Mdv&éaal van dan dag
Met twee kameraadjes op avoeturenreis
Huldiging van
Stijn Streuvels
J&CthlkA- VPfHQPfa
WOENSDAG 19 JUNI 1935
Dr. J. A. Goris' rede een voorbeeld
van waar deering, die matiging
kent en niet onoprecht
wordt
Antwoord in den stijl
Eerste Ministers
De arme dichter met
goede schoenen
Spoorlijnen in Turkije
t
De verdediger van
Hauptmann
Het einde der Vikingers
in Groenland
Wanneer er twee kijven
Lavai's ambtswoning
T5A?.»b«' I Op stap met
m n vrouw
Gevangenisbewoners
gevraagd
Zware sneeuwstormen
in Nïeuw-Zeeland
Gasmaskers te koop
DOOR BERTHA RUCK
Feestredenaars plegen zich in superlatieven
uit te laten, vooral in Vlaanderen, waar
de menschen zooveel guller en gezelliger
zijn dan in het Noorden. zy overdrijven en
maken den toegesprokene verlegen. Daar schijnt
vooral Styn Streuvels van overtuigd te zün,
want hy heeft steeds weten te ontkomen, als
men eens het voornemen had hem te huldigen
Maar nu heeft hy onlangs den grooten Belgi
schen staatsprijs voor letterkunde gekregen
(„een klein hoopje gedevalueerde franken en
een eer die zijn volk hem reeds honderdvoudig"
schonk, zoo drukt een der Brusselsche journa
listen zich uit), een prijs die hem biykbaar
meer wordt gegund dan Marsman den niet-
uitgereikten zijnen. Thans heeft men „den schoo-
nen mensch" weten te vangen en gevankelijk
naar de Taverne Royale gevoerd, waar officieel-
Vlaanderen hem braaf in de zon heeft gezet.
Wie er het meest toe bygedragen heeft om
deze hulde cachet te geven en niet tot een ge-
zelligheidsroes te maken was de schrijver Dr. J
A. Goris (Mamix Gysen). Hy was de vertegen
woordiger der jongeren in de jury die den
staatsprijs toewyst. Zijn rede was een voorbeeld
van waardeering die matiging kent en niet on
oprecht wordt.
Hij sprak met openhartigheid.
Een openhartigheid, zoo zeide hij, die
wellicht niet in harmonie is met de tradities
van de jubilaire welsprekendheid, maar die ik
my meen te moeten opleggen wanneer men
my vraagt te spreken „in den naam der jon
geren", dit is de heeren tusschen de 30 en de
40 of de 50 jaar.
Bij elke gelegenheid als deze zyn er twee
manieren om iemands levenswerk te beoordee-
len; de gewone hyperbolische loftuiting, die van
een verdienstelijk sterveling een genie maakt
en die het feestvarken misschien nog meer be
schaamt dan zijn beste vrienden. Onder derge-
0 lijke dithyramben blijft de gevierde sceptisch,
hy voelt dat er een deel van de gedachte ver
zwegen werd en hy moet veronderstellen dat
de vriendschap wellicht een grooter aandeel
heeft dan de waardeering in wat rond hem ge
beurt.
Terwijl de officieele spreker zyn vuurwerk
luidruchtig afsteekt, maken de dischgenooten
hun reserves en bedenkingen. Ik heb een der
gelijke dubbelzinnigheid, of dubbelheid, altyd
betreurenswaardig gevonden en min of meer
beleedigend voor den man die haar ondergaat
en ik wensch, Styn Streuvelsl, dat gy niet van
deze tafel zoudt weggaan met dat onaangename
gevoel.
Moest ik u b.v. zeggen dat de West-Vlaam-
sche neiging tot taalparticularisme de auteurs
van myn generatie met enthousiasme vervult,
gy zoudt het niet gelooven en gy zoudt volko
men geiyk hebben. Moest ik u nog meedeelen
dat het picturale element uit sommige uwer
boeken ons evenzeer ontroert als het versnelde
verhaal van ons eigen weggenooten, gy zoudt
het als een verloochening van ons eigen wezen
aanzien en als een platitude.
Wy wenschen eeriyk tegenover u te staan,
zelfs dan wanneer die eerlijkheid op brutali
teit zou lyken. Er is in my geen oogenblik aar
zeling geweest wanneer ik als jongste jurylid
uitspraak moest doen en die enorme massa ge
devalueerde francs toekennen, enkele dagen te
laat jammer genoeg. In naam van mijn gene
ratie kon ik handelen zonder twyfel: onze ver
eering voor u is in onzen geest zoo diep gean
kerd, zy heeft zulk een vasten vorm dat ik wist
te handelen zooals mijn vrienden dit met recht
verwachtten.
wy zyn u dankbaar omdat gy de eerste zijt
geweest om de Vlaamsche menschen te bevry-
den uit de benauwende atmosfeer van gemoe-
deiykheid en kleinburgeriykheid, omdat gy aar.
