DE HERBOUW VAN EGMOND /k-V mm b h. EjM.3t t r BSjjf IA iïletmfiaal aan den dag I Met twee kameraadjes op a vont uur enr eis i JxakM-Vleu&e&s iUf' —l#iTA?, Priorij ingewijd •V—i\ Cv: WOENSDAG 26 JUNI 1935 •1..1? V\ - t. iti Vv - i'iL 'V Carbiden en diamant Fi Af—a Balans Paaschtijd AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR BERTHA RUCK »'r De priorij, zooals zij thansnaar ftef oni- werp van den architect Kropholler, is uitgevoerd i /r',' i'y it ».v I Vs Onder stralend zomerweer is gister de historische dag voltrokken bij de dui nen, waar de beschaving van ons volk haar oorsprong nam, toen de H. Willebrord er naar Utrecht trok om er het middel punt van de Nederlandsche Kerk te vesti gen, en er Sint Adelbert tusschen Alkmaar en Heiloo achterliet, waar de Regale Abdij van Egmond het land ging verlichten. Driehonderd twee en vijftig jaren na de verwoesting betrekken de zangers en bid ders van den H. Benedictus weer de wacht der eeuwen over de edelste overleveringen van Holland. Als een oase van rust en vre de staat de priorij bereid, om haar poorten te openen voor alle menschen van goeden wille, die hier de groote en zachte werken van God willen zien. De naam van het kleine dorpje Egmond vertelt Dom A. Beekman O.S.B. in het bij Diligentia te Amsterdam pas versche nen werkje „Egmond Herbouwd", waaraan we hier een en ander ontleenen is onaf scheidelijk verbonden aan den oorsprong onzer vaderlandsche geschiedenis en tevens aan de eerste prediking van het Evangelie in deze streken. En wie over Eg mond hoort spreken denkt tegelijkertijd ook aan de roemruchte abdij, die daar het is lang geleden haar statige torens ten hemel verhief. Van die oude abdij is niets meer over, maar op denzelfden grond zal eerlang weer, naar wij hopen, een andere, een nieuwe abdij verrijzen, waarin de mon niken van denzelfden stijl weer zullen zin gen de wonderschoone psalmen en hymnen van het koorgebed en de koninklijke ge zangen onder de hoogmis, die daar zes eeuwen lang onafgebroken hebben weer klonken.... totdat een schendende hand de vuurfakkel in het eerbiedwaardige hei ligdom wierp! Drie-en-een-halve eeuw heerschten daarna over de eenzame vlakten de stil te. Maar de zwarte monniken, die uit Frank rijk verjaagd, zich in 1907 in ons Brabant vestigden, sloegen al dra de oogen op de verlaten landerijen, het vroegere eigendom hunner Broeders. Het gelukte hun deze gronden weer in bezit te krijgen en na jaren lang geduldig wachten slaagden zij er eveneens in, een klein bouwwerk daar op te richten, waar enkele hunner zich hebben gevestigd, in af wachting op betere tijden, wanneer met den bouw van de eigenlijke abdij zal kunnen worden begonnen. Willibrordus, die met zijn gezellen in 690 vanuit Engelajnd naar het Frankenland overstak, was Benedictijner monnik en had zijn opleiding genoten in de abdij van Ri- pon, waar voorzeker nog de herinnering was bewaard aan den H. Augustinus, die, toen Willibrordus werd geboren, nauwelijks een halve eeuw geleden daar was geland. Onze Apostel bracht naar deze streken derhalve over de Romeinsche traditie. Door zijn ver schillende reizen naar Rome heeft hij bo vendien zorg gedragen deze te onderhou den en daarom kunnen we wel zeggen, dat onze Vaderen het geloof hebben ontvangen uit de hand zelf der Pausen van Rome, waar de hartader klopt der Kerk van Chris tus. Als we boven den ingang van de voor malige abdij van Egmond den H. Petrus zien afgebeeld, moeten we de verklaring daar van zoeken in de betrekking, die de Bene dictijner monniken altijd met het centrum der Christenheid hebben onderhouden. Willibrordus stichtte als uitgangspunt der missioneering een klooster te Echter- nach en kort daarop nog een ander te Utrecht. Niet alleen was zijn