Brabant en voor Den Bosch. Men
liet de streek hier eenvoudig aan haar lot
over. Dat had niet alleen religieuse oorza
ken een veiligheidsmotief zat er óók
achter. De Vereenigde Provinciën voerden
in dien tijd al naar twee kanten oorlog.
Oostenrijk liet hen gelukkig nog met rust.
Doch verhoogden zij de welvaart van Bra
bant, maakten zij dit gewest, dat tusschen
hen en de Zuidelijke Nederlanden inlag tot
een aanlokkelijk bezit, dan liepen zij veel
kans zich de hebzucht en daarmee de
vijandschap van Oostenrijk bovendien op
den hals te halen. Maar Brabant bleef van
deze politiek de dupe. Den Bosch had ten
laatste te weinig welvaart om nog te leven
en nog te veel om te sterven. De St. Jan
raakte in verval. Garnizoenen speelden de
hoofdrol. Enkele malen werd de stad nog
geplunderd op den koop toe. Totdat ein
delijk een andere tijd aanbrak. Den acht
sten Mei 1810....
Opnieuw veert de burgemeester op. Van
het raamkozijn brengt hij ons een dikken
foliant geschreven vellen sierlijke let
ters een dagjournaal van de gemeente
uit het begin van de vorige eeuw.
Den achtsten Mei 1810, ziet u maar,
bezocht Zijne Majesteit Keizer Napoleon
onze stad.
Hij nam zijn intrek in het paleis van
den Landvoogd waar de burgemeester en
de ministers Zijne Majesteit mochten be
groeten. Daar verklaarde de Keizer, dat hij
Brabant steeds van het overige Holland
had onderscheiden en gaarne bij zijn groo
te familie inlijfde. Z. Majesteit inspecteer
de de fortificaties en vertrok 's anderen
daags naar Bergen op Zoom.
Sinds dien tijd ging het Brabant en
Den Bosch beter. Zij werden beiden geluk
kig ingelijfd in de groote familie Neder
land. Den Bosch kon weer partij trekken
van zijn gunstige ligging het Utrecht van
het Zuiden vlak onder de bruggen over
de groote rivieren. De spoorwegen hieven
zijn isolement totaal op. Zijn vestingen
werden in 1874 gesloopt. Eenige jaren later
werd het ook van het water verlost, dat
het af en toe geducht kon teisteren. De
Z. Willemsvaart verbond het met het Zui
den. Het autoverkeer en de nieuwe brug
gen maken het nóg gemakkelijker toegan
kelijk. Zijn handel leeft weer op.
En nu gaan wij den zesden Juli ons
feest vieren zóó als dit bij ons katholiek en
Brabantsch karakter en bij onze schoone
historie past. In kerkelijke diensten zullen
wij God danken en loven. De St. Jan komt
in het licht. Wij houden een Maria-optocht
en voeren het spel van Beatrijs op. De gil
den komen bijeen op een dag, de K. N. A.
C., de Vlamingen, de middenstanders, de
molenaars enz. U moet eens gaan zien naar
Oud Den Bosch, dat schiet al aardig op.
Daar bouwen ze de oude stad met de drie
geschonken poorten, zooals Derkinderen ze
beneden heeft geschilderd. Daar hameren
ze en verven ze op het oogenblik aan plat-
vormpjes, luifeitjes, kanteelen, uitbouwtjes,
bastions enz. enz. Een theater met bijna
1000 zitplaatsen en een tooneel van bijna
22 Meter breed worden in de oude manege
opgeslagen, even achter de kathedraal. En
gaat u eens zien hoe wij in het nieuwe Ca
sino de vreemdelingen gaan ontvangen.
Zoo iets hebt u in Amsterdam niet.
En nu moet u gaan, want de vijf mi
nuten, die ik u toezegde zijn onderhand
een uur geworden.
Hoe kan het anders. Mr. van Lanschot
over Den Bosch!
Met de herinnering aan een ideaal-magi-
straat lieten wij de zware deur van de
werkkamer weer achter ons dichtslaan,
schreden wij de beide prachtige hallen door
naar buiten, naar het bordes, waar het
jolige Brabantsche marktleven ons weer
tegemoet kwam: Gemoedelijk en blij net
ais de burgemeester.
h
Naschrift. In den loop van zijn uiteenzet
tingen kondigde burgemeester van Lanschot ook
de verschijning van een gedenkboek aan.
