Mdv&éaal van dan dag Met twee kameraadjes op avoeturenreis Huldiging van Stijn Streuvels J&CthlkA- VPfHQPfa WOENSDAG 19 JUNI 1935 Dr. J. A. Goris' rede een voorbeeld van waar deering, die matiging kent en niet onoprecht wordt Antwoord in den stijl Eerste Ministers De arme dichter met goede schoenen Spoorlijnen in Turkije t De verdediger van Hauptmann Het einde der Vikingers in Groenland Wanneer er twee kijven Lavai's ambtswoning T5A?.»b«' I Op stap met m n vrouw Gevangenisbewoners gevraagd Zware sneeuwstormen in Nïeuw-Zeeland Gasmaskers te koop DOOR BERTHA RUCK Feestredenaars plegen zich in superlatieven uit te laten, vooral in Vlaanderen, waar de menschen zooveel guller en gezelliger zijn dan in het Noorden. zy overdrijven en maken den toegesprokene verlegen. Daar schijnt vooral Styn Streuvels van overtuigd te zün, want hy heeft steeds weten te ontkomen, als men eens het voornemen had hem te huldigen Maar nu heeft hy onlangs den grooten Belgi schen staatsprijs voor letterkunde gekregen („een klein hoopje gedevalueerde franken en een eer die zijn volk hem reeds honderdvoudig" schonk, zoo drukt een der Brusselsche journa listen zich uit), een prijs die hem biykbaar meer wordt gegund dan Marsman den niet- uitgereikten zijnen. Thans heeft men „den schoo- nen mensch" weten te vangen en gevankelijk naar de Taverne Royale gevoerd, waar officieel- Vlaanderen hem braaf in de zon heeft gezet. Wie er het meest toe bygedragen heeft om deze hulde cachet te geven en niet tot een ge- zelligheidsroes te maken was de schrijver Dr. J A. Goris (Mamix Gysen). Hy was de vertegen woordiger der jongeren in de jury die den staatsprijs toewyst. Zijn rede was een voorbeeld van waardeering die matiging kent en niet on oprecht wordt. Hij sprak met openhartigheid. Een openhartigheid, zoo zeide hij, die wellicht niet in harmonie is met de tradities van de jubilaire welsprekendheid, maar die ik my meen te moeten opleggen wanneer men my vraagt te spreken „in den naam der jon geren", dit is de heeren tusschen de 30 en de 40 of de 50 jaar. Bij elke gelegenheid als deze zyn er twee manieren om iemands levenswerk te beoordee- len; de gewone hyperbolische loftuiting, die van een verdienstelijk sterveling een genie maakt en die het feestvarken misschien nog meer be schaamt dan zijn beste vrienden. Onder derge- 0 lijke dithyramben blijft de gevierde sceptisch, hy voelt dat er een deel van de gedachte ver zwegen werd en hy moet veronderstellen dat de vriendschap wellicht een grooter aandeel heeft dan de waardeering in wat rond hem ge beurt. Terwijl de officieele spreker zyn vuurwerk luidruchtig afsteekt, maken de dischgenooten hun reserves en bedenkingen. Ik heb een der gelijke dubbelzinnigheid, of dubbelheid, altyd betreurenswaardig gevonden en min of meer beleedigend voor den man die haar ondergaat en ik wensch, Styn Streuvelsl, dat gy niet van deze tafel zoudt weggaan met dat onaangename gevoel. Moest ik u b.v. zeggen dat de West-Vlaam- sche neiging tot taalparticularisme de auteurs van myn generatie met enthousiasme vervult, gy zoudt het niet gelooven en gy zoudt volko men geiyk hebben. Moest ik u nog meedeelen dat het picturale element uit sommige uwer boeken ons evenzeer ontroert als het versnelde verhaal van ons eigen weggenooten, gy zoudt het als een verloochening van ons eigen wezen aanzien en als een platitude. Wy wenschen eeriyk tegenover u te staan, zelfs dan wanneer die eerlijkheid op brutali teit zou lyken. Er is in my geen oogenblik aar zeling geweest wanneer ik als jongste jurylid uitspraak moest doen en die enorme massa ge devalueerde francs toekennen, enkele dagen te laat jammer genoeg. In naam van mijn gene ratie kon ik handelen zonder twyfel: onze ver eering voor u is in onzen geest zoo diep gean kerd, zy heeft zulk een vasten vorm dat ik wist te handelen zooals mijn vrienden dit met recht verwachtten. wy zyn u dankbaar omdat gy de eerste zijt geweest om de Vlaamsche menschen te bevry- den uit de benauwende atmosfeer van gemoe- deiykheid en kleinburgeriykheid, omdat gy aar. den Vlaamschen boer weer een nobele, epische gestalte hebt gegeven, omdat gy het Vlaamsche landschap in zijn