Naar het dak van de aarde <Kdm&aal mn den dag Met twee kameraadjes op avontnremreis GEEN SPRAKE VAN! J&VUiS - VA OOK DAT NOG... VRIJDAG 28 JUNI 1935 BESTIJGING VAN DEN MOUNT EVEREST Slechts de eer drijft de expeditie de enorme moeilijkheden en ontberingen tegemoet Van geen nut voor de wetenschap Ziektebestrijdings- prohlemen Veranderlijkheid van bacteriën ProfRobert Koch De katoenworm richt schade aan Muzikaal genie Engelsche dame gearresteerd De ongenoode gast j De eenheid in het organisme „Plastische zenuwen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR BERTHA RUCK Een bericht uit Darjeeling meldt, dat de vierde expeditie, welke zal trachten den Mount Everest te bestijgen, Darjeeling heeft verlaten, enorme moeilijkheden en ont beringen tegemoet. Voor de vierde maal zullen enkele blanken en tientallen inboorlingen kam pen tegen koude, sneeuwstormen en gebrek aan adem; zullen zij worstelen over gletschers en scherpe rotsen naar het eenige doel: het dak der aarde, den circa 8900 meter hoogen top van den Mount Everest, den hoogsten berg der we reld. En waarom zuilen deze mannen al dit lijden doorstaan? Is de wetenschap met het be stijgen van den top zoo bijzonder gebaat? Op deze laatste vraag mag men, nu reeds driemaal onderzoekers bij den top zijn geweest, wel ont kennend antwoorden. Slechts de eer drijft de menschen in deze ontberingen, want de men- schen willen alles overwiiinen, zelfs den Mount Everest, waarvan de top slechts een kale en gladde klomp steen is, waaraan de puntige houweelen slechts moeilijk een steunpunt vin den en welke door de hijgende, naar adem snak kende en verkleumde menschen slechts met enorme inspanning voetje voor voetje kan wor- déh beklommen. En ondanks deze ontberingen en het levens gevaar zullen er menschen zijn, die zich ge drongen voelen te gaan. Reeds hebben stout moedige vliegers den heiligen berg ten deeie ontsluierd en hebben motoren geronkt boven den hoogsten top. Maar deze top is nog nimmer door een menschenvoet betreden en insiders betwijfelen, of dit wel ooit zal geschieden. Het Hymalayagebergte, de hooge Zuidelijke randstreek van Centraal Azië, scheidt Tibet van de Noordelijke vlakten van Indië. Van het dooi- brekingsdal van den Indus reikt het tot het dal van deü Tsangko-Brahampoetra; volgens dezen afstand berekend, is het gebergte niet minder dan 2400 K.M. lang. Men spreekt van een Oos telijken, een centralen en een Noord-Oostelijken Hymalaya. De hoogste top van den Hymalaya wordt in de zóne van Baltistan bereikt, waar het ge bergte 8700 meter boven den grond uitsteekt. Evenwel staat deze berg niet alleen, doch in dit enorme hooggebergte zijn alle bijna geheel onder sneeuw en ijs bedolven ketens verbazing wekkend. Ze hebben tal van pieken ter hoogte van 7 8000 meter. Het Hymalayagebergte wordt door de dalen der bronrivieren van den Ganges gescheiden en in het Noorden wordt het door het lengtedal van den Boven-Sadledje in het land Hoendes afgesneden. Daar is de langste gletscher 19 K.M. met een piek van ongeveer 3450 meter. De Oos telijke Hymalaya, die onder Britsch beheer staat, is tot op heden het minst nauwkeurig onderzocht, terwijl het overige deel van 't ge bergte tot de half-afhankelijke en onafhanke lijke landen Tibet, Bhutan en Nepal behoort. Vooral de streek Nepal onderscheidt zich door de bijzonder interessante flora en fauna en is daarom voor de wetenschap van betekenis. Aan de Zuidzijde tot een hoogte van ongeveer 1200 meter, is de streek speciaal Indisch en wordt in de woeste gedeelten door olifanten, tijgers, apen, papegaaien en andere tropische dieren bewoond. In de zijde, grenzend aan Tibet, treft men nog veel wilde ossen, steenbokken en wiiae schapen aan. Op geologisch, geophysicalisch en geomorphologisch gebied heeft het Hymalaya gebergte aan de onderzoekers veel geleerd. Reeds in 1840 stelde de Britsche astronoom en geophysicus Praat vast, dat de enorme sneeuw- en ijsmassa van het gebergte van den Hymalaya niet overeenstemt met een even groot surplus aan