Met twee kameraadjes op avonturenrels
<KdvM&aal den da$
alle abonnë's
Jcahui-V.S.e.ugeti
Nieuw Gouverne
mentsgebouw
De smaak van de
insecten
Papegaaienziekte
Merkwaardige observaties
SAMENWERKING
LANGS DEN WEG
Verschijnselen en voorzorg
WOENSDAG 3 JULI 1935
In de stad Maastricht
Droomen van rijkdom
wreed verstoord
De Lepra-bacil
Monstercongres
Beroemde personen en
hun zwakheden
den coureur I
derde de derde wagen....
Een achtenswaardige
gierigaard
„Fliegende Koelner
Aantal motorschepen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
FOgA bij verlies van een hand
mÜv*b een voet of een oog
DOOR BERTHA RUCK
Men schrijft ons uit Maastricht:
Na een langen lijdensweg heeft de stad
Maastricht dan eindelijk zijn nieuwe Gouver
nementsgebouw gekregen, tevens dienende als
ambtswoning van den Commissaris der Konin
gin in Limburg.
Het deftige oude gebouw met zijn vijftien
Vensters breeden gevel aan de Bouillonstraat,
was een samenvoeging van oud en nieuw en
ontstond grootendeels door een overeenkomst,
in 1777 aangegaan tusschen de stad en den
Gouverneur, Prins van Nassau-Weilburg.
Later bracht de gouverneur, baron d'Aylva,
er eenige verbeteringen in aan en richtte de
groote zaal in als portrettengalerij der gouver
neurs, welke portretten spoorloos verdwenen
Waren na den Franschen tijd.
De taak van het Provinciaal Bestuur breidde
*ith begrijpelijkerwijze geweldig uit en nam
Voo'n vorm aan, dat reeds twintig jaar geleden
het oude gebouw te klein bleek, terwijl de bo
venverdiepingen bouwvallig werden.
Verder leek de ambtswoning van den Com
missaris der Koningin meer op een bovenhuis,
c'sn op een woning, zulk een magistraat waar
dig
Door de samenvoeging van meerdere gebou
wen had men zulk een groot aantal gangen
moeten maken, dat het inwendige veel geleek
°P een doolhof.
Na lang schrijven en wrijven verdween dan
eindelijk het oude „gouvernement" en in 1929
Werd met de eerste werken voor het nieuwe
gebouw begonnen, dat officieus reeds door het
Provinciaal personeel is betrokken, doch thans
ip plechtige wijze in tegenwoordigheid van
diverse ministers en andere autoriteiten in ge
bruik is genomen.
De schepper van het nieuwe gouvernements
gebouw is de Rijksbouwmeester ir. G. C. Bre
mer. Men verkreeg door -ankoop van eenige
belendende panden een frontbreedte van 80
meter aan de Bouillonstraat, terwijl het ach
ter eenige huizen doorloopt en alzoo aan de
«tnculenstraat een zijfront heeft, tevens in-
gang der griffie-ambtenaren.
De bouwmeester liet, teneinde de eentonig
heid te vermijden, en tevens een practische in
deling te bekomen, enkele gevelvlakken ach
teruitspringen.
De ambtswoning van den Commissaris der
Koningin bevindt zich naast den officieelen
Jhgang met hal en trappenhuis onder een ga-
lerü.
Om dit gedeelte van de rest te onderecheiden
Js een 45 meter hooge toren opgetrokken. Dan
Hst men de groote receptie- en feestzaa, en
vervolgens de kantoren der Provinciale Griffie.
Pe vergaderzaal der Provinciale Statpn van
L/mburg ligt in een uitspringenden achtervleu
gel. Het gebouw in zijn geheel geeft een impo-
santen indruk, in tegenstelling met andere
rijksgebouwen in Maastricht, die vaak van af
grijselijke constructie zijn. Aan de achterzijde
van het nieuwe gebouw is een galerij met een
hiooien tuin.
Eigenaardig in den bouw is, dat deze galerij
^tot-romantisch is gehouden, terwijl de voor
gevel wat koud aandoet. Voor de zuidelijke
evolking had het juist beter andersom kunnen
®J», want van de mooie galerij achter het
gebouw ziet het gros der Limburgsche bevol-
k-'rig niets.
Hoe scherp dit door de bevolking wordt aan-
gevoe'd, spreekt duidelijk uit de benaming,
t vhlk aan het nieuwe gouvemements-
hlooster ,,gegeven' en wel »Het Protestantsche
De 45 meter hooge toren had ook wel iets
maaier kunnen zijn, teneinde het aspect der
«ad te .verhoogen, vooral in verband met de
hgging bij de machtige torens der St. Servaas-
eh St. Janskerk.
