Naar het dak van de aarde
<Kdm&aal mn den dag
Met twee kameraadjes op avontnremreis
GEEN SPRAKE VAN!
J&VUiS - VA
OOK DAT NOG...
VRIJDAG 28 JUNI 1935
BESTIJGING VAN DEN
MOUNT EVEREST
Slechts de eer drijft de expeditie
de enorme moeilijkheden en
ontberingen tegemoet
Van geen nut voor de
wetenschap
Ziektebestrijdings-
prohlemen
Veranderlijkheid van bacteriën
ProfRobert Koch
De katoenworm richt
schade aan
Muzikaal genie
Engelsche dame
gearresteerd
De ongenoode
gast j
De eenheid in het
organisme
„Plastische zenuwen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR BERTHA RUCK
Een bericht uit Darjeeling meldt, dat de
vierde expeditie, welke zal trachten den
Mount Everest te bestijgen, Darjeeling
heeft verlaten, enorme moeilijkheden en ont
beringen tegemoet. Voor de vierde maal zullen
enkele blanken en tientallen inboorlingen kam
pen tegen koude, sneeuwstormen en gebrek aan
adem; zullen zij worstelen over gletschers en
scherpe rotsen naar het eenige doel: het dak
der aarde, den circa 8900 meter hoogen top van
den Mount Everest, den hoogsten berg der we
reld. En waarom zuilen deze mannen al dit
lijden doorstaan? Is de wetenschap met het be
stijgen van den top zoo bijzonder gebaat? Op
deze laatste vraag mag men, nu reeds driemaal
onderzoekers bij den top zijn geweest, wel ont
kennend antwoorden. Slechts de eer drijft de
menschen in deze ontberingen, want de men-
schen willen alles overwiiinen, zelfs den Mount
Everest, waarvan de top slechts een kale en
gladde klomp steen is, waaraan de puntige
houweelen slechts moeilijk een steunpunt vin
den en welke door de hijgende, naar adem snak
kende en verkleumde menschen slechts met
enorme inspanning voetje voor voetje kan wor-
déh beklommen.
En ondanks deze ontberingen en het levens
gevaar zullen er menschen zijn, die zich ge
drongen voelen te gaan. Reeds hebben stout
moedige vliegers den heiligen berg ten deeie
ontsluierd en hebben motoren geronkt boven
den hoogsten top. Maar deze top is nog nimmer
door een menschenvoet betreden en insiders
betwijfelen, of dit wel ooit zal geschieden.
Het Hymalayagebergte, de hooge Zuidelijke
randstreek van Centraal Azië, scheidt Tibet van
de Noordelijke vlakten van Indië. Van het dooi-
brekingsdal van den Indus reikt het tot het dal
van deü Tsangko-Brahampoetra; volgens dezen
afstand berekend, is het gebergte niet minder
dan 2400 K.M. lang. Men spreekt van een Oos
telijken, een centralen en een Noord-Oostelijken
Hymalaya.
De hoogste top van den Hymalaya wordt in
de zóne van Baltistan bereikt, waar het ge
bergte 8700 meter boven den grond uitsteekt.
Evenwel staat deze berg niet alleen, doch in
dit enorme hooggebergte zijn alle bijna geheel
onder sneeuw en ijs bedolven ketens verbazing
wekkend. Ze hebben tal van pieken ter hoogte
van 7 8000 meter.
Het Hymalayagebergte wordt door de dalen
der bronrivieren van den Ganges gescheiden en
in het Noorden wordt het door het lengtedal
van den Boven-Sadledje in het land Hoendes
afgesneden. Daar is de langste gletscher 19 K.M.
met een piek van ongeveer 3450 meter. De Oos
telijke Hymalaya, die onder Britsch beheer
staat, is tot op heden het minst nauwkeurig
onderzocht, terwijl het overige deel van 't ge
bergte tot de half-afhankelijke en onafhanke
lijke landen Tibet, Bhutan en Nepal behoort.
Vooral de streek Nepal onderscheidt zich door
de bijzonder interessante flora en fauna en is
daarom voor de wetenschap van betekenis. Aan
de Zuidzijde tot een hoogte van ongeveer 1200
meter, is de streek speciaal Indisch en wordt
in de woeste gedeelten door olifanten, tijgers,
apen, papegaaien en andere tropische dieren
bewoond. In de zijde, grenzend aan Tibet, treft
men nog veel wilde ossen, steenbokken en wiiae
schapen aan. Op geologisch, geophysicalisch en
geomorphologisch gebied heeft het Hymalaya
gebergte aan de onderzoekers veel geleerd.