den Vlaamschen boer weer een nobele, epische
gestalte hebt gegeven, omdat gy het Vlaamsche
landschap in zijn tragischen eenvoud, in zyn
eeuwige onruSt en dreigende onzekerheid hebt
geteekend zooals niemand het voor u had ge
daan. De cultuurhistoricus zal later affiniteiten
ontdekken tusschen uw werk en dat van Jacob
Smits, hy zal analogieën zoeken in uWe be-
schryvingen en de ruime wolkenhemels van
Smits en hij zal in u beide een zelfde liefde tot
het licht en een even afgodische vereering voor
het land erkennen. Hy zal echter meer bij u
vinden dan by den schilder: onder die hemelen
zal hy menschen aantreffen, geen dwergen, kin
derfiguren, mannengestalten, een heele reeks
menschen van vleesch en bloed, van ons vleesch
en ons bloed. Het is daarom dat wij u vereeren
en in het hart dragen, omdat gy ons hebt om
ringd met een landschap waarvan de nobele
grootheid dreigde verloren te gaan in ons bezit,
omdat gy voor ons enkele figuren hebt gescha
pen wier gedachtenis in ons gemoedsleven een
aandeel neemt.
En er is nog een reden, zei de heer Goris, die
ons naar u toe brengt. Gy hebt heel uw leven
ronduit in gedachte gezegd, eenvoudig en moe
dig. Gy waart zelfs zoo onnoozel in vollen oor
log uw gevoel niet te verzwijgen en te meenen
dat het woord aan den mensch is gegeven om
zyn gedacht uit te drukken. Waarde Streuvels,
uw kruimigheid, uw kordaatheid is ons lief. Gij
zijt altijd een onafhankelijk en moedig mensch
geweest, zonder banden en zonder schroom.
Wy, die door allerlei touwen gesnoerd en weer
houden zijn, wij bewonderen u en zijn ook wel
een beetje jaloersch op u.
Tenslotte, wat de houding der jongeren be
treft, gaf de heer Goris, Streuvels den troost
mee van een zachte wijsheid die men putten
kan uit een Egyptische fabel van Montaigne.
Het is de geschiedenis van den zoon die na vele
en langdurige ruzies zyn vader bij de haren
grijpt en hem sleurt, door de kamer, tot aan
den drempel. Halt, zegt de vader. Tot hier en
verder niet. Weihoe? vraagt de zoon. Omdat ik
mijn eigen vader ook niet verder heb gesleurd
dan tot hier, zoo sprak de vader.
Het antwoord van Streuvels was heelemaal
in den styl:
Ge kent myn herte en myn zinnen, mannen,
hier is 't in de vriendschap. Daarop moet ge eens
drinken. Awel, salut, mannen.
Sinds den aanvang dezer eeuw heeft Groot-
Brittannië acht eerste ministers gehad.
De eerste is de Markies ven Salisbury ge-
v/eest. die op 2 Juli 1895 aan het bewind kwam,
en den 12den Juli 1902 opgevolgd werd door
zijn neef (oomzegger) Arthur (den lateren Lord)
Balfour. De acht premiers hebben tot nu toe
tezamen dus veertig jaren geregeerd, en wel
aan het hoofd van dertien kabinetten. Mr. Her-
bert Asquith de latere Lord Oxford is
tweemaal, de heeren MacDonald en Baldwin
els driemaal eerste minister geweest.
De andere staatslieden die het hooge ambt
bekleed hebben, zijn Sir Henry Campbell Ban-
nerman (5 Dec. T905—8 April 1908), Mr. D.
Lloyd George (7 Dec. 1916—23 October 1922) en
Mr. A. Bonar Law, (23 October 192222 Mei
1923). Laatstgenoemde en Sir Henry Campbell
Bannerman moesten om gezondheidsredenen
aftreden; ware dit niet het geval geweest, dan
zou Engeland in veertig jaren tijds waarschyn-
lijk slechts zes eerste ministers gehad hebben.
Mr. Asquith heeft langer onafgebroken aan
het hoofd eener regeering gestaan dan eenig
ander eerste minister sinds het ambt twee
eeuwen geleden ingesteld werd, n.l. van 8 April
1908 tot 7 December 1916, dus 8 jaren en 8
maanden. De tweede plaats neemt Mr. Mac
Donald in. die precies zes jaren eerste minister
geweest is, n.l. van 8 Juni 1929 tot 7 Juni 1935.
Mr. Lloyd George is hierby anderhalve maand
achtergebleven.
Mr. MacDonald is in vele opzichten een „uni
cum" geweest. Hij was de eerste socialistische
premier van Groot-Brittannië. Hy is ook de
eenige Britsche premier geweest, die aan het
hoofd der regeering kwam te staan zonder ooit
een ministerieelen post bezet te hebben. Verder
heeft hy in zyn eerste kabinet (22 Januari 1924
4 November 1924) het Foreign Office met het
premierschap vereenigd, aldus een bovenmen-
schelijke taak op zich nemend. Men beschouwt
dit algemeen als de oorzaak van den korten
levensduur van dit kabinet.