In de Nieuwe Eeuw is er al eens met klem
Van aesthetische redenen op gewezen, hoezeer
«ie toren het fraaie silhouet van het Vrijthof
bederft. De moderne Hollandsche architectuur
Past zich in het algemeen weinig aan bij aspect
kleur van de oude, schoone Maasstad. Er
aou zuiverder aesthetisch gevoel noodig zjjn, om
tot een goed accoord te komen, dat heeft ook
de bouw van de nieuwe Maasbrug bewezen.
Het inwendige van het gebouw doet voor
hamer aan en is van rijke uitvoering, zooals
het trouwens ook past voor een woonplaats van
den vertegenwoordiger der Koningin, en voor
een verblijf van de leden van het Koninklijk
Huis, als zij op bezoek komen.
Ten slotte dient bij dit algemeen overzicht
hog vermeld te worden, dat de Limburgsche
beeldhouwer Charles Vos eenig mooie versie-
vingen aan het gebouw heeft aangebracht, ter
wijl jkvr. Judy Michiels v. Kessenich te Roer-
blond een muurschildering heeft uitgevoerd.
Droomen van rijkdom wreed verstoord ok 39
Een te Szegedin wonend arm gezin, dat
eenige dagen geleden een gouden munt uit den
tijd van Napoleon gevonden heeft, welke door
Plaatselijke deskundigen van de Hongaarsche
Nationale Bank geschat werd op 360.000 gulden,
ziet zijn droomen van rijkdom wreed verstoord.
Men dacht, dat indertijd slechts tien van
deze munten waren geslagen, omdat aan de
eene zijde van het geldstuk was gegraveerd
„Republique Frangaise" en aan de andere zijde
„L'Empereur Napoleon".
Thans blijkt dat niet minder dan 1.482.975
van dergelijke munten in het jaar 1808 zijn ge
slagen.
Men heeft wel eens eerder gedacht, dat dit
20 francs-geldstuk van groote zeldzaamheid is
en dat bij de vervaardiging een fout is begaan.
Dit is echter niet het geval, want hoewel Na
poleon in 1804 reeds keizer werd, werd het
Fransche Keizerrijk pas geconstitueerd in 1809,
zoodat de woorden „Republique Frangaiseen
„L'Empereur Napoleon" heel |oed kunnen sa
mengaan.
Reuk en smaak zijn de hulpmiddelen,
waarmede de dieren de scheikundige sa
menstelling der stoffen kunnen onder
scheiden. In den strijd om het bestaan is dit
noodig voor de herkenning van het voedsel,
maar bovendien bij vele soorten voor het op
zoeken van de geschikte plaats om eieren te
leggen en ook voor het samenkomen van de
beide sexen.
De gevoeligheid van het ruikzintuig der in
secten is zeer groot. Mannetjesvlinders bemer
ken op zeer grooten afstand de wijfjes door de
aanwezigheid van een reukstof, die door de
laatste verspreid wordt. Zooals Fahre reeds in
zijn fraaie onderzoekingen aantoonde, kunnen
sommige soorten reeds op meerdere kilometers
afstand dezen geur waarnemen en zelfs ook
wanneer de lucht, zooals in een stad, bezwan
gerd is met een geweldige hoeveelheid diverse
geuren. Een ander voorbeeld van de reuk
scherpte der insecten, die aan het onvoorstel
bare grenst, vindt men bij de sluipwespen, die
een larve in een boomstam verborgen, van de
normale oppervlakte van den stam uit ruiken,
om haar dan met de lange legboor aan te
prikken.
Omtrent den smaak der insecten weten wij
door de proefnemingen van Minnich en von
Frisch, dat ook dit zintuig zeer goed ontwik
keld is. De eerste onderzoeker ontdekte den
smaakzin der vlinders. Het bleek dat bij aan
raking van de punt van het tweede pootenpaar
met een suikeroplossing de roltong uitgerold
werd. Een dorstige vlinder reageert op gelijke
wijze op water, maar een dier dat voldoende
water gehad heeft, steekt de roltong alleen uit,
als de punt van de poot met een suikeroplos
sing in contact komt. Ook met vliegen kan men
soortgelijke waarnemingen doen. De smaak ze
telt bij de insecten dan ook niet alleen in de
monddeelen, maar vele kunnen ook met hun
pooten proeven.
De herkenning van den aard van een stof
met de voelpunt is een zeer doelmatige inrich
ting voor de insecten. Op talrijke oppervlakten
laten de vlinders, vliegen enz. zich neer. Blijkt
het dat er iets te snoepen is, dan wordt de
roltong op de slurf uitgestoken, ^>o niet, dan
vliegt het dier verder op zoek naar voedsel.
Op zeer ingenieuze wijze heeft Minnich zijn
proeven met vliegen uitgevoerd. Kleeft men
met wat parafine of was het insect met den
rug aan een stokje, dan kan men het weken
lang bij dagelij ksche voeding in het leven hou
den.