Reeds in 1840 stelde de Britsche astronoom
en geophysicus Praat vast, dat de enorme
sneeuw- en ijsmassa van het gebergte van den
Hymalaya niet overeenstemt met een even
groot surplus aan massa, welke conclusie tot de
voorstelling van het „compensatiedenkbeeld" der
gebergten heeft geleid. Meermalen reeds hebben
expedities het waagstuk naar den top van het
gebergte probeeren te ondernemen.
Darjeeling is een district in het Noorden van
de provincie Bengalen in Engelsch-Indië en
heeft een oppervlakte van 300 vierkante K.M.,
waarop ruim 250.000 menschen wonen. In het
Noorden van het land loopen de lage voor
ketens van den Hymalaya en daar is de hoofd
stad van het district, welke denzelfden naam
Darjeeling draagt, gelegen.
De hoofdstad is door middel van een spoorlijn
met Calcutta verbonden. Darjeeling zelf ligt op
een hoogte van 2200 meter en telt 22.000 in
woners. Het is een aangenaam en druk bezocht
zomerverblijf, zoodat het dan ook de zomer
residentie van den gouverneur van Bengalen is,
wanneer het in de laagvlakte heet is en de ma
lariamuggen de aanzienlijken verdrijven.
Ook komen te Darjeeling verschillende berg
passen samen en vandaar, dat de plaats het uit
gangspunt is der handelswegen naar het Noor
delijk Tibet.
In dit plaatsje nu werden door de laatste ex
pedities de voorbereidende maatregelen getrof
fen voor den grooten tocht. Hier worden de in
strumenten naar toe gezonden en komen de
deelnemers samen; hier werft men ook de dra
gers aan, die instrumenten en voedsel naar de
verschillende kampen moeten brengen, want tot
op zekere hoogte kan men slechts van de berg-
ezels gebruik maken, welke langs de smalle
bergpaden omhoog klimmen en niet bang zijn
voor hellingen van honderden meters of diepe
ravijnen. Als het bergland echter geheel onbe
gaanbaar wordt, moet men afscheid nemen van
de dappere ezeltjes en worden de laatste over
genomen door hen, die het het allerlaatste op
geven; de menschen.
De dragers op hun bloote voeten, torsen in
strumenten over de puntige steenen omhoog,
door gletscherketens en over sneeuwvelden, ech
ter ook tot op zekere hoogte. Want dan durven
zij niet meer verder; want de onmetelijke woes
tenij en verlatenheid om hen heen, welke zij,
ofschoon gewoon aan eenzame stukken berg
land, nog nimmer zagen en het gebrek aan
zuurstof, dat zich cp groote hoogte wegens de
verdunde lucht doet gelden, deprimeeren hen en
slechts een ongeluk is er noodig, om hen in pa
niek op de vlucht te doen slaan.
Want dat ongeluk wordt dan geweten aan
den toorn der goden van den heiligen Mount
Everest, die in hun rust worden gestoord en
derhalve de menschen willen vernietigen. Zelfs
de onverschrokkenheid der blanken baat niet
meer, evenmin als de belofte van geld en men
moet wachten tot er nieuwe dragers zijn aan
geworven, hetgeen de geheele expeditie kan be
derven.
Sinds de onderzoekingen var. Robert Koch,
3en ontdekker van den tuberkelbacil, en den
botanicus Ferdinand Cohn weet men, dat
er in het rijk der bacteriën een zeer groot aan
tal echte soorten bestaat. Men bedoelt daar
mede organismen, die onderling dezelfde ei
genschappen vertoonen en bij voortplanting
deze eigenschappen op de navolgende genera
ties onveranderd overdragen.
Toen men de bacteriën alleen nog maar met
behulp van het microscoop trachtte te onder
scheiden, waren er vele van deze kleinste leven
de wezens, die uiterlijk volkomen op elkaar ge
leken. In een latere periode van de bacteriolo
gie heeft men door kleurreacties en het onder
zoek van de groeiwijze op verschillende voe
dingsbodems vele soorten kunnen onderschei
den. De grootste vooruitgang is echter te dan
ken aan de z.g, immuniteitsreacties, d.w.z. aan
de vorming van stoffen in het dierlijk lichaam,
die op een bepaalde bacteriesoort reageerden.
De specificiteit van zulke anti-stoffen is uiter
mate groot.
De onveranderlijkheid van de soorten scheen
ook bij deze laagste organismen een vaste wet
te zijn. Toch vond men al vrij spoedig, dat door
uitwendige omstandigheden variaties kunnen
optreden. Ook plotselinge overgangen, z.g. mu
taties zijn bekend geworden.
Bij de ziekte verwekkende bacteriën vond
men veranderingen in virulentie, in kwaadaar
digheid dus. Nu zijn de begrippen soort, varië
teit, mutatie, ondersoort enz. in de bacteriologie
niet even scherp af te grenzen als in de hoo-
gere dierenwereld.