bedoeling de abdij als punt van uitgang te doen dienen, maar voornamelijk om een Christelijk cen trum te vormen, dat als voorbeeld aan de heidenen kon worden getoond. Volgens den Regel van den H. Benedictus nu moet een klooster een van de wereld afgescheiden maatschappij zijn, opdat de Christelijke geest daar ongerept kan worden bewaard en niet zal worden besmet door verkeerde invloeden van buitenaf. Een dergelijk cen trum was van onberekenbaar nut, want elk klooster beoefende de gastvrijheid, zoodat de bezoekers van nabij konden ken nis maken met een Christelijk gezin. Voor zeker lag het in de bedoeling, zoodra de mogelijkheid open stond, in elke landstreek een klooster te stichten. Kon dit voorloopig nog niet gebeuren, dan plaatste Willibror dus daar in een cella een missionaris met enkele hulpen, die met het klooster voort durend contact dienden te houden en zelf zooveel mogelijk het kloosterleven in minia tuur moesten onderhouden door 't gezamen lijk bidden van het breviergebed. Aldus is het geval geweest voor Kennemerland en met name voor Heiloo. Daar en in Egmond heeft de diaken Adelbertus, door Willibror dus uitgezonden, geleefd en gebeden tot aan zijn dood toe. Een klooster zou eerst twee honderd jaar later kunnen verrijzen, toen de woeste Noormannen waren geknecht en de graaf van Holland zijn medewerking verleende. De aanleiding tot het oprichten van dat klooster was de mededeeling, die door een godgewijde maagd, Wulfsit gehee- ten, aan Dirk werd gedaan. Meerdere malen was deze Wulfsit in een droomgezicht ver maand, het gebeente van den H. Adelbert, dat vanaf zijn dood in een klein kerkje, ten Westen van Egmond gelegen, rustte, te doen opgraven, opdat het beter dan tot nu toe zou kunnen worden vereerd. Het kerkje was n.l. herhaalde malen verwoest door de Noormannen en denkelijk was het nog niet weer opgebouwd. Dirk voldeed aan het verzoek. Op het gebeente vond men nog het lijnwaad, waarin het lichaam was gewik keld, onverteerd terug, benevens het kruis, waarmee de belijder was begraven. Als bij zonderheid wordt verder vermeld, dat bij gelegenheid der opdelving een heldere bron ■ontstond, welke nog aanwezig is en tot op den huidigen dag door de bewoners de Sint- Adelbert-put wordt geheeten. Bij de opgra vingen, die in 1924 onder leiding van prof. dr. J. Holwerda plaats hadden, toen de sporen eener fundeering werden terugge vonden, bleek de put in het midden te staan van de absis op de plaats zelf, waar 't altaar had gestaan. Graaf Dirk liet het hei lig gebeente overbrengen naar een kloos ter, dat hij aan de andere zijde van Egmond had doen optrekken. Op 1 Mei 1567 trok een troep verloren geuzeknechten, door Hendrik van Brederode ontslagen, door Kennemerland rond; zij beroofden de abdij van een aantal kost baarheden en namen den prior als gevange ne mee om een losgeld te kunnen bedingen. Een tweede onheil trof de abdij op het oogenblik dat bisschop van Mierlo het her vormingswerk van zijn bisdom krachtig had ter hand genomen. Helaas moest deze op 24 Juli 1572 wegvluchten uit Haarlem. Nadat Alkmaar op 28 Juni tot den Prins was overgegaan, maakten de soldaten van den rauwen Dirk Sonoy den ganschen om trek onveilig. Herhaalde malen werd de ab dij geplunderd, zoodat de monniken zich in wanhoop richtten tot den Prins, die bij ver ordening van 28 October 1572 de abdij en haar bewoners en bezittingen in bescher ming nam. Wij weten echter, welke waarde aan dergelijke stukken moet worden ge hecht. In schoonen kanselarij-stijl opge steld, met zwierige krullen versierd, eigen handig onderteekend door „Guille de Nas- say" en voorzien van zijn zegel, had het document nul of geener waarde, omdat het huurleger uit huurlingen en vrijbuiters be stond en