En dat zal niet zoo'n flauw geschiedenis
boekje worden, maar een degelijk opgezet werk,
waarin wetenschappelijk-historische bronnen
worden aangeboord. Dr. van Gorkum werkt
daar o.a. aan mee en Mgr. Goossens en Jhr. van
Sasse van IJsselt. Het zal een dezer dagen wel
uitkomen.
Hedenochtend bereikte ons inderdaad het
kloeke boek van bijna 200 blz. dat met mede
werking van het Provinciaal Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant en
van het Bestuur der stad werd uitgegeven door
Teulings' Utgeversmij. te Den Bosch. Het zij
hier hartelijk aanbevolen.
Men bedrijft wel eens valsche en goed-
koope romantiek met de zoogenaamde
helden der lucht, de aviateurs, en over
drijft dan het avontuurlijke karakter van hun
vak, waaraan ook veel nuchterheid en zakelijk
heid vastzit. Maar er zijn nog onherbergzame
streken op de aarde, waar het vliegen allesbe
halve een sinecure is en een groote onver
schrokkenheid, moed en uithoudingsvermogen
vergt. Een van die streken is Alaska, in het
Poolgebied. Daar zal de naam levend blijven
van Frank Derbandt, die onlangs overleed. Hij
was een der moedigste vliegers van onzen tijd,
maar vloog bovendien uitsluitend met mensch-
lievend doel, vooral om zieken bij te staan in
de bevroren wildernis. Hij werd daarom door de
Eskimo's genoemd „de gevleugelde Samaritaan".
Frank Derbandt kwam uit Californië, waar
het klimaat vrij wat aangenamer is dan in die
verre Noordpunt van Amerika. Hij had zich
echter, om zich verdienstelijk te kunnen maken,
teruggetrokken in het barre Poolgebied, waar
hij altijd bereid bleek, zijn leven voor anderen
te wagen, zonder ander loon dan de zekerheid,
dat hij goed deed. Hij stierf op twee-en-
veertig-jarigen leeftijd in het ziekenhuis van
Fairbanks aan een longontsteking. Derbandt
zelf was wel de laatste, die dacht, dat hij in
een bed zou sterven.
Het vliegtuig van Frank Derbandt heeft bijna
geen andere passagiers vervoerd dan artsen, die
in een dringend geval werden geroepen. De
vrachten, die hij vervoerde bestonden vrijwel
uitsluitend uit medicijnen en verband. Verkeer
de een Eskimo of een blanke jager in Alaska
in levensgevaar, dan bracht de gevleugelde Sa
maritaan hulp. Dikwijls zelfs nam hij de zie
ken in zijn vliegtuig en bracht hen naar het
dichtstbijzijnde hospitaal, waar doktershulp hen
wachtte. In zulke gevallen zag hü zelfs niet
van de vlucht af, wanneer het noodig was om
honderden mijlen in een sneeuwstorm af te
leggen.
Ofschoon Derbandt geen onderzoeker, doch
slechts met hart en ziel vlieger was, trachtte
hij ook, voor zoover in zijn vermogen lag, de
wetenschap te dienen. Daarom vloog hij als
eerste over het „Dal der duizend Dampen", dat
na de verschrikkelijke uitbarsting van den Kat-
maivulkaan ontstaan is. In het jaar 1931 waag
de hij het zelfs daar te landen en hij aan
schouwde daar als eerste vlieger de talrijke
nog in werking zijnde zwavelhoudende vulka
nen van nabij. Slechts als door een wonder
gelukte het hem toen, uit die dampen weer
naar reiner luchten op te stijgen, want zijn toe
stel was bij het landen beschadigd geworden.
Nauwelijks had hij er deze vlucht gelukkig af
gebracht, of hij ondernam een ander, bijna nog
grooter waagstuk. Een missionaris, een Jezuïet,
die den bijnaam „Pater der Sneeuwstormen"
droeg, moest dringend in het Noorden van
Alaska zijn. Die vlucht verliep weliswaar zonder
incident, maar op de bewuste plek vond de
„Lièfde op 't eerste gezicht een sprookje?"
riep oom Jonathan. „Zeg dat maar niet zoo
hard! Ik zou je er een voorbeeld van kunnen
vertellen." En hij gaf een slag op de tafel,
waardoor de kaarten, die pas gegeven waren,
de lucht invlogen.
