DE HERBOUW VAN EGMOND
/k-V
mm b h.
EjM.3t t r BSjjf
IA
iïletmfiaal aan den dag
I
Met twee kameraadjes op a vont uur enr eis
i
JxakM-Vleu&e&s
iUf' —l#iTA?,
Priorij ingewijd
•V—i\ Cv:
WOENSDAG 26 JUNI 1935
•1..1?
V\
- t.
iti Vv
-
i'iL 'V
Carbiden en diamant
Fi
Af—a
Balans Paaschtijd
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR BERTHA RUCK
»'r
De priorij, zooals zij thansnaar ftef oni-
werp van den architect Kropholler, is
uitgevoerd
i /r',' i'y
it
».v I Vs
Onder stralend zomerweer is gister de
historische dag voltrokken bij de dui
nen, waar de beschaving van ons volk
haar oorsprong nam, toen de H. Willebrord
er naar Utrecht trok om er het middel
punt van de Nederlandsche Kerk te vesti
gen, en er Sint Adelbert tusschen Alkmaar
en Heiloo achterliet, waar de Regale Abdij
van Egmond het land ging verlichten.
Driehonderd twee en vijftig jaren na de
verwoesting betrekken de zangers en bid
ders van den H. Benedictus weer de wacht
der eeuwen over de edelste overleveringen
van Holland. Als een oase van rust en vre
de staat de priorij bereid, om haar poorten
te openen voor alle menschen van goeden
wille, die hier de groote en zachte werken
van God willen zien.
De naam van het kleine dorpje Egmond
vertelt Dom A. Beekman O.S.B. in het
bij Diligentia te Amsterdam pas versche
nen werkje „Egmond Herbouwd", waaraan
we hier een en ander ontleenen is onaf
scheidelijk verbonden aan den oorsprong
onzer vaderlandsche geschiedenis en
tevens aan de eerste prediking van het
Evangelie in deze streken. En wie over Eg
mond hoort spreken denkt tegelijkertijd ook
aan de roemruchte abdij, die daar het
is lang geleden haar statige torens ten
hemel verhief. Van die oude abdij is niets
meer over, maar op denzelfden grond zal
eerlang weer, naar wij hopen, een andere,
een nieuwe abdij verrijzen, waarin de mon
niken van denzelfden stijl weer zullen zin
gen de wonderschoone psalmen en hymnen
van het koorgebed en de koninklijke ge
zangen onder de hoogmis, die daar zes
eeuwen lang onafgebroken hebben weer
klonken.... totdat een schendende hand
de vuurfakkel in het eerbiedwaardige hei
ligdom wierp!
Drie-en-een-halve eeuw heerschten
daarna over de eenzame vlakten de stil
te. Maar de zwarte monniken, die uit Frank
rijk verjaagd, zich in 1907 in ons Brabant
vestigden, sloegen al dra de oogen op de
verlaten landerijen, het vroegere eigendom
hunner Broeders.
Het gelukte hun deze gronden weer in
bezit te krijgen en na jaren lang geduldig
wachten slaagden zij er eveneens in, een
klein bouwwerk daar op te richten, waar
enkele hunner zich hebben gevestigd, in af
wachting op betere tijden, wanneer met den
bouw van de eigenlijke abdij zal kunnen
worden begonnen.
Willibrordus, die met zijn gezellen in 690
vanuit Engelajnd naar het Frankenland
overstak, was Benedictijner monnik en had
zijn opleiding genoten in de abdij van Ri-
pon, waar voorzeker nog de herinnering was
bewaard aan den H. Augustinus, die, toen
Willibrordus werd geboren, nauwelijks een
halve eeuw geleden daar was geland. Onze
Apostel bracht naar deze streken derhalve
over de Romeinsche traditie. Door zijn ver
schillende reizen naar Rome heeft hij bo
vendien zorg gedragen deze te onderhou
den en daarom kunnen we wel zeggen, dat
onze Vaderen het geloof hebben ontvangen
uit de hand zelf der Pausen van Rome,
waar de hartader klopt der Kerk van Chris
tus. Als we boven den ingang van de voor
malige abdij van Egmond den H. Petrus zien
afgebeeld, moeten we de verklaring daar
van zoeken in de betrekking, die de Bene
dictijner monniken altijd met het centrum
der Christenheid hebben onderhouden.