Zoo is de paratyrfius-bacil met den echten ty-
phus-bacil verwant, maar verschilt hiervan toch
in verschillende opzichten. Of men hier nu van
een afzonderlijke soort of wel van een con
stante variëteit wil spreken is vrij willekeurig.
Door Prof. Sobemheim werd onlangs nog
maals er op gewezen (in Forschungen und Fort-
schritte) dat het vraagstuk van de verander
lijkheid der bacteriën in een nieuwe phase is
gekomen door de onderzoekingen van Dresel.
Deze beschreef n.l. een onschuldige bacterie, die
in de vrije natuur wordt aangetroffen, maar
soms de eigenschappen van den typhusbacil kan
verkrijgen. Het betreft een bacil, die een gele
kleurstof vormt en bacterium typhi flavum
wordt genoemd. Hoewel de overgang tot een
typhusbacil aanvankelijk werd bestreden en
men aan proeffouten dacht, schijnt het dat
meerdere onderzoekers het resultaat van Dre
sel hebben bevestigd. Zelfs lieten zich bij de
overgang van den gelen bacil in den typhusbacil
tusschenvormen waarnemen, die een geleidelij
ke verandering doen vermoeden. Ook sprongs
gewijze overgangen schijnen voor te komen. Men
weet nog te weinig over de dragers van de er
felijke eigenschappen in de bacteriën, over even-
tueele geslachtelijke differentiatie om iets te
kunnen zeggen o.ver de mogelijkheid van muta
ties.
In ieder geval moet men bedenken, hoe snel
de bacteriën zich vermenigvuldigen. In een jaar
verkrijgt men uit één kiem zooveel generaties
als bij den mensch in 6 700.000 jaren zouden
optreden. De mogelijkheid van veranderingen
is dus lang niet gèring.
Indien het juist blijkt te zijn, zooals verwacht
wordt, dat inderdaad bacteriën in sterke mate
van aard kunnen veranderen, dan kan dit voor
de kennis der ziekteverbreiding en de bestrij-
dingsmethoden er van, wellicht van groot be
lang zijn.
De katoenworm richt dit jaar in Beneden-
Egypte zooveel schade aan, dat de minister van
Landbouw heeft verklaard, dat het een natio
nale plicht is, dit kwaad te bestrijden.
Hij heeft een beroep gedaan op alle inwoners
om zooveel mogelijk mede te werken om de
wormen van de aangetaste planten te verwij
deren en er bij de boeren op aangedrongen
zich aaneen te sluiten om hun oogst te redden.
Voor inlevering van een hoeveelheid van de
cocons dezer wormen wordt een premie in uit
zicht gesteld. Behalve de katoen, hebben ook de
groenten en fruit zeer te lijden.
iiiiiiiililiiu
llllllllllllie
Op het oogenblik worden er in de
Sovjet-Unie 460.000 vrouwen en
meisjes in den krijgsdienst opgeleid.
(Persbericht)
Er was een tijd, nu reeds voorbij,
van mannelijke kracht.
De man: hij was het middelpunt
Van eer en moed en macht.
Een tand-behaarde vrouw bracht toen
Den suffragetten-tijd,
De aanval op den man begon:
Hij werd zijn almacht kwijt.
Nu steekt de vrouw ons naar de kroon
Op allerlei gebied:
Ze zwemt, ze vliegt, ze stratosfeert,
De man zinkt in het niet.
Ze voetbalt, wedrent, roeit en zeilt,
Ze doet aan alle sport.
Ze geeft ons mannen een gevoel
Van smadelijk tekort.
We raken op den achtergrond,
Nog slechts een jaar of twee
Dan heet het: och, het mannendom
Doet zoo al aardig mee
Het, hoogtepunt is wel bereikt
In bovenstaand bericht:
De vrouw marcheert, de vrouw geeft
vuur,
De vrouw doet krijgsdienst-plicht
Daar stappen ze: de bataljons
Gevormd thans door de vrouw
Eén enkele muis, één griezel-spin
Enboem: ze vallen flauw!
(Nadruk verboden)
H- P.
mIIIIIIIIIIIII11111111II111111 li II1111111111111fl 111IIII1111111111111II111II11111IIII11 it
Een zestienjarige Amerikaansche jongen,
Eric Civen, heeft te Juan les Pins groot succes
geoogst met een compositie, getiteld „Liberty
March", die is opgedragen aan president Roo
sevelt.
De knaap, een leerling van het Healgymna-
sium te Innsbrueck, heeft reeds groote popula
riteit verworven met het componeeren van ver
scheidene dansnummers, die reeds door den
Weenschen radio-omroep ten gehoore zijn ge
bracht en door tal van jazzbands in het bui
tenland worden gespeeld.