Als gewoonlijk had hij z'n auto-reis naar het
Zuiden te Bellrock afgebroken, waar z'n neef
jes en nichtjes in afwachting, hoopvol leefden.
Ze streefden allen naar de eerste plaats in de
gunst en het testament van den ouden vrij
gezel, die hun oom en schatrijk was.
Na het diner sprak oom Jonathan over de
veranderingen in het leven sinds z'n jonge
dagen.
Neef Berry zei: ,,Het tegenwoordige geslacht
heeft het gevoel vervangen door 't verstand";
nicht Suze riep stoutweg: „Gevoel is tegenwoor.
dig brandhout!"
„Kind", sprak oom Jonathan, „als er één
ding is, dat je nooit uit de menschen weg kunt
branden dan is 't het gevoel. Waar kwam de
oorlog door? Door 't gevoel. Waar is de Volken
bond door ontstaan? Door 't gevoel. Waardoor
trouwen de, menschen? Door 't gevoel. Waar
door worden ze op 't eerste gezicht verliefd?"
„Dat worden ze niet!" viel Suze hem in de
rede.
Toen was het dat oom Jonathan op de tafel
sloeg, en terwijl de anderen de kaarten op
raapten, legde hij verder uit: „Er is pas zoo
iets aan iemand overkomen, die even hard
twijfelde aan liefde op 't eerste gezicht als
jullie."
„Vertellen, oom!" riepen allen.
„M°n secretaris Percy Acton", begon oom
Jonathan, ,,is net zoo nuchter en modern als
jullie. Ik zei, dat hij op een Zaterdagmorgen
wat later mocht komen, om z'n moeder naar
den trein te brengen. Toen hij kwam, rende
hij m'n kamer in.
„Mijnheer," riep hij, „kan ik Maandag vrij
hebben en zoo noodig nog een paar dagen?
Belangrijke privé-aangelegenheden
„Tante ziek of grootmoeder begraven?"
„Meisje", zei hij.
„Hé? 'k Wist niet dat je iets aan de hand
had."
„Dat had ik ook niet. Van ochtend tusschen
kwart voor tien en tien uur pas gekregen,
zei Percy. „Acht minuten vóór tien, was 't ge-
vlieger ondanks zijn opmerkzaam rondturen,
geen geschikt landingsterrein, totdat hij er ten
slotte in slaagde, zijn machine in den krater
van den Aniaktscha-vulkaan te brengen. Een an
der maal kwam de gevleugelde Samaritaan de
bemanning van het stoomschip „Karise" te
hulp, welke, door ijsblokken ingesloten, aan
proviand behoefte had. Ook aan de naspeurin
gen naar den verdwenen Poolreiziger Eilson
nam Frank Derbandt deel, maar hoewel hij het
onherbergzame Poolgebied met heel de scherpe
spanning van een van zijn verantwoordelijkheid
bewust mensch, die weet dat het leven van an
deren van hem afhangt, inspecteerde, had de
expeditie geen resultaat.
Slechts één keer in zijn leven, dat even rijk
aan avonturen was als aan gevaren, scheen
Frank Derbandt het risico te zien waaraan hij
zich met iedere vlucht blootstelde. Het was in
Augustus van het vorige jaar, toen hij een zeer
verre vlucht moest ondernemen en tot de
nieuwsgierigen, die om zijn vliegtuig heen ston
den, voor den start de woorden richtte: „Ik ge
loof, dat wij elkander niet meer zullen terug
zien. Kijk mij maar eens goed aan!" Dit keer
echter bedroog hem zijn voorgevoel en zelfs
een verwonding van de hand, die hij in April
van dit jaar bij het aanslaan van den motor
opliep aan een schroef, was slechts van geringe
beteekenis. De wonde moest echter in het hos
pitaal behandeld worden, en hier kreeg de on
verschrokken, aan alle hindemissen zoozeer ge
wende aviateur een longontsteking, waaraan de
gevleugelde Samaritaan van Alaska helaas na
eenige weken is bezweken.
Frank Derbandt heeft een roemrijke blad
zijde toegevoegd aan de geschiedenis van de
luchtvaart, een bladzijde van waagzucht uit
zuivere menschenmin.
Toen de hofmeester aan dek verscheen,
ging er een luid gelach op. De kok zette eens
klaps een liedje in „Jansen is in het water
gevallen, hi, ha, ho! en direct werd het door
de heele bemanning overgenomen, terwijl
Jansen zoo spoedig mogelijk naar zijn hut
ging om droge kleeren aan te trekken.