Het gelukt op deze wijze ook de gevoeligheid
van de smaakcellen aan de voetpunt te be
palen. Deze worden reeds door zeer verdunde
suikeroplossingen geprikkeld (bijv. 1 18.000).
Sommige vlinders kunnen zelfs een 0.00034 pet
suikeroplossing van water onderscheiden. Ver
gelijkt men dit met den menschelijken smaak,
dan blijkt de menschelijke tong 1000 maal min
der gevoelig voor zoet te zijn.
langs den weg, ddAr gaat
het om I Niet alleen om
de eigen auto of iieta
denken, maar ook reke
ning houden met ande
ren. Dan zal het ver
keer vlotter worden. Dan
wordt de verkeersveilig
heid grooter. Helpt allen
«nee: meer samenwerking
Von Frisch heeft den smaakzin der bijen on
derzocht, waarbij bleek dat hun monddeelen
voor zout en zuur gevoeliger zijn dan de men
schelijke tong. In tegenstelling daarmede staat
hun gering onderscheidingsvermogen voor sui
ker. Des te vreemder schijnt dit te zijn, daar
de suikers juist het hoofdvoedsel der bijen zijn.
Een 3 pet. oplossing van rietsuiker vermogen zij
niet van water te onderscheiden.
De verklaring moet volgens von Frisch hierin
worden gezocht, dat de bijen met een verdunde
suikeroplossing niets kunnen beginnen, omdat
deze niet houdbaar is. De honing, die zij in de
cellen van de raat bewaren, is dan ook een
zeer geconcentreerde oplossing en de nectar,
die in de bloemen wordt afgescheiden en door
de bijen zoo ijverig wordt verzameld, is een
vocht met een zeer hoog (meestal 40—70 pet.)
suikergehalte.
Vele stoffen, die voor den mensch zoet sma
ken, zooals saccharine, zijn voor de bijen sma
keloos. Zoo ziet men dat de zintuigen hunne
ontwikkeling en hun gevoeligheid verband hou
den met de levenswijze der insecten.
Na onderzoekingen, welke twee jaar hebben
geduurd, zijn, naar de „Matin" meldt, dr. Vau-
dremer en Madame Brun erin geslaagd cultures
van den lepra-bacil te kweeken.
De bacil zelf werd in 1871 door den Noorschen
geneesheer dr. Hansen ontdekt, doch tot nu
toe was h£t nooit mogelijk gebleken den bacil
te kweeken.
Dr. Vaudremer heeft gebruik gemaakt van
de vloeistof, die had gediend voor het kweeken
van een soort waterpest, Aspergillus, om de
lepra-cultures te verkrijgen.
Hieruit had hij een nieuw vaccine geëxtra
heerd, dat reeds met succes op menschen was
toegepast.
Op het oogenblik is men reeds druk bezig met
het treffen van voorbereidende maatregelen
voor het jaarlijksche monstercongres van de
nationaal-socialisten, dat dit jaar tusschen 10
en 16 September te Neurenberg zal worden ge
houden.
Men verwacht, dat dit congres door honderd
duizenden personen zal worden bijgewoond.
Er zullen verschillende plechtigheden plaats
hebben, en o.a. zal Hitier den eersten steen leg
gen voor een enorme congreshal te Neurenberg.
Voor eenige jaren trad de papegaaienziekte
in Europa en Amerika op en werd hier
van in de pers herhaaldelijk mededeeling
gedaan. Het publiek werd gewaarschuwd en in
gelicht. Natuurlijk is het zeer moeilijk daarbij
de juiste maat te betrachten en zoo ontstond
eerst "n panische schrik, die menigen onschul-
digen papegaai het leven heeft gekost, later een
zorgeloosheid, die niet geheel onbedenkelijk is.
Voor eenige maanden heeft prof. Fortner van
het Pruisische Instituut voor Infectieziekten
medegedeeld, dat in 1934 in Duitschland weer
een vrij groot aantal gevallen van papegaaien
ziekte is voorgekomen. Ongeveer 160 gevallen
kwamen, hoofdzakelijk in de groote steden,
voor, waarvan ongeveer 20 met doodelijken
afloop.
In het begin is de ziekte moeilijk van long
ontsteking, griep, zelfs van typhus te onder
scheiden. Ook nu weer werden vooral oudere
personen ziek, slechts hoogst zelden kinderen.
Belangrijk is het feit, dat het niet juist is,
dat de infectie alleen door dieren verbreid
wordt, die pas uit Zuid-Amerika werden ge
ïmporteerd. Dit moge vroeger juist geweest zijn,
maar sinds 1930 is de import in Duitschland
verboden en de infecties in het vorig jaar zijn
uitgegaan van dieren (vooral parkieten), die in
het land zelf werden gekweekt.