massa, welke conclusie tot de voorstelling van het „compensatiedenkbeeld" der gebergten heeft geleid. Meermalen reeds hebben expedities het waagstuk naar den top van het gebergte probeeren te ondernemen. Darjeeling is een district in het Noorden van de provincie Bengalen in Engelsch-Indië en heeft een oppervlakte van 300 vierkante K.M., waarop ruim 250.000 menschen wonen. In het Noorden van het land loopen de lage voor ketens van den Hymalaya en daar is de hoofd stad van het district, welke denzelfden naam Darjeeling draagt, gelegen. De hoofdstad is door middel van een spoorlijn met Calcutta verbonden. Darjeeling zelf ligt op een hoogte van 2200 meter en telt 22.000 in woners. Het is een aangenaam en druk bezocht zomerverblijf, zoodat het dan ook de zomer residentie van den gouverneur van Bengalen is, wanneer het in de laagvlakte heet is en de ma lariamuggen de aanzienlijken verdrijven. Ook komen te Darjeeling verschillende berg passen samen en vandaar, dat de plaats het uit gangspunt is der handelswegen naar het Noor delijk Tibet. In dit plaatsje nu werden door de laatste ex pedities de voorbereidende maatregelen getrof fen voor den grooten tocht. Hier worden de in strumenten naar toe gezonden en komen de deelnemers samen; hier werft men ook de dra gers aan, die instrumenten en voedsel naar de verschillende kampen moeten brengen, want tot op zekere hoogte kan men slechts van de berg- ezels gebruik maken, welke langs de smalle bergpaden omhoog klimmen en niet bang zijn voor hellingen van honderden meters of diepe ravijnen. Als het bergland echter geheel onbe gaanbaar wordt, moet men afscheid nemen van de dappere ezeltjes en worden de laatste over genomen door hen, die het het allerlaatste op geven; de menschen. De dragers op hun bloote voeten, torsen in strumenten over de puntige steenen omhoog, door gletscherketens en over sneeuwvelden, ech ter ook tot op zekere hoogte. Want dan durven zij niet meer verder; want de onmetelijke woes tenij en verlatenheid om hen heen, welke zij, ofschoon gewoon aan eenzame stukken berg land, nog nimmer zagen en het gebrek aan zuurstof, dat zich cp groote hoogte wegens de verdunde lucht doet gelden, deprimeeren hen en slechts een ongeluk is er noodig, om hen in pa niek op de vlucht te doen slaan. Want dat ongeluk wordt dan geweten aan den toorn der goden van den heiligen Mount Everest, die in hun rust worden gestoord en derhalve de menschen willen vernietigen. Zelfs de onverschrokkenheid der blanken baat niet meer, evenmin als de belofte van geld en men moet wachten tot er nieuwe dragers zijn aan geworven, hetgeen de geheele expeditie kan be derven. Sinds de onderzoekingen var. Robert Koch, 3en ontdekker van den tuberkelbacil, en den botanicus Ferdinand Cohn weet men, dat er in het rijk der bacteriën een zeer groot aan tal echte soorten bestaat. Men bedoelt daar mede organismen, die onderling dezelfde ei genschappen vertoonen en bij voortplanting deze eigenschappen op de navolgende genera ties onveranderd overdragen. Toen men de bacteriën alleen nog maar met behulp van het microscoop trachtte te onder scheiden, waren er vele van deze kleinste leven de wezens, die uiterlijk volkomen op elkaar ge leken. In een latere periode van de bacteriolo gie heeft men door kleurreacties en het onder zoek van de groeiwijze op verschillende voe dingsbodems vele soorten kunnen onderschei den. De grootste vooruitgang is echter te dan ken aan de z.g, immuniteitsreacties, d.w.z. aan de vorming van stoffen in het dierlijk lichaam, die op een bepaalde bacteriesoort reageerden. De specificiteit van zulke anti-stoffen is uiter mate groot. De onveranderlijkheid van de soorten scheen ook bij deze laagste organismen een vaste wet te zijn. Toch vond men al vrij spoedig, dat door uitwendige omstandigheden variaties kunnen optreden. Ook plotselinge overgangen, z.g. mu taties zijn bekend geworden. Bij de ziekte verwekkende bacteriën vond men veranderingen in virulentie, in kwaadaar digheid dus. Nu zijn de begrippen soort, varië