Op 16 Juni j.l. werd te Barcelona een 54-
jarige Engelsche dame, miss Court, die als ar
tiste en leerares in de Engelsche taal te Barce
lona gevestigd is, gearresteerd op aanwijzing
van een burger, die deel uitmaakt van een or
ganisatie welke vrijwillige politiediensten ver
richt en bij verschillende gelegenheden als po-
litiehulptroep optreedt. De dame was bij een
Engelsch toeristenschip, waar zij schilderijen
had verkocht, in gesprek met twee Engelsche
zeelieden, wien zij adviseerde niet in Spanje te
blijven, omdat 't land slecht geregeerd werden
er binnenkort een nieuwe revolutie kon worden
verwacht. De Spanjaard had een deel van dit
gesprek opgevangen eh liet de dame arres
teeren. Sedertdien zit zij in voorarrest en dezer
dagen zal zij voor een buitengewone rechtbank
terecht staan wegens beleediging der regeering.
Zij geeft toe critiek op de Spaansche regeering
te hebben geoefend, doch ontkent de haar ten
laste gelegde woorden te hebben gebruikt.
De bekende letterkundige en dichter Mr.
George de Pense, was eens bezig stem
men te verwerven voor zijn verkiezing
tot lid van den Koninklijken Kunstkring. De
leden van dit waardige college worden geko
zen door hen die reeds lid zijn en het gebruik
brengt mede dat een aspirant rondgaat bij
de leden en hun stem verzoekt. De Pense was
van het eene academie-lid naar het andere
gegaan en was op weg, te voet, naar het huis
van Jonkheer de Parlevink, even buiten de
stad, wiens stem hi) ook hoopte te winnen.
Toen bij bijna ter bestemder plaatse was, be
gon een groote hond hem te volgen en sloop
dicht achter hem aan. De Pense, verdiept in
gedachten, bemerkte niet, dat misschien de
afzichtelijkste hond uit de stad hem op de
hielen liep.
Toen de dichter aan het huis van Jonkheer
de Parlevink aanschelde, wachtte de hond
zijn kans af en slipte, toen de deur geopend
werd, het huis binnen.
De Jonkheer en zijn familie waren vurige
bewonderaars van de Pense en begroetten hem
hartelijk, hoewel zij wel een weinig schuins
keken naar den afzichtelijken, gelen hond, die
zijn lange pooten behaaglijk uitstrekte op een
fraai kleedje, dat de dochter des huizes ver
vaardigd had voor haar grootmoeder.
„Zeldzame smaak voor honden," dacht de
Jonkheer, „maar, enfin een groot dichter kan
men iets vergeven."
„Vreemd," zeide de Pense tot zich zelf, „dat
zulk een deftige familie er zulk een beest op
na houdt."
Toen den dichter verzocht was, te blijven
eten en de hond de familie en haar gast naar
de eetzaal gevolgd was, vroeg de heer des
huizes zich in ernst af, of zoo iets zelfs aan
een dichter te vergeven was. De hond toch
rende om de tafel, joeg de waardige groot
moeder doodelijken schrik aan en gedroeg zich
als een echten uitgehongerde straathond, wat
hij inderdaad ook was.
De gastvrouw maakte uit achting voor haar
gast «en groot bord met eten voor den hond
gereed. Het dier verslond het in den tijd van
een oogenblik en begon opnieuw om de tafel
te rennen. Hij blafte vreeselijk, als een der
aanzittenden niet genegen was, hem een stuk
vleesch te geven, dat hij op een schotel of
bord zag liggen.
De hond verhinderde door het lawaai dat hij
maakte, elk gesprek en elk tafelgenot. De gast
heer zag zijn gast
verwonderd aan
en deze weder-
keerig hem.
Toen het gezel
schap van tafel
opstond, liep de
hond tegen een
bediende aan, die daardoor het groot
ste gedeelte van een zeldzaam en kost
baar Chineesch servies, een erfstuk in de fami
lie, op den grond liet vallen. De dames begon
nen te schreien en raapten de waardelooze
stukken van het servies bijeen.
Iets in den blik van den gastheer deed plot
seling een vreeselijk vermoeden in den dichter
opkomen. Hij liep op den jonkheer toe.
„Zou 't mogelijk kunnen zijn, mijnheer", riep
hij uit, „dat u denkt, dat die hond mij toebe
hoort?"
„Zeker, wü dachten, dat het uw hond was",
was het antwoord. „Hij kwam tegelijk met u
binnen, niet waar?"
„Ik heb dat afzichtelijke beest nooit eer
gezien," zeide De Pense. „Ik meende, dat het
de hond van het huis was."
