Met twee kameraadjes op avonturenrels <KdvM&aal den da$ alle abonnë's Jcahui-V.S.e.ugeti Nieuw Gouverne mentsgebouw De smaak van de insecten Papegaaienziekte Merkwaardige observaties SAMENWERKING LANGS DEN WEG Verschijnselen en voorzorg WOENSDAG 3 JULI 1935 In de stad Maastricht Droomen van rijkdom wreed verstoord De Lepra-bacil Monstercongres Beroemde personen en hun zwakheden den coureur I derde de derde wagen.... Een achtenswaardige gierigaard „Fliegende Koelner Aantal motorschepen bij een ongeval met doodelijken afloop FOgA bij verlies van een hand mÜv*b een voet of een oog DOOR BERTHA RUCK Men schrijft ons uit Maastricht: Na een langen lijdensweg heeft de stad Maastricht dan eindelijk zijn nieuwe Gouver nementsgebouw gekregen, tevens dienende als ambtswoning van den Commissaris der Konin gin in Limburg. Het deftige oude gebouw met zijn vijftien Vensters breeden gevel aan de Bouillonstraat, was een samenvoeging van oud en nieuw en ontstond grootendeels door een overeenkomst, in 1777 aangegaan tusschen de stad en den Gouverneur, Prins van Nassau-Weilburg. Later bracht de gouverneur, baron d'Aylva, er eenige verbeteringen in aan en richtte de groote zaal in als portrettengalerij der gouver neurs, welke portretten spoorloos verdwenen Waren na den Franschen tijd. De taak van het Provinciaal Bestuur breidde *ith begrijpelijkerwijze geweldig uit en nam Voo'n vorm aan, dat reeds twintig jaar geleden het oude gebouw te klein bleek, terwijl de bo venverdiepingen bouwvallig werden. Verder leek de ambtswoning van den Com missaris der Koningin meer op een bovenhuis, c'sn op een woning, zulk een magistraat waar dig Door de samenvoeging van meerdere gebou wen had men zulk een groot aantal gangen moeten maken, dat het inwendige veel geleek °P een doolhof. Na lang schrijven en wrijven verdween dan eindelijk het oude „gouvernement" en in 1929 Werd met de eerste werken voor het nieuwe gebouw begonnen, dat officieus reeds door het Provinciaal personeel is betrokken, doch thans ip plechtige wijze in tegenwoordigheid van diverse ministers en andere autoriteiten in ge bruik is genomen. De schepper van het nieuwe gouvernements gebouw is de Rijksbouwmeester ir. G. C. Bre mer. Men verkreeg door -ankoop van eenige belendende panden een frontbreedte van 80 meter aan de Bouillonstraat, terwijl het ach ter eenige huizen doorloopt en alzoo aan de «tnculenstraat een zijfront heeft, tevens in- gang der griffie-ambtenaren. De bouwmeester liet, teneinde de eentonig heid te vermijden, en tevens een practische in deling te bekomen, enkele gevelvlakken ach teruitspringen. De ambtswoning van den Commissaris der Koningin bevindt zich naast den officieelen Jhgang met hal en trappenhuis onder een ga- lerü. Om dit gedeelte van de rest te onderecheiden Js een 45 meter hooge toren opgetrokken. Dan Hst men de groote receptie- en feestzaa, en vervolgens de kantoren der Provinciale Griffie. Pe vergaderzaal der Provinciale Statpn van L/mburg ligt in een uitspringenden achtervleu gel. Het gebouw in zijn geheel geeft een impo- santen indruk, in tegenstelling met andere rijksgebouwen in Maastricht, die vaak van af grijselijke constructie zijn. Aan de achterzijde van het nieuwe gebouw is een galerij met een hiooien tuin. Eigenaardig in den bouw is, dat deze galerij ^tot-romantisch is gehouden, terwijl de voor gevel wat koud aandoet. Voor de zuidelijke evolking had het juist beter andersom kunnen ®J», want van de mooie galerij achter het gebouw ziet het gros der Limburgsche bevol- k-'rig niets. Hoe scherp dit door de bevolking wordt aan- gevoe'd, spreekt duidelijk uit de benaming, t vhlk aan het nieuwe gouvemements- hlooster ,,gegeven' en wel »Het Protestantsche De 45 meter hooge toren had ook wel iets maaier kunnen zijn, teneinde het aspect der «ad te .verhoogen, vooral in verband met de hgging bij de machtige torens der St. Servaas- eh St. Janskerk. In de Nieuwe Eeuw is er al eens met klem Van aesthetische redenen op gewezen, hoezeer «ie toren het fraaie silhouet van het