tragischen eenvoud, in zyn eeuwige onruSt en dreigende onzekerheid hebt geteekend zooals niemand het voor u had ge daan. De cultuurhistoricus zal later affiniteiten ontdekken tusschen uw werk en dat van Jacob Smits, hy zal analogieën zoeken in uWe be- schryvingen en de ruime wolkenhemels van Smits en hij zal in u beide een zelfde liefde tot het licht en een even afgodische vereering voor het land erkennen. Hy zal echter meer bij u vinden dan by den schilder: onder die hemelen zal hy menschen aantreffen, geen dwergen, kin derfiguren, mannengestalten, een heele reeks menschen van vleesch en bloed, van ons vleesch en ons bloed. Het is daarom dat wij u vereeren en in het hart dragen, omdat gy ons hebt om ringd met een landschap waarvan de nobele grootheid dreigde verloren te gaan in ons bezit, omdat gy voor ons enkele figuren hebt gescha pen wier gedachtenis in ons gemoedsleven een aandeel neemt. En er is nog een reden, zei de heer Goris, die ons naar u toe brengt. Gy hebt heel uw leven ronduit in gedachte gezegd, eenvoudig en moe dig. Gy waart zelfs zoo onnoozel in vollen oor log uw gevoel niet te verzwijgen en te meenen dat het woord aan den mensch is gegeven om zyn gedacht uit te drukken. Waarde Streuvels, uw kruimigheid, uw kordaatheid is ons lief. Gij zijt altijd een onafhankelijk en moedig mensch geweest, zonder banden en zonder schroom. Wy, die door allerlei touwen gesnoerd en weer houden zijn, wij bewonderen u en zijn ook wel een beetje jaloersch op u. Tenslotte, wat de houding der jongeren be treft, gaf de heer Goris, Streuvels den troost mee van een zachte wijsheid die men putten kan uit een Egyptische fabel van Montaigne. Het is de geschiedenis van den zoon die na vele en langdurige ruzies zyn vader bij de haren grijpt en hem sleurt, door de kamer, tot aan den drempel. Halt, zegt de vader. Tot hier en verder niet. Weihoe? vraagt de zoon. Omdat ik mijn eigen vader ook niet verder heb gesleurd dan tot hier, zoo sprak de vader. Het antwoord van Streuvels was heelemaal in den styl: Ge kent myn herte en myn zinnen, mannen, hier is 't in de vriendschap. Daarop moet ge eens drinken. Awel, salut, mannen. Sinds den aanvang dezer eeuw heeft Groot- Brittannië acht eerste ministers gehad. De eerste is de Markies ven Salisbury ge- v/eest. die op 2 Juli 1895 aan het bewind kwam, en den 12den Juli 1902 opgevolgd werd door zijn neef (oomzegger) Arthur (den lateren Lord) Balfour. De acht premiers hebben tot nu toe tezamen dus veertig jaren geregeerd, en wel aan het hoofd van dertien kabinetten. Mr. Her- bert Asquith de latere Lord Oxford is tweemaal, de heeren MacDonald en Baldwin els driemaal eerste minister geweest. De andere staatslieden die het hooge ambt bekleed hebben, zijn Sir Henry Campbell Ban- nerman (5 Dec. T905—8 April 1908), Mr. D. Lloyd George (7 Dec. 1916—23 October 1922) en Mr. A. Bonar Law, (23 October 192222 Mei 1923). Laatstgenoemde en Sir Henry Campbell Bannerman moesten om gezondheidsredenen aftreden; ware dit niet het geval geweest, dan zou Engeland in veertig jaren tijds waarschyn- lijk slechts zes eerste ministers gehad hebben. Mr. Asquith heeft langer onafgebroken aan het hoofd eener regeering gestaan dan eenig ander eerste minister sinds het ambt twee eeuwen geleden ingesteld werd, n.l. van 8 April 1908 tot 7 December 1916, dus 8 jaren en 8 maanden. De tweede plaats neemt Mr. Mac Donald in. die precies zes jaren eerste minister geweest is, n.l. van 8 Juni 1929 tot 7 Juni 1935. Mr. Lloyd George is hierby anderhalve maand achtergebleven. Mr. MacDonald is in vele opzichten een „uni cum" geweest. Hij was de eerste socialistische premier van Groot-Brittannië. Hy is ook de eenige Britsche premier geweest, die aan het hoofd der regeering kwam te staan zonder ooit een ministerieelen post bezet te hebben. Verder heeft hy in zyn eerste kabinet (22 Januari 1924 4 November 1924) het Foreign Office met het premierschap vereenigd, aldus een bovenmen- schelijke taak op zich nemend. Men beschouwt dit algemeen als de oorzaak van den korten levensduur van dit kabinet. Dit is in de laatste honderd jaren het eenige voorbeeld geweest van een eersten minister, die