Daarbij levert het bijna onmerkbare verloop
van de ziekte bij de parkieten een groote moei
lijkheid.
Ook wanneer deze vogels ernstig ziek zijn, zijn
de verschijnselen weinig karakteristiek en moeilijk
te herkennen. Daardoor kan zich de infectie ge
makkelijk over een heele kweekerij verbreiden.
De geïnfecteerde vogels, zoo deelt prof. Fart-
ner in „Forschungen und Fortschritte" mede,
scheiden, ook als zij uiterlijk geheel gezond
zijn, de ziektekiemen (virus) met hun uitschei
dingsproducten (ontlasting en neusslijm) af en
de mensch wordt besmet door de inademing van
dit virus.
De ziektekiemen behooren nJ. tot de kleinste,
microscopisch nog juist zichtbare, bacteriën en
zijn slechts 0,0002 m.m. groot. Men kan door en
ting van een witte muis de aanwezigheid van
de bacteriën in het speeksel van den zieken
mensch of in de milt van een geïnfecteerden
vogel met groote zekerheid vast stellen. Daar
door is het mogelijk geweest de bestrijding der
ziekteverbreiding doelmatig te voeren. Hoe dit
in Duitschland geschiedt blijkt uit een voor
beeld, dat door prof. Fortner uitvoerig wordt
beschreven.
Een ziekenhuis deelt aan den districts-arts
mede, dat de patiënt N. vermoedelijk aan pape
gaaienziekte lijdt en stuurt het speeksel naar
het centrale laboratorium voor onderzoek. De
districts-arts vindt ten huize van N. 'n tweetal
jonge parkieten, die vier weken geleden door
den handelaar Y zijn geleverd. Ook een kanarie
en een sijsje worden door N. er op na gehou
den. De dieren-arts stuurt alle vier vogels, hoe
wel uiterlijk gezond, naar het laboratorium en
tevens een 10-tal jonge vogels van de 60 par
kieten, die de handelaar Y in voorraad heeft.
In het laboratorium vindt men de bacteriën
niet in het speeksel van den zieke, maar wel
bij de twee parkieten en bij drie van de tien
onderzochte vogels uit den winkel. Op grond
hiervan worden alle vogels uit de kweekerij
(ook de aanwezige kanaries enz.) gedood en de
kooien en ruimten gedesinfecteerd.
Men ziet uit dit voorbeeld hoe energiek de
strijd tegen de papegaaienziekte wordt gevoerd.
De besmetting geschiedt zeer gemakkelijk,
zoodat het onderzoek in het laboratorium, het
werken met de bacillen dus, met groote voor
zichtigheid moet geschieden. De zalen moeten
zorgvuldig vrij van stof worden gehouden, de
onderzoekers dragen een aparte kleeding,
gummi-handschoenen en schoenen, een doek
voor mond en neus, eventueel een gasmasker.
Nietegenstaande deze voorzorgsmaatregelen zijn
in 1934 in de Duitsche laboratoria 5 infecties,
waarbij 2 met doodelijken afloop, voorgekomen.
In een wip was Piet bij den kapitein en
keek met aandacht naar het scheerproces.
Dat deed hij thuis ook altijd, als vader zijn
baard aan het afscheren was. Daar werd op
de deur geklopt en Wiet je stapte naar bin
nen. Ze wenschte den kapitein en Piet goeden
morgen.
Piet had weer een praats van .ie welste.
„Ik zou me maar eens kalm houden manne
tje", zei de kapitein, „want wij krijgen zwaar
weer en dan zul je Pietje eens hooren pie
pen". Piet echter hield zich groot en blufte
dat hij niet zeeziek zou worden. De kapitein
lachte maar eens. Wietje zei niets.
Ze speelden prettig dien dag, doch tegen
den middag begon de lucht donker te worden
en een koele bries begon op te steken, die
allengs heviger werd. Groote golven kwamen
opzetten en rolden met kracht tegen het
schip. De kinderen zaten in de kajuit. Pietje
voelde zich erg draaierig worden, doch hij
wilde zich groot houden.
Het was een heerlijke zomermorgen, toen
George Monnier uitreed in de prachtige
Mercedes van zijn vader, den bekenden
coureur.
Eerst ging het de stad door, langs straten en
grachten, over pleinen en plantsoenen. George
zat achter het stuur en reed niet bepaald met
een slakkegang, tot groot vermaak van de an
dere inzittenden, allen vriendjes van George:
drie achterin en dan nog een naast hem.
Neen! George hield van flink hard autorijden,
slachtte in dat opzicht geheel zijn vader. Te
eeniger tijd hoopte hij ook nog eens coureur te
worden: nu was hij daar nog wat te jong voor,
althans in de oogen van zijn moeder, die doods
benauwd was voor haar eenigen zoon.