Piet had schik voor zes. Ook hij zong uit
volle borst mee en toen de hofmeester voorbij
ging, stak hij gauw zijn tong uit. Maar dat
zag net de kapitein, die hem in zijn nek
pakte en bromde: „zoo jongetje, dat zag ik
daar net eens hè, kom maar eens gauw mee,
ik zal je leeren, je tong uit te steken tegen
èïoote menschen."
Hij nam Piet mee naar de commando-hut.
„Zie zoo Piet, nu moet ik eens even met je
praten. Je bent nog wel klein, maar je zult
me wel begrijpen." Daarop bracht de kapitein
hem zijn ondeugendheid onder het oog en ook
wat een verdriet hij zijn ouders had aange
daan.
loof ik. Toen lachte ze. Ze zat een coupé verder
dan m'n moeder; gins °P reis met haar tante;
bagage gemerkt Shrewsbury, maar een adres
of een naam kon ik niet zien. Ik wilde er mor
gen heen, om haar op te snorren. Ik hoop t
tegen Maandag met haar in orde te hebben,
toaar 't zou een beetje langer kunnen duren."
Percy," zei ik, „je denkt er toch niet aan.
een meisje te vragen dat je pas een kwartier
kent?"
.Twaalf minuten", zei hij, „en daar moet
dan nog de tijd af, dien ik noodig had om een
krant voor haar te koopen. Ze zei: „dank u",
en ik zei: „absoluut niet". We schieten al op
zooals U ziet. Ze is beslist wat je noemt dat.
De zon bewijst zich zelf."
Ik keek hem meewarig aan. „De maan ook,"
zei ik; ,,aan gekken".
„Mijnheer, ze is slank en donker en vroolijk.
De manier waarop ze me aankeek heeft me in
gepakt. In 4 minuten; practisch op 't eerste
gezicht."
Acton kwam
Dinsdag niet te
voorschijn, maar i 7-.
ik kreeg een te- J-)& DOOT-
legram: „Nog niet
gevonden." f OCYCldlTlg I
Woensdagmorgen
weer een tele-
gram: „Tante gesproken. Hoop vandaag te be
klinken." Donderdag kwam hij met een gezicht
van tien Zondagen slecht weer.
„Niet kunnen vinden?" vroeg ik.
„Een strop", kei hij. „Ze is getrouwd, heeft
die tante me verteld. Ze zei dat ik idioot was.
Onsympathiek mensch, net een sergeant. Kwam
ineens op me af, en vroeg, waarom ik haar na
liep. Ik vroeg of ze twee minuten naar me
wilde luisteren. Al praat je een uur, dan krijg
je nog geen cent van me los, zei ze. Ik zei: ,.'t
Is geen kwestie van geld, maar van liefde. Ze
zei: je bent gek; ze dacht, dat ik er met haar
van dóór wou!"
„Wat!" riep ik, „is die tante jong?"
„Weineen," zei Percy, „minstens veertig. Maar
ze ziet er goed uit. In ieder geval, ze vertelde,
dat haar nicht getrouwd was, waarop ik ant
woordde, d^t m'n leven dan verknoeid was,
Onzin, zei ze, waarop ik weer: Bah! Toen zei
ze, dat ik maar wat gezegd had en haar was
nageloopen en had aangesproken, om haar te
berooven; ze wilde de politie roepen. Toen heb
ik haar een paar brieven en zoo laten zien, om
te bewijzen wie ik was. Toen liet ze me gaan.
E11 daar sta ik nuvier en twintig en niets
anders meer dan zaken en de club."
„Golf heb je ook nog," zei ik.
Ik heb hem meegenomen naar mijn golf
club; ik gaf hem een les, en heb toen Polly
Mowler dat is onze vrouwelijke kampioen
verzocht, hem verder te helpen. Ze heeft zich
dadelijk heel veel moeite voor hem gegeven.
Veertien dagen later kreeg ik bezoek op m'n
kantoor van een heele knappe, opgewekte dame,
van een zekere mevrouw Raffles; ik kende
haar niet.
„Ik dacht, dat uw secretaris misschien over
me gesproken had," zei ze.
„Och," zei ik,nu herinner ik me den
naam; u bent de tante van het meisje, waar hij
zich zoo belachelijk over aangesteld heeft! Die
ezel zei, dat u veertig was. Daarom herkende ik
u natuurlijk niet."