Dit is in de laatste honderd jaren het eenige
voorbeeld geweest van een eersten minister, die
zich bovendien met het bestuur van een be
langrijk departement belastte. De laatste pre
mier vóór Mr. MacDonald, die dit eveneens ge
daan had, was sir Robert Peel (26 Dec. 1834
18 April 1835), die tevens kanselier der Schat
kist geweest was, evenals George Canning (24
April 1827—5 Sept. 1827), S. Perceval (2 Dec.
18099 Juni 1812) die door moord om het leven
kwam, en William Pitt (15 Mei 180411 Fe
bruari 1806).
Mr. MacDonald's loopbaan als eerste minis
ter is ook in zooverre eenig, dat hij aan het
hoofd gestaan heeft van een Nationaal of
Coalitie-kabinet, dat steunde op een meer
derheid waarin zyn eigen party slechts door
een handjevol mannen vertegenwoordigd was.
Mr. Baldwin's carrière, ofschoon minder ro
mantisch, is eveneens in vele opzichten merk
waardig geweest. Hy volgde in 1908 zyn vader
in het Lagerhuis op, maar kreeg eerst in 1917
een regeeringspost, en wel als Financieel Se
cretaris der Schatkist. Van dit onderstaatse-
cretariaat klom hy in ruim 5 jaren tyds op tot
eersten minister, na daarvoor eenige maanden
lang Kanselier der Schatkist en ook president
van de Board of Trade geweest te zyn. Maar
buiten Engeland was Mr. Baldwin, toen hy
twaalf jaren geleden eerste minister werd. nog
byna een onbekende.
De ziekte, die den premier Bonar Law tot
aftreden noopte, was de oorzaak van Mr. Bald
win's verheffing; hierby werd Lord Curzon, die
v/aarnemend eerste minister geweest was, voor-
bygegaan een ontzettende tragedie in het
leven van den schitterend-begaafden en zeer
eerzuchtigen staatsman. Door Mr. Baldwin's
benoeming evenwel werd voor het eerst beslist
dat de eerste minister in het Lagerhuis, niet in
bet. Hoogerhuis zitting moet hebben.
Alles byeengenomen was Mr. MacDonald,
toen hij op 7 Juni het premierschap aan Mr.
Baldwin overgaf, 6 jaren, 9 maanden en 12
dagen eerste minister geweest; Mr. Baldwin
had het ambt 5 jaren, 3 maanden en 4 dagen
bekleed.
Dat de regeerings-stabiliteit onder het Par
lementaire stelsel in Engeland toeneemt, blykt
onder anderen hieruit, dat er in de eerste 35
jaren der vorige eeuw twaalf eerste ministers
geweest zyn. In de daaropvolgende 35 jaren
bearoeg het aantal premiers slechts 9, waarna
van 1868 tot 1902, dus in 34 jaren tyd, slechts
vier mannen het eerste ministerschap bekleed-
een, n.l. Disraeli, Gladstone, Salisbury en Rose-
bery. Het premierschap van laatstgenoemde
duurde slechts 16 maanden, zoodat de drie an
deren tezamen 33 jaren aan het bewind ge
weest zijn. Zy wisselden elkaar echter vaak af.
Het aantal kabinetten in de bedoelde periode
immers bedroeg 9.
Sinds het begin der vorige eeuw zyn er in
liet geheel 44 kabinetten geweest en 29 eerste
ministers. De gemiddelde duur van een kabi
net heeft dus ongeveer 3 jaren, de gemiddelde
ambtsperiode van een eersten minister 4J4 jaar
bedragen. e
Toen de jonge Sardou onbekend door de
straten van Parijs slenterde, om zyn manuscrip
ten ergens geplaatst te krygen en onderricht
in de literatuur tegen 40 stuivers per uur te
geven, was hij een armoedig gekleed student,
die altijd onberispelijke schoenen droeg. Dat
kwam omdat de latere auteur van de „Cy-
prienne" een vriendelijken en verzienden
schoenmaker gevonden had, die hem een on
begrensd crediet opende. „Op zekeren dag,"
zoo heeft Sardou zelf eens verteld, „treedt on
verwachts mijn schoenmaker de dakkamer,
welke ik bewoonde, binnen. Ik bereidde me op
een pynlijke scène voor, want ik was hem nog
altijd myn laatste schoenen schuldig. Maar
niets daarvan. De brave man haalde doodkalm
twee paar schoenen voor den dag en toen ik
er vol verbazing naar keek, want ik had geen
schoenen besteld, ofschoon ik er beslist wel een
paar noodig had, zei hij: „Ik heb in lang niet
het genoegen gehad u te zien. Ik denk dat u
niet meer bij me kwam, omdat u me geld
schuldig is. Toch hebt u zeker schoenen noo
dig. Welnu, hier zijn ze. Het eene paar is yzer-
sterk en met dikke zolen, het andere paar is
uit het beste lakleer gemaakt. Daarmee kunt
u zich in gezelschap begeven. Van tyd tot tijd
zal ik eens komen kijken of ze nog heel zijn
en wanneer het noodig is, zal ik telkens een
paar nieuwe brengen. Bekommer u niet over
de betaling. TJ bent een man die een toekomst
heeft, dat heb, ik direct gemerkt. U betaalt
wanneer het u goed is. Maar daar moet men
geducht voor loopen, een man met slechte
schoenen komt nooit vooruit."