kapiteins als de vreemdelingen Sonoy en Lumey, niet meer dan geweten looze woestelingen, in het minst niet ge neigd waren te gehoorzamen, maar erop uit waren hun hebzucht en bloeddorst op aller - wreedaardigste wijze voornamelijk aan on schuldige geestelijken te stillen; wat zij herhaaldelijk en zonder er voor te worden gestraft, hebben gedaan! Op 1 April 1573 zond Sonoy enkele lieden naar de abdij, die het wapen droeg van den Prins, met het volgende briefje: „Werdt by dezen gheauctorigeert ende ghecommitteert Jan Heerts van Alckmaer omme met zyn gheselschap te haelen uet de abdije van Egmont den brouwketel, ho- rologie metten clocken endere zekere bac ken ten behoeve der stede Alckmaer, zal hem daeromme een yeghelijck met zijn gheselschap tzelve vrij, vranck, onverhin- dert ende onbeschaedicht laeten haelen, vervoeren, passeren ende wederkeren. Op pene van te vallen in de ongenade van zij ne V(orstelijke) G(enade)." Later, op 15 Juni, vorderde hij bovendien nog 6000 pond lood van de daken. Reeds was de abdij door de monniken verlaten. Ze werd na te zijn leeggeplunderd in brand gestoken. Het gansche gebouw stortte in een. Geen enkel protest van de regeering werd vernomen. De twee torens bleven voorloopig over eind. Van deze heeft de sterkere Zuiderto ren het 't langst uitgehouden. Tot 1798 diende hij tot vuurbaken voor de visschers, toen viel ook hij in. De regeering legde zon der gewetensgevoeligheid de hand op de landerijen en schonk de rente aan de pro fessoren der pas opgerichte Leidsche Uni versiteit. In 1820 liet de tweede vrouw van den Pruisischen consul te Amsterdam uit haat tegen den katholieken godsdienst de fundamenten uitbreken en verkoopen. Het terrein werd een wei waar het vee graasde. Intusschen hadden de monniken van de Sint Paulus priorij te Wisques in Noord- Frankrijk, door de vervolgingswetten van 1901 verdreven, de wijk genomen naar Mon- tigny in België, van waar zij in 1907 naar Oosterhout bij Breda overkwamen. Daar werd twee jaren later de St. Adelberts stichting opgericht, die ten doel had het bevorderen van de beoefening der ge wijde wetenschappen en der Christelijke kunst in het algemeen en meer in het bij zonder van de vaderlandsche middeleeuw- sche geschiedenis vooral met betrekking tot het voormalig graafschap Holland en de voormalige regale abdij van Egmond. De Stichting kocht nog datzelfde jaar het historisch terrein op met de bedoeling, la ter een nieuwe abdij op te richten op dezelf de plaats van de voormalige. Door haar töedoen werd ook Prof. Holwerda in de ge-" legenheid gesteld opgravingen bij het vroe gere graf van den H. Adelbertus te doen Het heeft lang geduurd eer tot den bouw eener abdij kon worden overgegaan. Op Pinksteren 1929 werd de opdracht ge geven tot het ontwerpen der plannen. Nog werd de stichting bij gebrek aan gelden uit gesteld. De abdij te Oosterhout was intus schen overvol. Monniken werden naar ande re abdijen in het buitenland gezonden om plaats te winnen; een verbouwing leverde voorloopig weer wat ruimte. De nood dwong korten tijd daarna weer met verdubbelden aandrang. Er moest langer kon niet meer worden gewacht tot stichting worden overgegaan. Intusschen was de economische toestand ook in ons land zeer verslechterd, zoodat er geen sprake van kon zijn tot den bouw van zelfs slechts een deel van het vol ledige plan over te kunnen gaan. Een klein gebouw, dat aan twintig tot vijf-en-twintig monniken onderdak kan bezorgen, is er, thans neergezet in de oud-Hollandsche, de gelijke en rustige architectuur, die zoo prachtig harmonieert met het landschap en waar Kropholler, zelf een monastieke na tuur, een meesterwerk in leverde. Groot zijn de dingen Gods, en Nederland zal Hem verheerlijken gisteren, heden