zich bovendien met het bestuur van een be langrijk departement belastte. De laatste pre mier vóór Mr. MacDonald, die dit eveneens ge daan had, was sir Robert Peel (26 Dec. 1834 18 April 1835), die tevens kanselier der Schat kist geweest was, evenals George Canning (24 April 1827—5 Sept. 1827), S. Perceval (2 Dec. 18099 Juni 1812) die door moord om het leven kwam, en William Pitt (15 Mei 180411 Fe bruari 1806). Mr. MacDonald's loopbaan als eerste minis ter is ook in zooverre eenig, dat hij aan het hoofd gestaan heeft van een Nationaal of Coalitie-kabinet, dat steunde op een meer derheid waarin zyn eigen party slechts door een handjevol mannen vertegenwoordigd was. Mr. Baldwin's carrière, ofschoon minder ro mantisch, is eveneens in vele opzichten merk waardig geweest. Hy volgde in 1908 zyn vader in het Lagerhuis op, maar kreeg eerst in 1917 een regeeringspost, en wel als Financieel Se cretaris der Schatkist. Van dit onderstaatse- cretariaat klom hy in ruim 5 jaren tyds op tot eersten minister, na daarvoor eenige maanden lang Kanselier der Schatkist en ook president van de Board of Trade geweest te zyn. Maar buiten Engeland was Mr. Baldwin, toen hy twaalf jaren geleden eerste minister werd. nog byna een onbekende. De ziekte, die den premier Bonar Law tot aftreden noopte, was de oorzaak van Mr. Bald win's verheffing; hierby werd Lord Curzon, die v/aarnemend eerste minister geweest was, voor- bygegaan een ontzettende tragedie in het leven van den schitterend-begaafden en zeer eerzuchtigen staatsman. Door Mr. Baldwin's benoeming evenwel werd voor het eerst beslist dat de eerste minister in het Lagerhuis, niet in bet. Hoogerhuis zitting moet hebben. Alles byeengenomen was Mr. MacDonald, toen hij op 7 Juni het premierschap aan Mr. Baldwin overgaf, 6 jaren, 9 maanden en 12 dagen eerste minister geweest; Mr. Baldwin had het ambt 5 jaren, 3 maanden en 4 dagen bekleed. Dat de regeerings-stabiliteit onder het Par lementaire stelsel in Engeland toeneemt, blykt onder anderen hieruit, dat er in de eerste 35 jaren der vorige eeuw twaalf eerste ministers geweest zyn. In de daaropvolgende 35 jaren bearoeg het aantal premiers slechts 9, waarna van 1868 tot 1902, dus in 34 jaren tyd, slechts vier mannen het eerste ministerschap bekleed- een, n.l. Disraeli, Gladstone, Salisbury en Rose- bery. Het premierschap van laatstgenoemde duurde slechts 16 maanden, zoodat de drie an deren tezamen 33 jaren aan het bewind ge weest zijn. Zy wisselden elkaar echter vaak af. Het aantal kabinetten in de bedoelde periode immers bedroeg 9. Sinds het begin der vorige eeuw zyn er in liet geheel 44 kabinetten geweest en 29 eerste ministers. De gemiddelde duur van een kabi net heeft dus ongeveer 3 jaren, de gemiddelde ambtsperiode van een eersten minister 4J4 jaar bedragen. e Toen de jonge Sardou onbekend door de straten van Parijs slenterde, om zyn manuscrip ten ergens geplaatst te krygen en onderricht in de literatuur tegen 40 stuivers per uur te geven, was hij een armoedig gekleed student, die altijd onberispelijke schoenen droeg. Dat kwam omdat de latere auteur van de „Cy- prienne" een vriendelijken en verzienden schoenmaker gevonden had, die hem een on begrensd crediet opende. „Op zekeren dag," zoo heeft Sardou zelf eens verteld, „treedt on verwachts mijn schoenmaker de dakkamer, welke ik bewoonde, binnen. Ik bereidde me op een pynlijke scène voor, want ik was hem nog altijd myn laatste schoenen schuldig. Maar niets daarvan. De brave man haalde doodkalm twee paar schoenen voor den dag en toen ik er vol verbazing naar keek, want ik had geen schoenen besteld, ofschoon ik er beslist wel een paar noodig had, zei hij: „Ik heb in lang niet het genoegen gehad u te zien. Ik denk dat u niet meer bij me kwam, omdat u me geld schuldig is. Toch hebt u zeker schoenen noo dig. Welnu, hier zijn ze. Het eene paar is yzer- sterk en met dikke zolen, het andere paar is uit het beste lakleer gemaakt. Daarmee kunt u zich in gezelschap begeven. Van tyd tot tijd zal ik eens komen kijken of ze nog heel zijn en wanneer het noodig is, zal ik telkens een paar nieuwe brengen. Bekommer u niet over de betaling. TJ bent een man die