teit, mutatie, ondersoort enz. in de bacteriologie niet even scherp af te grenzen als in de hoo- gere dierenwereld. Zoo is de paratyrfius-bacil met den echten ty- phus-bacil verwant, maar verschilt hiervan toch in verschillende opzichten. Of men hier nu van een afzonderlijke soort of wel van een con stante variëteit wil spreken is vrij willekeurig. Door Prof. Sobemheim werd onlangs nog maals er op gewezen (in Forschungen und Fort- schritte) dat het vraagstuk van de verander lijkheid der bacteriën in een nieuwe phase is gekomen door de onderzoekingen van Dresel. Deze beschreef n.l. een onschuldige bacterie, die in de vrije natuur wordt aangetroffen, maar soms de eigenschappen van den typhusbacil kan verkrijgen. Het betreft een bacil, die een gele kleurstof vormt en bacterium typhi flavum wordt genoemd. Hoewel de overgang tot een typhusbacil aanvankelijk werd bestreden en men aan proeffouten dacht, schijnt het dat meerdere onderzoekers het resultaat van Dre sel hebben bevestigd. Zelfs lieten zich bij de overgang van den gelen bacil in den typhusbacil tusschenvormen waarnemen, die een geleidelij ke verandering doen vermoeden. Ook sprongs gewijze overgangen schijnen voor te komen. Men weet nog te weinig over de dragers van de er felijke eigenschappen in de bacteriën, over even- tueele geslachtelijke differentiatie om iets te kunnen zeggen o.ver de mogelijkheid van muta ties. In ieder geval moet men bedenken, hoe snel de bacteriën zich vermenigvuldigen. In een jaar verkrijgt men uit één kiem zooveel generaties als bij den mensch in 6 700.000 jaren zouden optreden. De mogelijkheid van veranderingen is dus lang niet gèring. Indien het juist blijkt te zijn, zooals verwacht wordt, dat inderdaad bacteriën in sterke mate van aard kunnen veranderen, dan kan dit voor de kennis der ziekteverbreiding en de bestrij- dingsmethoden er van, wellicht van groot be lang zijn. De katoenworm richt dit jaar in Beneden- Egypte zooveel schade aan, dat de minister van Landbouw heeft verklaard, dat het een natio nale plicht is, dit kwaad te bestrijden. Hij heeft een beroep gedaan op alle inwoners om zooveel mogelijk mede te werken om de wormen van de aangetaste planten te verwij deren en er bij de boeren op aangedrongen zich aaneen te sluiten om hun oogst te redden. Voor inlevering van een hoeveelheid van de cocons dezer wormen wordt een premie in uit zicht gesteld. Behalve de katoen, hebben ook de groenten en fruit zeer te lijden. iiiiiiiililiiu llllllllllllie Op het oogenblik worden er in de Sovjet-Unie 460.000 vrouwen en meisjes in den krijgsdienst opgeleid. (Persbericht) Er was een tijd, nu reeds voorbij, van mannelijke kracht. De man: hij was het middelpunt Van eer en moed en macht. Een tand-behaarde vrouw bracht toen Den suffragetten-tijd, De aanval op den man begon: Hij werd zijn almacht kwijt. Nu steekt de vrouw ons naar de kroon Op allerlei gebied: Ze zwemt, ze vliegt, ze stratosfeert, De man zinkt in het niet. Ze voetbalt, wedrent, roeit en zeilt, Ze doet aan alle sport. Ze geeft ons mannen een gevoel Van smadelijk tekort. We raken op den achtergrond, Nog slechts een jaar of twee Dan heet het: och, het mannendom Doet zoo al aardig mee Het, hoogtepunt is wel bereikt In bovenstaand bericht: De vrouw marcheert, de vrouw geeft vuur, De vrouw doet krijgsdienst-plicht Daar stappen ze: de bataljons Gevormd thans door de vrouw Eén enkele muis, één griezel-spin Enboem: ze vallen flauw! (Nadruk verboden) H- P. mIIIIIIIIIIIII11111111II111111 li II1111111111111fl 111IIII1111111111111II111II11111IIII11 it Een zestienjarige Amerikaansche jongen, Eric Civen, heeft te Juan les Pins groot succes geoogst met een compositie, getiteld „Liberty March", die is opgedragen aan president Roo sevelt. De knaap, een leerling van het Healgymna- sium te Innsbrueck, heeft reeds groote popula riteit verworven met het componeeren van ver scheidene dansnummers, die reeds door den Weenschen radio-omroep ten gehoore zijn ge bracht en door tal van jazzbands in het bui tenland worden