In de laatste jaren stelde de regeering van
Turkije alle pogingen in het werk om de spoor-
lynen, die zich in het bezit van buitenlandsche
maatschappijen bevonden, terug te koopen.
Thans is met den aankoop der spoorlyn Smyr
naAidin in Anatolië van de Engèlsche eige
naars ook de laatste rest van het vreemd ka
pitaal in het spoorwegwezen in Turksche han
den overgegaan.
De rechtbank te Trenton (New Jersey) heeft
afwijzend beslist op het verzoek van Edward
J. Reilly, den vroegeren hoofdverdediger van
Bruno Hauptmann, te gelasten, dat geen be
talingen worden gedaan uit het fonds, dat voor
de verdediging van Hauptmann is gevormd,
zoolang geen beslissing is genomen inzake den
eisch van den advocaat hem een bedrag van
22.398 dollar als honorarium uit te betalen.
Zelfs verklaarde de rechtbank, dat er verschil
lende aanwyzingen zijn, dat Reilly op fraudu
leuze wyze 5000 dollar voor vroeger door hem
verleende diensten aan het verdedigingsfonds
onttrokken heeft, zoodat hy in plaats van een
vordering op het fonds te hebben, er een schuld
aan zou hebben.
Naar bekend is, ontstond reeds in 't jaar 985
op Groenland onder Erik den Grooten een ne
derzetting der Vikingers en ongeveer 500 jaar
voor de ontdekking van Amerika door Columbus
kwam Erik's zoon Leif reeds naar Amerika, op
de plaats van het tegenwoordige Massachusetts.
Er had zich toenmaals een levendige waren
handel tusschen Europa, vooral Noorwegen en
Groenland ontwikkeld. Zoo werd door de Vikin
gers vee ingevoerd en tanden van den walrus
kwamen in de Oude Wereld. De Vikingers leef
den in welstand, maar langzamerhand brak het
verkeer met Europa af. De bevolking verarmde,
de huizen raakten in verval en toen tenslotte
geen Noren meer naar Groenland kwamen,
maakten de Eskimo's zich meester van het vrij-
geworden land. Lang heeft men naar de redenen
gezocht die het verval van deze eens zoo sterke
nederzettingen konden veroorzaakt hebben. In-
tusschen heeft prof. F. C. C. Hanzen uit Kopen
hagen by opgravingen te Herjolpnes aan de
kust van Groenland skeletten gevonden van Vi
kingervrouwen, by wie opvallende veranderingen
geconstateerd werden. Volgens een verklaring
van dr. J. P. Maxwell zyn er duidelijke teekenen
van beenderverweeking aanwezig en Maxwell
ziet in de sterke uitbreiding van deze ziekte
naar „Die Umschau" uit Frankfurt mede
deelt, den grond voor het uitsterven der Vi
kingers op Groenland. Hoe komt het dan dat
de Eskimo's dit lot ontkomen zijn? De onder
vinding heeft bewezen, dat beenderenverwee-
king het best voorkomen wordt door het gebruik
van levertraan. Wij weten ook, dat de Eskimo's
gewoon zyn levertraan te drinken. Hieruit kan
dus besloten worden, dat de Vikingers de lever
traan als voedingsmiddel niet gekend hebben.
De oude graaf van Scitivaux, 'n nakomeling
van een der voornaamste Fransche adellijke ge
slachten, is kortgeleden bestolen.
's Nachts had een inbreker de schilderyen-
galery in zyn slot by Tours geplunderd, waarop
de oude heer het aan de politie overliet, de da
ders op te sporen.
De politie had aanstonds succes. De dief bleek
de- kleinzoon van den ouden graaf te zyn, n.l.
de 24-jarige graaf Hevier de Scitivaux, die aan
stonds de inbraak bekende. Hy had den diefstal
alleen gepleegd, omdat men van plan was hem
van de erfopvolging uit te sluiten; hy had om
zoo te zeggen de kostbaarste stukken van zijn
eigen bezit voor den grootvader in veiligheid ge
bracht. Voor het gerecht kwam het tot een ver
zoening tusschen grootvader en kleinzoon, maar
toen de oude graaf daarop de aanklacht terug
wilde trekken, beduidde men hem, dat dit nu
niet meer mogelijk was en dat de jonge heer
zich wegens diefstal te verantwoorden had. Niet
minder bedroevend echteir was de mededeeling
van de schilderyen-experts, die erby geroepen
werden en die nu verklaarden, dat de kunst
werken, waarover reeds zooveel stryd in de fa
milie geweest was, waardelooze copieën zyn.
Blijkbaar had een der voorvaderen de echte
schilderijen verkocht en door copieën vervangen.
