Diesviering der Universiteit
te München
B
Met twee kameraadjes op avontarenreis
Mdimfmd van den da§
ALLE ABONNÉ'S
F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
Jxaxus-Vicu^eês
MEESTE HOOGLEERAREN
AFWEZIG
MAANDAG 8 JULI 1935
Wie in het Derde Rijk
prof wordt
Gulpens Mariafeest
Veilig thuisgekomen
Hoogtevluchten zonder
zuurstofapparaten
Uit het Derde Rijk
Complicaties
Esperanto
Eert verontwaardigde brief van
den Beierschen minister-pre
sident aan den rector-
magnificus
Gezien door Frans Er ens
elkom
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
F>7CA bij een ongeval met
f uv«" doodelijken afloop
FOCA bij verlies van een hand
mÜv*"1 een voet of een oog
DOOR BERTHA RUCK
Te München is gevierd de „Dies" van de
Universiteit en het schijnt, dat daarbij de
meeste hoogleeraren hebben geschitterd
door afwezigheid. München is wel de bruine
stad van Hitier, maar het volk heeft er een
zekere gemoedelijkheid, een gezond verstand,
het pleegt voor Pruisische opgewondenheid de
schouders op te halen en drinkt eens aan zijn
kroes bier. Voelen de Münchener hoogleeraren
niet erg veel voor de nieuwe richtingen in de
Duitsche wetenschap?
Het wezen van de wetenschap is misschien
te noemen de twijfel aan behaalde resultaten.
Men kan iederen dag genoodzaakt worden zijn
conclusies te veranderen, omdat er nieuwe fei
ten zijn vermeld en ontdekkingen gedaan. De
Wetenschap is nooit „af". Zij schrijdt verder, zij
experimenteert, zij evolueert. Maar in het Derde
Kijk voelt men daar weinig voor. Niets is zoo
fnuikend voor een edelras en het geloof aan de
eigen superioriteit als de heilige twijfel. Ook de
Wetenschap moet daar begrijpen, dat zij er is
om gebruikt te worden, gebruikt ten behoeve
van den opbouw van den staat. De macht
hebbers zijn er voorstanders van een ander be
grip van wetenschap, dan het zieke Westen en
het zieke Romanendom huldigen, zij worden
gedreven door een machtigen conclusiesdrang.
Zij vinden bijvoorbeeld, dat twee maal twee vijf
is. Dit staat Voorop. Nu zeggen zijgij moet be
wijzen zoeken, gij proffen, voor de stelling dat
twee maal twee vijf is. De proffen zoeken, zij
experimenteeren, zij vinden natuurlijk altijd wel
een paar idioten in het verleden (toen Duitsch-
land nog niet door de Roomschen en de Joden
Was verknoeid), die inderdaad eveneens be
weerd hebben dat twee maal twee vijf is. Bo
vendien: men kan een prof ontslaan, waardoor
hij tot de waardigheid van stempelaar afdaalt,
als hij tenminste het lot ontgaat zich den sche
del te zien kaal scheren, en in een concentratie
kamp te worden opgenomen. Er is dus een rede
lijke kans, dat de wetenschap inderdaad tot de
conclusie komt, dat twee maal twee vijf is. Het
geen bewezen moest worden en hetgeen den
historicus Huizinga uit Leiden erg kwaad pleegt
te maken. Wat zijn Duitsche collega's dan weer
redelooze subtiliteit vinden.
Maar de Münchener hoogleeraren schijnen
toch nog een beetje van Huizinga's zuurdeesem
doortrokken te zijn. Zooals gezegd, zij lieten
bij de laatste dies-viering de ruimte aan de
bruine autoriteiten en waren zelf maar voor
.,ein ganz geringer Teil" opgekomen. Zoo iets is
„mangelndes Gemeinschaftsbewusztseln" en de
Beiersche minister-president heeft zich dan obk
Verplicht gezien aan den rector-magnificus een
Verontwaardigden brief te sturen, waarin hij
Pijnlijk was getroffen, over „beabsichtigten
Fembleibens" en zelfs over sabotage spreekt, en
zoo meer. Bovendien uitte de minister-presi
dent zijn misnoegen over het feit, dat aan den
Prijskamp van de verschillende faculteiten
slechts een zeer gering aantal studenten heeft
deelgenomen, en dat slechts twee inzendingen
aan de gestelde eischen beantwoordden. Ook
de studenten bleken dus vaandelvluchtig.