gespeeld. Op 16 Juni j.l. werd te Barcelona een 54- jarige Engelsche dame, miss Court, die als ar tiste en leerares in de Engelsche taal te Barce lona gevestigd is, gearresteerd op aanwijzing van een burger, die deel uitmaakt van een or ganisatie welke vrijwillige politiediensten ver richt en bij verschillende gelegenheden als po- litiehulptroep optreedt. De dame was bij een Engelsch toeristenschip, waar zij schilderijen had verkocht, in gesprek met twee Engelsche zeelieden, wien zij adviseerde niet in Spanje te blijven, omdat 't land slecht geregeerd werden er binnenkort een nieuwe revolutie kon worden verwacht. De Spanjaard had een deel van dit gesprek opgevangen eh liet de dame arres teeren. Sedertdien zit zij in voorarrest en dezer dagen zal zij voor een buitengewone rechtbank terecht staan wegens beleediging der regeering. Zij geeft toe critiek op de Spaansche regeering te hebben geoefend, doch ontkent de haar ten laste gelegde woorden te hebben gebruikt. De bekende letterkundige en dichter Mr. George de Pense, was eens bezig stem men te verwerven voor zijn verkiezing tot lid van den Koninklijken Kunstkring. De leden van dit waardige college worden geko zen door hen die reeds lid zijn en het gebruik brengt mede dat een aspirant rondgaat bij de leden en hun stem verzoekt. De Pense was van het eene academie-lid naar het andere gegaan en was op weg, te voet, naar het huis van Jonkheer de Parlevink, even buiten de stad, wiens stem hi) ook hoopte te winnen. Toen bij bijna ter bestemder plaatse was, be gon een groote hond hem te volgen en sloop dicht achter hem aan. De Pense, verdiept in gedachten, bemerkte niet, dat misschien de afzichtelijkste hond uit de stad hem op de hielen liep. Toen de dichter aan het huis van Jonkheer de Parlevink aanschelde, wachtte de hond zijn kans af en slipte, toen de deur geopend werd, het huis binnen. De Jonkheer en zijn familie waren vurige bewonderaars van de Pense en begroetten hem hartelijk, hoewel zij wel een weinig schuins keken naar den afzichtelijken, gelen hond, die zijn lange pooten behaaglijk uitstrekte op een fraai kleedje, dat de dochter des huizes ver vaardigd had voor haar grootmoeder. „Zeldzame smaak voor honden," dacht de Jonkheer, „maar, enfin een groot dichter kan men iets vergeven." „Vreemd," zeide de Pense tot zich zelf, „dat zulk een deftige familie er zulk een beest op na houdt." Toen den dichter verzocht was, te blijven eten en de hond de familie en haar gast naar de eetzaal gevolgd was, vroeg de heer des huizes zich in ernst af, of zoo iets zelfs aan een dichter te vergeven was. De hond toch rende om de tafel, joeg de waardige groot moeder doodelijken schrik aan en gedroeg zich als een echten uitgehongerde straathond, wat hij inderdaad ook was. De gastvrouw maakte uit achting voor haar gast «en groot bord met eten voor den hond gereed. Het dier verslond het in den tijd van een oogenblik en begon opnieuw om de tafel te rennen. Hij blafte vreeselijk, als een der aanzittenden niet genegen was, hem een stuk vleesch te geven, dat hij op een schotel of bord zag liggen. De hond verhinderde door het lawaai dat hij maakte, elk gesprek en elk tafelgenot. De gast heer zag zijn gast verwonderd aan en deze weder- keerig hem. Toen het gezel schap van tafel opstond, liep de hond tegen een bediende aan, die daardoor het groot ste gedeelte van een zeldzaam en kost baar Chineesch servies, een erfstuk in de fami lie, op den grond liet vallen. De dames begon nen te schreien en raapten de waardelooze stukken van het servies bijeen. Iets in den blik van den gastheer deed plot seling een vreeselijk vermoeden in den dichter opkomen. Hij liep op den jonkheer toe. „Zou 't mogelijk kunnen zijn, mijnheer", riep hij uit, „dat u denkt, dat die hond mij toebe hoort?" „Zeker, wü dachten, dat het uw hond was", was het antwoord. „Hij kwam tegelijk met u binnen, niet waar?" „Ik heb dat afzichtelijke beest nooit eer gezien," zeide De Pense. „Ik meende, dat het de hond van het huis was." Het dier toonde zich