Ofschoon Laval thans minister-president is,
zal hy niet zijn intrek nemen in het Hotel Ma-
tignon, dat onlangs als ambtswoning voor den
minister-president is ingericht. Flandin, die als
eerste premier zyn intrek in het magnifieke
gebouw heeft genomen, en zich reeds gereed
maakte te verhuizen, toen hij als minister van
staat in het kabinet-Laval werd opgenomen,
zal er blyven wonen. Laval zal aan de Quai
D'Orsay blijven zetelen.
Nog niet lang geleden, zaten m'n vrouw
en ik samen aan 't ontbyt, een stil en
ernstig ontbyt. Want 's morgens hebben
de meeste menschen geen zin om grapjes te
maken. En tot die categorie van menschen be
hoorden v/ij. Zwijgend stelt men voor dien dag
z'n programma van daden op.
Toen ik van thee voorzien was, opende m'n
vrouw haar mond en sprak: „Ik wilde je wat
vragen, ik heb een nieuwen hoed noodig."
„Een nieuwen hoed!" riep ik met meesterlyk
gespeelde verbazing: „ja, 't is waar," lachte ik
sarcastisch, ,,'t is al veertien dagen geleden, dat.
je er een gekocht heb."
M'n vrouw trok haar voorhoofd in rimpels en
in haar oogen straalde een booze gloed.
„Ik heb sinds 't voorjaar al geen nieuwen hoed
meer gehad," klonk het uit de hoogte. „Ik kan
toch in den winter met geen zomerhoed loopen.
Dat zou je niet eens willen."
„Ik zou niet weten waarom niet. Ik heb ook
geen aparten hoed voor den winter."
„Je zet toch geen strooien hoed op als 't koud
is?" zei ze vinnig.
„Zeker niet, en als 't warm is ook niet. Ik
denk er hard over lid van de blootebollenclub
te worden. Dat doen een massa echte heeren
tegenwoordig."
Er volgde een benauwde stilte na het uit
spreken van dit myn voornemen.
„Wat kost zoo'n nieuwe hoed?" vroeg ik.
„Ik had gedacht," antwoordde m'n vrouw,
„een vorm te laten maken, dan kan ik waar
schijnlijk een oud lint en een ouden gesp ge
bruiken, die ik nog heb."
„Alles goed en wel, maar wat kost dat?"
„Dat kan ik je niet zeggen, want dat weet
ik zelf nog niet."
„Enfin," zei ik berustend, „dan ga ik met je
mee om dien hoed te koopen. Ik weet dat er
eenvoudige, maar smaakvolle en goedkoope
hoeden bestaan. En zoo'n hoed zullen we koo
pen. Zorg dan dat je om drie uur voor 't mode-
magazyn Mantalini bent, dan kom ik daar ook."
Op den bepaalden tyd waren wij er. Ernstig
en in gedachten verdiept stapten we naar bin
nen.
Mantalini was vol dames, die hoeden aan 't
oppassen waren en terwijl ze die oppasten, had
den ze het druk over hoeden, die ze vroeger ge
dragen hadden, zooals ze zich die hadden voor
gesteld en over strikken en linten, veeren, ges
pen en slippen.
Daar viel mijn blik op juffrouw Rouncewell
van het Belgrassia-theater, een dame, die ik
ten zeerste bewonder. Zij stond over een spie
gel en paste juist een prachtigen hoed, gegar
neerd met rood fluweel. Ik groette haar, want
een maand geleden was ik op een directeuren-
diner aan haar voorgesteld.
Juffrouw Rouncewell keek blij en sprak:
„Dat treft; nu komt u me helpen uitzoeken.
Staat deze me? Wat dunkt u? Vindt u hem
niet wal te groot? Zou ik 't rood er op laten,
of die veeren er op nemen?"
„Hij staat u prachtig," haastte ik my te zeg
gen; „wondermooi; ik heb nog nooit iets
smaakvollers gezien,"
„Ik wil het gelooven, maar hy kost negentien
gulden."
„Voor zoo'n hoed is dat geen geld," riep ik
vol geestdrift.
De verkoopster lachte me vriendelijk toe,
maar op hetzelfde oogenblik werd ik hard ge
knepen in m'n rechterarm. Het was een fyne,
maar pijnlijke kneep, gevolgd door een beroep
op myn geheugen door m'n vrouw:
„Ik dacht dat je mee was gegaan om voor
my een hoed te koopen!"
„O ja, direct," zei ik en wendde me tot de
winkeljuffrouw.
„Wilt u me een eenvoudig, goedkoop hoedje
laten zien, maar vooral smaakvol?"
We zagen een eenvoudig, goedkoop hoedje.
Smaakvol was het ook, maar voor een olifant
of een jong nylpaard, dat Zondagsmiddags aan
de oevers van den Niger op de pantoffelparade
gaat.
M'n vrouw wierp geërgerd dat hoofddeksel
achter de toonbank.
Toen wees de kapitein op Wietje, die zoet
met Keesje aan dek zat te spelen. „En wat
we met dat meisje moeten, ik weet het niet,
zuchtte de kapitein." Ik heb al met den eer
sten stuurman afgesproken dat we jullie bij
aankomst in Aden maar aan een Hollandsch
schip zullen overdoen. Ik weet er ook niets
anders op.