een toekomst heeft, dat heb, ik direct gemerkt. U betaalt wanneer het u goed is. Maar daar moet men geducht voor loopen, een man met slechte schoenen komt nooit vooruit." In de laatste jaren stelde de regeering van Turkije alle pogingen in het werk om de spoor- lynen, die zich in het bezit van buitenlandsche maatschappijen bevonden, terug te koopen. Thans is met den aankoop der spoorlyn Smyr naAidin in Anatolië van de Engèlsche eige naars ook de laatste rest van het vreemd ka pitaal in het spoorwegwezen in Turksche han den overgegaan. De rechtbank te Trenton (New Jersey) heeft afwijzend beslist op het verzoek van Edward J. Reilly, den vroegeren hoofdverdediger van Bruno Hauptmann, te gelasten, dat geen be talingen worden gedaan uit het fonds, dat voor de verdediging van Hauptmann is gevormd, zoolang geen beslissing is genomen inzake den eisch van den advocaat hem een bedrag van 22.398 dollar als honorarium uit te betalen. Zelfs verklaarde de rechtbank, dat er verschil lende aanwyzingen zijn, dat Reilly op fraudu leuze wyze 5000 dollar voor vroeger door hem verleende diensten aan het verdedigingsfonds onttrokken heeft, zoodat hy in plaats van een vordering op het fonds te hebben, er een schuld aan zou hebben. Naar bekend is, ontstond reeds in 't jaar 985 op Groenland onder Erik den Grooten een ne derzetting der Vikingers en ongeveer 500 jaar voor de ontdekking van Amerika door Columbus kwam Erik's zoon Leif reeds naar Amerika, op de plaats van het tegenwoordige Massachusetts. Er had zich toenmaals een levendige waren handel tusschen Europa, vooral Noorwegen en Groenland ontwikkeld. Zoo werd door de Vikin gers vee ingevoerd en tanden van den walrus kwamen in de Oude Wereld. De Vikingers leef den in welstand, maar langzamerhand brak het verkeer met Europa af. De bevolking verarmde, de huizen raakten in verval en toen tenslotte geen Noren meer naar Groenland kwamen, maakten de Eskimo's zich meester van het vrij- geworden land. Lang heeft men naar de redenen gezocht die het verval van deze eens zoo sterke nederzettingen konden veroorzaakt hebben. In- tusschen heeft prof. F. C. C. Hanzen uit Kopen hagen by opgravingen te Herjolpnes aan de kust van Groenland skeletten gevonden van Vi kingervrouwen, by wie opvallende veranderingen geconstateerd werden. Volgens een verklaring van dr. J. P. Maxwell zyn er duidelijke teekenen van beenderverweeking aanwezig en Maxwell ziet in de sterke uitbreiding van deze ziekte naar „Die Umschau" uit Frankfurt mede deelt, den grond voor het uitsterven der Vi kingers op Groenland. Hoe komt het dan dat de Eskimo's dit lot ontkomen zijn? De onder vinding heeft bewezen, dat beenderenverwee- king het best voorkomen wordt door het gebruik van levertraan. Wij weten ook, dat de Eskimo's gewoon zyn levertraan te drinken. Hieruit kan dus besloten worden, dat de Vikingers de lever traan als voedingsmiddel niet gekend hebben. De oude graaf van Scitivaux, 'n nakomeling van een der voornaamste Fransche adellijke ge slachten, is kortgeleden bestolen. 's Nachts had een inbreker de schilderyen- galery in zyn slot by Tours geplunderd, waarop de oude heer het aan de politie overliet, de da ders op te sporen. De politie had aanstonds succes. De dief bleek de- kleinzoon van den ouden graaf te zyn, n.l. de 24-jarige graaf Hevier de Scitivaux, die aan stonds de inbraak bekende. Hy had den diefstal alleen gepleegd, omdat men van plan was hem van de erfopvolging uit te sluiten; hy had om zoo te zeggen de kostbaarste stukken van zijn eigen bezit voor den grootvader in veiligheid ge bracht. Voor het gerecht kwam het tot een ver zoening tusschen grootvader en kleinzoon, maar toen de oude graaf daarop de aanklacht terug wilde trekken, beduidde men hem, dat dit nu niet meer mogelijk was en dat de jonge heer zich wegens diefstal te verantwoorden had. Niet minder bedroevend echteir was de mededeeling van de schilderyen-experts, die erby geroepen werden en die nu verklaarden, dat de kunst werken, waarover reeds zooveel stryd in de fa milie geweest was, waardelooze copieën zyn. Blijkbaar had een der voorvaderen de echte schilderijen verkocht en door copieën vervangen. Ofschoon