gedurende diï gesprek niet op zijn gemak en werd even later tame lijk hardhandig op straat gezet. Maar eenmaal bulten schudde hij zich eens flink en liep tevreden knipoogend weg, alsof hij zeggen wilde: „Ga jullie gerust je gang, goed dat het niet vóór 't eten gebeurd is." Jonkheer De Parlevink stemde vóór De Pense. „Doch," zeide hij, „ik zou het niet gedaan hebben, als die hond werkelijk van hem geweest was." Meneer Jansen beloofde dat hij wat boterhammen zou klaar maken en del kindeken gingen ondertusschen nog wat aan dek. Het was prachtig weer. Rond om strekte zich de eindelooze zee uit en tegen den horizon ontdekten ze een rook wolkje van een passeerend schip. Wiet en Piet stonden langen tijd naar het prach tige schouwspel te kijken. Plotseling herinnerde Piet zich dat zij ergen honger hadden en met Wietje deed hij, wie het eerst in de eetkamer was. Hijgend en blazend van het harde loöpen kwamen ze aangehold, terwijl Jansen juist beaig was een stapeltje boterhammen te smeren. „Is me dat binnenkomen, zei Jansen. „Jullie lijkt wel een troep kanibalen." „We deden wie het eerst hier zou zijn" zei Piet. „Nu gaan jullie maar gauw zitten, zei Jansen. Dat deden de kinderen, en ze lieten zich de heerlijke boterhammen fijn smaken. Onlangs wezen wij op den strijd, die in biologische kringen reeds lang wordt ge voerd tusschen mechanisme en neovita- lisme. De eerste opvatting ziet in een levend wezen niet meer dan een fijn geconstrueerde machine, de tweede neemt aan dat er een on overbrugbare kloof tusschen doode stol en levende planten of dieren bestaat. Al heeft het mechanisme veel aan invloed verloren, toch uit het zich nog in vele gangbare opvattingen icr biologische wetenschap. Gedeeltelijk is dit een gevolg van het feit dat men allerlei levenspro cessen bij voorkeur onderzoekt met schei- en natuurkundige methoden. Wel verkrijgt ten aldus waardevolle gegevens, maar het gevaar bestaat ook dat men het leven gaat gelijkstellen met de schei- en natuurkundige processen, die men in het organisme heeft waargenomen. Om een voorbeeld te noemen; gesteld dat in de toekomst de meetmethoden zoo verfijnd wor den, dat men bij alle processen die in onze hersenen plaats vinden, bepaalde electrische stroomen kan aantoonen en deze weer in ver band kan brengen met bepaalde scheikundige omzettingen in de hersencellen. Dit zou zeker een schitterend resultaat zijn en allicht zou een of andere geleerde opstaan, die beweerde, dat de hersenwerking nu was verklaard. Toch zou dit veel te ver gaan, want de verklaring der hersenwerking als die van een uiterst fijnbe snaard orgaan van het levende, bezielde geheel zou dan nog in het geheel niet gegeven zijn. Elk onderzoek van het leven met mechanisciie methoden reikt juist zoover als de draagwijdte van de gevolgde methode bedraagt! Dit blijkt ook duidelijk bij dat interessante onderdeel der biologie, dat zich bezighoudt met de samenwerking van spieren en zenuwen. Men heeft op dit gebied langen tijd vooral de .oo- genaamde reflexen onderzocht, d.w.z. onwille keurige spierbewegingen, welke volgen op be paalde prikkels, die de zintuigen waarnemen. Daarbij is vaak gewezen op het machineach tige verloop der reflexen; de oogleden sluiten zich steeds als een voorwerp dicht tot de oogen nadert; het onderbeen springt omhoog telkens als men klopt op een pees onder de knieschijf. Een enkele geïsoleerde reflex heeft inderdaad iets mechanisch, en veronderstelt de samentrek king van zintuigen, spieren en zenuwen langs vaste banen. Men ziet daarbij steeds een be paalde „schakeling" optreden, waardoor deze bepaalde prikkel juist steeds dit bepaalde ef fect voortbrengt. En verder gaande heeft men ingewikkelde bewegingen, zooals het loopen, wil len verklaren door een even mechanische sa menwerking van afzonderlijke reflexen, die -Ue volgens vaste schemata werden gekoppeld. Al deze proeven en beschouwingen hadden groote waarde, maar zij bezagen de verschijnse len te eenvoudig. Samenwerking tusschen spie ren en zenuwen vindt wel plaats