Vrijthof bederft. De moderne Hollandsche architectuur Past zich in het algemeen weinig aan bij aspect kleur van de oude, schoone Maasstad. Er aou zuiverder aesthetisch gevoel noodig zjjn, om tot een goed accoord te komen, dat heeft ook de bouw van de nieuwe Maasbrug bewezen. Het inwendige van het gebouw doet voor hamer aan en is van rijke uitvoering, zooals het trouwens ook past voor een woonplaats van den vertegenwoordiger der Koningin, en voor een verblijf van de leden van het Koninklijk Huis, als zij op bezoek komen. Ten slotte dient bij dit algemeen overzicht hog vermeld te worden, dat de Limburgsche beeldhouwer Charles Vos eenig mooie versie- vingen aan het gebouw heeft aangebracht, ter wijl jkvr. Judy Michiels v. Kessenich te Roer- blond een muurschildering heeft uitgevoerd. Droomen van rijkdom wreed verstoord ok 39 Een te Szegedin wonend arm gezin, dat eenige dagen geleden een gouden munt uit den tijd van Napoleon gevonden heeft, welke door Plaatselijke deskundigen van de Hongaarsche Nationale Bank geschat werd op 360.000 gulden, ziet zijn droomen van rijkdom wreed verstoord. Men dacht, dat indertijd slechts tien van deze munten waren geslagen, omdat aan de eene zijde van het geldstuk was gegraveerd „Republique Frangaise" en aan de andere zijde „L'Empereur Napoleon". Thans blijkt dat niet minder dan 1.482.975 van dergelijke munten in het jaar 1808 zijn ge slagen. Men heeft wel eens eerder gedacht, dat dit 20 francs-geldstuk van groote zeldzaamheid is en dat bij de vervaardiging een fout is begaan. Dit is echter niet het geval, want hoewel Na poleon in 1804 reeds keizer werd, werd het Fransche Keizerrijk pas geconstitueerd in 1809, zoodat de woorden „Republique Frangaiseen „L'Empereur Napoleon" heel |oed kunnen sa mengaan. Reuk en smaak zijn de hulpmiddelen, waarmede de dieren de scheikundige sa menstelling der stoffen kunnen onder scheiden. In den strijd om het bestaan is dit noodig voor de herkenning van het voedsel, maar bovendien bij vele soorten voor het op zoeken van de geschikte plaats om eieren te leggen en ook voor het samenkomen van de beide sexen. De gevoeligheid van het ruikzintuig der in secten is zeer groot. Mannetjesvlinders bemer ken op zeer grooten afstand de wijfjes door de aanwezigheid van een reukstof, die door de laatste verspreid wordt. Zooals Fahre reeds in zijn fraaie onderzoekingen aantoonde, kunnen sommige soorten reeds op meerdere kilometers afstand dezen geur waarnemen en zelfs ook wanneer de lucht, zooals in een stad, bezwan gerd is met een geweldige hoeveelheid diverse geuren. Een ander voorbeeld van de reuk scherpte der insecten, die aan het onvoorstel bare grenst, vindt men bij de sluipwespen, die een larve in een boomstam verborgen, van de normale oppervlakte van den stam uit ruiken, om haar dan met de lange legboor aan te prikken. Omtrent den smaak der insecten weten wij door de proefnemingen van Minnich en von Frisch, dat ook dit zintuig zeer goed ontwik keld is. De eerste onderzoeker ontdekte den smaakzin der vlinders. Het bleek dat bij aan raking van de punt van het tweede pootenpaar met een suikeroplossing de roltong uitgerold werd. Een dorstige vlinder reageert op gelijke wijze op water, maar een dier dat voldoende water gehad heeft, steekt de roltong alleen uit, als de punt van de poot met een suikeroplos sing in contact komt. Ook met vliegen kan men soortgelijke waarnemingen doen. De smaak ze telt bij de insecten dan ook niet alleen in de monddeelen, maar vele kunnen ook met hun pooten proeven. De herkenning van den aard van een stof met de voelpunt is een zeer doelmatige inrich ting voor de insecten. Op talrijke oppervlakten laten de vlinders, vliegen enz. zich neer. Blijkt het dat er iets te snoepen is, dan wordt de roltong op de slurf uitgestoken, ^>o niet, dan vliegt het dier verder op zoek naar voedsel. Op zeer ingenieuze wijze heeft Minnich zijn proeven met vliegen uitgevoerd. Kleeft men met wat parafine of was het insect met den rug aan een stokje, dan kan men het weken