Laval thans minister-president is, zal hy niet zijn intrek nemen in het Hotel Ma- tignon, dat onlangs als ambtswoning voor den minister-president is ingericht. Flandin, die als eerste premier zyn intrek in het magnifieke gebouw heeft genomen, en zich reeds gereed maakte te verhuizen, toen hij als minister van staat in het kabinet-Laval werd opgenomen, zal er blyven wonen. Laval zal aan de Quai D'Orsay blijven zetelen. Nog niet lang geleden, zaten m'n vrouw en ik samen aan 't ontbyt, een stil en ernstig ontbyt. Want 's morgens hebben de meeste menschen geen zin om grapjes te maken. En tot die categorie van menschen be hoorden v/ij. Zwijgend stelt men voor dien dag z'n programma van daden op. Toen ik van thee voorzien was, opende m'n vrouw haar mond en sprak: „Ik wilde je wat vragen, ik heb een nieuwen hoed noodig." „Een nieuwen hoed!" riep ik met meesterlyk gespeelde verbazing: „ja, 't is waar," lachte ik sarcastisch, ,,'t is al veertien dagen geleden, dat. je er een gekocht heb." M'n vrouw trok haar voorhoofd in rimpels en in haar oogen straalde een booze gloed. „Ik heb sinds 't voorjaar al geen nieuwen hoed meer gehad," klonk het uit de hoogte. „Ik kan toch in den winter met geen zomerhoed loopen. Dat zou je niet eens willen." „Ik zou niet weten waarom niet. Ik heb ook geen aparten hoed voor den winter." „Je zet toch geen strooien hoed op als 't koud is?" zei ze vinnig. „Zeker niet, en als 't warm is ook niet. Ik denk er hard over lid van de blootebollenclub te worden. Dat doen een massa echte heeren tegenwoordig." Er volgde een benauwde stilte na het uit spreken van dit myn voornemen. „Wat kost zoo'n nieuwe hoed?" vroeg ik. „Ik had gedacht," antwoordde m'n vrouw, „een vorm te laten maken, dan kan ik waar schijnlijk een oud lint en een ouden gesp ge bruiken, die ik nog heb." „Alles goed en wel, maar wat kost dat?" „Dat kan ik je niet zeggen, want dat weet ik zelf nog niet." „Enfin," zei ik berustend, „dan ga ik met je mee om dien hoed te koopen. Ik weet dat er eenvoudige, maar smaakvolle en goedkoope hoeden bestaan. En zoo'n hoed zullen we koo pen. Zorg dan dat je om drie uur voor 't mode- magazyn Mantalini bent, dan kom ik daar ook." Op den bepaalden tyd waren wij er. Ernstig en in gedachten verdiept stapten we naar bin nen. Mantalini was vol dames, die hoeden aan 't oppassen waren en terwijl ze die oppasten, had den ze het druk over hoeden, die ze vroeger ge dragen hadden, zooals ze zich die hadden voor gesteld en over strikken en linten, veeren, ges pen en slippen. Daar viel mijn blik op juffrouw Rouncewell van het Belgrassia-theater, een dame, die ik ten zeerste bewonder. Zij stond over een spie gel en paste juist een prachtigen hoed, gegar neerd met rood fluweel. Ik groette haar, want een maand geleden was ik op een directeuren- diner aan haar voorgesteld. Juffrouw Rouncewell keek blij en sprak: „Dat treft; nu komt u me helpen uitzoeken. Staat deze me? Wat dunkt u? Vindt u hem niet wal te groot? Zou ik 't rood er op laten, of die veeren er op nemen?" „Hij staat u prachtig," haastte ik my te zeg gen; „wondermooi; ik heb nog nooit iets smaakvollers gezien," „Ik wil het gelooven, maar hy kost negentien gulden." „Voor zoo'n hoed is dat geen geld," riep ik vol geestdrift. De verkoopster lachte me vriendelijk toe, maar op hetzelfde oogenblik werd ik hard ge knepen in m'n rechterarm. Het was een fyne, maar pijnlijke kneep, gevolgd door een beroep op myn geheugen door m'n vrouw: „Ik dacht dat je mee was gegaan om voor my een hoed te koopen!" „O ja, direct," zei ik en wendde me tot de winkeljuffrouw. „Wilt u me een eenvoudig, goedkoop hoedje laten zien, maar vooral smaakvol?" We zagen een eenvoudig, goedkoop hoedje. Smaakvol was het ook, maar voor een olifant of een jong nylpaard, dat Zondagsmiddags aan de oevers van den Niger op de pantoffelparade gaat. M'n vrouw wierp geërgerd dat hoofddeksel achter de toonbank. Toen wees de kapitein op Wietje, die zoet met Keesje aan dek zat te spelen. „En wat we met dat meisje moeten, ik weet het niet, zuchtte de kapitein." Ik heb al met den eer sten stuurman afgesproken dat we jullie bij aankomst in Aden maar aan een