volgens be paalde wetten, maar vertoont daarnaast die soepelheid en dat aanpassingsvermogen, welke kenmerkend zijn voor alle echte levensproces sen. Hersenen en ruggemerg zijn geen star- mechanisch werkende schakelborden, maar le vende organen, die steeds reageeren op doel matig gevarieerde wijze. Door verschillende proeven kan dit worden aangetoond. Als een hond een der pooten heeft verloren of niet meer kan gebruiken, werker- de drie overblijvende pooten zoo samen, dat het dier toch kan loopen; mist het dier beide voorpooten, dan springt het als een kangoeroe op de achterpooten; ontbreken de achterpoot*, ii, dan loopt het op de voorpooten; als het dier nog slechts één voorpoot en één achterpoot heeft loopt het toch nog weg. Opmerkelijk is d-.o de veranderde loopbewegi dadelijk op treedt; ze behoeft dus niet te worden aange leerd, maar wordt direct op de juiste wijze in practijk gebracht. Als men deze bewegingen nader bestudeert, blijkt het, dat telkens andere reflexcombinaties optreden, welke het dier in staat stellen, on danks het gemis van een of twee pooten toch te loopen. Het zenuwstelsel, dat deze bewegingen regelt, blijkt dus een groot aanpassingsvermo gen te bezitten, waardoor het zich kan richten naar de eischen van het oogenblik. Men ziet hieruit duidelijk, dat een „machinale" reflex theorie hier te kort schiet. Iets dergelijks neemt men ook waar bij een insect, waarbij twee der zes pooten worden ver wijderd. Men kan dit doen op verschillende manieren en toch werken steeds de overgebleven pooten op harmonische wijze samen. Typisch voor het loopen van een insect is dus niet zoozeer een bepaalde opeenvolging van reflexen, als wel een bepaald bewegingstype, dat zich op verschillende wijzen kan uiten, al naar de eischen van het oogenblik. Uit deze voorbeelden blijkt reeds duidelijk, wat de Duitsche physioloog Bethe heeft genoemd de „plasticiteit" van het zenuwstelsel, dat zich doelmatig kan aanpassen aan allerlei wisselende omstandigheden. Deze eigenschap der zenuwen blijkt nog duidelijker uit andere proeven, waar bij men de eene zenuw de taak van een andere heeft laten vervullen. Men gaat daarbij uit van het verschijnsel, dat een doorgesneden zenuw meestal weer opnieuw gaat groeien en zich zoo kan herstellen. Hier van werd het eerst gebruik gemaakt door doc toren, die een verlamming der gezichtsspieren wilden genezen, welke was ontstaan als gevolg van een zenuwverlamming. Men snijdt dan de verlamde zenuw los en verbindt de spieren nu met een andere, gezonde zenuw. Vaak worden dan de gezichtsspieren weer beweeglijk, hoewel de zenuw, waarmee ze nu zijn verbonden, oor spronkelijk een geheel andere taak vervulde. Zoo heeft men langs operatieven weg allerlei zenuwvergroeiingen kunnen doen optreden, waarbij dan de plaats der oorspronkelijke zenuw door een andere werd ingenomen, en in vele gevallen past de aangehechte zenuw zich aan haar nieuwe functie uitstekend aan. Uit deze proeven blijkt opnieuw, dat het ze nuwstelsel zich niet gedraagt als een star- mechanisch werkend schakelsysteem, maar als een levend orgaan met ruime mogelijkheid van aanpassing. Elke verandering in de omgeving of in het dier zelf heeft zijn terugslag op het zenuwstelsel, dat op dezen prikkel reageert met een werking, die harmonisch en doelmatig past bij de levensbehoeften van het geheele dier. Uit de beschreven proeven blijkt dus eens te meer de onverbrekelijke eenheid van het or ganisme. M. B. Een advertentie behoeft geen „kapitalen" t« kosten. Plaats maar eens een Omroeper! Rubri ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han- delstarW if p A DAMMÊ'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "C* bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p 750.-doodlliiken^ afloop F 250.