Het dier toonde zich gedurende diï gesprek
niet op zijn gemak en werd even later tame
lijk hardhandig op straat gezet. Maar eenmaal
bulten schudde hij zich eens flink en liep
tevreden knipoogend weg, alsof hij zeggen
wilde: „Ga jullie gerust je gang, goed dat het
niet vóór 't eten gebeurd is."
Jonkheer De Parlevink stemde vóór De
Pense. „Doch," zeide hij, „ik zou het niet
gedaan hebben, als die hond werkelijk van hem
geweest was."
Meneer Jansen beloofde dat hij wat
boterhammen zou klaar maken en del
kindeken gingen ondertusschen nog wat
aan dek. Het was prachtig weer. Rond
om strekte zich de eindelooze zee uit en
tegen den horizon ontdekten ze een rook
wolkje van een passeerend schip. Wiet en
Piet stonden langen tijd naar het prach
tige schouwspel te kijken.
Plotseling herinnerde Piet zich dat zij
ergen honger hadden en met Wietje deed hij,
wie het eerst in de eetkamer was. Hijgend
en blazend van het harde loöpen kwamen
ze aangehold, terwijl Jansen juist beaig
was een stapeltje boterhammen te smeren.
„Is me dat binnenkomen, zei Jansen.
„Jullie lijkt wel een troep kanibalen." „We
deden wie het eerst hier zou zijn" zei
Piet. „Nu gaan jullie maar gauw zitten,
zei Jansen. Dat deden de kinderen, en ze
lieten zich de heerlijke boterhammen fijn
smaken.
Onlangs wezen wij op den strijd, die in
biologische kringen reeds lang wordt ge
voerd tusschen mechanisme en neovita-
lisme. De eerste opvatting ziet in een levend
wezen niet meer dan een fijn geconstrueerde
machine, de tweede neemt aan dat er een on
overbrugbare kloof tusschen doode stol en
levende planten of dieren bestaat. Al heeft het
mechanisme veel aan invloed verloren, toch uit
het zich nog in vele gangbare opvattingen icr
biologische wetenschap. Gedeeltelijk is dit een
gevolg van het feit dat men allerlei levenspro
cessen bij voorkeur onderzoekt met schei- en
natuurkundige methoden. Wel verkrijgt ten
aldus waardevolle gegevens, maar het gevaar
bestaat ook dat men het leven gaat gelijkstellen
met de schei- en natuurkundige processen, die
men in het organisme heeft waargenomen.
Om een voorbeeld te noemen; gesteld dat in
de toekomst de meetmethoden zoo verfijnd wor
den, dat men bij alle processen die in onze
hersenen plaats vinden, bepaalde electrische
stroomen kan aantoonen en deze weer in ver
band kan brengen met bepaalde scheikundige
omzettingen in de hersencellen. Dit zou zeker
een schitterend resultaat zijn en allicht zou een
of andere geleerde opstaan, die beweerde, dat
de hersenwerking nu was verklaard. Toch zou
dit veel te ver gaan, want de verklaring der
hersenwerking als die van een uiterst fijnbe
snaard orgaan van het levende, bezielde geheel
zou dan nog in het geheel niet gegeven zijn.
Elk onderzoek van het leven met mechanisciie
methoden reikt juist zoover als de draagwijdte
van de gevolgde methode bedraagt!
Dit blijkt ook duidelijk bij dat interessante
onderdeel der biologie, dat zich bezighoudt met
de samenwerking van spieren en zenuwen. Men
heeft op dit gebied langen tijd vooral de .oo-
genaamde reflexen onderzocht, d.w.z. onwille
keurige spierbewegingen, welke volgen op be
paalde prikkels, die de zintuigen waarnemen.
Daarbij is vaak gewezen op het machineach
tige verloop der reflexen; de oogleden sluiten
zich steeds als een voorwerp dicht tot de oogen
nadert; het onderbeen springt omhoog telkens
als men klopt op een pees onder de knieschijf.
Een enkele geïsoleerde reflex heeft inderdaad
iets mechanisch, en veronderstelt de samentrek
king van zintuigen, spieren en zenuwen langs
vaste banen. Men ziet daarbij steeds een be
paalde „schakeling" optreden, waardoor deze
bepaalde prikkel juist steeds dit bepaalde ef
fect voortbrengt. En verder gaande heeft men
ingewikkelde bewegingen, zooals het loopen, wil
len verklaren door een even mechanische sa
menwerking van afzonderlijke reflexen, die -Ue
volgens vaste schemata werden gekoppeld.