In ieder geval had hij al een beslisten afkeer
van een ezel-gangetje, zoódat, hoe meer hij de
buitenwijken naderde en hoe ijler het verkeer
werd, hij hoe langer hoe harder ging rijden.
Zijn vriendjes vonden het best, moedigden hem
zelfs voortdurend aan. Och ja.... als men jong
is....
De stad hadden zij nu achter zich gelaten en
met kolossale vaart vlogen ze voorwaarts. Allen
genoten, lachten, schaterden, als ze weer een
melkkar of een paardewagen voorbij-ijlden, tot
dat zij, geen honderd meter voor zich uit, een
anderen wagen in de gaten kregen, die nog har
der reed dan zij!
Wiant hoe George ook reed, allen zagen, dat
de afstand langzaam grooter werd.
De coureurszoon perste zijn lippen op elkaar;
zijn coureursbloed begon te koken. Dit was hem
nog maar zelden overkomen.
Hij trapte bijgevolg, doelbewust, het gas
pedaal nóg verder in en plotseling kwam de
lange Mercedes nog harder dan hard opzetten.
Langzaam werd de afstand weer kleiner. Einde
lijk konden zij den voorlooper duidelijk zien,
zaten er nu vlak achter.
„Alle donders, wat een oude kar!" bromde Ju
les, achterin.
„Een vreeselijk antieke kast!" vond een an
der.
„Een Hispano!" merkte George op, met ken
nis van zaken, „maar dan een oude!"
„Ja, dat zien we allemaal!" zeiden ze weer
achterin. „Dat het een oude is, hoef je ons niet
te vertellen. Toch is die douairière nog flink ter
been."
„Akelig flink!" bromde George en staarde
strak voor zich uit.
103 104 105 wees de snelheidsmeter....
nog even108 110 112.... en in razen
de vaart suisde George langszij de douairière.
De Mercedes liep als een kievit.... maar de
Hispano liep toch nog harder, want plotseling
schoot zij weer naar voren.
Een bocht kwam in zicht en George moest
weer achter gaan rijden. Langzaam werd de
afstand grooter....
Gierend, in volle vaart, vloog George de bocht
om, kwam dan weer opzetten. Angstig tuurden
de inzittenden naar den snelheidsmeter.... 110
120 130en de afstand werd weer klei
ner. Langzaam liep de Mercedes weer in. Nog
even.... de snelheidsmeter wees 140.... en
George reed weer naast de douairière.
Luid snorkend ijlden beide wagens over den
weg, zij aan zij, gaven elkaar geen millimeter
toe. De Mercedes was nu wel weer op gelijke
hoogte, maar.... voorbij was hij toch nog niet.
Hoe George ook zijn best deed, hij kon de
douairière met geen mogelijkheid passeeren.
Daar naderde een auto van tegengestelde
richting.
Lord Byron liet zich onder het eten door nie
mand zout aanreiken en reikte het zelf even
min aan iemand over. Wanneer zout op tafel
werd gemorst, sprong hij op en liet zijn maal
tijd staan.
Peter de Groote, Tsaar van Rusland, kon
nooit worden overgehaald over een brug te
gaan en hoezeer hij dezen afkeer voor brug
gen ook zocht te verbergen, was hij daartoe
bijna nooit in staat. Zoo vaak hij den voet
op een brug zette, riep hij luidkeels van angst.
Koningin Elisabeth van Engeland was reeds
bang voor het woordje „dood"; wanneer een
van haar kennissen of iemand aan het hof
plotseling den dood had gevonden, ging zij op
reis of naar haar buitengoed, om eerst terug
te keeren als alle begrafenisplechtigheden ach
ter den rug waren. Ook Talleyrand beefde en
veranderde van gelaatskleur, wanneer hij het
woord „dood" hoorde uitspreken. Zelf durfde
hij nooit over het onderwerp spreken en zoo
dra men dit deed in zijn nabijheid, dan liep hij
weg of gaf een boos antwoord.
De maarschalk van Saksen, die zooveel vij
andelijke legers versloeg, kroop van angst in
een, wanneer hij een zwarte kat zag.
Julius Caesar kreeg bijna een toeval op het
hooren van den donder en wenschte zich in
een kelder of een gewelf te verbergen, om het
gevreesde geluid van den donder niet aan te
hooren.
Dr. Johnson, de bekende Engelsche chirurg,
uit de vorige eeuw, trad nooit met den linker
voet een kamer binnen. Wanneer hem dit soms
onverwachts overkwam, dan liep hij terug en
kwam opnieuw de kamer binnen, thans zijn
rechtervoet het eerst in het vertrek plaatsend
Tycho Brahé, de sterrenkundige, werd bij het
zien van een haas zoo bleek als een lijk en
begon over het geheele lichaam te beven.