en in eeuwigheid. Het oorspronkelijke ontwerp voor den herbouw der abdij Ieder die wel eens glas heeft zien snijden met behulp van een diamantje, weet dat deze stof haar beteekenis voor de techniek ontleen! aan haar buitengewoon groote hardheid. Sommige carbiden, dat zijn chemische ver bindingen van metalen en enkele niet-metalen, zooals borium en silicium, met koolstof, be. zitten deze waardevolle eigenschap ook in hooge mate. Bijna even hard als diamant, dat den hardheidsgraad 15 bezit, is Wolframcarbied. Onlangs is men er in Amerika in geslaagd het boorcarbied technisch bruikbaar te maken. Dit boriumcarbied heeft een hardheidsgraad 14, en is dus iets minder hard dan Wolfram carbied. Het bezit echter een aantal voor de techniek zeer belangrijke eigenschappen. Het is soortelijk lichter dan aluminium, verdraagt bij toetreding van de lucht temperaturen tot 1000 gr. en het moet zeer ongevoelig zijn voor chemische inwerkingen. neroouw aer aoaij r. j. a Zij stonden voor een groote winkelruit, Pietje en Grietje, aardige meisjes, modern gekleed, een half hoedje elk op één oor en beiden in een keurig mantelpakje. Zij lach ten en schaterden.... en spiegelden zich in het heldere glas; keken van tijd tot tijd ook eens, wat daarachter te zien was: auto's, de allernieuwste modellen auto's. Ja, zy stonden voor een auto-showroom. „Mooi wagentje die daar!" zei Pietje ineens. „Die daarveel mooier!" vond Grietje. Toen lachten beiden eens. Keken elkaar van terzijde aan. „Zou wel eens graag.zoo'n wagentje wat nader bekijken!" gaf Pietje als haar wil te ken nen. (En ik zou er wel graag eens een proefritje mee maken!" zei Grietje. Zag haar metgezellin toen plotseling veelbeteekenend aan. Als we eens naar binnen gingen en zeiden, dat we een wagen wilden koopen?" Maar.... dat wil je toch niet?" Neen, natuurlijk niet! Maar dat kunnen ze toch niet aan onzen neus zien?" Waarop beiden elkanders neus monsterden. Toen schaterden ze het weer uit. Trokken niet temin hun hoedje recht, bewerkten vlug en handig een ietwat onwilligen haarlok, spiegelden zich nogmaals in de groote spiegelruit.... en stapten heel parmantig een oogenblik later den winkel in. De baas kwam zelf dadelijk naar voren. „Dames!" zeide hy buigend. „Hadden planom een wagen te koopen!" verkondigde Pietje met een stalen gezicht, en Grietje knikte maar. Wat denkt u van dezen?" informeerde de chef beleefd. Begon toen de voordeelen van dien wagen uiteen te zetten. En de meisjes lachten tevreden; coquetteerden dan eens, draaiden met hun hoofd en speelden met hun handtaschjes. Eindelijk, toen het relaas ten einde raakte, deed Pietje weer het woord. „Heel mooie wagen!" zei ze opgetogen. „Zou den we daarin niet eens een proefritje kunnen maken?" .Natuurlijk, dames! Maar kijkt u eerst nog eens even naar dit model. Dit is iets heel an ders.... ook pracht-kwaliteit." En opnieuw ving de chef een heel relaas aan. De meisjes luisterden gewillig; lonkten eens naar dien vriendelijken auto-verkooper. Ook een heel mooie wagen!" zeiden ze in koor. „Zouden we daarin ook niet eens een proefritje kunnen maken?" De chef zuchtte. En juist op dat moment kwam een andere klant den winkel binnen, een deftig oud heertje. De bediende schoot dadelyk naar voren en even stond de chef in tweestrijd. Moest hij dien heer te woord staan.... of kon hy dat aan den be diende overlaten? Het was wel heel prettig om die meisjes te bedienen, maar.die heer leek hem toch serieuzer. Dus droeg hy de twee aar dige meisjes aan den bediende over en ging zelf naar den nieuwen klant toe. Maar hield toch een oogje op de meisjes.... en op den bediende. Het oude heertje vroeg dadelijk tekst en uit leg van eiken wagen, die in de showroom stond. De chef gaf de noodige