lang bij dagelij ksche voeding in het leven hou den. Het gelukt op deze wijze ook de gevoeligheid van de smaakcellen aan de voetpunt te be palen. Deze worden reeds door zeer verdunde suikeroplossingen geprikkeld (bijv. 1 18.000). Sommige vlinders kunnen zelfs een 0.00034 pet suikeroplossing van water onderscheiden. Ver gelijkt men dit met den menschelijken smaak, dan blijkt de menschelijke tong 1000 maal min der gevoelig voor zoet te zijn. langs den weg, ddAr gaat het om I Niet alleen om de eigen auto of iieta denken, maar ook reke ning houden met ande ren. Dan zal het ver keer vlotter worden. Dan wordt de verkeersveilig heid grooter. Helpt allen «nee: meer samenwerking Von Frisch heeft den smaakzin der bijen on derzocht, waarbij bleek dat hun monddeelen voor zout en zuur gevoeliger zijn dan de men schelijke tong. In tegenstelling daarmede staat hun gering onderscheidingsvermogen voor sui ker. Des te vreemder schijnt dit te zijn, daar de suikers juist het hoofdvoedsel der bijen zijn. Een 3 pet. oplossing van rietsuiker vermogen zij niet van water te onderscheiden. De verklaring moet volgens von Frisch hierin worden gezocht, dat de bijen met een verdunde suikeroplossing niets kunnen beginnen, omdat deze niet houdbaar is. De honing, die zij in de cellen van de raat bewaren, is dan ook een zeer geconcentreerde oplossing en de nectar, die in de bloemen wordt afgescheiden en door de bijen zoo ijverig wordt verzameld, is een vocht met een zeer hoog (meestal 40—70 pet.) suikergehalte. Vele stoffen, die voor den mensch zoet sma ken, zooals saccharine, zijn voor de bijen sma keloos. Zoo ziet men dat de zintuigen hunne ontwikkeling en hun gevoeligheid verband hou den met de levenswijze der insecten. Na onderzoekingen, welke twee jaar hebben geduurd, zijn, naar de „Matin" meldt, dr. Vau- dremer en Madame Brun erin geslaagd cultures van den lepra-bacil te kweeken. De bacil zelf werd in 1871 door den Noorschen geneesheer dr. Hansen ontdekt, doch tot nu toe was h£t nooit mogelijk gebleken den bacil te kweeken. Dr. Vaudremer heeft gebruik gemaakt van de vloeistof, die had gediend voor het kweeken van een soort waterpest, Aspergillus, om de lepra-cultures te verkrijgen. Hieruit had hij een nieuw vaccine geëxtra heerd, dat reeds met succes op menschen was toegepast. Op het oogenblik is men reeds druk bezig met het treffen van voorbereidende maatregelen voor het jaarlijksche monstercongres van de nationaal-socialisten, dat dit jaar tusschen 10 en 16 September te Neurenberg zal worden ge houden. Men verwacht, dat dit congres door honderd duizenden personen zal worden bijgewoond. Er zullen verschillende plechtigheden plaats hebben, en o.a. zal Hitier den eersten steen leg gen voor een enorme congreshal te Neurenberg. Voor eenige jaren trad de papegaaienziekte in Europa en Amerika op en werd hier van in de pers herhaaldelijk mededeeling gedaan. Het publiek werd gewaarschuwd en in gelicht. Natuurlijk is het zeer moeilijk daarbij de juiste maat te betrachten en zoo ontstond eerst "n panische schrik, die menigen onschul- digen papegaai het leven heeft gekost, later een zorgeloosheid, die niet geheel onbedenkelijk is. Voor eenige maanden heeft prof. Fortner van het Pruisische Instituut voor Infectieziekten medegedeeld, dat in 1934 in Duitschland weer een vrij groot aantal gevallen van papegaaien ziekte is voorgekomen. Ongeveer 160 gevallen kwamen, hoofdzakelijk in de groote steden, voor, waarvan ongeveer 20 met doodelijken afloop. In het begin is de ziekte moeilijk van long ontsteking, griep, zelfs van typhus te onder scheiden. Ook nu weer werden vooral oudere personen ziek, slechts hoogst zelden kinderen. Belangrijk is het feit, dat het niet juist is, dat de infectie alleen door dieren verbreid wordt, die pas uit Zuid-Amerika werden ge ïmporteerd. Dit moge vroeger juist geweest zijn, maar sinds 1930 is de import in Duitschland verboden en de infecties in het vorig jaar zijn uitgegaan van dieren (vooral parkieten), die in het land zelf werden