De rector-magnificus heeft uiterst beleefd
Beantwoord, hij uitte zijn spijt. Maar er was in
zijn brief toch, voor den goeden verstaander,
een tikje geest uit Brann's marionettenthea
ter. Zoo beantwoordde hij b.v. de opmerking
over den prijskamp met te wijzen op den groo-
ten achteruitgang van het studentental.
Dit laatste is inderdaad een in 't oog loopend
Verschijnsel. Men laat een zeer groot getal jonge
studeerenden (sommigen spreken van 70 pro
cent) eenvoudig „afvloeien" naar den land
arbeid en naar sportprestaties, de meisjes wor
den tot „Duitsche moeders" opgekweekt. Men
w e n s c h t eenvoudig geen intellectueelen meer,
Want de heeren zien zeer goed in, dat in ieder
intellectueel, zelfs als hij Duitscher is, tenslotte
een angeltje van twijfel zit. Waar op deze wijze
de universiteiten worden leeggepompt, waar de
Wetenschap wordt uitgenoodigd door kanalen te
vloeien, welke de politiek heeft gegraven, moe
ten de autoriteiten zich niet verwonderen, dat
de wetenschap een beetje in haar schulp kruipt.
Onder de verschülende methoden, die be
staan, om de wetenschap „nationaal-socialis-
tisch" te maken en den ernstigen geleerde het
leven te vergallen, is een doeltreffende het be-
hoemen van hoogleeraren, die meer ambtenaar
dan wetenschapsmenschen zijn. Twee van deze
heeren, Staatsraad Professor Bröger en Prof.
Ernst Krieck, hebben pas aan de Universiteit
te Bonn, op uitnoodiging van den Nationaal-
Soeialistischen Duitschen Studentenbond, voor
lezingen gehouden, die niet anders waren dan
schimp-redevoeringen tegen het Christendom
en de priesters. Het christendom schaadt
Duitschland, volgens deze heeren, en de poli
tiek der Katholieken heeft het Rijk verraden...
De inhoud der redevoeringen is verder te dom
en te belachelijk om hem hier weer te geven.
Het is onbegrijpelijk, dat de nieuwe Duitsche
heerschers zulkén nonsens van hoogeschool-
katheders af laten verkondigen.
De heer Bröger, bovengenoemd, is een prach
tig voorbeeld van een nationaal-socialistisch
hoogleeraar. Op de lagere school waren zijn
rapporten maar zoo-zoo. Hij bracht het tot
bankwerker, maar noemde zich „technicus",
hoewel hij geen enkel examen had gedaan. Na
dat Hitier de baas was geworden, kreeg de
Keulsche universiteit eenvoudig bevel, hem als
professor aan te nemen. De nieuwe „collega"
der Keulsche hoogleeraren was ineens religieus
filosoof geworden. Na een paar kletshoekjes en
brochures doorgelezen te hebben, kan hi) zich
permitteeren de grondslagen van het Christen
dom aan te tasten. Gelukkig land!
Een waardig woord tegen de verkrachting van
het christelijk recht en de onnoemelijk ver-
valschte voorstelling der christelijke waarheden
heeft, ter gelegenheid van het feest van Petrus
en Paulus, aartsbisschop Dr. Conrad Gröber uit
Freiburg laten hooren. De Kerkvorst vond het
noodzakelijk, nog eens duidelijk uiteen te zet
ten de Katholieke leer omtrent de roeping van
Petrus, de steenrots waarop Christus Zijn Kerk
bouwde, zulks tegenover de valsche voorstellin
gen van hen, die in woord en geschrift de ves
tiging van het Pausdom door den Heiland be
twisten en beweren, dat de Katholieke Kerk uit
een donkeren en dompigen voortijd is omhoog
gekropen. Verder zette Dr. Gröber uiteen, dat
de Katholieken volstrekt geen vrees behoeven
te hebben voor de moderne bijbelcritiek. Geen
enkel argument tegen het primaatschap van
Petrus en tegen zijn verhlijf te Rome blijkt hout
te snijden. De aartsbisschop spreekt over een
„wetenschap van den haat" en over een weten
schap die het doel de middelen laat heiligen,
volkomen in tegenspraak met de Duitsche eer
lijkheid, een wetenschap, die dag aan dag de
beste goederen van het volk aanvalt. Dat zal
slechts tot resultaat hebben, dat de Katholie
ken zich inniger aan Rome verbonden voelen.