inlichtingen, ging alle stands af en was eindelijk genaderd aan den zelfden stand, waar zijn bediende de noodige uitleggingen stond te geven aan de beide aar dige meisjes. De tweede klant lachte eens tegen de eer sten.... en de eersten knikten vriendelijk terug. Een oogenblik stond de chef zich te verbijten, toen plotseling de bediende naar hem toe kwam. „De dames hebben gevraagdof ze in de zen wagen niet eens een proefritje konden ma ken!" zeide hy zacht. De ander zette zijn tanden op elkaar: die meisjes waren blijkbaar verzot op proefritjes. Dat ze koopen wilden.... geloofde hy niet, maar voor het moment stonden ze hem vree- selijk in den weg. Hy zou ze dan een proefritje geven.... dan was hij ze meteen kwijt ook. Even aarzelde hij nog. „Jan!" zei hij dan tegen zijn bediende „Help jij mijnheer even? Dames!" vervolgde hij vrien delijk tegen de anderen, „U kunt nu dadelyk min in ut in mi in linn in i in fitiiiiiiMitrtiu een proefritje maken; er staat toevallig juist zoo'n wagen in de garage. Gaat U maar even mee." Pietje en Grietje moesten in de garage even wachten, terwijl de chef zijn chauffeur ging waarschuwen. „Klaas!" zei hij tegen dezen. „In de garage wachten een paar aardige jonge dames, die per se een proefritje willen maken. Je gaat nu maar een eindje met ze toeren in den een of anderen wagen llllMitlllMlltllllIlllttllllillllllllltfllllMIfll» ;eeft niet welken E - aTsle maar zoo Zeldzame vlug mogelijk i j E weer terugkomt.. ItLClTltCfl zonder de meisjes. f Begrepen?" „Jawel!" stotterde Klaas, „de bedoeling heb ik begrepen. Maar de uitvoering is mij niet recht duidelijk." „Laat ik geheel aan je beleefdheid over, Klaas. En nu vooruit, een beetje opschieten alsjeblieft. Ze wachten op je." Ietwat schuchter betrad Klaas de garage; kreeg de meisjes dadelyk in de gaten.... en zat wat met de opdracht in zijn maag. Hij was het namelijk direct met zichzelf eens, dat hy met deze meisjes wel den geheelen dag zou willen rijden. Maar ja: plicht was plicht! ,Stapt U maar in!" verzocht hy vriendelijk. En de meisjes deden het onmiddellijk, zaten één seconde later al op de heerlijke veerende kussens; lachten eens, knikten minzaam in de richting van den chauffeur. .We hebben den tijd hoor!" zei Pietje ineens met een schalksch lachje. Jawel dames!" zei Klaas beleefd en klapte het portier dicht. Reed dan vlug de garage uit.... en keerde daarin vijf minuten later weer terug, alleen. ,Hoe heb je 'm dat geleverd?" vroeg de ver baasde chef. „Heel eenvoudig!" vond Klaas. „Ik heb ze naar de gratis modeshow gereden, hier vlak bij aan den overkant. U weet wel? Daar stapten ze onmiddellijk uit om eens een kijkje te gaan nemen. En toen heb ik niet gewacht tot ze terugkwamen!" Nadruk verboden. JOHN SIMSON n het Juni-nummer van „Ons Liturgisch Tijdschrift" maakt Pater L. Verwist O.P. een „Domme jongen," zei hij lachend, dat is geen vuilnisvat, maar een luchtkoker welke moet dienen om frissche lucht in de machinekamer te voeren. Ga maar eens mee, dan zal ik het je laten zien. Maar be loof me, dat je kleine meisjes geen klap pen meer zult geven, want dat is erg laf voor een jongen. Ze kwamen in de machinekamer. Jon gens, wat was het hier mooi. Het was een gewirwar van glimmende stangen en rade ren en een gedreun van je welste. Alles glom en blonk hier. Pietje keek zyn oogen uit. Jongens wat was dat prachtig. Maar het was hier ook ontzettend warm. Na een kwartiertje stonden ze weer op het dek, en Piet bedankte den kapitein voor het bezichtigen van de machine kamer. „Gaan jullie nu maar samen weer spelen, Piet," zei de kapitein, „ik moet den eersten stuurman aflossen." balans op van hetgeen er in den jongsten Paaschtijd weder herleefd is aan liturgische en folkloristische