Al deze proeven en beschouwingen hadden
groote waarde, maar zij bezagen de verschijnse
len te eenvoudig. Samenwerking tusschen spie
ren en zenuwen vindt wel plaats volgens be
paalde wetten, maar vertoont daarnaast die
soepelheid en dat aanpassingsvermogen, welke
kenmerkend zijn voor alle echte levensproces
sen. Hersenen en ruggemerg zijn geen star-
mechanisch werkende schakelborden, maar le
vende organen, die steeds reageeren op doel
matig gevarieerde wijze.
Door verschillende proeven kan dit worden
aangetoond. Als een hond een der pooten heeft
verloren of niet meer kan gebruiken, werker-
de drie overblijvende pooten zoo samen, dat
het dier toch kan loopen; mist het dier beide
voorpooten, dan springt het als een kangoeroe
op de achterpooten; ontbreken de achterpoot*, ii,
dan loopt het op de voorpooten; als het dier
nog slechts één voorpoot en één achterpoot
heeft loopt het toch nog weg. Opmerkelijk is
d-.o de veranderde loopbewegi dadelijk op
treedt; ze behoeft dus niet te worden aange
leerd, maar wordt direct op de juiste wijze in
practijk gebracht.
Als men deze bewegingen nader bestudeert,
blijkt het, dat telkens andere reflexcombinaties
optreden, welke het dier in staat stellen, on
danks het gemis van een of twee pooten toch
te loopen. Het zenuwstelsel, dat deze bewegingen
regelt, blijkt dus een groot aanpassingsvermo
gen te bezitten, waardoor het zich kan richten
naar de eischen van het oogenblik. Men ziet
hieruit duidelijk, dat een „machinale" reflex
theorie hier te kort schiet.
Iets dergelijks neemt men ook waar bij een
insect, waarbij twee der zes pooten worden ver
wijderd. Men kan dit doen op verschillende
manieren en toch werken steeds de overgebleven
pooten op harmonische wijze samen. Typisch
voor het loopen van een insect is dus niet
zoozeer een bepaalde opeenvolging van reflexen,
als wel een bepaald bewegingstype, dat zich
op verschillende wijzen kan uiten, al naar de
eischen van het oogenblik.
Uit deze voorbeelden blijkt reeds duidelijk, wat
de Duitsche physioloog Bethe heeft genoemd de
„plasticiteit" van het zenuwstelsel, dat zich
doelmatig kan aanpassen aan allerlei wisselende
omstandigheden. Deze eigenschap der zenuwen
blijkt nog duidelijker uit andere proeven, waar
bij men de eene zenuw de taak van een andere
heeft laten vervullen.
Men gaat daarbij uit van het verschijnsel, dat
een doorgesneden zenuw meestal weer opnieuw
gaat groeien en zich zoo kan herstellen. Hier
van werd het eerst gebruik gemaakt door doc
toren, die een verlamming der gezichtsspieren
wilden genezen, welke was ontstaan als gevolg
van een zenuwverlamming. Men snijdt dan de
verlamde zenuw los en verbindt de spieren nu
met een andere, gezonde zenuw. Vaak worden
dan de gezichtsspieren weer beweeglijk, hoewel
de zenuw, waarmee ze nu zijn verbonden, oor
spronkelijk een geheel andere taak vervulde.
Zoo heeft men langs operatieven weg allerlei
zenuwvergroeiingen kunnen doen optreden,
waarbij dan de plaats der oorspronkelijke zenuw
door een andere werd ingenomen, en in vele
gevallen past de aangehechte zenuw zich aan
haar nieuwe functie uitstekend aan.
Uit deze proeven blijkt opnieuw, dat het ze
nuwstelsel zich niet gedraagt als een star-
mechanisch werkend schakelsysteem, maar als
een levend orgaan met ruime mogelijkheid van
aanpassing. Elke verandering in de omgeving
of in het dier zelf heeft zijn terugslag op het
zenuwstelsel, dat op dezen prikkel reageert met
een werking, die harmonisch en doelmatig past
bij de levensbehoeften van het geheele dier.
Uit de beschreven proeven blijkt dus eens te
meer de onverbrekelijke eenheid van het or
ganisme.
M. B.
Een advertentie behoeft geen „kapitalen" t«
kosten. Plaats maar eens een Omroeper! Rubri
ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han-
delstarW
if p A DAMMÊ'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "C* bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 750.-doodlliiken^ afloop F 250.-
I .B ,K A Blij I w li ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT f U v# verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen J. l/w» U
bij verlies van een hand
een voet of een oog
51.
Doch bij nadere overweging was ze van
ineening, aan die ideeën geen uiting te geven.