Hollandsch schip zullen overdoen. Ik weet er ook niets anders op. „Maar ik kan ook wel voor u werken, kapi tein," zei Piet en hy toonde den kapitein zyn armen. Deze had moeite om niet te lachen. „Prachtig," zei de kapitein, „dan kun je mooi iederen dag de matrozen helpen met schrob ben." „Ik hielp thuis ook wel eens.begon Pietje en de waterlanders kwamen te voor- schyn. De kapitein nam hem op zyn knie en streek hem eens over het hoofd. Pietje kon er niets aan doen maar hy begon warempel een beetje te huilen nu hy opeens aan zijn lieve vader en moeder dacht. De kapitein begreep het best en zei: „Nu moet je eens luisteren Piet, dan zal ik je eens iets uit mijn jeugd ver tellen." Ze paste een anderen hoed op. „Die staat achterstevoren," critiseerde ik. „Neen, die moet juist zoo staan," verzekerde de verkoopster. „Best mogelijk, maar dan op een ander hoofd," zei ik weer. De hoed deelde in een minimum van tyd in het lot van z'n voorganger. De derde hoed. Hij was heel mooi; eenvou dig, maar chic. „Gevonden," zei ik; „dat is je hoed. Die staat je prachtig, dien nemen we. Wat kost die?" „Honderd twintig gulden," zei de verkoopster met een beminnelijk lachje. Ik ging even de straat op, haalde diep adem en ging weer naar binnen. De vierde hoed werd opgepast. „Uitstekend," oordeelde ik. Hij bij je haar, maar niet jj by je neus. Met 'n wipneus kan je zoo maar niet iederen hoed dragen." „Zoo, heb ik een wipneus?" vroeg m'n vrouw vinnig en met 'n gezicht waarop te lezen stond: dat zal ik je straks wel inpeperen. We gingen over tot de inspectie van num mer vijf. Zoo volgden dertien hoeden elkander op. Geen een was geschikt. Misschien waren ze ook wèl geschikt, maar dan had ik misschien voor al die hoeden de verkeerde vrouw mee genomen. Vermoeid gingen we op ons gemak wat zit ten om uit te rusten. Daarna begonnen we weer van voren af aan. Eindelijk kochten we den hoed, dien m'n vrouw het eerste opgepast had. Toen gingen we naar huis, moe en prikkelbaar. In de Nachtegaalstraat ontmoetten we me vrouw Valmy, die precies zoo'n hoed op had als m'n vrouw zoo even had gekocht. Met die mevrouw Valmy had m'n vrouw eens hevige ruzie gehad. „Heb je gezien dat dit schepsel net zoo'n hoed op had als ik?" beet m'n vrouw me toe. „Hy lijkt er wel wat op," kalmeerde ik. 'tWas precies dezelfde hoed. Ik kan on mogelijk met denzelfden hoed loopen als zij." „Ik ken tal van heeren, die precies zoo'n hoed dragen als ik" M'n vrouw verwaardigde zich niet daarop te antwoorden en hulde zich in een mokkend zwijgen. Den volgenden dag verkocht m'n wederhelft den nieuwen hoed aan het meisje in den krui denierswinkel voor tien gulden, op afbetaling. En morgen wil ze een nieuwen hoed koopen. Ik heb haar gezegd dat ze maar doen moest wat ze niet laten kon, maar dat i k dan niet mee ga. De Portugeesche regeering vraagt mannen en vrouwen als gevangenisbewoners, tegen een vergoeding van ongeveer een gulden per dag en vrijen kost, en de garantie dat zij niet be hoeven te werken. De gevangenissen, die deze menschen moeten bevolken, maken deel uit van „Oud Lissabon", een getrouwe nabootsing van de Portugeesche hoofdstad van driehonderd jaar geleden, een der grootste attracties van het „stadsfeest" dat op het oogenblik wordt gevierd. Tot nu toe zijn alleen aanbiedingen binnen gekomen van personen, die zich reeds in de gevangenis bevinden, doch de regeering voelt er niets voor om van hun diensten gebruik te maken, daar de „gevangenen" gemakkelijk uit de cellen, welke bestaan uit latten en pleister werk, zouden kunnen ontsnappen. Ofschoon in de meeste gebieden in het Zui den van Nieuw-Zeeland nog sneeuw is gevallen, ziet het er naar uit dat de zware sneeuwstor men, die de laatste dagen in deze gebieden heb ben gewoed, thans aan het afnemen zijn. De arbeiders zyn er met groote moeite in ge slaagd de storing in het telegraafverkeer, die de ergste was die het land ooit heeft medege maakt, te verhelpen. De sneeuw wordt gevolgd door felle vorst, zoodat zelfs een trein aan de rails vastvroor, en de wagons stuk voor stuk moesten worden losgemaakt. De Zweedsche regeering heeft thans voor het publiek gasmaskers in drie verschillende