„Maar ik kan ook wel voor u werken, kapi
tein," zei Piet en hy toonde den kapitein zyn
armen. Deze had moeite om niet te lachen.
„Prachtig," zei de kapitein, „dan kun je mooi
iederen dag de matrozen helpen met schrob
ben." „Ik hielp thuis ook wel eens.begon
Pietje en de waterlanders kwamen te voor-
schyn.
De kapitein nam hem op zyn knie en streek
hem eens over het hoofd. Pietje kon er niets
aan doen maar hy begon warempel een beetje
te huilen nu hy opeens aan zijn lieve vader
en moeder dacht. De kapitein begreep het
best en zei: „Nu moet je eens luisteren Piet,
dan zal ik je eens iets uit mijn jeugd ver
tellen."
Ze paste een anderen hoed op.
„Die staat achterstevoren," critiseerde ik.
„Neen, die moet juist zoo staan," verzekerde
de verkoopster.
„Best mogelijk, maar dan op een ander
hoofd," zei ik weer.
De hoed deelde in een minimum van tyd in
het lot van z'n voorganger.
De derde hoed. Hij was heel mooi; eenvou
dig, maar chic.
„Gevonden," zei ik; „dat is je hoed. Die staat
je prachtig, dien nemen we. Wat kost die?"
„Honderd twintig gulden," zei de verkoopster
met een beminnelijk lachje.
Ik ging even de straat op, haalde diep adem
en ging weer naar binnen.
De vierde hoed werd opgepast.
„Uitstekend,"
oordeelde ik. Hij
bij
je haar, maar niet jj
by je neus. Met 'n
wipneus kan je
zoo maar niet
iederen hoed dragen."
„Zoo, heb ik een wipneus?" vroeg m'n vrouw
vinnig en met 'n gezicht waarop te lezen stond:
dat zal ik je straks wel inpeperen.
We gingen over tot de inspectie van num
mer vijf.
Zoo volgden dertien hoeden elkander op.
Geen een was geschikt. Misschien waren ze
ook wèl geschikt, maar dan had ik misschien
voor al die hoeden de verkeerde vrouw mee
genomen.
Vermoeid gingen we op ons gemak wat zit
ten om uit te rusten. Daarna begonnen we
weer van voren af aan.
Eindelijk kochten we den hoed, dien m'n
vrouw het eerste opgepast had. Toen gingen we
naar huis, moe en prikkelbaar.
In de Nachtegaalstraat ontmoetten we me
vrouw Valmy, die precies zoo'n hoed op had
als m'n vrouw zoo even had gekocht. Met die
mevrouw Valmy had m'n vrouw eens hevige
ruzie gehad.
„Heb je gezien dat dit schepsel net zoo'n
hoed op had als ik?" beet m'n vrouw me toe.
„Hy lijkt er wel wat op," kalmeerde ik.
'tWas precies dezelfde hoed. Ik kan on
mogelijk met denzelfden hoed loopen als zij."
„Ik ken tal van heeren, die precies zoo'n
hoed dragen als ik"
M'n vrouw verwaardigde zich niet daarop te
antwoorden en hulde zich in een mokkend
zwijgen.
Den volgenden dag verkocht m'n wederhelft
den nieuwen hoed aan het meisje in den krui
denierswinkel voor tien gulden, op afbetaling.
En morgen wil ze een nieuwen hoed koopen.
Ik heb haar gezegd dat ze maar doen moest
wat ze niet laten kon, maar dat i k dan niet
mee ga.
De Portugeesche regeering vraagt mannen
en vrouwen als gevangenisbewoners, tegen een
vergoeding van ongeveer een gulden per dag
en vrijen kost, en de garantie dat zij niet be
hoeven te werken.
De gevangenissen, die deze menschen moeten
bevolken, maken deel uit van „Oud Lissabon",
een getrouwe nabootsing van de Portugeesche
hoofdstad van driehonderd jaar geleden, een
der grootste attracties van het „stadsfeest" dat
op het oogenblik wordt gevierd.
Tot nu toe zijn alleen aanbiedingen binnen
gekomen van personen, die zich reeds in de
gevangenis bevinden, doch de regeering voelt
er niets voor om van hun diensten gebruik te
maken, daar de „gevangenen" gemakkelijk uit
de cellen, welke bestaan uit latten en pleister
werk, zouden kunnen ontsnappen.
Ofschoon in de meeste gebieden in het Zui
den van Nieuw-Zeeland nog sneeuw is gevallen,
ziet het er naar uit dat de zware sneeuwstor
men, die de laatste dagen in deze gebieden heb
ben gewoed, thans aan het afnemen zijn.
De arbeiders zyn er met groote moeite in ge
slaagd de storing in het telegraafverkeer, die
de ergste was die het land ooit heeft medege
maakt, te verhelpen.
De sneeuw wordt gevolgd door felle vorst,
zoodat zelfs een trein aan de rails vastvroor,
en de wagons stuk voor stuk moesten worden
losgemaakt.