Er kome wat wil, zegt de aartsbisschop, wij zijn
gereed en vreezen niet.
Zal het Nationaal-Socialisme nog bijtijds in
zien, dat het zich den slechtsten dienst bewijst
door „wetenschappelijke" bedriegers aan het
woord te laten? En dat men het, op den langen
duur, tóch verliest in een strijd tegen het ge
loof en tegen Rome?
ij wijze van dagboek-bladzijden deelt
mr. Frans Erens in „De Nieuwe Gids"
van Juli den indruk mede. welken het
Mariafeest te Gulpen op hem gemaakt heeft.
Het mag iets bijzonders heeten, dat men een
bijdrage van dezen aard aantreft in dit maand
blad. Wij laten het fijnzinnige opstel, dat deel
uitmaakt van de reeks „Invallen", welke Erens
regelmatig publiceert, hier in zijn geheel vol
gen:
„Onlangs woonde ik in Gulpen, in Z.-Lim-
burg, een eigenaardig feest bij; het was van
godsdienstigen aard. In het Zuiden grijpen
openbaar en innerlijk leven meer in elkaar dan
in het Noorden van Nederland en er heerscht
daar een mentaliteit en er gebeuren daar din
gen, die door menig „Hollander" niet zouden
worden begrepen. Ik wil hier niet ingaan op
de aanleiding tot deze feestelijkheid, ik wil al
leen iets zeggen over de menschen, die haar
uitvoerden. De bewoners van meer dan twintig
dorpen en gehuchten uit den omtrek hadden
een gecostumeerden optocht weten samen te
stellen, waarvan het resultaat was een stoet
van twintig praalwagens met daar tusschen
groepen van de autochtone bevolking. Ik heb
in mijn leven allerlei gecostumeerde optochten
gezien, o.a. herhaalde malen die van de Leid-
sche studenten en den Carnavalszug van Keu
len, maar veel eigenaardiger was deze stoet,
door een landbevolking samengesteld en daar
van alle kenmerken dragend. Wat die men
schen door middel van twintig praalwagens
hadden beproefd uit te beelden waren geeste
lijke realiteiten. De ervaring van een lang leven
doet mij hun gelijk geven in hun trachten om
zich vast te houden aan geestelijke realiteiten,
nu wij om ons heen zooveel hebben zien wan
kelen en schudden, dat wij van onze jeugd af
als vaststaande realiteit hebben leeren be
schouwen. De dingen van den geest veroude
ren niet en de pure vreugd wordt alleen be
leefd in de genietingen des geestes. Die men
schen zullen zich den gang der genotssensatie
wel niet bewust zijn geweest, maar zij voelden
toch iets van de veiligheid, gelegen in het wer
ken voor een ideëel goed, waardoor zij gevrij
waard bleven voor de onplezierige en bittere
reactie van het zingenot.
Wat die Limburgsche landbevolking in die
twintig tafereelen wilde voorstellen was de rol
der Maagd Maria in de geschiedenis van het
menschelijk geslacht, een onderwerp, waarover
in den loop der eeuwen de grootste geesten
hebben gediscussieerd. Zij discussieerde niet,
maar trok de mystiek in haar dagelijksch leven
en zóó kwam die reusachtige stoet tot stand,
waarbij, objectief beschouwd, zeer fraaie ta
bleaux vivants te zien waren, maar waarvan
het meest bewonderenswaardige en aandoen
lijke was de bevolking zelf in haar houding
van ernst en wijding gedurende dien langen
tocht naar den Gulpener-berg, waar een reus
achtig Mariabeeld werd onthuld op een hoog
voetstuk, dat uit alle richtingen is te zien.