gebruiken. „Over het algemeen gesproken, merkt hij op, lijdt het meevieren met de Liturgie der Kerk in de Goede Week niet aan de kwaal van onzen tijd, de crisis. Dat meeleven met de treurende en jubelende Kerk vertoont een stijgende curve. Telken jare volgen steeds meer geloovi- gen met de Goede Week-teksten in de hand de heilige handelingen der Kerk." Om te beginnen komt Palmzondag hoe lan ger hoe meer in aanzien te staan, vervolgt hij. „Er wordt veel meer werk gemaakt van de palmprocessie dan vroeger en langzamer hand burgert zich het gebruik in, den deel nemers aan de processie lange, echte palmtak ken in de hand te geven." Vooral in Amster dam, "5 Gravenhage en Venlo spande men zich in om dit oud-folkloristisch en godsdienstig gebruik weer in eere te herstellen. Behalve de kinderen die er aan deelnemen, schrijden thans ook de Jonge Wachters, Verkenners en K.J.V.- ers in den Falmpaaschstoet mee. In Brabant wordt sterk geijverd voor het ge bruik van rogpalmen. Op Palmzondag begeeft zich de Brabantsche boer in wij dings vollen gang naar zijn roggeveld. Daar aangekomen maakt hij op de hoeken met zijn palmtak een kruisje, bidt een Onze Vader en steekt het takje in den grond. Hij kent het gebed, door de Kerk over den palm uitgesproken, dat „over al waar die takken gebracht worden, de be woners dier plaats van God zegen mogen ont vangen." Schr. wijst voorts op de Palmpaaschtentoon- stelling in het Openlucht-museum te Arnhem, waaraan voornamelijk plaatsen uit het oosten des lands, van Groningen tot in Limburg me dewerking hadden verleend. Door voordrachten en opgevoerde spelen werd verder op vele plaatsen de Liturgie van de Goede Week en Paschen den volke aan bevolen, terwijl mede gewag gemaakt wordt door Pater Verwilst van de onmiskenbare ver dieping van 't godsdienstig leven, door den ijver van zoovele geloovigen vooral van man nen om naarstig deel te nemen aan de nach telijke aanbidding, welke elk jaar in een grooter aantal kerken wordt gehouden, in den nacht van Witten Donderdag op Goeden Vrijdag. Dan is er nog de groeiende belangstelling voor de Paaschkaars. Bijkans over 't geheele front werd hier gebroken met de oude sleur. Ook het Paasch-charter wint meer en meer ■veld in de aandacht onzer volksgenooten. Voor de Verkenners was er verder een schoone ge legenheid om het Paaschvuur in him bijeen komsten te ontsteken, om het alzoo ontdaan van zijn heidensche beteekenis in te lasschen ir onze christelijke gewoonten. Schr. besluit zijn artikel, na gewezen te heb ben op de schoone instelling van de hernieu wing der doopbeloften en de in den Paaschtijd passende versiering van het baptisterium „de mystieke bruidskamer, waar het nieuwe kroost der Kerk op Paaschdag geboren wordt" zooals hij 't noemt, met de conclusie, dat er op de liturgische balans een batig saldo valt aan te wiizen. bij een ongeval met A T T IJ1 D AMMt 'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door fj* 'TfCrt M I il ir. M Ij\ EI w I Tl Cj ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen Jl f verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1/ f doodelijken afloop FOCA bij verlies van een hand faiüV/*" een voet of een oog 49. Van ganscher harte hoopte ze, dat die twee wenschen vervuld mochten worden. Zij dacht er weer aan, toen ze daar in de kerk stond, een klein, wit, wazig figuurtje onder het gekleurde raam boven het rood bekleede altaar. Als vriendelijke zonnestraaltjes beschenen haar de bewonderende blikken van haar oom. haar slanke boezemvriendin en Hugo Swayne. Deze droeg een keurig costuum, zwarte jas met witte bloem in het knoopsgat en gryzen pantalon. Zorgvuldig geperst door zijn knecht Johnson. Als er niet die zonderlinge das a la Chopin geweest was, zou hij