gekweekt. Daarbij levert het bijna onmerkbare verloop van de ziekte bij de parkieten een groote moei lijkheid. Ook wanneer deze vogels ernstig ziek zijn, zijn de verschijnselen weinig karakteristiek en moeilijk te herkennen. Daardoor kan zich de infectie ge makkelijk over een heele kweekerij verbreiden. De geïnfecteerde vogels, zoo deelt prof. Fart- ner in „Forschungen und Fortschritte" mede, scheiden, ook als zij uiterlijk geheel gezond zijn, de ziektekiemen (virus) met hun uitschei dingsproducten (ontlasting en neusslijm) af en de mensch wordt besmet door de inademing van dit virus. De ziektekiemen behooren nJ. tot de kleinste, microscopisch nog juist zichtbare, bacteriën en zijn slechts 0,0002 m.m. groot. Men kan door en ting van een witte muis de aanwezigheid van de bacteriën in het speeksel van den zieken mensch of in de milt van een geïnfecteerden vogel met groote zekerheid vast stellen. Daar door is het mogelijk geweest de bestrijding der ziekteverbreiding doelmatig te voeren. Hoe dit in Duitschland geschiedt blijkt uit een voor beeld, dat door prof. Fortner uitvoerig wordt beschreven. Een ziekenhuis deelt aan den districts-arts mede, dat de patiënt N. vermoedelijk aan pape gaaienziekte lijdt en stuurt het speeksel naar het centrale laboratorium voor onderzoek. De districts-arts vindt ten huize van N. 'n tweetal jonge parkieten, die vier weken geleden door den handelaar Y zijn geleverd. Ook een kanarie en een sijsje worden door N. er op na gehou den. De dieren-arts stuurt alle vier vogels, hoe wel uiterlijk gezond, naar het laboratorium en tevens een 10-tal jonge vogels van de 60 par kieten, die de handelaar Y in voorraad heeft. In het laboratorium vindt men de bacteriën niet in het speeksel van den zieke, maar wel bij de twee parkieten en bij drie van de tien onderzochte vogels uit den winkel. Op grond hiervan worden alle vogels uit de kweekerij (ook de aanwezige kanaries enz.) gedood en de kooien en ruimten gedesinfecteerd. Men ziet uit dit voorbeeld hoe energiek de strijd tegen de papegaaienziekte wordt gevoerd. De besmetting geschiedt zeer gemakkelijk, zoodat het onderzoek in het laboratorium, het werken met de bacillen dus, met groote voor zichtigheid moet geschieden. De zalen moeten zorgvuldig vrij van stof worden gehouden, de onderzoekers dragen een aparte kleeding, gummi-handschoenen en schoenen, een doek voor mond en neus, eventueel een gasmasker. Nietegenstaande deze voorzorgsmaatregelen zijn in 1934 in de Duitsche laboratoria 5 infecties, waarbij 2 met doodelijken afloop, voorgekomen. In een wip was Piet bij den kapitein en keek met aandacht naar het scheerproces. Dat deed hij thuis ook altijd, als vader zijn baard aan het afscheren was. Daar werd op de deur geklopt en Wiet je stapte naar bin nen. Ze wenschte den kapitein en Piet goeden morgen. Piet had weer een praats van .ie welste. „Ik zou me maar eens kalm houden manne tje", zei de kapitein, „want wij krijgen zwaar weer en dan zul je Pietje eens hooren pie pen". Piet echter hield zich groot en blufte dat hij niet zeeziek zou worden. De kapitein lachte maar eens. Wietje zei niets. Ze speelden prettig dien dag, doch tegen den middag begon de lucht donker te worden en een koele bries begon op te steken, die allengs heviger werd. Groote golven kwamen opzetten en rolden met kracht tegen het schip. De kinderen zaten in de kajuit. Pietje voelde zich erg draaierig worden, doch hij wilde zich groot houden. Het was een heerlijke zomermorgen, toen George Monnier uitreed in de prachtige Mercedes van zijn vader, den bekenden coureur. Eerst ging het de stad door, langs straten en grachten, over pleinen en plantsoenen. George zat achter het stuur en reed niet bepaald met een slakkegang, tot groot vermaak van de an dere inzittenden, allen vriendjes van George: drie achterin en dan nog een naast hem. Neen! George hield van flink hard autorijden, slachtte in dat opzicht geheel zijn vader. Te eeniger tijd hoopte hij ook nog eens coureur te worden: nu was hij daar nog wat te jong