Nu was deze stoet eigenlijk een voorstelling
van het geheele volk van Z.-Limburg, dat altijd
bijzonder rijk is geweest aan allerlei vereeni-
gingen; deze waren er dan ook alle in ver
tegenwoordigd. Daar ieder dorp zijn eigen
groep vormde en al die groepen ingeleid wer
den door hun eigen schutterij, zag men telkens
de karakteristieke figuur van een Schutter-
generaal daar tusschen marcheeren. Deze,
meestal oude mannen, met een steek met plui
men of een hooge berenmuts op het hoofd, lie
pen dan ook alleen, hun commandostaf balan-
ceerend in de handen of naar voren gestrekt
in gebiedenden zwaai. Sommigen gingen zoo
geheel op in hun ambt en hun waardigheid,
dat zij werkelijk indrukwekkend werden. In het
midden van iedere schuttersgroep liep de Ko
ning, behangen met zilveren platen, teekenen
der triomfen van het gilde; die van Gulpen
prijkende met den zilveren vogel, geschenk van
Keizer Maximiliaan. De Vaalsers, grensbewo
ners bij uitnemendheid, maakten den indruk
van oer-Dultschers met groene uniformen en
hoeden gesierd met een vederbos. Er waren
scherpschutters en ook handboogschutters, ge
wapend met manslange bogen. En dan was er
de muziek van al die „Harmonieën," want geen
enkel dorp is zonder zulk een vereeniging; aan
die van Margraten ging een president vooraf,
dragend in de hand een ouden, langen, kope
ren staf, versierd met rinkelende koperen bel
len. Er was geen vereeniging in het land of zij
was er en ieder droeg haar vaandel voorop;
duivenclubs ontbraken niet.
Ook zag ik een groep mannen aanstappen
gehuld in zwarte, lange kleederen en zwarte
mantels, die de wind deed opfladderen, met op
den linkerschouder een groot rood kruis. Ik
vernam dat dit de ordesdracht was der Camil-
lianen, wier klooster te Vaals is gelegen en
met genot keek ik naar die prachtige, karakter
volle figuren, die deden denken, dat wfj tot
de iniddeleeuwen waren teruggekeerd.
Toch was het mooiste van alles dat beweeg
lijke lint dier tallooze menschen, jonge en oude,
mannen, vrouwen, meisjes en kinderen, die
allen voorbij trokken met den uitgestrekten
rechterarm het eeresaluut brengend aan de
rose-violette bisschopsfiguur. Oude vrouwtjes,
die die nieuwe manier van groeten wel wat
vreemd vonden, durfden den arm niet zoo
hoog opheffen en menig vader leerde zijn
zoontje hem strekken. En al die handen waren
teekenend als menschelijke gezichten. Daar
waren de handen van oude boeren, samenge
trokken van het zich klemmen om spade en
thuis
Uitstappen: het einde van den
rit. Het portier gaat open
voorzichtig Ianders is het
uit met de vreugde. Want het
roekeloos openen van het por
tier kan f 150,— boete kosten I
Open autodeuren voorzichtig
ploeg, handen van oude vrouwen gekerfd door
al de zorgen aan anderen gegeven, handen van
heel jonge meisjes en kinderen, nog week en
ongerimpeld, die nog vóór zich hadden al wat
moet worden gedaan in het leven. Er was een
langzaam voorbijgaande stroom van duizenden
handen, symbolen van den arbeid, die de ïjtraf
en het geluk is van het menschengeslacht."
Thomas Guetersmann, die een groote lief
hebberij in zweefvliegen heeft, klom dezer da
gen te Gunzenlaufen in Zuid-Beieren weer
eens op een berg om vandaar uit zijn verlan
gen naar een prachtige zweefvlucht weer eens
te gaan botvieren.
Hij startte volgens de regelen der kunst, doch
zat ondanks zichzelf al spoedig midden in den
mist. Welbewust van de dingen die hem alzoo
konden overkomen, hield hij zijn vliegtuig zoo
lang als maar mogelijk was in de lucht, onder
wijl zoekend naar een plaats waar hij landen
kon, echter tevergeefs. Plotseling doemde een
groot zwart ding voor het vliegtuig op. Gue
tersmann slaagde er in zijn machine er boven
op te zetten, zonder den vogel en zichzelf te
beschadigen. Thomas stapte uit en constateer
de, dat hij op een dak van een huis zat. Tho
mas constateerde nog meer: hy zat op het dak
van zyn eigen huis.