„Neen, beter van niet," dacht ze, naar het
blonde cherubijnkopje van het ongekunsteld
meisje starend, dat Paul Dampier's naam droeg
en zijn glinsterenden gouden trouwring aan
den vinger. (We mogen hier wel even aan
stippen, dat deze ring meermalen in het zeep
bakje van de badkamer lag of aan een kap-
Ktokje in de vleugel-afdeeling, naast haar gele
trui hing, eensdeels omdat de ring, zooals zij
het uitdrukte „mijlen te groot was voor haar
dunne vingertjes," anderzijds, omdat ze hem
niet wilde besmeuren met de kleverige lijm,
die zij hanteerde.)
De dame hield zich dus wijselijk stil en haar
thee drinkend uit een groven, dikken werk
manskoffiekop, vroeg ze Gwenna, of ze mis
schien, zonder onbescheiden te zijn, iets nieuws
kon mededeelen uit den brief, dien ze dien
echtend van Paul had ontvangen. Die vurig
verlangde en gretig vers'onder, brieven van
haar jongen vliegenier kwamen eerst vrij ge
regeld, soms twee per dag, ofschoon dikwijls
In telegramstijl, en even geregeld kuste Gwenna
hie briefjes, leerde ze van buiten en legde ze
's nachts onder haar hoofdkussen.
Toen volgden er dagen en soms zelfs weken,
zonder eenig bericht van hem en gedurende
dien tijd scheen ze niet vrij te kunnen ademen
van angstig gespannen verwachting. En toch,
hoe vreemd het moge klinken, was zij niet
overbeangst voor zijn levensbehoud.
Ze had eens rustig geglimlacht, toen een
oude werkman haar vriendelijk, maar tactloos
gezegd had; „Och juffrouw Williams ik moest
u eigenlijk mevrouw noemen ik voel erg
veel medelijden met u. U is hier aan het werk
evenals vroeger, toen u nog ongetrouwd was.
Wie weet, waar uw man is en misschien ziet
u hem nooit weer!"
„In dat geval zou ik het reeds weten," had
het meisje kalm geantwoord. „Ik zou het ge
voelen, en zoolang ik het niet gevoel, Harris,
weet ik, dat hij terug zal komen, maar wan
neer, ja, dat weet ik niet!"
Dat was de eenige onrust: wanneer? O, wan
neer zou ze hem in levenden lijve terug zien, in
plaats van zich tevreden te stellen met zijn
woorden óp levenloos papier?
Paul's brieven waren meestal vluchtige
krabbeltjes. Somtijds „Alles gaat goed," meer
niet. Een andermaal: een liefkoozend woordje
en zijn eigen-naam op een velletje papier, uit
zijn notitieboekje gescheurd en niet vrij van
tabaksrook
De brief van dien ochtend was betrekkelijk
lang.
„Hij was pas vier dagen terug gedateerd en
in Frankrijk gestempeld," zei de jonge
mevrouw Dampier, die dicht bij het raam zat.
dat uitzicht gaf op het vlakke Berkshire land
schap, waar duizenden witte tentjes waren op
geslagen voor de soldaten, die nog getraind
moesten worden.
„Hij schrijft:
„Verleden week had ik een drukken dag. Een
gevecht met twee Taubes in de lucht. Mijn
machine werd op vier plaatsen geraakt. In den
namiddag op verkenning uit. Beneden mij zag
ik een trein, ontzettend lang en voortkruipend
als een slang. Ze werd getrokken door twee
locomotieven. Aldus gerapporteerd. Wat denk
je! Ze wilden me niet gelooven. Er kon geen
trein loopen op de aangegeven plaats, omdat
de spoorweglijnen vernield waren. Gelukkig
getroostte men zich de moeite, om een kijkje te
gaan nemen. Later werd mij meegedeeld, dat
mijn rapport van de hoogste waarde was
„Prachtig," onderbrak Gwenna met stralende
oogen haar lezing.
„En het is nu uitgelekt, dat de trein, dien ik
zag, een munitietrein was. Later in den mid
dag liet ik eenige bommen vallen op een groep
fabrieken (waar, mag ik natuurlijk niet zeggen)
en ik weet, dat er tenminste één doel trof.
Later zal ik wel bijzonderheden vernemen."
Dan vervolgt hij:
„Je drie brieven en het nummer van Punch
ontving ik 's avonds. Hartelijk dan*. Je blijft
me toch schrijven, zoo vaak je er tijd voor
hebt, lieveling? Het witte vleugeltje is veilig
in mijn jaszak. Veel groeten aan mevrouw
Crewe en je oom en Leslie. Ik heb van Hugo
gehoord, dat hij in actieven dienst gaat treden.
Het zal hem zeker veel goed doen."
Dan eindigt het met: las Gwenna, terwijl er
kuiltjes in haar wangen kwamen:
„Steeds je eigen jongen".
„En er is nog een postscriptum aan toege
voegd."