„Dat was erg onbeleefd van hem," lachte ze,
„maar helaas, ik benEnfin, ik wilde eens
informeeren, of hij een geschikte man zou zijn
voor een hef meisje; niet ik!" Ze lachte weer.
,,'t Is in alle opzichten een geschikte jon
gen," verzekerde ik.
„Mooi. Denkt u, dat hij 't echt van haar te
pakken heeft?"
„Hij zegt, dat hij nooit een ander wil. Maar
als ze getrouwd is...."
„Neen, ik dacht, dat hij m'n nicht bedoelde.
Hij zei „nicht," en m'n nicht Lize had me naar
den trein gebracht; die is maar een paar jaar
jonger dan ik, maar iedereen vindt haar ,erg
knap. Toen ik weer in de stad kwam, heb ik
haar en d'r man er mee geplaagd. Och kom, zei
ze, hij heeft mij niet bedoeld; hij bedoelde Etty
Moore, die zat tegenover u en zegt altijd: tante,
tegen u."
„Is 't een aardig meisje?" vroeg ik.
„Zeker, maar ze is vreeselijk modem. Enfin,
dat zijn de jongens tegenwoordig ook. De goede,
ouderwetsche soort vind je niet meer."
„Precies," zei ik. „Ik zal hem roepen en t
hem vertellen."
Ik belde en toen kwam Percy. Toen hij me
vrouw Raffles zag, wilde hij weer wegloopen.
Maar ik riep: „hier blijven!"
„Mevrouw heeft ontdekt," begon ik, „cjg^ je
niet haar nicht bedoelt die op 't perron stond,
maar een vriendinnetje, die bij haar in den
coupé zat; ze is geen familie, maar zegt altijd:
tante. Die jonge dame is niet getrouwd of ver
loofd, voorzoover mevrouw Raffles weet...."
„Als u Zondag een kopje thee wilt komen
drinken.viel m'n bezoekster mij in de rede.
„Maarmaarjamaar ik moet
golf spelen," stotterde hij.
„Golf!" riep mevrouw Raffles. „Gaat golf
dan bij u vóór de liefde?"
„Oneen," zei hij; „ik ben verloofd met
het meisje waarmee ik speel, ziet u. Ze is
dames-kampioen van de club. Ik had 't u nog
niet verteld, mijnheer, omdat ik dacht, dat u
zou denken, dat 't nog al plotseling was
„Nu, oom Jonathan!" riep de vrouw van neef
Thomas, „dat verhaal van u bewijst niet veel
voor liefde op 't eerste gezicht."
„Een oogenblikje," zei oom Jonathan, „ja, een
oogenblikje.... Mevrouw Raffles beviel me,
zoodra ik haar zag, en ik haar óók, zei ze. Ze
is nu jullie tanteIk wou jullie eerst een
beetje daarop voorbereiden!"
bil een ongeval met 17 O CA bij verlies van een hand
1. £d%j\Jeen voet of een oog
A T T T* A D/^TVT\TC,'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "E* *7CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door "C1 *7CA dëndeliiken afloop
A.L1L1II1 A **0 |N I\1 Jlj U ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T f OU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1, I %J\J
4j.
„Neen, ik hoorde hem tot de vliegtuig-dame
,e8gen, dat die jonge man (ce gargon-la) aan
„et verkeerde kantoor kwam, en zij zond hem
j ab ook weg. Ik zag hem weggaan en hij ge-
sterk op den Duitschen kellner. Maar het
ap zijn, dat volgens mij de Duitschers allen
p elkaar lijken."
.„Misschien wel," zei de vliegenier en voegde
Zfbij: „Was dat wellicht op denzelfden dag,
t een van mijn planteekeningen verdween?"
vjjü zag hem verwonderd aan. ,,Ik heb daar
iets van geweten, Paul, dat ei een teeke-
van je verloren is geraakt!"
jy-Toch is het zoo; maar gelukkig kwam het er
r,J\ erg op aan. Het was maar een klein
clerdeel van de machine. Ik heb er altijd goed
8 voor gedragen, nergens een compleet plan
laten liggen," zei Paul tevreden knikkend.
abri eeniSe minuten spraken ze weer over iets
tya rs> terwijl de omnibus voortrolde in de
straten, die op Zondag zoo verlaten
morgen, dat Paul zijn meisje was komen
bia ilen, bleef Leslie alleen achter, zonder dit-
al iets te doen te hebben.