De piloot Tkatsjoek en de ingenieur Goe-
towsky te Charkow hebben den laatsten tyd
ruim 10 vluchten op groote hoogten gemaakt,
zonder gebruik te maken van zuurstofappa
raten. Door by elke volgende vlucht hooger
te stygen bereikten zy ten slotte 8330 M. waar
de dunnere lucht en de koude van 34 graden
onder nul wel hun Invloed deden gevoelen,
doch door de geleideiyke training geen nadeel
toebrachten aan hun lichamelijke gesteldheid.
By het gerechtshof te Wetzlar had een be
woner van een naburig dorp een klacht aan
hangig gemaakt tegen de leiders van het plaat
selijke bevolkingsregister, die weigerden de hu
welijksafkondiging bekend te maken van zyn
echtverbintenis met een Joodsch meisje. Het
gerechtshof wees het verzoek, om het bevol
kingsregister tot openbaarmaking te dwingen,
af, met de motiveering dat er weliswaar geen
Duitsche wet bestond die een dergelijk ge
mengd huweiyk verbood, doch dat een natio
ns al-socialist niet officieel zü'n medewerking
kon verleenen aan het huwelijk tusschen een
Ariër en een Jodin.
Plotseling schoot een vurige bliksem
straal door de lucht. Een verwü'derd ge
rommel weerklonk. Een plotselinge wind
stoot deed het schip schudden. De stuur
man riep een der matrozen van de wacht
en gelastte hem den kapitein te roepen.
Deze was reeds wakker en in een oogwenk
aan dek. Onmiddeliyk overzag hy den toe
stand en zette de mannen direct aan het
werk om de lading vast te sjorren, 't Werd
een zwaar noodweer. De bliksem was niet
van de lucht. Een ontzettende storm stak op
en de matrozen hadden de grootste moeite
om op de been te blijven.
Groote stortzeeën sloegen over het dek en
spoelden alles wat niet vast lag weg. Het
schip kon niet meer tegen den storm op.
Het roer luisterde niet meer. Met man en
macht werd er gewerkt. Zouden ze het uit
houden.
Plotseling kwam een der matrozen hü-
gend op den kapitein toegerend. „Brand!!!
brand!!! kapitein" schreeuwde de man. De
kapitein schrok. Dit was het ergste wat 'n
schip in volle zee kan overkomen. Een deel
der matrozen werd thans aan het werk ge
zet om den brand te blusschen. Gelukkig
begon de storm al wat minder te worden.
De brand greep echter steeds meer en meer
om zich heen en hoewel de matrozen hun
uiterste krachten gaven, hielp het niets.
Dokter Deakens was in de wittebroods
weken. Dat wil zeggen, mevrouw Deakens
Bellgarde natuurlijk ook. En in zulke
tijden is zelfs een d^-sfer soms meer mensch
dan arts, wat niet heelemaal schoon te praten,
maar toch in ieder geval begrüpelük is.
Het was de vyfde avondof was het de
zesde van hun huwelijksleven.Enfin, die
eerste avonden gaan zoo snel voorbü, dat het
werkelyk niet meer met 100 pet. zekerheid te
zeggen is. In ieder geval doet het niets ter zake
en houden we het op den vijfden avond. Het
was Vrydagavond, en dokter Deakens tipte zijn
vrouwtje liefkoozend op haar neus. Hij deed dit
met zijn stethoscoop, en voegde er de woorden
aan toe: „Niets aan te doen, kindje, ik móét
naar die artsenvergadering. Natuurlijk zou ik
liever thuisblijven by mijn poesie. Je weet hoe
'n zwamneus die chirurg Dikker is. Hij is de
voorzitter en rekt de vergadering tot na mid
dernacht als hij zin heeft. Maar weet je wat, je
kunt me opbellen, laten we zeggen om half tien,
niet vroeger en niet l'ter. Je zegt dan dood
eenvoudig dat het kind van mevrouw Jansen
plotseling zeer ernstig ziek geworden is, en dat
ik er dadelijk heen moet. Ik maak dan dat ik
om half tien in de buurt van het telefoontoe
stel ben. Dan kan ik zelf luisteren als je op
belt, begrepen?"
Mevrouw begreep.
„En dan kom ik natuurlijk rechtdoor naar
m'n poesie, en we hebben nog een heerlijken
avond samenHet nummer van het ver
gaderlokaal is 777."