Willibrordus stichtte als uitgangspunt
der missioneering een klooster te Echter-
nach en kort daarop nog een ander te
Utrecht. Niet alleen was zijn bedoeling de
abdij als punt van uitgang te doen dienen,
maar voornamelijk om een Christelijk cen
trum te vormen, dat als voorbeeld aan de
heidenen kon worden getoond. Volgens den
Regel van den H. Benedictus nu moet een
klooster een van de wereld afgescheiden
maatschappij zijn, opdat de Christelijke
geest daar ongerept kan worden bewaard
en niet zal worden besmet door verkeerde
invloeden van buitenaf. Een dergelijk cen
trum was van onberekenbaar nut, want
elk klooster beoefende de gastvrijheid,
zoodat de bezoekers van nabij konden ken
nis maken met een Christelijk gezin. Voor
zeker lag het in de bedoeling, zoodra de
mogelijkheid open stond, in elke landstreek
een klooster te stichten. Kon dit voorloopig
nog niet gebeuren, dan plaatste Willibror
dus daar in een cella een missionaris met
enkele hulpen, die met het klooster voort
durend contact dienden te houden en zelf
zooveel mogelijk het kloosterleven in minia
tuur moesten onderhouden door 't gezamen
lijk bidden van het breviergebed. Aldus is
het geval geweest voor Kennemerland en
met name voor Heiloo. Daar en in Egmond
heeft de diaken Adelbertus, door Willibror
dus uitgezonden, geleefd en gebeden tot aan
zijn dood toe. Een klooster zou eerst twee
honderd jaar later kunnen verrijzen, toen
de woeste Noormannen waren geknecht en
de graaf van Holland zijn medewerking
verleende. De aanleiding tot het oprichten
van dat klooster was de mededeeling, die
door een godgewijde maagd, Wulfsit gehee-
ten, aan Dirk werd gedaan. Meerdere malen
was deze Wulfsit in een droomgezicht ver
maand, het gebeente van den H. Adelbert,
dat vanaf zijn dood in een klein kerkje,
ten Westen van Egmond gelegen, rustte,
te doen opgraven, opdat het beter dan tot
nu toe zou kunnen worden vereerd. Het
kerkje was n.l. herhaalde malen verwoest
door de Noormannen en denkelijk was het
nog niet weer opgebouwd. Dirk voldeed aan
het verzoek.
Op het gebeente vond men nog het
lijnwaad, waarin het lichaam was gewik
keld, onverteerd terug, benevens het kruis,
waarmee de belijder was begraven. Als bij
zonderheid wordt verder vermeld, dat bij
gelegenheid der opdelving een heldere bron
■ontstond, welke nog aanwezig is en tot op
den huidigen dag door de bewoners de Sint-
Adelbert-put wordt geheeten. Bij de opgra
vingen, die in 1924 onder leiding van prof.
dr. J. Holwerda plaats hadden, toen de
sporen eener fundeering werden terugge
vonden, bleek de put in het midden te
staan van de absis op de plaats zelf, waar 't
altaar had gestaan. Graaf Dirk liet het hei
lig gebeente overbrengen naar een kloos
ter, dat hij aan de andere zijde van Egmond
had doen optrekken.
Op 1 Mei 1567 trok een troep verloren
geuzeknechten, door Hendrik van Brederode
ontslagen, door Kennemerland rond; zij
beroofden de abdij van een aantal kost
baarheden en namen den prior als gevange
ne mee om een losgeld te kunnen bedingen.
Een tweede onheil trof de abdij op het
oogenblik dat bisschop van Mierlo het her
vormingswerk van zijn bisdom krachtig
had ter hand genomen. Helaas moest deze
op 24 Juli 1572 wegvluchten uit Haarlem.