voor, althans in de oogen van zijn moeder, die doods benauwd was voor haar eenigen zoon. In ieder geval had hij al een beslisten afkeer van een ezel-gangetje, zoódat, hoe meer hij de buitenwijken naderde en hoe ijler het verkeer werd, hij hoe langer hoe harder ging rijden. Zijn vriendjes vonden het best, moedigden hem zelfs voortdurend aan. Och ja.... als men jong is.... De stad hadden zij nu achter zich gelaten en met kolossale vaart vlogen ze voorwaarts. Allen genoten, lachten, schaterden, als ze weer een melkkar of een paardewagen voorbij-ijlden, tot dat zij, geen honderd meter voor zich uit, een anderen wagen in de gaten kregen, die nog har der reed dan zij! Wiant hoe George ook reed, allen zagen, dat de afstand langzaam grooter werd. De coureurszoon perste zijn lippen op elkaar; zijn coureursbloed begon te koken. Dit was hem nog maar zelden overkomen. Hij trapte bijgevolg, doelbewust, het gas pedaal nóg verder in en plotseling kwam de lange Mercedes nog harder dan hard opzetten. Langzaam werd de afstand weer kleiner. Einde lijk konden zij den voorlooper duidelijk zien, zaten er nu vlak achter. „Alle donders, wat een oude kar!" bromde Ju les, achterin. „Een vreeselijk antieke kast!" vond een an der. „Een Hispano!" merkte George op, met ken nis van zaken, „maar dan een oude!" „Ja, dat zien we allemaal!" zeiden ze weer achterin. „Dat het een oude is, hoef je ons niet te vertellen. Toch is die douairière nog flink ter been." „Akelig flink!" bromde George en staarde strak voor zich uit. 103 104 105 wees de snelheidsmeter.... nog even108 110 112.... en in razen de vaart suisde George langszij de douairière. De Mercedes liep als een kievit.... maar de Hispano liep toch nog harder, want plotseling schoot zij weer naar voren. Een bocht kwam in zicht en George moest weer achter gaan rijden. Langzaam werd de afstand grooter.... Gierend, in volle vaart, vloog George de bocht om, kwam dan weer opzetten. Angstig tuurden de inzittenden naar den snelheidsmeter.... 110 120 130en de afstand werd weer klei ner. Langzaam liep de Mercedes weer in. Nog even.... de snelheidsmeter wees 140.... en George reed weer naast de douairière. Luid snorkend ijlden beide wagens over den weg, zij aan zij, gaven elkaar geen millimeter toe. De Mercedes was nu wel weer op gelijke hoogte, maar.... voorbij was hij toch nog niet. Hoe George ook zijn best deed, hij kon de douairière met geen mogelijkheid passeeren. Daar naderde een auto van tegengestelde richting. Lord Byron liet zich onder het eten door nie mand zout aanreiken en reikte het zelf even min aan iemand over. Wanneer zout op tafel werd gemorst, sprong hij op en liet zijn maal tijd staan. Peter de Groote, Tsaar van Rusland, kon nooit worden overgehaald over een brug te gaan en hoezeer hij dezen afkeer voor brug gen ook zocht te verbergen, was hij daartoe bijna nooit in staat. Zoo vaak hij den voet op een brug zette, riep hij luidkeels van angst. Koningin Elisabeth van Engeland was reeds bang voor het woordje „dood"; wanneer een van haar kennissen of iemand aan het hof plotseling den dood had gevonden, ging zij op reis of naar haar buitengoed, om eerst terug te keeren als alle begrafenisplechtigheden ach ter den rug waren. Ook Talleyrand beefde en veranderde van gelaatskleur, wanneer hij het woord „dood" hoorde uitspreken. Zelf durfde hij nooit over het onderwerp spreken en zoo dra men dit deed in zijn nabijheid, dan liep hij weg of gaf een boos antwoord. De maarschalk van Saksen, die zooveel vij andelijke legers versloeg, kroop van angst in een, wanneer hij een zwarte kat zag. Julius Caesar kreeg bijna een toeval op het hooren van den donder en wenschte zich in een kelder of een gewelf te verbergen, om het gevreesde geluid van den donder niet aan te hooren. Dr. Johnson, de bekende Engelsche chirurg, uit de vorige eeuw, trad nooit met den linker voet een kamer binnen. Wanneer hem dit soms onverwachts overkwam, dan liep hij terug en kwam opnieuw de kamer binnen, thans zijn rechtervoet het eerst in het