„Geen bezwaar!" dacht George. „Ruimte ge
noeg voor drie wagens."
En blééf doorrennen met onverminderde
vaart, niet van plan om weer achter te gaan
rijden.
De anderen hielden den adem in; volgden in
gespannen de race.
Ze waren wèl dapper, de kornuiten van Geor
ge, maar schrokken toch even, toen ze zagen,
wat ging gebeuren.
Luid knallend
suisden beide wa-
vlak Ta™taeL j De ^OOH Vd1l
kaarde
snelheidsmeter
om de 140.en
angstig snel na-
„Schiet ik juist tusschendoor!" berekende
George en op het kritieke moment, toen de drie
wagens op één lijn lagen, vloog hij, zijn handen
krampachtig aan het stuur, zijn tanden stijf op
elkaar, rakelings, rakelings langs den derden
wagen.... en passeerde.
Binnenin slaakten ze een zucht van verlich
ting.
En George werd plotseling opgeschrikt door
de donderende stem van zijn vader naast zich:
„Knap gedaan, aap van een jongen, maar wü
je nu wel eens achter gaan rijden?"
George begreep: zijn vader zat achter het
stuur van de Hispano.
Dadelijk minderde hij vaart.... en de His
pano volgde hetzelfde voorbeeld. Beide wagens
remden, stonden even later achter elkaar stil
op den weg. Toen keerde de coureur zich om,
kwam uit zijn wagen, zette zijn stofbril af, en
keek zjjn zoon ernstig aan.
„George!" zeide hij streng, „je bent een zoon
naar mijn hartmaar 't is nu mooi geweest,
't moet nu uit zijn!"
En met een- verzuchting liet hij erop volgen:
„Dit moest je moeder eens weten!*
(Nadruk verboden.)
JOHN SIMSON
In de stad ifheims leefde in de vorige eeuw
een geestelijke, Godinot genaamd, dien men ge
woonlijk voor een geldwolf en vrek uitschold,
daar hij de spaarzaamheid zoo hoog dreef, dat
hij zichzelf moest behelpen en iedereen afwees,
die om steun kwam. Intusschen was zijn gierig
heid van een bijzonderen aard, daar hij er toch
een goede bedoeling mee had. Dit bleek, toen
hij zijn schatten zoo vermeerderd zag, dat hij
thans 100.000 francs bezat. Toen liet de geeste
lijke op eigen kosten een waterleiding bouwen,
welke de gansche stad van frisch water kon
voorzien. Het waren vooral de arme menschen,
die iederen dag het vuile slootwater voor hun
spijzen moesten gebruiken, doch hieraan kwam
een einde. Abbé Godinot werd opeens de wel
doener der menschheid en velen kwamen bij
hem om excuus vragen voor de beleedigende
houding, welke zij zoo dikwijls tegenover den
geestelijke hadden aangenomen. Abbé Godinot
steeg in achting en zijn nagedachtenis is nog
heden ten dage bij de inwoners van Rheims in
eere gehouden.
Na een laatsten succesvollen proefrit door de
Rijksspoorwegen is de tweede Diesel electrische
express-dienst in gebruik genomen, en wel tus
schen Berlijn en Keulen.
De „Fliegende Koelner" bestaat evenals zijn
prototype, de „Vliegende Hamburger", uit twee
gestroomlijnde wagons, die ruimte bieden aan 81
passagiers. De trein vertrekt des morgens te
7 uur uit Keulen en arriveert te 12.09 uur aan
het station Tiergarten te Berlijn, zoodat het
traject van 490 K.M. wordt afgelegd met een
gemiddelde snelheid van 111 K.M. per uur ter
wijl de terugreis, die duurt van 19.21 uur tot
0.18 uur zelfs wordt gereden met een iets groo-
tere snelheid, nX gemiddeld 116 K.M. per uur.
Thans wordt gewerkt aan de voorbereiding
van Diesel-electrische diensten tusschen Berlijn
en München, Berlijn en Breslau en tusschen
Hamburg en Keulen.
Op het oogenblik bedraagt het aantal mo
torschepen in aanbouw over de geheele wereld
177, met een totale tonnage van 902.000 ton
bruto inhoud, tegen 822.000 ton een jaar ge
leden en 470.000 ton op 1 Juli 1933.
Sedert 1 Januari van dit jaar zijn volgens
„The Motor Ship" 67 groote motorschepen met
een totalen bruto-inhoud van 427.000 ton vol
tooid, tegen 196.000 ton in de overeenkomstige
periode van het vorig jaar.
Deze toeneming is in zekeren zin gegaan ten
koste van het stoomschip, doch niettemin
schijnt er in de scheepsbouwindustrie over het
geheel genomen eenige verbetering te komen.