Nadat Alkmaar op 28 Juni tot den Prins
was overgegaan, maakten de soldaten van
den rauwen Dirk Sonoy den ganschen om
trek onveilig. Herhaalde malen werd de ab
dij geplunderd, zoodat de monniken zich in
wanhoop richtten tot den Prins, die bij ver
ordening van 28 October 1572 de abdij en
haar bewoners en bezittingen in bescher
ming nam. Wij weten echter, welke waarde
aan dergelijke stukken moet worden ge
hecht. In schoonen kanselarij-stijl opge
steld, met zwierige krullen versierd, eigen
handig onderteekend door „Guille de Nas-
say" en voorzien van zijn zegel, had het
document nul of geener waarde, omdat het
huurleger uit huurlingen en vrijbuiters be
stond en kapiteins als de vreemdelingen
Sonoy en Lumey, niet meer dan geweten
looze woestelingen, in het minst niet ge
neigd waren te gehoorzamen, maar erop uit
waren hun hebzucht en bloeddorst op aller -
wreedaardigste wijze voornamelijk aan on
schuldige geestelijken te stillen; wat zij
herhaaldelijk en zonder er voor te worden
gestraft, hebben gedaan! Op 1 April 1573
zond Sonoy enkele lieden naar de abdij,
die het wapen droeg van den Prins, met het
volgende briefje:
„Werdt by dezen gheauctorigeert ende
ghecommitteert Jan Heerts van Alckmaer
omme met zyn gheselschap te haelen uet
de abdije van Egmont den brouwketel, ho-
rologie metten clocken endere zekere bac
ken ten behoeve der stede Alckmaer, zal
hem daeromme een yeghelijck met zijn
gheselschap tzelve vrij, vranck, onverhin-
dert ende onbeschaedicht laeten haelen,
vervoeren, passeren ende wederkeren. Op
pene van te vallen in de ongenade van zij
ne V(orstelijke) G(enade)."
Later, op 15 Juni, vorderde hij bovendien
nog 6000 pond lood van de daken. Reeds
was de abdij door de monniken verlaten.
Ze werd na te zijn leeggeplunderd in brand
gestoken. Het gansche gebouw stortte in
een. Geen enkel protest van de regeering
werd vernomen.
De twee torens bleven voorloopig over
eind. Van deze heeft de sterkere Zuiderto
ren het 't langst uitgehouden. Tot 1798
diende hij tot vuurbaken voor de visschers,
toen viel ook hij in. De regeering legde zon
der gewetensgevoeligheid de hand op de
landerijen en schonk de rente aan de pro
fessoren der pas opgerichte Leidsche Uni
versiteit. In 1820 liet de tweede vrouw van
den Pruisischen consul te Amsterdam uit
haat tegen den katholieken godsdienst de
fundamenten uitbreken en verkoopen. Het
terrein werd een wei waar het vee graasde.
Intusschen hadden de monniken van de
Sint Paulus priorij te Wisques in Noord-
Frankrijk, door de vervolgingswetten van
1901 verdreven, de wijk genomen naar Mon-
tigny in België, van waar zij in 1907 naar
Oosterhout bij Breda overkwamen. Daar
werd twee jaren later de St. Adelberts
stichting opgericht, die ten doel had
het bevorderen van de beoefening der ge
wijde wetenschappen en der Christelijke
kunst in het algemeen en meer in het bij
zonder van de vaderlandsche middeleeuw-
sche geschiedenis vooral met betrekking tot
het voormalig graafschap Holland en de
voormalige regale abdij van Egmond. De
Stichting kocht nog datzelfde jaar het
historisch terrein op met de bedoeling, la
ter een nieuwe abdij op te richten op dezelf
de plaats van de voormalige. Door haar
töedoen werd ook Prof. Holwerda in de ge-"
legenheid gesteld opgravingen bij het vroe
gere graf van den H. Adelbertus te doen
Het heeft lang geduurd eer tot den bouw
eener abdij kon worden overgegaan.
Op Pinksteren 1929 werd de opdracht ge
geven tot het ontwerpen der plannen. Nog
werd de stichting bij gebrek aan gelden uit
gesteld. De abdij te Oosterhout was intus
schen overvol. Monniken werden naar ande
re abdijen in het buitenland gezonden om
plaats te winnen; een verbouwing leverde
voorloopig weer wat ruimte. De nood dwong
korten tijd daarna weer met verdubbelden
aandrang. Er moest langer kon niet meer
worden gewacht tot stichting worden
overgegaan. Intusschen was de economische
toestand ook in ons land zeer verslechterd,
zoodat er geen sprake van kon zijn tot den
bouw van zelfs slechts een deel van het vol
ledige plan over te kunnen gaan. Een klein
gebouw, dat aan twintig tot vijf-en-twintig
monniken onderdak kan bezorgen, is er,
thans neergezet in de oud-Hollandsche, de
gelijke en rustige architectuur, die zoo
prachtig harmonieert met het landschap en
waar Kropholler, zelf een monastieke na
tuur, een meesterwerk in leverde.
Groot zijn de dingen Gods, en Nederland
zal Hem verheerlijken gisteren, heden en in
eeuwigheid.
Het oorspronkelijke
ontwerp voor den
herbouw der abdij
Ieder die wel eens glas heeft zien snijden
met behulp van een diamantje, weet dat deze
stof haar beteekenis voor de techniek ontleen!
aan haar buitengewoon groote hardheid.