een waar model zijn ge weest van een rijken, volgens de mode gekleeden bruidegom. Feitelijk beantwoordde hij veel meer aan de algemeene opvatting van een bruidegom, dan de jonge Paul Dampier in zijn goed ge sneden, maar niet nieuw grijs wollen pak. „Het zijn de eenige kleeren, die ik in de wijde Wereld bezit," had hij Gwenna vertrouwelijk hieegedeeld, behalve mijn werkpak en mijn avondcostuum." Zij stond met haar handje in zijn groote jongenshand, met vreemd accent de woorden Uitsprekend, die haar zulk een plechtige en onherroepelijke daad hadden toegeschenen: t.Te beminnen, te eeren en te gehoorzamen •oolang we beiden zullen leven...," Op dit oogenblik scheen het haar toe, alsof dit zeer weinig was om te beloven. Het scheen slechts een zeer klein deeltje van alles wat ze hem gaarne zou geven! „Totdat de dood ons zal scheiden." herhaalde ze rustig. Toen was het, dat zij aan haar twee wen schen dacht. De eene was, dat Paul haar altijd en evenzeer zou liefhebben als op dit oogen blik. Ze was nog te jong, om de groote wijsheid van haar tweeden wensch te beseffen, nj. dat zijzelf altijd dezelfde liefde zou blijven koes teren voor Paul. „Moge God goed, erg goed voor ons zijn en deze wenschen in vervulling doen gaan!" bad ze stil. „En hier zet u uw handteekening," zei de geestelijke in de sacristie tot den pas getrouw den man, die,, de aanwijzing volgend, in zijn klein, net handschrift neerschreef: Paul Dampier, Luitenant Koninklijk Vliegcorps." De handteekening op het grauw-blauwe vel papier werd behoorlijk door de getuigen bevestigd en het document verdween in den binnenzak van zijn grijze jas. „Neen, dat certificaat is niet voor u bestemd," protesteerde de geestelijke glimlachend, „het behoort aan uw vrouw." GwSnna begreep nauwelijks, dat zij met dien naam werd aangeduid. Zij nam het gevouwen document aan en stak het in de wit satijnen ceintuur, die haar mooi bruidscostuum omsloot. Zy zag er erg kinderlijk uit voor een ge il ouwde vrouw! Als niet die gouden trouwring om haar vinger had geglinsterd, zou zij meer op een der gesluierde Communiebruidjes op Paasch-Zondag te Parijs hebben geleken. Dan hief zij het gezichtje omhoog de sluier was nu teruggeslagen om omhelsd te worden door de anderen, die hen naar de sacristie ge volgd waren. Vaag hoorde ze Leslie fluisterend afspreken met Hugo Swayne: „Neen, misschien kom ik later wel, als ik haar geholpen heb van toilet verwisselen.... Neen, jij neemt mijn heer Lloyd mee en laat hem ergens lunchen. Het bruidspaar? Neen, die -twee hebben geen tijd voor de lunch; ze vertrekken direct voor hun huwelijksreis." „Laat ze in je auto naar het Victoria station rijden en Johnson kan de auto terugbrengen ze zullen aanstonds vertrekken." Aanstonds! Gwenna keek op in de blauwe oogen van haar echtgenoot. Hij vatte haar hand. „Ik heb je nu," zei hij zacht. „Nu kun je niet meer wegloopen." Eigenlijk zouden zij gearmd door de kerk naar den uitgang hebben moeten wandelen. Maar hij liet haar hand niet los en zoo kwam het, dat ze, als een paar kinderen,, hand aan hand, zich haastig naar de poort van de kerk spoedden en vóór de anderen het zonlicht be reikten. De sluier der bruid werd door een zacht briesje Verspreid en omhulde beiden als met een nevelwolkje. Gwenna wierp ze lachend over haar schouders terug. De ernstige uitdrukking in hun oogen, veroorzaakt door de imponee- rende plechtigheid, had plaats gemaakt voor tintelende vreugde. Hy drukte innig haar vin gertjes in zijn hand. Haar hart zong en jubelde: zij zouden samen op reis gaan! Het was bijna te mooi om waar te zijn, maar Ja, inderdaad was dit het geval, te mooi om waar te zijn. Een schaduw gleed over den grond en over het schoentje van de bruid. Johnson, Hugo's