55.
De stilte hield zóólang aan, dat GWenna
verwonderd opkeek en opnieuw in den ovalen
spiegel keek, die vóór haar boven de kaptafel
hing. En wat ze daar zag, was niet het huiselijk
figuurtje van het dienstmeisje met de be
kende schort, maar iets, dat ze het muist van
alles hier verwacht had.
Het was, alsof ze in een droomgezicht weer
in dien ovalen spiegel met goud-versierde lijst
hij de famlie Smith staarde. Boven haar zag zij
Weerkaatst een breede met khaki bekleede
borst, een khaki mouw, een blond jongensge
zicht, dat dichter het hare naderde. Terwijl ze
daar stom verbaasd die beeltenis aanstaarde,
blikten die blauwe, onverschrokken oogen van
learus diep en vroolijk lachend in de hare en
hielden haar vast, zooals een hand de hare
zou omklemd hebben.
„Ik ben het maar, schrik maar niet!" zei een
teedere basstem bijna schuchter.
„Jij!!" riep ze met verbazing, maar zonder
&hgst in haar stem, ofschoon hij met gerust
stellende, snelle gebaren „het kleine ding''
wilde bewaren tegen een plotselingen schok.
..Ik dacht het zoo beter, dan je met een tete-
gram te verschrikkenMevrouw Crewe heeft
hie aan de deur ontmoet.... en ik rende haar
voorbij, de trappen op; ik hoop, dat je niet
denkt, dat ik een spookbeeld benEén
seconde had zij hem daarvoor gehouden. Aan
stonds had ze geweten, dat haar zielsverlangen
in vervulling was gegaan en hij haar Vliege
nier was, terug van het front, haar echtgenoot,
aan wien ze op hetzelfde oogenblik aan het
schrijven was.
Ze sprong op en keerde zich snel om cn
wist niet, of zij zich het eerst in die forsche
armen geworpen had, of dat hij haar tot zich
had getrokken. Het eenige, waar het op
aankwam, was, dat hij haar nu in zijn armen
hield, en haar tegen zijn borst geklemd hield,
alsof hij haar nooit meer los wilde laten.
Toen 's morgens reveille geblazen werd in
het kamp op de vlakte, scheen de zon blij op
den met clematis begroeiden muur van
Gwenna's bruidskamer en vergulde de herfst
bladeren rondom het raamkozijn. En in de
ochtendstralen schitterde een rood juweel op
den rozentak: de knop was ontloken.
DERDE DEEL
September 1914
HOOFDSTUK I
WITTEBROODSWEKEN IN OORLOGSTIJD
Den morgen, die volgde op zijn terugkomst
van het front, gingen Paul Dampier en zijn
jonge vrouw op de huwelijksreis, die zij zoovele
weken hadden moeten uitstellen.
Per auto vertrokken ze van de fabriek naar
Londen, om eenige inkoopen te doen en waar
Gwenna bijna in extase zou geraken bij het
zien van den indruk, dien haar echtgenoot in
uniform overal teweeg bracht. Iedere voor
bijganger op straat keerde het hoofd om met
levendige belangstelling, om naar den vliege
nier te kijken. Zelfs de soldaten staarden
nieuwsgierig naar den krijgsman, wiens mili
taire korte khaki jas op zij was toegeknoopt
en wiens pet, schuin op het hoofd, op een afge
richte valk geleek. En elk meisje, dat het
restaurant bediende, waar zij de lunch ge
bruikten, fluisterde hoorbaar tot haar collega:
„Kijk dat is er een van het Koninklijk Vlieg-
corps". Allen waren in bewondering voor zijn
uitrusting, die in een tijd, waarin elke khaki-
uniform iets romantisch bezat, een bijzondere
glorie afstraalde.
Maar de blauwe oogen van den man, die het
droeg, waren uitsluitend op het jonge vrouwtje
gevestigd, met wie hij den eersten maaltijd
gebruikte, sinds ze man en vrouw waren. Haar
eigen oogen schitterden van geluk door een
waas van aandoening heen. O, hoe zalig tegen
over hem te zitten en in het hoekje, over de
ronde tafel heen, in het geliefde gezicht te
kunnen staren!
Ter herinnering aan hun picknick in de
bloemenweide, gebruikten zij boterhammen met
vleesch en kaas en cider. Ze klonken met hun
glazen en wenschten elkaar alle geluk en voor
spoed toe. „En prachtig weer voor de heele
week van onze huwelijksreis," voegde de brui-
i degom er aan toe, zijn glas neerzettend. Maar
het kan anders regenen in Wales! Want naar
Wales was het, dat zij met den middagtrein
van het Eustonstation vertrokken en laat in
den avond bereikten zij het huis, waar Gwenna
gewoond had. Oom Hugh was vertrokken voor
een prediking door het district Dolgelly. De
huishoudster in 't zwart, die zooveel gelijkenis
met een kip vertoonde, trippelde heen en weer,
geheel bereid om met gepasten eerbied alle
mogelijke diensten te bewijzen. De geheele
pastorie zou tot hun beschikking zijn.