Sommige carbiden, dat zijn chemische ver
bindingen van metalen en enkele niet-metalen,
zooals borium en silicium, met koolstof, be.
zitten deze waardevolle eigenschap ook in
hooge mate. Bijna even hard als diamant, dat
den hardheidsgraad 15 bezit, is Wolframcarbied.
Onlangs is men er in Amerika in geslaagd
het boorcarbied technisch bruikbaar te maken.
Dit boriumcarbied heeft een hardheidsgraad
14, en is dus iets minder hard dan Wolfram
carbied. Het bezit echter een aantal voor de
techniek zeer belangrijke eigenschappen. Het
is soortelijk lichter dan aluminium, verdraagt
bij toetreding van de lucht temperaturen tot
1000 gr. en het moet zeer ongevoelig zijn voor
chemische inwerkingen.
neroouw aer aoaij r. j. a
Zij stonden voor een groote winkelruit,
Pietje en Grietje, aardige meisjes, modern
gekleed, een half hoedje elk op één oor
en beiden in een keurig mantelpakje. Zij lach
ten en schaterden.... en spiegelden zich in
het heldere glas; keken van tijd tot tijd ook
eens, wat daarachter te zien was: auto's, de
allernieuwste modellen auto's. Ja, zy stonden
voor een auto-showroom.
„Mooi wagentje die daar!" zei Pietje ineens.
„Die daarveel mooier!" vond Grietje.
Toen lachten beiden eens. Keken elkaar van
terzijde aan.
„Zou wel eens graag.zoo'n wagentje wat
nader bekijken!" gaf Pietje als haar wil te ken
nen.
(En ik zou er wel graag eens een proefritje
mee maken!" zei Grietje. Zag haar metgezellin
toen plotseling veelbeteekenend aan.
Als we eens naar binnen gingen en zeiden,
dat we een wagen wilden koopen?"
Maar.... dat wil je toch niet?"
Neen, natuurlijk niet! Maar dat kunnen ze
toch niet aan onzen neus zien?"
Waarop beiden elkanders neus monsterden.
Toen schaterden ze het weer uit. Trokken niet
temin hun hoedje recht, bewerkten vlug en
handig een ietwat onwilligen haarlok, spiegelden
zich nogmaals in de groote spiegelruit.... en
stapten heel parmantig een oogenblik later den
winkel in.
De baas kwam zelf dadelijk naar voren.
„Dames!" zeide hy buigend.
„Hadden planom een wagen te koopen!"
verkondigde Pietje met een stalen gezicht, en
Grietje knikte maar.
Wat denkt u van dezen?" informeerde de chef
beleefd. Begon toen de voordeelen van dien
wagen uiteen te zetten. En de meisjes lachten
tevreden; coquetteerden dan eens, draaiden met
hun hoofd en speelden met hun handtaschjes.
Eindelijk, toen het relaas ten einde raakte, deed
Pietje weer het woord.
„Heel mooie wagen!" zei ze opgetogen. „Zou
den we daarin niet eens een proefritje kunnen
maken?"
.Natuurlijk, dames! Maar kijkt u eerst nog
eens even naar dit model. Dit is iets heel an
ders.... ook pracht-kwaliteit."
En opnieuw ving de chef een heel relaas aan.
De meisjes luisterden gewillig; lonkten eens
naar dien vriendelijken auto-verkooper.
Ook een heel mooie wagen!" zeiden ze in
koor. „Zouden we daarin ook niet eens een
proefritje kunnen maken?"
De chef zuchtte.
En juist op dat moment kwam een andere
klant den winkel binnen, een deftig oud heertje.
De bediende schoot dadelyk naar voren en even
stond de chef in tweestrijd. Moest hij dien heer
te woord staan.... of kon hy dat aan den be
diende overlaten? Het was wel heel prettig om
die meisjes te bedienen, maar.die heer leek
hem toch serieuzer. Dus droeg hy de twee aar
dige meisjes aan den bediende over en ging zelf
naar den nieuwen klant toe.
Maar hield toch een oogje op de meisjes....
en op den bediende.
Het oude heertje vroeg dadelijk tekst en uit
leg van eiken wagen, die in de showroom stond.
De chef gaf de noodige inlichtingen, ging alle
stands af en was eindelijk genaderd aan den
zelfden stand, waar zijn bediende de noodige
uitleggingen stond te geven aan de beide aar
dige meisjes.