vertrek plaatsend Tycho Brahé, de sterrenkundige, werd bij het zien van een haas zoo bleek als een lijk en begon over het geheele lichaam te beven. „Geen bezwaar!" dacht George. „Ruimte ge noeg voor drie wagens." En blééf doorrennen met onverminderde vaart, niet van plan om weer achter te gaan rijden. De anderen hielden den adem in; volgden in gespannen de race. Ze waren wèl dapper, de kornuiten van Geor ge, maar schrokken toch even, toen ze zagen, wat ging gebeuren. Luid knallend suisden beide wa- vlak Ta™taeL j De ^OOH Vd1l kaarde snelheidsmeter om de 140.en angstig snel na- „Schiet ik juist tusschendoor!" berekende George en op het kritieke moment, toen de drie wagens op één lijn lagen, vloog hij, zijn handen krampachtig aan het stuur, zijn tanden stijf op elkaar, rakelings, rakelings langs den derden wagen.... en passeerde. Binnenin slaakten ze een zucht van verlich ting. En George werd plotseling opgeschrikt door de donderende stem van zijn vader naast zich: „Knap gedaan, aap van een jongen, maar wü je nu wel eens achter gaan rijden?" George begreep: zijn vader zat achter het stuur van de Hispano. Dadelijk minderde hij vaart.... en de His pano volgde hetzelfde voorbeeld. Beide wagens remden, stonden even later achter elkaar stil op den weg. Toen keerde de coureur zich om, kwam uit zijn wagen, zette zijn stofbril af, en keek zjjn zoon ernstig aan. „George!" zeide hij streng, „je bent een zoon naar mijn hartmaar 't is nu mooi geweest, 't moet nu uit zijn!" En met een- verzuchting liet hij erop volgen: „Dit moest je moeder eens weten!* (Nadruk verboden.) JOHN SIMSON In de stad ifheims leefde in de vorige eeuw een geestelijke, Godinot genaamd, dien men ge woonlijk voor een geldwolf en vrek uitschold, daar hij de spaarzaamheid zoo hoog dreef, dat hij zichzelf moest behelpen en iedereen afwees, die om steun kwam. Intusschen was zijn gierig heid van een bijzonderen aard, daar hij er toch een goede bedoeling mee had. Dit bleek, toen hij zijn schatten zoo vermeerderd zag, dat hij thans 100.000 francs bezat. Toen liet de geeste lijke op eigen kosten een waterleiding bouwen, welke de gansche stad van frisch water kon voorzien. Het waren vooral de arme menschen, die iederen dag het vuile slootwater voor hun spijzen moesten gebruiken, doch hieraan kwam een einde. Abbé Godinot werd opeens de wel doener der menschheid en velen kwamen bij hem om excuus vragen voor de beleedigende houding, welke zij zoo dikwijls tegenover den geestelijke hadden aangenomen. Abbé Godinot steeg in achting en zijn nagedachtenis is nog heden ten dage bij de inwoners van Rheims in eere gehouden. Na een laatsten succesvollen proefrit door de Rijksspoorwegen is de tweede Diesel electrische express-dienst in gebruik genomen, en wel tus schen Berlijn en Keulen. De „Fliegende Koelner" bestaat evenals zijn prototype, de „Vliegende Hamburger", uit twee gestroomlijnde wagons, die ruimte bieden aan 81 passagiers. De trein vertrekt des morgens te 7 uur uit Keulen en arriveert te 12.09 uur aan het station Tiergarten te Berlijn, zoodat het traject van 490 K.M. wordt afgelegd met een gemiddelde snelheid van 111 K.M. per uur ter wijl de terugreis, die duurt van 19.21 uur tot 0.18 uur zelfs wordt gereden met een iets groo- tere snelheid, nX gemiddeld 116 K.M. per uur. Thans wordt gewerkt aan de voorbereiding van Diesel-electrische diensten tusschen Berlijn en München, Berlijn en Breslau en tusschen Hamburg en Keulen. Op het oogenblik bedraagt het aantal mo torschepen in aanbouw over de geheele wereld 177, met een totale tonnage van 902.000 ton bruto inhoud, tegen 822.000 ton een jaar ge leden en 470.000 ton op 1 Juli 1933. Sedert 1 Januari van dit jaar zijn volgens „The Motor Ship" 67 groote motorschepen met een totalen bruto-inhoud van 427.000 ton vol tooid, tegen 196.000 ton in de overeenkomstige periode van het vorig jaar. Deze toeneming is in zekeren zin gegaan ten koste van het stoomschip, doch niettemin schijnt er in de scheepsbouwindustrie over het geheel genomen eenige verbetering te komen. 