••Leslie," zei ze tot zichzelf, terwijl ze naar
haar slaapkamer ging, „ben je het niet beu om
maar toeschouwer te blijven bij dit liefdes-
tooneeltje? Zou je zelf er niet eens een rol
letje in gaan st>elen?" Haar slaapkamer
geurde frisch van rosemarijn en bayrum, dat
ze voor haar zwarte dikke lokken gewoon was
te gebruiken terwijl door de openstaande ramen
de muzikale tonen van kerkklokken naar bin
nen drongen.
„Zondag vandaag! Een vrije dag! Des te
beter! Ziezoo! Nu zal ik een beslissing gaan
nemen in die kleine affaire van mijn toekomst,"
sprak ze tot zichzelf, terwijl ze neerzat aan
de kleine bamboe schrijftafel tegen den wand.
Boven het tafeltje hing een spiegel (bedenk,
dat het de slaapkamer van een meisje is!) en
binnen de lijst was er een gele krans van
balboekjes met bengelende potloodjes, gekleurde
waaiertjes uit restaurants en strengen kralen.
In den hoek van den spiegel was een scheef
staande foto gestoken, die Monty Scott's don
ker hoofd boven zijn beeldhouwers-overall
vertoonde. Leslie nam het er uit en bekeek het
aandachtig.
„Mooie, ondeugende oogen." zei ze luchtig,
„het eenige ondeugende, dat er aan je is, baby!
Jij en je beeldhouwerijJuist een kind met z'n
blokkendoos! Daarenboven geloof ik niet, dat
je ooit een penny rijk zult zijn, en men trouwt
een man niet om zijn uiterlijk alleen. Neen,
jongen, daar ga je!" en ze wierp de foto ter
zijde met een opzettelijk gebaar van noncha
lante afkeuring. Vervolgens nam zij haar met
leer bedekten inktkoker en een vel papier, Dan
begon ze te schrijven;
„Mijn beste Hugo"
Zij wachtte een oogenblik en dacht: „Maudy
en Hilary Smith zullen er blij om zijn. Het
zelfde is het geval met mijn rijke nichtjes, die
altijd zoo lief zijn, om mij hun afgedragen toi
letten te sturen en mij te inviteeren op feestjes,
waar ze een geestige jonge dame noodig hebben.
Als je het doet, Leslie, kun jij op jouw beurt
haar inviteeren! Een goede reden om ja te
zeggen." Zij nam haar penhouder weer op.
Ze vulde den datum in, dien ze eerst vergeten
had neer te schrijven.
,,Die arme Monty zal veel beter dienst doen
als' décor in het tooneelspel. Enfin, ik heb Hugo
duidelijk te verstaan gegeven, dat ik Ijiet op zijn
geld gemunt had!"
Dan schreef ze: „Na rijp beraad...." Hier
begon ze weer te mijmeren. Redenen zijn
mooie zaken. De reden, waarom zoovele huwe
lijken een fiasco zijn, is, omdat er niet genoeg
redenen voor bestaan. Laat ik mijn redenen
eens bekijken. O ja, reden no. 100: ik ben
zes en twintig jaar en zal er niet mooier op
worden, tenminste niet, als ik geen betere
kleeren krijg. En die zou ik zonder twijfel
krijgen, als ik met Hugo trouw (reden no.
101.) En nu reden no. .102: mijn oude dame
kan niet lang meer leven en ik zou nooit een
betere betrekking vinden dan een huwelijk met
hem. Vervolgens reden no. 103, neen eigenlijk
no. 102)4: Ik mag hem graag. Hij verwacht
niet meer van me en ziedaar de aanvullende
halve reden, om hem te nemen. Nu reden no.
104: hij keurt niets in mij af, terwijl Monty
van me houdt, tegen beter weten in. Dit is erg
aangenaam voor mij, maar vervelend voor een
echtgenoot. Ik zou een prachtvrouw voor
Hugo zijn," zei ze half-luid tot de verworpen
foto. „Hem zal ik nooit ergeren, nooit ver
velen, nooit storen. Hem zal ik nooit een gek
figuur doen slaan tenminste niet gekker,
dan hij er al uitziet met dat bakkebaardje en
die das. Leslie zou verstandig genoeg zijn, om
zich in haar eigen kamers terug te trekken, als
ze bemerkte, dat zij voor het oogenblik hem
niet amuseerde (reden no. 105 om een rijk man
te trouwen) en op haar kamers te blijven, tot
dat hij haar kwam halen. Reden
Zoover gekomen met haar rijken voorraad
redenen, smeet ze eensklaps met een smak
haar pen neer, verscheurde het vel papier met
Hugo's naam er op, in snippers en wierp ze
in den ledigen haard.