„Nu, we zullen binnen niet lang vertoeven,
of het moet hard regenen," besliste Gwenna.
Den volgenden morgen regende het niet.
Het was «en stille, warme, wolkelooze dag.
Het welbekende, vredige landschap rondom
haar aanschouwend, dat zij jaren lang als kind
had gekend, kon Gwenna zich haast niet ver
beelden, dat het oorlogstijd was: dat scheen
haar een droom toe. Geen khaki-uniform was er
te bespeuren in het dorpje van leien en grijze
muren, dat zoo rustig tegen den groenen heuvel
aanleunde. Slechts een paar welbekende figuren
waren er uit verdwenen: een opzichter van
een der uitgestrekte landgoederen, behoorend
tot de huizen aan de overzijde van de rivier, en
een Engelsch chauffeur. Beiden waren in dienst
getreden, maar die wonderlijke gebeurtenis was
lang voorbij en had opgehouden het onderwerp
der dagelij ksche gesprekken te zijn. Vrede
alles ademde diepen vrede in deze bergachtige
wildernis, waar in vervlogen tijden de oorlogs
kreten en de krijgsmuziek van dit heldhafig ras
geëchood en weerklonken hadden. Alleen de
welluidende melodieën niet langer krijgs
muziek waren overgebleven in dit muzikale
volk.
Paul had zijn oud grijs jasje weer aange
trokken, zoodat ook zijn kleeding niet meer
aan den oorlog herinnerde. Voor den huidigen
tijd had hij dat alles achter zich gelaten, om
tot haar te komen, zooals ze altijd geweten
had, dat hij ongedeerd tot haar zou terug
komen. En hier waren ze nu samen, hier in
deze tooverachtige, mooie vallei met haar
kristallen beken, gouden varens en purperen
heuvelhellingen. Zij had het voorgevoel gehad,
dat het zoo zou zijn; dat dit voor hen bestemd
was en zij lachte triomfantelijk over haar
vroegere vrees voor de machine, die hem nu
bij haar gebracht had. En de groote oorlog?
Wel, hier was hij nu ongedeerd van terugge
komen!
„Ik heb er altijd naar verlangd, om eens echt
buiten te zijn met je," zei ze, terwijl ze na
het ontbijt de trappen van oom Hugh's
woning afhuppelde. Ze sloegen nu een bed
ding in tusschen de zonnige, met lorkeboomen
begroeide hellingen, die in den wintertijd een
ware stroom zou worden. Nu echter waren de
steentjes onder him voeten warm van zonne
schijn.
„Ik zeg: echt buiten, want dat veld, waar we
de picknick hielden," begon ze.
„Scheen je erg goed te bevallen, zoolang we
er waren!" onderbrak hij haar plagend, terwijl
hij met het mandje zwaaide, waarin Margriet
hun lunch gepakt had. „Ik beöoel natuurlijk,"
vervolgde hij, „zoolang ik er was"
Gwenna deed alsof ze verontwaaardigd was
over de inbeelding der mannen en plaagde
terug i
„Ja," als ik tóch in het gezelschap van een
man moet zijn, dan maar liever in een mooie
omgeving naar zijn zottepvaat luisteren.'
„In de bloemenwei was het geen zottepraat,
zooals je het belieft te noemen!"
,,Neen, lieverd, daarin neb je gelijk," be
aamde Gwenna.
Hij nam haar van ter zijde eens goed op, ter
wijl ze zonder hoed, met vasten, lenigen tred
het heuvelpad besteeg. Een nauwe kromming
in het pad maakte, dat ze vóór hem uit ging
loopen. Hij bekeek haar eenvoudige, doch
smaakvolle grijze kleeding, maar of het van
katoen of neteldoek of een andere stof was,
wist hij niet en daar bekommerde hij zich ook
niet om. Ze had een mooien, witten kraag om,
dien hij haar nog nooit had zien dragen en die
haar buitengewoon goed stona.
(Man als hij was, son men niet van bem
verwachten, het als dezelfde grijze jurk te her
kennen, die ze gedragen had dien middag in
Westminster, hoog op het steigerwerk.)
„Ja, toch was het nonsens." vervolgde hti,
het afgebroken gesprek weer opnemend. „Toch
was het nonsens zooveel tijd te verspillen."
,,Hoe dat?" vroeg Gwenna argeloos, zonder
het hoofd om te wenden.
(Wordt vervolgd.)