De tweede klant lachte eens tegen de eer
sten.... en de eersten knikten vriendelijk terug.
Een oogenblik stond de chef zich te verbijten,
toen plotseling de bediende naar hem toe kwam.
„De dames hebben gevraagdof ze in de
zen wagen niet eens een proefritje konden ma
ken!" zeide hy zacht.
De ander zette zijn tanden op elkaar: die
meisjes waren blijkbaar verzot op proefritjes.
Dat ze koopen wilden.... geloofde hy niet,
maar voor het moment stonden ze hem vree-
selijk in den weg. Hy zou ze dan een proefritje
geven.... dan was hij ze meteen kwijt ook.
Even aarzelde hij nog.
„Jan!" zei hij dan tegen zijn bediende „Help
jij mijnheer even? Dames!" vervolgde hij vrien
delijk tegen de anderen, „U kunt nu dadelyk
min in ut in mi in linn in i in fitiiiiiiMitrtiu
een proefritje maken; er staat toevallig juist
zoo'n wagen in de garage. Gaat U maar even
mee."
Pietje en Grietje moesten in de garage even
wachten, terwijl de chef zijn chauffeur ging
waarschuwen.
„Klaas!" zei hij tegen dezen. „In de garage
wachten een paar aardige jonge dames, die
per se een proefritje willen maken. Je gaat nu
maar een eindje met ze toeren in den een of
anderen wagen
llllMitlllMlltllllIlllttllllillllllllltfllllMIfll»
;eeft niet welken E
- aTsle maar zoo Zeldzame
vlug mogelijk i j E
weer terugkomt.. ItLClTltCfl
zonder de meisjes. f
Begrepen?"
„Jawel!" stotterde Klaas, „de bedoeling heb
ik begrepen. Maar de uitvoering is mij niet
recht duidelijk."
„Laat ik geheel aan je beleefdheid over,
Klaas. En nu vooruit, een beetje opschieten
alsjeblieft. Ze wachten op je."
Ietwat schuchter betrad Klaas de garage;
kreeg de meisjes dadelyk in de gaten.... en
zat wat met de opdracht in zijn maag. Hij was
het namelijk direct met zichzelf eens, dat hy
met deze meisjes wel den geheelen dag zou
willen rijden. Maar ja: plicht was plicht!
,Stapt U maar in!" verzocht hy vriendelijk.
En de meisjes deden het onmiddellijk, zaten
één seconde later al op de heerlijke veerende
kussens; lachten eens, knikten minzaam in de
richting van den chauffeur.
.We hebben den tijd hoor!" zei Pietje ineens
met een schalksch lachje.
Jawel dames!" zei Klaas beleefd en klapte
het portier dicht. Reed dan vlug de garage
uit.... en keerde daarin vijf minuten later weer
terug, alleen.
,Hoe heb je 'm dat geleverd?" vroeg de ver
baasde chef.
„Heel eenvoudig!" vond Klaas. „Ik heb ze
naar de gratis modeshow gereden, hier vlak bij
aan den overkant. U weet wel? Daar stapten ze
onmiddellijk uit om eens een kijkje te gaan
nemen. En toen heb ik niet gewacht tot ze
terugkwamen!"
Nadruk verboden. JOHN SIMSON
n het Juni-nummer van „Ons Liturgisch
Tijdschrift" maakt Pater L. Verwist O.P. een
„Domme jongen," zei hij lachend, dat
is geen vuilnisvat, maar een luchtkoker
welke moet dienen om frissche lucht in
de machinekamer te voeren. Ga maar eens
mee, dan zal ik het je laten zien. Maar be
loof me, dat je kleine meisjes geen klap
pen meer zult geven, want dat is erg laf
voor een jongen.
Ze kwamen in de machinekamer. Jon
gens, wat was het hier mooi. Het was een
gewirwar van glimmende stangen en rade
ren en een gedreun van je welste. Alles
glom en blonk hier. Pietje keek zyn oogen
uit. Jongens wat was dat prachtig. Maar
het was hier ook ontzettend warm.
Na een kwartiertje stonden ze weer op
het dek, en Piet bedankte den kapitein
voor het bezichtigen van de machine
kamer. „Gaan jullie nu maar samen weer
spelen, Piet," zei de kapitein, „ik moet den
eersten stuurman aflossen."
balans op van hetgeen er in den jongsten
Paaschtijd weder herleefd is aan liturgische en
folkloristische gebruiken.