„Zeven, zeven, zeven," zei mevrouw Deaken
aan het apparaat om negen uur dertig, en om
dat ze niet: zeuven, zeuven, zeuven had gezegd,
kreeg ze negen-negen-negen.
„Halloriep een mannenstem aan het
andere einde van den draad.
„O, ja," zei mevrouw Deaken zenuwachtig, „je
moet dadelijk komen alsjeblieft. Het kind van
mevrouw Jansen is heelemaal niet in orde,
doodziek. Ze hoest vreeselijk en heeft pijn in
haar rug, hooge koorts en zoo
„Hemel nog an toe!" riep de man die dit ge
sprek opgenomen had, terwijl hij den hoorn aan
den haak hing. „Mevrouw Jansen!" schreeuwde
hy naar de andere kamer.
Mevrouw Jansen speelde een robbertje bridge
met drie vriendinnen in het Louis Seize-salon-
netje. Ze kwam, vernam en greep den hoorn:
„Halo.... halo.... halo
Maar de verbinding was verbroken. „Wie
heeft dan opgebeld?" vroeg de verschrikte moe
der ontdaan. Maar men wist het niet. Jansen
had geen telefoon, en de moeder vreesde reeds
dat het meisje* zoo onvoorzichtig geweest was
om het doodzieke kind in den steek te laten en
by de buren te bellen. „Zou Anna zoo verstan
dig geweest zyn om meteen een dokter te waar
schuwen?"
„Dat wil ik voor alle zekerheid even voor u
doen," zei de gastheer, „zeker is zeker." En
hy belde dokter Deaken op, dat was een oude
schoolvriend, bovendien pas beginnend, dus hij
kon wel een patiënt gebruiken.
Natuurlijk kwam mevrouw Deaken aan 't ap
paraat. Nee, haar man was niet thuis. O,
dat was erg jammer vond de mijnheer. „Maar
mijn man is vlakby in het café wasr de artsen
vergadering altijd gehouden wordt." legde me
vrouw Deaken uit, die het „echt" vond, dat men
haar man in een ernstige zaak wenschte te con
sulteeren. Veel patiënten had hy toch nog niet.
Aldus belde mynheer de artsenvergadering
op. Dokttr Deaken, die vermoedde, dat zyn
vrouw aas de telefoon was, keek even raar op.
„Hallo, Fred," zei men aan het andere eind
van den draad, „ik ben het, Peter. Zeg, ik heb
een patiënt voor Je, Parkstraat 33, vlak by je
huis. Dadeiyk heengaan, hoor. Een ernstig ge
valGeen dank, tot kyk."
Haastig nam dr. Deaken afscheid van zijn
collega's, en de ober hielp hem in het café met
het aantrekken van z'n jas. „Zoo vroeg naar
huis, dokter, toch niets ernstigs?" informeerde
hij.
„Ja, weggeroepen. Parkstraat 33," zei de dok
ter, die veel geruster was nu hü een ongelogen
reden tot weggaan had.
„Parkstraat 33riep een hmr, plotseling
van achter de leestafel naar voren springend,
„maar daar woon ik. Wat is er aan de hand,
dokter?"
„Een ernstig geval, wat weet ik niet precies,"
antwoordde Deaken, „maar als u daar woont
kunt u in m'n auto meerijden."
„Heel graag," zei de heer, op wiens gelaat de
ongerustheid duideiyk te lezen stond. En een
halve minuut later snorde het Opeltje door de
verlaten straten, terwyi de heer aan dokter
Deaken uitlegde, dat het zich om zyn vrouw of
zijn drie-jarig dochtertje kon handelen. Meer
kinderen had hij niet.
Vijf minuten later stond het kleine wagentje
met een ruk stil voor Parkstraat 33. Haastig
sprongen beide mannen eruit, en zenuwachtig
zocht mynheer naar z'n sleutel. Op dat oogen-
blik kwam een jong meisje haastig aangeloo-
pen. Ze keek erg angstig en scheen iets te wil
len zeggen.
„Hola," zei de heer des huizes, „wat, is er aan
de hand, is m'n vrouw ziek of Kitty?"
„Ik weet 't niet, mynheer," stamelde het
meisje verschrikt, „ik was juist even naar 'n
vriendin, en
„Schaam je, schaam je!" riep mynheer uit,
„je had geen uitgaansavond, en ik had nog zoo
gezegd, dat je thuis moest biyven."