bediende, die bij den auto gewacht had, schreed met vluggen stap op den bruidegom toe. „Excuseer mijnheer, maar hier is een tele gram voor u.... het arriveerde, toen u Juist weg was naar de kerk. Ik heb gewacht. Het werd aan uw woning bezorgd!" Paul nam het telegram aan en doorlas het snel. De blanke bruid, die hy juist getrouwd had, stond naast hem bij de poort van de kerk. hem gade te slaan, terwijl de wind met haar sluier en krullen speelde en een paar roomkleurige bloesems uit haar krans vielen op de borst van zijn jas. Zij zelf stond onbeweeglijk, als uit steen gehouwen. Zij wist, dat dit geen telegram van geluk- wenschen was, zooals een bruidspaar kon ver wachten na de trouwplechtigheid in de kerk. Zij kende den inhoud, vóórdat zij zijn diepe stem ontsteld en gejaagd hoorde zeggen: „Het is van het ministerie van Oorlog. Ik moet gaan. Ik zal afscheid van je moeten nemen, nu op staanden voet. Het bevel luidt, dat ik oogenblikkelijk moet vertrekken!" HOOFDSTUK VIH HET MEISJE, DAT HIJ ACHTERLIET Gwenna Dampier zou later steeds dankbaar zijn, dat zij te verbijsterd was door het haastige vertrek van den geliefde, die nog pas een kwartier haar echtgenoot was, om eenige uiting aan haar overstelpende gemoedsaandoeningen te geven. Evenals zy bij het vliegeniersdiner verdoofd was door een overmaat van vreugde, zoo had nu de schok der scheiding haar gevoel een oogenblik verstompt. Zij was zich bewust, dat zy met kalme uitdrukking naar de opgewon den en terneergeslagen gezichten der omstan ders had gekeken, die kwamen toegeloopen om de reden te vernemen, waarom Paul alleen in den auto vertrok. Ze was even kalm en stil geweest, toen ze Paul's afscheidskus ontving, terwijl hij haar even, bijna pijnlijk, tegen zich aandrukte en fluisterde: „Pas goed op jezelf, lief klein ding!" Het had haar toen erg vreemd toegeschenen. Zij moest op zichzelf passen! Zij. die niets te doen had, dan rustig thuis te blijven! En hij zei dat tot haar! Hij, die, waarheen wist hy zelf niet, ten oorlog trok! Weg. ver weg, als een vechtende vliegenier, die over de vijandelijke grenzen zou heenvliegen, om te schieten en be schoten te worden! Zijn dierbaar leven kon elk oogenblik in gevaar zyn! Ze glimlachte zelfs een weinig, terwijl hy in den auto den heuvel afreed, haar in de zorgen van Leslie, oom Hugh en Hugo Swayne achterlatend. Ze betrapte zich op de gedachte, hoe juist op tijd Paul zich gisteren zijn uni form en andere benoodigdheden had aange schaft, terwijl zij haar inkoopen deed, n.l. de witte schoentjes en de zijden kousen, de Princesse overjurk en verschillende andere snuisterijen, zooveel uitzet, als ze in dien korten tyd bijeen had kunnen verzamelen. Ja, Paul had al zijn toebereidselen gemaakt, vertelde ze haar vrienden. Zij verwachtte niet, hem nog te zien, voordat hij Londen verliet. En haar gezegde werd bewaarheid. Dien zelfden avond, toen ze nog niet uit haar ver- dooving was ontwaakt het was Leslie, die een brok in haar keel voelde en moeite had, haar tranen te bedwingen dienzelfden avond kwam het eerste briefje van hem, dat geadres seerd was aan: „Mevrouw Paul Dampier." Het was in haast met potlood neergekrabbeld en de aanhef luidde: „Mijn allerliefst vrouwtje." Dan volgde een aanwijzing, om haar brieven voor hem te adres- seeren aan het ministerie van Oorlog, totdat ze van hem zou hooren, en dat dit zou ge beuren, zoodra hij eenigszins kon. En het eindigde: „Ik was zoo trotsch op je, dat je je zoo flink hield; daar heb je geen idee van. Ik heb je altijd een lief „klein ding" gevonden. Nu weet ik ook, dat je een „dapper klein ding" bent. God zegen je. Alles zal goed gaan. Je liefhebbende echtgenoot P. D. (Wordt vervoled.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9