„Over het algemeen gesproken, merkt hij op,
lijdt het meevieren met de Liturgie der Kerk in
de Goede Week niet aan de kwaal van onzen
tijd, de crisis. Dat meeleven met de treurende
en jubelende Kerk vertoont een stijgende
curve. Telken jare volgen steeds meer geloovi-
gen met de Goede Week-teksten in de hand
de heilige handelingen der Kerk."
Om te beginnen komt Palmzondag hoe lan
ger hoe meer in aanzien te staan, vervolgt
hij. „Er wordt veel meer werk gemaakt van
de palmprocessie dan vroeger en langzamer
hand burgert zich het gebruik in, den deel
nemers aan de processie lange, echte palmtak
ken in de hand te geven." Vooral in Amster
dam, "5 Gravenhage en Venlo spande men zich
in om dit oud-folkloristisch en godsdienstig
gebruik weer in eere te herstellen. Behalve de
kinderen die er aan deelnemen, schrijden thans
ook de Jonge Wachters, Verkenners en K.J.V.-
ers in den Falmpaaschstoet mee.
In Brabant wordt sterk geijverd voor het ge
bruik van rogpalmen. Op Palmzondag begeeft
zich de Brabantsche boer in wij dings vollen
gang naar zijn roggeveld. Daar aangekomen
maakt hij op de hoeken met zijn palmtak een
kruisje, bidt een Onze Vader en steekt het
takje in den grond. Hij kent het gebed, door
de Kerk over den palm uitgesproken, dat „over
al waar die takken gebracht worden, de be
woners dier plaats van God zegen mogen ont
vangen."
Schr. wijst voorts op de Palmpaaschtentoon-
stelling in het Openlucht-museum te Arnhem,
waaraan voornamelijk plaatsen uit het oosten
des lands, van Groningen tot in Limburg me
dewerking hadden verleend.
Door voordrachten en opgevoerde spelen
werd verder op vele plaatsen de Liturgie van
de Goede Week en Paschen den volke aan
bevolen, terwijl mede gewag gemaakt wordt
door Pater Verwilst van de onmiskenbare ver
dieping van 't godsdienstig leven, door den
ijver van zoovele geloovigen vooral van man
nen om naarstig deel te nemen aan de nach
telijke aanbidding, welke elk jaar in een grooter
aantal kerken wordt gehouden, in den nacht
van Witten Donderdag op Goeden Vrijdag.
Dan is er nog de groeiende belangstelling
voor de Paaschkaars. Bijkans over 't geheele
front werd hier gebroken met de oude sleur.
Ook het Paasch-charter wint meer en meer
■veld in de aandacht onzer volksgenooten. Voor
de Verkenners was er verder een schoone ge
legenheid om het Paaschvuur in him bijeen
komsten te ontsteken, om het alzoo ontdaan
van zijn heidensche beteekenis in te lasschen
ir onze christelijke gewoonten.
Schr. besluit zijn artikel, na gewezen te heb
ben op de schoone instelling van de hernieu
wing der doopbeloften en de in den Paaschtijd
passende versiering van het baptisterium „de
mystieke bruidskamer, waar het nieuwe kroost
der Kerk op Paaschdag geboren wordt" zooals
hij 't noemt, met de conclusie, dat er op de
liturgische balans een batig saldo valt aan te
wiizen.
bij een ongeval met
A T T IJ1 D AMMt 'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door fj* 'TfCrt
M I il ir. M Ij\ EI w I Tl Cj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Jl f verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1/ f doodelijken afloop
FOCA bij verlies van een hand
faiüV/*" een voet of een oog
49.
Van ganscher harte hoopte ze, dat die twee
wenschen vervuld mochten worden. Zij dacht er
weer aan, toen ze daar in de kerk stond, een
klein, wit, wazig figuurtje onder het gekleurde
raam boven het rood bekleede altaar. Als
vriendelijke zonnestraaltjes beschenen haar de
bewonderende blikken van haar oom. haar
slanke boezemvriendin en Hugo Swayne. Deze
droeg een keurig costuum, zwarte jas met witte
bloem in het knoopsgat en gryzen pantalon.
Zorgvuldig geperst door zijn knecht Johnson.
Als er niet die zonderlinge das a la Chopin
geweest was, zou hij een waar model zijn ge
weest van een rijken, volgens de mode gekleeden
bruidegom. Feitelijk beantwoordde hij veel meer
aan de algemeene opvatting van een bruidegom,
dan de jonge Paul Dampier in zijn goed ge
sneden, maar niet nieuw grijs wollen pak.