maten beschikbaar gesteld. De prijs bedraagt 31 kro nen voor het masker met toebehooren en ge bruiksaanwijzing. bij een ongeval met AI I C A DnMWP'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaar den tegen U 'TCfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door "C1 7RA rt I .1 Ti HDUll 1^1 X-J O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 f ÜV«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T I UU«" dóodelijken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FOCft bij verlies van een hand MÜUt1" een voet of een oog 43 Hy schudde het hoofd en zei: „Daar komt niets van." Daar volgde een korte stilte. Hy wierp de lange beenen over elkaar in het gras en vervolgde: „Neen. niet as. Zondag en ook niet den daaropvolgenden. Op geen enkelen Zondag en ook geen anderen dag. Je zult nooit vliegen, dat heb ik vast besloten," zei de jonge vlieger vastberaden tot zijn meisje. Het cherubijngezichtje zag hem teleurgesteld aan. „Maar Paul! Heelemaal niet vliegen! Waarom? Het is toch tegenwoordig veilig genoeg." „Jawel, veilig genoeg, voor mi) en voor de meesten." „Maar je hebt toch juffrbuw Coyners en zoo vaak een ander meisje meegenomen voor een vliegtocht je?" „Een meisje, ja." „En Je hebt me beloofd, om mij eens mee te nemen." „O, dat is zoo lang geleden. Dat was, toen je ook nog een meisje was." „En wat ben ik nu dan?" „Weet je dat niet? Niet „een meisje" maar mijn meisje." Hij stond op en ging naast haar knielen en was zoo lief met haar dat ze al het andere vergat. Na een poosje, nog blozend schuchter en verrukt, nam ze uit haar taschje het kleine witte vleugeltje dat zijn mascot zou zijn en ze spelde het aan de binnenzijde van zijn grijze jas vast. ,,Dit moest eigenlijk ergens aan de P.D.Q. vastgemaakt worden," opperde hij. Doch zij schudde het hoofd. Neen. Het was niet voor de P.D.Q. Hijzelf moest het dragen. Toen zag ze in zijn hand haar parelmoeren hangertje, het hartje met het zilveren ket tinkje. „Ah! Je hebt er eindelijk aan gedacht, het mee te brengen," zei ze en tegen zijn arm aanleunend, hief ze haar kinnetje op, in af wachting, dat hij het sieraadje om haar hals zou bevestigen. Hij lachte eens en aarzelde. Ze keek hem verwonderd aan. Toen deed hy een bekentenis. ,,Weet je Gwenna, ik ik geef het niet gaarne terug; ik heb het al zoo lang by me gedragen, dat het moeilyk is om er van te scheiden. Mag ik het houden?" „O. je schijnt verzot op souveniertjes," zei ze verheugd. „Wat moet je nu daarmee aanvan gen?" „Ik heb iets bedacht," antwoordde hy knik kend. „Wat dan?" „Dat zal ik je wel eens op een anderen tyd vertellen," zei hy glimlachend, terwyi hy het kleinood in de hand hield, die haar middel omklemd hield. Zy wierp het hoofd innig achterover tegen zyn schouder en viyde zich tegen hem aan. Het was bepaald, dat ze naar de Kew Gardens zouden wandelen om de thee te gebruiken, maar er was nog tyd en het was zoo rustig hier. Byna niemand passeerde hen in dit afgelegen hoekje van het park. Wederom verviel het minnend paartje in zalig stilzwij gen. Het duurde lang voordat de jongeman vroeg: „Ben je graag by me?" Er kwam geen antwoord. Nog eens vroeg hy: „Ja toch, Gwenna?" Het scheen toch vreemd, dat hy haar nu kon noemen, zooals hy wilde! „Ja, nietwaar myn kleine lieveling?" Nog kwam er geen antwoord. Hij boog zich voorover, om haar goed aan te zienHaar lange oogwimpers lagen als twee donkere halve maantjes op haar wangen en haar witte blouse daalde en rees by iedere ademhaling. Vermoeid door het late opblyven van den vorigen nacht en bevangen door de dommelige warme stilte onder het geboomte, was zy in zijn armen in slaap gevallen. Haar oogleden waren nog ge sloten toen zy half bewust zyn streelende stem vlak by zich hoorde. Zy lachte slaperig en gaf hem schuchter en weifelend den kus terug, dien hy haar op de lippen gedrukt had. „Ik was bijna in slaap gevallen," zei ze, ter- wyi ze zich uitrekte. „Is het hier niet heerlyk rustig? Het lykt wel, alsof alles rondom ons sluimert." Ze staarde nu met wijdgeopende oogen rond, knipperend als ze een zonnestraal opvingen. „O, wat zou een kop thee me nu smaken 1" Zij stonden op, om thee te gaan