De Zweedsche regeering heeft thans voor het
publiek gasmaskers in drie verschillende maten
beschikbaar gesteld. De prijs bedraagt 31 kro
nen voor het masker met toebehooren en ge
bruiksaanwijzing.
bij een ongeval met
AI I C A DnMWP'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaar den tegen U 'TCfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door "C1 7RA
rt I .1 Ti HDUll 1^1 X-J O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 f ÜV«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T I UU«" dóodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FOCft bij verlies van een hand
MÜUt1" een voet of een oog
43
Hy schudde het hoofd en zei:
„Daar komt niets van." Daar volgde een
korte stilte. Hy wierp de lange beenen over
elkaar in het gras en vervolgde: „Neen. niet
as. Zondag en ook niet den daaropvolgenden.
Op geen enkelen Zondag en ook geen anderen
dag. Je zult nooit vliegen, dat heb ik vast
besloten," zei de jonge vlieger vastberaden
tot zijn meisje.
Het cherubijngezichtje zag hem teleurgesteld
aan.
„Maar Paul! Heelemaal niet vliegen! Waarom?
Het is toch tegenwoordig veilig genoeg."
„Jawel, veilig genoeg, voor mi) en voor de
meesten."
„Maar je hebt toch juffrbuw Coyners en zoo
vaak een ander meisje meegenomen voor een
vliegtocht je?"
„Een meisje, ja."
„En Je hebt me beloofd, om mij eens mee
te nemen."
„O, dat is zoo lang geleden. Dat was, toen je
ook nog een meisje was."
„En wat ben ik nu dan?"
„Weet je dat niet? Niet „een meisje" maar
mijn meisje."
Hij stond op en ging naast haar knielen en
was zoo lief met haar dat ze al het andere
vergat. Na een poosje, nog blozend schuchter
en verrukt, nam ze uit haar taschje het kleine
witte vleugeltje dat zijn mascot zou zijn en
ze spelde het aan de binnenzijde van zijn
grijze jas vast.
,,Dit moest eigenlijk ergens aan de P.D.Q.
vastgemaakt worden," opperde hij. Doch zij
schudde het hoofd. Neen. Het was niet voor de
P.D.Q. Hijzelf moest het dragen.
Toen zag ze in zijn hand haar parelmoeren
hangertje, het hartje met het zilveren ket
tinkje.
„Ah! Je hebt er eindelijk aan gedacht, het
mee te brengen," zei ze en tegen zijn arm
aanleunend, hief ze haar kinnetje op, in af
wachting, dat hij het sieraadje om haar hals
zou bevestigen. Hij lachte eens en aarzelde.
Ze keek hem verwonderd aan. Toen deed hy
een bekentenis.
,,Weet je Gwenna, ik ik geef het niet
gaarne terug; ik heb het al zoo lang by me
gedragen, dat het moeilyk is om er van te
scheiden. Mag ik het houden?"
„O. je schijnt verzot op souveniertjes," zei ze
verheugd. „Wat moet je nu daarmee aanvan
gen?"
„Ik heb iets bedacht," antwoordde hy knik
kend.
„Wat dan?"
„Dat zal ik je wel eens op een anderen tyd
vertellen," zei hy glimlachend, terwyi hy het
kleinood in de hand hield, die haar middel
omklemd hield. Zy wierp het hoofd innig
achterover tegen zyn schouder en viyde zich
tegen hem aan. Het was bepaald, dat ze naar
de Kew Gardens zouden wandelen om de thee
te gebruiken, maar er was nog tyd en het was
zoo rustig hier. Byna niemand passeerde hen
in dit afgelegen hoekje van het park. Wederom
verviel het minnend paartje in zalig stilzwij
gen. Het duurde lang voordat de jongeman
vroeg:
„Ben je graag by me?"
Er kwam geen antwoord. Nog eens vroeg hy:
„Ja toch, Gwenna?"
Het scheen toch vreemd, dat hy haar nu kon
noemen, zooals hy wilde!
„Ja, nietwaar myn kleine lieveling?"
Nog kwam er geen antwoord. Hij boog zich
voorover, om haar goed aan te zienHaar
lange oogwimpers lagen als twee donkere halve
maantjes op haar wangen en haar witte blouse
daalde en rees by iedere ademhaling. Vermoeid
door het late opblyven van den vorigen nacht
en bevangen door de dommelige warme stilte
onder het geboomte, was zy in zijn armen in
slaap gevallen. Haar oogleden waren nog ge
sloten toen zy half bewust zyn streelende
stem vlak by zich hoorde. Zy lachte slaperig en
gaf hem schuchter en weifelend den kus terug,
dien hy haar op de lippen gedrukt had.
„Ik was bijna in slaap gevallen," zei ze, ter-
wyi ze zich uitrekte. „Is het hier niet heerlyk
rustig? Het lykt wel, alsof alles rondom ons
sluimert." Ze staarde nu met wijdgeopende
oogen rond, knipperend als ze een zonnestraal
opvingen. „O, wat zou een kop thee me nu
smaken 1"
Zij stonden op, om thee te gaan drinken in
Kew Gardens, te midden van de tevreden
rondslenterende menschen, die in deze prettige
omgeving hun Zondagmiddag kwamen door
brengen.