„Het zijn de eenige kleeren, die ik in de wijde
Wereld bezit," had hij Gwenna vertrouwelijk
hieegedeeld, behalve mijn werkpak en mijn
avondcostuum."
Zij stond met haar handje in zijn groote
jongenshand, met vreemd accent de woorden
Uitsprekend, die haar zulk een plechtige en
onherroepelijke daad hadden toegeschenen:
t.Te beminnen, te eeren en te gehoorzamen
•oolang we beiden zullen leven...,"
Op dit oogenblik scheen het haar toe, alsof
dit zeer weinig was om te beloven. Het scheen
slechts een zeer klein deeltje van alles wat ze
hem gaarne zou geven!
„Totdat de dood ons zal scheiden." herhaalde
ze rustig.
Toen was het, dat zij aan haar twee wen
schen dacht. De eene was, dat Paul haar altijd
en evenzeer zou liefhebben als op dit oogen
blik.
Ze was nog te jong, om de groote wijsheid
van haar tweeden wensch te beseffen, nj. dat
zijzelf altijd dezelfde liefde zou blijven koes
teren voor Paul.
„Moge God goed, erg goed voor ons zijn en
deze wenschen in vervulling doen gaan!" bad
ze stil.
„En hier zet u uw handteekening," zei de
geestelijke in de sacristie tot den pas getrouw
den man, die,, de aanwijzing volgend, in zijn
klein, net handschrift neerschreef: Paul
Dampier, Luitenant Koninklijk Vliegcorps." De
handteekening op het grauw-blauwe vel papier
werd behoorlijk door de getuigen bevestigd en
het document verdween in den binnenzak van
zijn grijze jas.
„Neen, dat certificaat is niet voor u bestemd,"
protesteerde de geestelijke glimlachend, „het
behoort aan uw vrouw."
GwSnna begreep nauwelijks, dat zij met dien
naam werd aangeduid. Zij nam het gevouwen
document aan en stak het in de wit satijnen
ceintuur, die haar mooi bruidscostuum omsloot.
Zy zag er erg kinderlijk uit voor een ge
il ouwde vrouw! Als niet die gouden trouwring
om haar vinger had geglinsterd, zou zij meer
op een der gesluierde Communiebruidjes op
Paasch-Zondag te Parijs hebben geleken. Dan
hief zij het gezichtje omhoog de sluier was
nu teruggeslagen om omhelsd te worden
door de anderen, die hen naar de sacristie ge
volgd waren. Vaag hoorde ze Leslie fluisterend
afspreken met Hugo Swayne: „Neen, misschien
kom ik later wel, als ik haar geholpen heb
van toilet verwisselen.... Neen, jij neemt mijn
heer Lloyd mee en laat hem ergens lunchen.
Het bruidspaar? Neen, die -twee hebben geen
tijd voor de lunch; ze vertrekken direct voor hun
huwelijksreis."
„Laat ze in je auto naar het Victoria station
rijden en Johnson kan de auto terugbrengen
ze zullen aanstonds vertrekken."
Aanstonds! Gwenna keek op in de blauwe
oogen van haar echtgenoot. Hij vatte haar
hand.
„Ik heb je nu," zei hij zacht. „Nu kun je
niet meer wegloopen."
Eigenlijk zouden zij gearmd door de kerk
naar den uitgang hebben moeten wandelen.
Maar hij liet haar hand niet los en zoo kwam
het, dat ze, als een paar kinderen,, hand aan
hand, zich haastig naar de poort van de kerk
spoedden en vóór de anderen het zonlicht be
reikten.
De sluier der bruid werd door een zacht
briesje Verspreid en omhulde beiden als met
een nevelwolkje. Gwenna wierp ze lachend over
haar schouders terug. De ernstige uitdrukking
in hun oogen, veroorzaakt door de imponee-
rende plechtigheid, had plaats gemaakt voor
tintelende vreugde. Hy drukte innig haar vin
gertjes in zijn hand. Haar hart zong en jubelde:
zij zouden samen op reis gaan!
Het was bijna te mooi om waar te zijn,
maar
Ja, inderdaad was dit het geval, te mooi om
waar te zijn.
Een schaduw gleed over den grond en over
het schoentje van de bruid.
Johnson, Hugo's bediende, die bij den auto
gewacht had, schreed met vluggen stap op den
bruidegom toe.