drinken in Kew Gardens, te midden van de tevreden rondslenterende menschen, die in deze prettige omgeving hun Zondagmiddag kwamen door brengen. Het wemelde er van jonge, getrouwde paartjes: zij, den nog mooien tussor mantel afdragend, die zoo bevallig in ruime plooien om haar ge drapeerd hing, hy, zijn pijp in den mond. den kinderwagen voortduwend waarin het rose en witte bloemknopje lag te fleuren, dat hun baby was. De prachtige tuinen en de kleurige, bonte menigte schenen Gwenna toe als een plaat uit een prentenboek, waarvan zy met haar liefste langzaam de bladzyden omsloeg, zich maar half bewust, dat ook zij een deeltje uitmaakten van een dier bonte bladzyden. Zij namen plaats aan een der groote houten theetafels en een kellner in sjofe,e zwarte jas verscheen onder het geboomte, om Paul's be stelling aan te nemen. Waarschynüjk riep de verschyning van den kellner verwante herin neringen in Gwenna's geest wakker, want plot- selig riep ze uit: „O, nu schiet me nog iets te binnen aangaande dien Duitsehen kellner. Hy leek sprekend op nog iemand!" „En wie was dat?" „Alleen maar een foto, die ik dagelyks zag, n.l. het portret boven juffrouw Baker's lesse naar; het stelde dien broer van haar voor aan wien ze wekeiyks die lange brieven uit West minster schreef." „Zoo? Wekeiyksche, lange brieven?" vroeg hy snel. „Was hy ook een kellner?" „Neèn, hij was soldaat, want op het portret stond hy in uniform," antwoordde Gwenna, toen de thee voor hen werd neergezet. „Karl was zijn naam.... Neem je suiker?" „Ja, een beetje asjeblief," en terwyl ze de thee inschonk, plaagde hU: „Onthoud nu goed, hoeveel suiker ik gebruik, dat kan je later te pas komen," en hij lachte eens hartelijk, met het hoofd achterover. Zy overhandigde hem de thee en ging zitten, om de hare in kleine teugjes te genieten en droomerig haar oogen te laten weiden over die sierlyke Engelsche tuinen met hun geschoren grasvelden, waar- tusschen als een menigte veelkleurige en witte bloemen de vele paartjes heen 3n weer wuifden in hun Zondagskleeren, lichte blouses en licht flanel. Gwenna dacht: „die jongens en meisjes daar, denken dat zij op elkander verliefd zijn; maar wat een illusie. Alleen Paul en ik kunnen beseffen, wat werkelyk liefde is." Zy murmelde: „Waar zouden al deze men schen nu aan denken?" „O, dat is niet moeilijk te raden," ant woordde Paul, „de vacantietyd is in aantocht en iedereen maakt plannen om een paar weken in Brighton of Southend door te brengen." De avond begon te vallen en ze bevonden zich nu in het stille halfdonker van de groote kastanjelaan aan den oever van de rivier, die zacht onder de Kew Bridge voortgleed. ze wandelden dan verder langs de knotwilgen en eilandjes en paden, die zich door het groen slingerden. Een der villa's van Strand-on-the- Green met haar oranjekleurig verlichte ramen bood het aantrekkeiyk tafereeltje van een ge zellig tehuis. De jonge Dampier fluisterde zyn meisje toe: „Misschien ga ik binnenkort zelf op vacantie!" „O Paul?" riep ze terneer geslagen, „je gaat toch niet reeds van me weg?" „Neen, vooreerst nog niet. Als ik op vacantie ga, zal ik je niet achterlaten!" „Ah!" zuchtte ze tevreden, de sterren be wonderend. „Vandaag is het de heeriykste vacantiedag van myn leven geweest. Was het volmaakt gelukkig?" „Heel gelukkig, maar niet volmaakt," zei hU- de oogen strak gevestigd op de sterk verlichte villa, aan de andere zyde van den oever. „Niethaastte ze zich te onderbreken. onzeker, of ze soms iets onaangenaams gezegd had. Onstuimig brak hy los: „O lieveling. Laten we met die ellendige gewoonte van sommige men schen breken, om zoo lang geëngageerd te blijven!" Verwonderd keerde ze zich tot hem: „E" we hebben afgesproken, dat er heelemaal ëeett verloving is?" „Dat weet ik wel," zei hy lachend en boog zich over de onberingde vingertjes, die hij haf' telijk kuste. ,„Maar Er ontstond een lange pauze. „Maar eens moet de dag toch komen, dat 3e met me trouwt," zei Paul ernstig Hy zou nog ernstiger geweest zyn, als hÜ vooruit had kunnen zien, dat die gewichtige dag over tien dagen zou aangebroken zyn! (Wordt vervolgd-*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10