- I .B ,K A Blij I w li ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT f U v# verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen J. l/w» U bij verlies van een hand een voet of een oog 51. Doch bij nadere overweging was ze van ineening, aan die ideeën geen uiting te geven. „Neen, beter van niet," dacht ze, naar het blonde cherubijnkopje van het ongekunsteld meisje starend, dat Paul Dampier's naam droeg en zijn glinsterenden gouden trouwring aan den vinger. (We mogen hier wel even aan stippen, dat deze ring meermalen in het zeep bakje van de badkamer lag of aan een kap- Ktokje in de vleugel-afdeeling, naast haar gele trui hing, eensdeels omdat de ring, zooals zij het uitdrukte „mijlen te groot was voor haar dunne vingertjes," anderzijds, omdat ze hem niet wilde besmeuren met de kleverige lijm, die zij hanteerde.) De dame hield zich dus wijselijk stil en haar thee drinkend uit een groven, dikken werk manskoffiekop, vroeg ze Gwenna, of ze mis schien, zonder onbescheiden te zijn, iets nieuws kon mededeelen uit den brief, dien ze dien echtend van Paul had ontvangen. Die vurig verlangde en gretig vers'onder, brieven van haar jongen vliegenier kwamen eerst vrij ge regeld, soms twee per dag, ofschoon dikwijls In telegramstijl, en even geregeld kuste Gwenna hie briefjes, leerde ze van buiten en legde ze 's nachts onder haar hoofdkussen. Toen volgden er dagen en soms zelfs weken, zonder eenig bericht van hem en gedurende dien tijd scheen ze niet vrij te kunnen ademen van angstig gespannen verwachting. En toch, hoe vreemd het moge klinken, was zij niet overbeangst voor zijn levensbehoud. Ze had eens rustig geglimlacht, toen een oude werkman haar vriendelijk, maar tactloos gezegd had; „Och juffrouw Williams ik moest u eigenlijk mevrouw noemen ik voel erg veel medelijden met u. U is hier aan het werk evenals vroeger, toen u nog ongetrouwd was. Wie weet, waar uw man is en misschien ziet u hem nooit weer!" „In dat geval zou ik het reeds weten," had het meisje kalm geantwoord. „Ik zou het ge voelen, en zoolang ik het niet gevoel, Harris, weet ik, dat hij terug zal komen, maar wan neer, ja, dat weet ik niet!" Dat was de eenige onrust: wanneer? O, wan neer zou ze hem in levenden lijve terug zien, in plaats van zich tevreden te stellen met zijn woorden óp levenloos papier? Paul's brieven waren meestal vluchtige krabbeltjes. Somtijds „Alles gaat goed," meer niet. Een andermaal: een liefkoozend woordje en zijn eigen-naam op een velletje papier, uit zijn notitieboekje gescheurd en niet vrij van tabaksrook De brief van dien ochtend was betrekkelijk lang. „Hij was pas vier dagen terug gedateerd en in Frankrijk gestempeld," zei de jonge mevrouw Dampier, die dicht bij het raam zat. dat uitzicht gaf op het vlakke Berkshire land schap, waar duizenden witte tentjes waren op geslagen voor de soldaten, die nog getraind moesten worden. „Hij schrijft: „Verleden week had ik een drukken dag. Een gevecht met twee Taubes in de lucht. Mijn machine werd op vier plaatsen geraakt. In den namiddag op verkenning uit. Beneden mij zag ik een trein, ontzettend lang en voortkruipend als een slang. Ze werd getrokken door twee locomotieven. Aldus gerapporteerd. Wat denk je! Ze wilden me niet gelooven. Er kon geen trein loopen op de aangegeven plaats, omdat de spoorweglijnen vernield waren. Gelukkig getroostte men zich de moeite, om een kijkje te gaan nemen. Later werd mij meegedeeld, dat mijn rapport van de hoogste waarde was „Prachtig," onderbrak Gwenna met stralende oogen haar lezing. „En het is nu uitgelekt, dat de trein, dien ik zag, een munitietrein was. Later in den mid dag liet ik eenige bommen vallen op een groep fabrieken (waar, mag ik natuurlijk niet zeggen) en ik weet, dat er tenminste één doel trof. Later zal ik wel bijzonderheden vernemen." Dan vervolgt hij: „Je drie brieven en het nummer van Punch ontving ik 's avonds. Hartelijk dan*. Je blijft me toch schrijven, zoo vaak je er tijd voor hebt, lieveling? Het witte vleugeltje is veilig in mijn jaszak. Veel groeten aan mevrouw Crewe en je oom en Leslie. Ik heb van Hugo gehoord, dat hij in actieven dienst gaat treden. Het zal hem zeker veel goed doen." Dan eindigt het met: las Gwenna, terwijl er kuiltjes in haar wangen kwamen: „Steeds je eigen