Het wemelde er van jonge, getrouwde paartjes:
zij, den nog mooien tussor mantel afdragend,
die zoo bevallig in ruime plooien om haar ge
drapeerd hing, hy, zijn pijp in den mond. den
kinderwagen voortduwend waarin het rose en
witte bloemknopje lag te fleuren, dat hun baby
was.
De prachtige tuinen en de kleurige, bonte
menigte schenen Gwenna toe als een plaat uit
een prentenboek, waarvan zy met haar liefste
langzaam de bladzyden omsloeg, zich maar half
bewust, dat ook zij een deeltje uitmaakten van
een dier bonte bladzyden.
Zij namen plaats aan een der groote houten
theetafels en een kellner in sjofe,e zwarte jas
verscheen onder het geboomte, om Paul's be
stelling aan te nemen. Waarschynüjk riep de
verschyning van den kellner verwante herin
neringen in Gwenna's geest wakker, want plot-
selig riep ze uit: „O, nu schiet me nog iets
te binnen aangaande dien Duitsehen kellner.
Hy leek sprekend op nog iemand!"
„En wie was dat?"
„Alleen maar een foto, die ik dagelyks zag,
n.l. het portret boven juffrouw Baker's lesse
naar; het stelde dien broer van haar voor aan
wien ze wekeiyks die lange brieven uit West
minster schreef."
„Zoo? Wekeiyksche, lange brieven?" vroeg hy
snel. „Was hy ook een kellner?"
„Neèn, hij was soldaat, want op het portret
stond hy in uniform," antwoordde Gwenna,
toen de thee voor hen werd neergezet. „Karl
was zijn naam.... Neem je suiker?"
„Ja, een beetje asjeblief," en terwyl ze de
thee inschonk, plaagde hU: „Onthoud nu goed,
hoeveel suiker ik gebruik, dat kan je later te
pas komen," en hij lachte eens hartelijk, met
het hoofd achterover. Zy overhandigde hem de
thee en ging zitten, om de hare in kleine
teugjes te genieten en droomerig haar oogen
te laten weiden over die sierlyke Engelsche
tuinen met hun geschoren grasvelden, waar-
tusschen als een menigte veelkleurige en witte
bloemen de vele paartjes heen 3n weer wuifden
in hun Zondagskleeren, lichte blouses en licht
flanel. Gwenna dacht: „die jongens en meisjes
daar, denken dat zij op elkander verliefd zijn;
maar wat een illusie. Alleen Paul en ik kunnen
beseffen, wat werkelyk liefde is."
Zy murmelde: „Waar zouden al deze men
schen nu aan denken?"
„O, dat is niet moeilijk te raden," ant
woordde Paul, „de vacantietyd is in aantocht
en iedereen maakt plannen om een paar weken
in Brighton of Southend door te brengen."
De avond begon te vallen en ze bevonden
zich nu in het stille halfdonker van de groote
kastanjelaan aan den oever van de rivier, die
zacht onder de Kew Bridge voortgleed. ze
wandelden dan verder langs de knotwilgen en
eilandjes en paden, die zich door het groen
slingerden. Een der villa's van Strand-on-the-
Green met haar oranjekleurig verlichte ramen
bood het aantrekkeiyk tafereeltje van een ge
zellig tehuis. De jonge Dampier fluisterde zyn
meisje toe: „Misschien ga ik binnenkort zelf
op vacantie!"
„O Paul?" riep ze terneer geslagen, „je gaat
toch niet reeds van me weg?"
„Neen, vooreerst nog niet. Als ik op vacantie
ga, zal ik je niet achterlaten!"
„Ah!" zuchtte ze tevreden, de sterren be
wonderend. „Vandaag is het de heeriykste
vacantiedag van myn leven geweest. Was het
volmaakt gelukkig?"
„Heel gelukkig, maar niet volmaakt," zei hU-
de oogen strak gevestigd op de sterk verlichte
villa, aan de andere zyde van den oever.
„Niethaastte ze zich te onderbreken.
onzeker, of ze soms iets onaangenaams gezegd
had.
Onstuimig brak hy los: „O lieveling. Laten we
met die ellendige gewoonte van sommige men
schen breken, om zoo lang geëngageerd te
blijven!"
Verwonderd keerde ze zich tot hem: „E"
we hebben afgesproken, dat er heelemaal ëeett
verloving is?"
„Dat weet ik wel," zei hy lachend en boog
zich over de onberingde vingertjes, die hij haf'
telijk kuste. ,„Maar
Er ontstond een lange pauze.
„Maar eens moet de dag toch komen, dat 3e
met me trouwt," zei Paul ernstig
Hy zou nog ernstiger geweest zyn, als
hÜ
vooruit had kunnen zien, dat die gewichtige dag
over tien dagen zou aangebroken zyn!
(Wordt vervolgd-*