55. De stilte hield zóólang aan, dat GWenna verwonderd opkeek en opnieuw in den ovalen spiegel keek, die vóór haar boven de kaptafel hing. En wat ze daar zag, was niet het huiselijk figuurtje van het dienstmeisje met de be kende schort, maar iets, dat ze het muist van alles hier verwacht had. Het was, alsof ze in een droomgezicht weer in dien ovalen spiegel met goud-versierde lijst hij de famlie Smith staarde. Boven haar zag zij Weerkaatst een breede met khaki bekleede borst, een khaki mouw, een blond jongensge zicht, dat dichter het hare naderde. Terwijl ze daar stom verbaasd die beeltenis aanstaarde, blikten die blauwe, onverschrokken oogen van learus diep en vroolijk lachend in de hare en hielden haar vast, zooals een hand de hare zou omklemd hebben. „Ik ben het maar, schrik maar niet!" zei een teedere basstem bijna schuchter. „Jij!!" riep ze met verbazing, maar zonder &hgst in haar stem, ofschoon hij met gerust stellende, snelle gebaren „het kleine ding'' wilde bewaren tegen een plotselingen schok. ..Ik dacht het zoo beter, dan je met een tete- gram te verschrikkenMevrouw Crewe heeft hie aan de deur ontmoet.... en ik rende haar voorbij, de trappen op; ik hoop, dat je niet denkt, dat ik een spookbeeld benEén seconde had zij hem daarvoor gehouden. Aan stonds had ze geweten, dat haar zielsverlangen in vervulling was gegaan en hij haar Vliege nier was, terug van het front, haar echtgenoot, aan wien ze op hetzelfde oogenblik aan het schrijven was. Ze sprong op en keerde zich snel om cn wist niet, of zij zich het eerst in die forsche armen geworpen had, of dat hij haar tot zich had getrokken. Het eenige, waar het op aankwam, was, dat hij haar nu in zijn armen hield, en haar tegen zijn borst geklemd hield, alsof hij haar nooit meer los wilde laten. Toen 's morgens reveille geblazen werd in het kamp op de vlakte, scheen de zon blij op den met clematis begroeiden muur van Gwenna's bruidskamer en vergulde de herfst bladeren rondom het raamkozijn. En in de ochtendstralen schitterde een rood juweel op den rozentak: de knop was ontloken. DERDE DEEL September 1914 HOOFDSTUK I WITTEBROODSWEKEN IN OORLOGSTIJD Den morgen, die volgde op zijn terugkomst van het front, gingen Paul Dampier en zijn jonge vrouw op de huwelijksreis, die zij zoovele weken hadden moeten uitstellen. Per auto vertrokken ze van de fabriek naar Londen, om eenige inkoopen te doen en waar Gwenna bijna in extase zou geraken bij het zien van den indruk, dien haar echtgenoot in uniform overal teweeg bracht. Iedere voor bijganger op straat keerde het hoofd om met levendige belangstelling, om naar den vliege nier te kijken. Zelfs de soldaten staarden nieuwsgierig naar den krijgsman, wiens mili taire korte khaki jas op zij was toegeknoopt en wiens pet, schuin op het hoofd, op een afge richte valk geleek. En elk meisje, dat het restaurant bediende, waar zij de lunch ge bruikten, fluisterde hoorbaar tot haar collega: „Kijk dat is er een van het Koninklijk Vlieg- corps". Allen waren in bewondering voor zijn uitrusting, die in een tijd, waarin elke khaki- uniform iets romantisch bezat, een bijzondere glorie afstraalde. Maar de blauwe oogen van den man, die het droeg, waren uitsluitend op het jonge vrouwtje gevestigd, met wie hij den eersten maaltijd gebruikte, sinds ze man en vrouw waren. Haar eigen oogen schitterden van geluk door een waas van aandoening heen. O, hoe zalig tegen over hem te zitten en in het hoekje, over de ronde tafel heen, in het geliefde gezicht te kunnen staren! Ter herinnering aan hun picknick in de bloemenweide, gebruikten zij boterhammen met vleesch en kaas en cider. Ze klonken met hun glazen en wenschten elkaar alle geluk en voor spoed toe. „En prachtig weer voor de heele week van onze huwelijksreis," voegde de brui- i degom er aan toe, zijn glas neerzettend. Maar het kan anders regenen in Wales! Want naar Wales was het, dat zij met den middagtrein van het Eustonstation vertrokken en laat in den avond bereikten zij het huis, waar