jongen". „En er is nog een postscriptum aan toege voegd." „Zou het niet een buitenkansje zijn, als lk mocht overkomen, om de F.D.Q. te halen? De censor zal wel denken: Wie is dat? Zeker een vriend hem! PAUL." „Ik dank u zeer, mevrouw Dampier," zei de vliegtuigdame, zich energiek oprichtend, om naar de fabriek te gaan en het werk te her vatten. „Wilt u hem mijn hartelijke groeten over brengen, als u schrijft? Ook moet u Leslie eens vragen en inviteeren, om ons op een Zater dagmiddag te komen bezoeken. Ze waren nu door de opening in de haag op den stoffigen weg gekomen, die naar den ingang van de fabriek leidde, toen ze er bij voegde: „We neb ben het aldoor te druk gehad, om te kunnen denken aan ontspanning en bezoeken!" Sinds Gwenna op de fabriek was terugge keerd, had zij noch haar werkgeefster eenigen vrijen middag gehad. Dat heilig, onschendbaar recht van den Engelschen werker, die vrije Zaterdagmiddag, bestond niet meer aan de vliegtuigenfabriek. Juist als op een gewonen dag, floot de signaalfluit 's middags na scnaft- tijd. En juist als op eiken anderen dag van de week, kwamen mevrouw Crewe's arbeiders (allen bekwame werkers) op hun fietsen aan snellen uit de naburige stad, waar zij in haast hun middagmaal verorberd hadden en begaven zich regelrecht naar de verschillende afdee- lingen, waar zij werkzaam waren. Dan begon het geraas en gezoem opnieuw. En wederom waren de lenige, rappe, met olie bedekte, zwarte handen bezig met hun vlugge, behendige manipulaties en de arbeid werd voortgezet tot laat in den nacht, meermalen totdat van het omliggend trainingskamp met de duizenden witte tenten de signaalhoorn schetterde: Lichten uit! HOOFDSTUK X LESLIE OP HAAR PRAATSTOEL Nu gebeurde het, dat Leslie niet verkoos te wachten op een invitatie, maar ongevraagd en onverwacht den volgenden Zaterdagmiddag op de fabriek verscheen. Een stoel werd haar aangeboden in dat ruime, eigenaardig riekende vertrek, waar mevrouw Crewe en Gwenna weer bezig waren met haar werk aan de vleugels. Ook werd haar mee gedeeld, dat ze er niet op rekenen moest, dat een der beide werksters haar arbeid zou onder breken of haar zelfs aankijken: zij moest maar vertellen, wat er in Londen zoo al gebeurde, indien er iets nieuws was. „Iets nieuws? Maar alles is nieuw daar!" antwoordde Leslie luchtig en vroolijk. Ze droeg dezelfde mauve linnen japon en den hoed met breede randen, die zij als bruidsmeisje bij Gwenna's huwelijk had gedragen. Ze zag er nog goed uit. dacht Gwenna, die tersluiks naar haar vriendin keek; ze zag er ook gelukkiger uit, dan ze er uit gezien had, sinds het begin van dien gedenkwaardigen zomer. Leslie begon te praten over de veelvuldige veranderingen, die er te Londen hadden plaats gegrepen. Deze zijn nu een oude geschiedenis geworden, maar op dien tijd (September 1914) klonken ze vreemd in de ooren van niet- Londenaars. Ze vertelde van de donkere straten, waar geen lichten geduld werden en de heldere, opzettelijk verkeerd geplaatste lampen in het Park! Van de plakkaten, die in groote letters om recru- ten schreeuwden; van het resultaat dier op roepingen, van de eerst aangekomen vluchte lingen. Leslie's oude dame had gastvrijheid ver leend aan twee dames, moeder en dochter, uit Brussel en het was Leslie's nieuwe taak, haar Engelsch te leeren. Ook beschreef ze het ver trek van verschillende regimenten.... „Mijnheer Grant is ook in dienst getreden," wierp Gwenna er tusschen, vlijtig doorwerkend. „Je weet wel, Leslie, die ingenieur, die op ons kantoor in Westminster zoo dikwijls met Mabel Butcher kwam praten en altijd eindigde met: Plicht roept me, ik moet gaan". Ik ben er zeker van, dat hij diezelfde woorden sprak, toen hij naar het aanwervingsbureau ging. om zich op te geven. Hij behoort tot de koninklijke genietroepen. En die loopjongen, die zulk een afschuwelijk accent had, is met hem meege gaan en is bij de halberdiers ingelijfd; als kwartier heeft hij met zes andere makkers een garage." IWordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 13