„Excuseer mijnheer, maar hier is een tele
gram voor u.... het arriveerde, toen u Juist
weg was naar de kerk. Ik heb gewacht. Het
werd aan uw woning bezorgd!"
Paul nam het telegram aan en doorlas het
snel.
De blanke bruid, die hy juist getrouwd had,
stond naast hem bij de poort van de kerk. hem
gade te slaan, terwijl de wind met haar sluier
en krullen speelde en een paar roomkleurige
bloesems uit haar krans vielen op de borst van
zijn jas. Zij zelf stond onbeweeglijk, als uit
steen gehouwen.
Zij wist, dat dit geen telegram van geluk-
wenschen was, zooals een bruidspaar kon ver
wachten na de trouwplechtigheid in de kerk.
Zij kende den inhoud, vóórdat zij zijn diepe
stem ontsteld en gejaagd hoorde zeggen:
„Het is van het ministerie van Oorlog. Ik
moet gaan. Ik zal afscheid van je moeten
nemen, nu op staanden voet. Het bevel luidt,
dat ik oogenblikkelijk moet vertrekken!"
HOOFDSTUK VIH
HET MEISJE, DAT HIJ ACHTERLIET
Gwenna Dampier zou later steeds dankbaar
zijn, dat zij te verbijsterd was door het haastige
vertrek van den geliefde, die nog pas een
kwartier haar echtgenoot was, om eenige uiting
aan haar overstelpende gemoedsaandoeningen
te geven.
Evenals zy bij het vliegeniersdiner verdoofd
was door een overmaat van vreugde, zoo had
nu de schok der scheiding haar gevoel een
oogenblik verstompt. Zij was zich bewust, dat
zy met kalme uitdrukking naar de opgewon
den en terneergeslagen gezichten der omstan
ders had gekeken, die kwamen toegeloopen om
de reden te vernemen, waarom Paul alleen in
den auto vertrok. Ze was even kalm en stil
geweest, toen ze Paul's afscheidskus ontving,
terwijl hij haar even, bijna pijnlijk, tegen zich
aandrukte en fluisterde: „Pas goed op jezelf,
lief klein ding!"
Het had haar toen erg vreemd toegeschenen.
Zij moest op zichzelf passen! Zij. die niets te
doen had, dan rustig thuis te blijven! En hij
zei dat tot haar! Hij, die, waarheen wist hy
zelf niet, ten oorlog trok! Weg. ver weg, als
een vechtende vliegenier, die over de vijandelijke
grenzen zou heenvliegen, om te schieten en be
schoten te worden! Zijn dierbaar leven kon elk
oogenblik in gevaar zyn!
Ze glimlachte zelfs een weinig, terwijl hy
in den auto den heuvel afreed, haar in de
zorgen van Leslie, oom Hugh en Hugo Swayne
achterlatend. Ze betrapte zich op de gedachte,
hoe juist op tijd Paul zich gisteren zijn uni
form en andere benoodigdheden had aange
schaft, terwijl zij haar inkoopen deed, n.l. de
witte schoentjes en de zijden kousen, de
Princesse overjurk en verschillende andere
snuisterijen, zooveel uitzet, als ze in dien korten
tyd bijeen had kunnen verzamelen. Ja, Paul
had al zijn toebereidselen gemaakt, vertelde
ze haar vrienden. Zij verwachtte niet, hem nog
te zien, voordat hij Londen verliet.
En haar gezegde werd bewaarheid. Dien
zelfden avond, toen ze nog niet uit haar ver-
dooving was ontwaakt het was Leslie, die
een brok in haar keel voelde en moeite had,
haar tranen te bedwingen dienzelfden avond
kwam het eerste briefje van hem, dat geadres
seerd was aan:
„Mevrouw Paul Dampier."
Het was in haast met potlood neergekrabbeld
en de aanhef luidde:
„Mijn allerliefst vrouwtje." Dan volgde een
aanwijzing, om haar brieven voor hem te adres-
seeren aan het ministerie van Oorlog, totdat
ze van hem zou hooren, en dat dit zou ge
beuren, zoodra hij eenigszins kon. En het
eindigde:
„Ik was zoo trotsch op je, dat je je zoo
flink hield; daar heb je geen idee van. Ik heb
je altijd een lief „klein ding" gevonden. Nu
weet ik ook, dat je een „dapper klein ding"
bent. God zegen je. Alles zal goed gaan.
Je liefhebbende echtgenoot
P. D.
(Wordt vervoled.)