Gwenna gewoond had. Oom Hugh was vertrokken voor een prediking door het district Dolgelly. De huishoudster in 't zwart, die zooveel gelijkenis met een kip vertoonde, trippelde heen en weer, geheel bereid om met gepasten eerbied alle mogelijke diensten te bewijzen. De geheele pastorie zou tot hun beschikking zijn. „Nu, we zullen binnen niet lang vertoeven, of het moet hard regenen," besliste Gwenna. Den volgenden morgen regende het niet. Het was «en stille, warme, wolkelooze dag. Het welbekende, vredige landschap rondom haar aanschouwend, dat zij jaren lang als kind had gekend, kon Gwenna zich haast niet ver beelden, dat het oorlogstijd was: dat scheen haar een droom toe. Geen khaki-uniform was er te bespeuren in het dorpje van leien en grijze muren, dat zoo rustig tegen den groenen heuvel aanleunde. Slechts een paar welbekende figuren waren er uit verdwenen: een opzichter van een der uitgestrekte landgoederen, behoorend tot de huizen aan de overzijde van de rivier, en een Engelsch chauffeur. Beiden waren in dienst getreden, maar die wonderlijke gebeurtenis was lang voorbij en had opgehouden het onderwerp der dagelij ksche gesprekken te zijn. Vrede alles ademde diepen vrede in deze bergachtige wildernis, waar in vervlogen tijden de oorlogs kreten en de krijgsmuziek van dit heldhafig ras geëchood en weerklonken hadden. Alleen de welluidende melodieën niet langer krijgs muziek waren overgebleven in dit muzikale volk. Paul had zijn oud grijs jasje weer aange trokken, zoodat ook zijn kleeding niet meer aan den oorlog herinnerde. Voor den huidigen tijd had hij dat alles achter zich gelaten, om tot haar te komen, zooals ze altijd geweten had, dat hij ongedeerd tot haar zou terug komen. En hier waren ze nu samen, hier in deze tooverachtige, mooie vallei met haar kristallen beken, gouden varens en purperen heuvelhellingen. Zij had het voorgevoel gehad, dat het zoo zou zijn; dat dit voor hen bestemd was en zij lachte triomfantelijk over haar vroegere vrees voor de machine, die hem nu bij haar gebracht had. En de groote oorlog? Wel, hier was hij nu ongedeerd van terugge komen! „Ik heb er altijd naar verlangd, om eens echt buiten te zijn met je," zei ze, terwijl ze na het ontbijt de trappen van oom Hugh's woning afhuppelde. Ze sloegen nu een bed ding in tusschen de zonnige, met lorkeboomen begroeide hellingen, die in den wintertijd een ware stroom zou worden. Nu echter waren de steentjes onder him voeten warm van zonne schijn. „Ik zeg: echt buiten, want dat veld, waar we de picknick hielden," begon ze. „Scheen je erg goed te bevallen, zoolang we er waren!" onderbrak hij haar plagend, terwijl hij met het mandje zwaaide, waarin Margriet hun lunch gepakt had. „Ik beöoel natuurlijk," vervolgde hij, „zoolang ik er was" Gwenna deed alsof ze verontwaaardigd was over de inbeelding der mannen en plaagde terug i „Ja," als ik tóch in het gezelschap van een man moet zijn, dan maar liever in een mooie omgeving naar zijn zottepvaat luisteren.' „In de bloemenwei was het geen zottepraat, zooals je het belieft te noemen!" ,,Neen, lieverd, daarin neb je gelijk," be aamde Gwenna. Hij nam haar van ter zijde eens goed op, ter wijl ze zonder hoed, met vasten, lenigen tred het heuvelpad besteeg. Een nauwe kromming in het pad maakte, dat ze vóór hem uit ging loopen. Hij bekeek haar eenvoudige, doch smaakvolle grijze kleeding, maar of het van katoen of neteldoek of een andere stof was, wist hij niet en daar bekommerde hij zich ook niet om. Ze had een mooien, witten kraag om, dien hij haar nog nooit had zien dragen en die haar buitengewoon goed stona. (Man als hij was, son men niet van bem verwachten, het als dezelfde grijze jurk te her kennen, die ze gedragen had dien middag in Westminster, hoog op het steigerwerk.) „Ja, toch was het nonsens." vervolgde hti, het afgebroken gesprek weer opnemend. „Toch was het nonsens zooveel tijd te verspillen." ,,Hoe dat?" vroeg Gwenna argeloos, zonder het hoofd om te wenden. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9