,,Mijn hoofd staat er vandaag niet naax,
om een goeden brief te schrijven!" zei ze
excuseerend tot zichzelf, terwijl ze van haar
stoel opstond. „Ik ben wat vermoeiddat
komt van al dat gepraat van Taffy gisteren
nacht. Dat verwenschte ding! Ik ben er ner
veus van! Verwenscht zijn alle verloofde meisjes.
Waarheen zouden ze gegaan zijn? Ik zal tele-
foneeren om iemand, die mij mee uit roeien
neemt op de rivier. Er is tijd in overvloed, om
later Hugo het jawoord te geven." Een tweede
editie van Hugo's brief, waarop telkens het
beeld van een gelukkig meisjesgezicht versche
nen was, werd dien dag niet meer uitgegeven.
Leslie trad op het telefoontoestel toe.
„649 Chelsea," riep ze op. „Ik wil mijnheer
Scott spreken."
Zij dacht: „Dit zal mijn laatste Zondag zijn
als vrij meisje en ik wil dien in vrede door
brengen."
In Richmond Park was het heerlijk koel op
het gras, in de schaduw van eikenboomen en
varens, die tot de borst reikten. Paul en
Gwenna hadden zich neergevlijd en genoten
van de vruchten en de cake, die ze onderweg
gekocht hadden en keuvelden gezellig, met
lange tusschenpoozen van gelukkig stilzwijgen.
Feitelijk waren ze dicht bij Londen met al
zijn rumoer en menschendrommen, maar hier
was het rustig en stil en gevoelden ze zich
echt buiten en ver verwijderd van de
stadsdrukte. Gwenna's zachte, liefelijke stem
met haar vreemd accent verbrak de stilte:
„Vanmiddag neem je me mee naar boven?"
„Naar boven?" zei hij lui. „Waar naar toe?"
„Op een vliegtocht natuurlijk."
„Neen, dat denk ik niet," antwoordde de
vliegenier rustig in zijn geliefkoosde houding,
met de handen onder de kin, op bet gras lig
gend en haar aankijkend.
„Niet gaan vliegen, vanmiddag?"
„Ik denk van niet. klein ding."
„O je bent er zeker te lui voor," plaagde ze,
zijn voorhoofd met haar vinger een klein
duwtje gevend, om dezen dan terstond weer
terug te trekken ,,Je hebt geen zin om je te
bewegen?"
„En dat ga ik ook niet doen, niet voor het
noodzakelijk is,"
Ze zuchtte eens, maar voelde zich niet erg
teleurgesteld; want hier in de donkere schaduw
was het heerlijk, met hem alleen te zijn, zelfs
al keek ze tersluiks door de bladeren heen naar
de saffierblauwe lucht, zich verwonderd afvra
gend, of het nog zaliger kon zijn. daarboven
met haar liefste in het luchtruim te zweven.
„Weet je wel, hoe dikwijls je het reeds uit
gesteld hebt?" vroeg ze na een poosje, terwijl
ze de muggen met haar witten hoed op een
afstand trachtte te houden. „Telkens heb Je me
verzekerd, dat je me op een vliegtocht mee
zou nemen, Paul, en telkens is er iets tusschen
gekomen. Laten we nu eens definitief afspre
ken. Wanneer zal het gebeuren?"
„Ah!" zei hij en wierp een pit van een
perzik, dien hij juist gegeten had, naar het
groene bosje varens.
„Dat was raak. Ik wilde eens zien, of ik dien
knobbel op het takje kon bereiken."
Ze schoof een beetje dichter naar hem toe
en fleemde:
„Wat denk je van a.s. Zondag?"
„Ik hoop, dat het even mooi weer zal zijn als
vandaag. Ik zou willen, dat alle Zondagen even
mooi waren als deze. Ik begrijp niet, wat ik
vroeger op al die mooie dagen heb uitgevoerd,
Gwenna."
Zij zei:
„Ik bedoel, zou je me aa. Zondag niet voor
een vlucht willen meenemen?"
(Wordt vervolgd.)