„Zou het niet een buitenkansje zijn, als lk
mocht overkomen, om de F.D.Q. te halen? De
censor zal wel denken: Wie is dat? Zeker een
vriend hem!
PAUL."
„Ik dank u zeer, mevrouw Dampier," zei de
vliegtuigdame, zich energiek oprichtend, om
naar de fabriek te gaan en het werk te her
vatten.
„Wilt u hem mijn hartelijke groeten over
brengen, als u schrijft? Ook moet u Leslie eens
vragen en inviteeren, om ons op een Zater
dagmiddag te komen bezoeken. Ze waren
nu door de opening in de haag op den stoffigen
weg gekomen, die naar den ingang van de
fabriek leidde, toen ze er bij voegde: „We neb
ben het aldoor te druk gehad, om te kunnen
denken aan ontspanning en bezoeken!"
Sinds Gwenna op de fabriek was terugge
keerd, had zij noch haar werkgeefster eenigen
vrijen middag gehad. Dat heilig, onschendbaar
recht van den Engelschen werker, die vrije
Zaterdagmiddag, bestond niet meer aan de
vliegtuigenfabriek. Juist als op een gewonen
dag, floot de signaalfluit 's middags na scnaft-
tijd. En juist als op eiken anderen dag van de
week, kwamen mevrouw Crewe's arbeiders
(allen bekwame werkers) op hun fietsen aan
snellen uit de naburige stad, waar zij in haast
hun middagmaal verorberd hadden en begaven
zich regelrecht naar de verschillende afdee-
lingen, waar zij werkzaam waren.
Dan begon het geraas en gezoem opnieuw.
En wederom waren de lenige, rappe, met olie
bedekte, zwarte handen bezig met hun vlugge,
behendige manipulaties en de arbeid werd
voortgezet tot laat in den nacht, meermalen
totdat van het omliggend trainingskamp met
de duizenden witte tenten de signaalhoorn
schetterde: Lichten uit!
HOOFDSTUK X
LESLIE OP HAAR PRAATSTOEL
Nu gebeurde het, dat Leslie niet verkoos te
wachten op een invitatie, maar ongevraagd en
onverwacht den volgenden Zaterdagmiddag op
de fabriek verscheen.
Een stoel werd haar aangeboden in dat ruime,
eigenaardig riekende vertrek, waar mevrouw
Crewe en Gwenna weer bezig waren met haar
werk aan de vleugels. Ook werd haar mee
gedeeld, dat ze er niet op rekenen moest, dat
een der beide werksters haar arbeid zou onder
breken of haar zelfs aankijken: zij moest maar
vertellen, wat er in Londen zoo al gebeurde,
indien er iets nieuws was.
„Iets nieuws? Maar alles is nieuw daar!"
antwoordde Leslie luchtig en vroolijk. Ze droeg
dezelfde mauve linnen japon en den hoed met
breede randen, die zij als bruidsmeisje bij
Gwenna's huwelijk had gedragen. Ze zag er
nog goed uit. dacht Gwenna, die tersluiks naar
haar vriendin keek; ze zag er ook gelukkiger
uit, dan ze er uit gezien had, sinds het begin
van dien gedenkwaardigen zomer.
Leslie begon te praten over de veelvuldige
veranderingen, die er te Londen hadden plaats
gegrepen. Deze zijn nu een oude geschiedenis
geworden, maar op dien tijd (September 1914)
klonken ze vreemd in de ooren van niet-
Londenaars.
Ze vertelde van de donkere straten, waar geen
lichten geduld werden en de heldere, opzettelijk
verkeerd geplaatste lampen in het Park! Van
de plakkaten, die in groote letters om recru-
ten schreeuwden; van het resultaat dier op
roepingen, van de eerst aangekomen vluchte
lingen. Leslie's oude dame had gastvrijheid ver
leend aan twee dames, moeder en dochter, uit
Brussel en het was Leslie's nieuwe taak, haar
Engelsch te leeren. Ook beschreef ze het ver
trek van verschillende regimenten....
„Mijnheer Grant is ook in dienst getreden,"
wierp Gwenna er tusschen, vlijtig doorwerkend.
„Je weet wel, Leslie, die ingenieur, die op ons
kantoor in Westminster zoo dikwijls met Mabel
Butcher kwam praten en altijd eindigde met:
Plicht roept me, ik moet gaan". Ik ben er
zeker van, dat hij diezelfde woorden sprak,
toen hij naar het aanwervingsbureau ging. om
zich op te geven. Hij behoort tot de koninklijke
genietroepen. En die loopjongen, die zulk een
afschuwelijk accent had, is met hem meege
gaan en is bij de halberdiers ingelijfd; als
kwartier heeft hij met zes andere makkers een
garage."
IWordt vervolgd).