Maar plotseling verbleekte hy. Natuurlijk was
het meisje ergens gaan telefoneeren. Het kind
was zoo ziek, dat ze het hem niet durfde te be
kennen. Juist had hy z'n sleutel gevonden, toen
er een taxi stil hield. Een vrouw mee verwarde
haren en rood behuilde oogen sprong eruit.
„Manman, wat is er met Kittyik
ikZe kon niet verder meer spreken. Mijn
heer had alles begrepen, Kitty was dus ernstig
ziek. Hij wist hoe een man zich gedragen moest
in zware tijden, en stelde zijn vrouw gerust:
„Hier is al een dokter, kalmte, Emma, kalmte."
Haastig bestegen vier opgewonden personen
de trap. en stortten zich in het witgeschilderde
kinderkamertje. Perplex bleef mynheer staan,
perplex bleef
mevrouw staan
en de dokter
wist niet hoe hy
het had. In het
witte ledikantje
lag Kitty met
open mond en
een glimlach op haar gezonde gezichtje. Er
was geen vuiltje aan de lucht.
In de huiskamer werden\de noodige veront
schuldigingen gemaakt, en een glas wyn ge
dronken. Niemand snapte er iets van, de dokter
allerminst.
En of hy de rekening maar sturen wou....
Toen hy z'n auto binnenstapte, en het portier
reeds wilde dichttrekken, werden zyn oogen
naar de deur getrokken. Haastig sprong hy
weer uit z'n auto en trad heel dicht op de deur
toe. Toen stapte hy hoofdschuddend weer in
en drukte op den starter.
Op het naambordje stond H. J. Jansen....
Maar hoe de geschiedenis precies in elkaar
zat heeft niemand begrepen, dokter Deaken en
echtgenoote allerminst.
Het schynt dat de beoefening van het Espe
rato, de „wereldhulptaal", in de laatste Jaren
sterk toeneemt. Een torenbouw van Babel ziet
wel niemand er meer in, maar het kost toch
moeite den gemiddelden intellectueel te over
tuigen van het goed recht van dit ezelsbrugge
tje. Komt ook daar verandering in? De Espe-
ranto-enthousiasten beweren van wel, zij mee-
nen zelfs dat hun wereld-hulptaal een belang
rijke rol zal gaan spelen in de internationale
verhoudingen tusschen de volkeren.
Het belangrykste in de Esperantobeweging is
het jaariyksch internationaal wereldcongres,
waarop menschen uit byna alle landen ter we
reld elkaar ontmoeten en in één taal conversee
ren en besprekingen voeren als behoorden zij
allen tot één land.
Het eerste congres werd gehouden in Boulogne
sur Mer in 1905 en daarna achtereenvolgens in
de steden: Genève, Cambridge, Dresden, Bar
celona, Washington, Antwerpen, Krakow, Bern,
Parys, San Francisco, Den Haag, Praag, Helsinki,
Neurenberg, Weenen, Genève, Edinburgh, Dan
zig, Antwerpen, Boedapest, Oxford, Krakow, Pa
rys, Keulen en Stockholm.
Van het laatste congres, dat in 1934 gehouden
is, zullen velen zich nog de bijzonderheden her
inneren. Tooneelstukken werden opgevoerd,
unaniem door de pers gunstig beoordeeld, en
de deugdeiykheid der taal ook voor zang en
tooneel werd algemeen erkend. Trampersoneel,
politie-beambten, postambtenaren, kellners, had
den speciale cursussen gevolgd en de deelnemers
behielden een onvergetelijken indruk aan dit sa-
menzyn van ongeveer 2000 personen uit een
groot aantal landen.
Ondanks dit succes geven de voorbereidingen
voor het congres dat dit jaar in Rome gehou
den zal worden den Esperantisten aanleiding
tot de veronderstelling, dat dit congres alle
vorige nog zal overtreffen. Ten eerste heeft
reeds thans het aantal deelnemers de 1100
overschreden, terwijl ook de organisatie geheel
anders zal zyn dan voorheen. Feitelijk moeten
wy spreken van het congres in Italië, want de
deelnemers zullen tegelykertyd een reis door
Italië maken.
De voorbereidingen van het congres staan on
der leiding van generaal Markies Cordezo di
Monsezemolo, voorzitter van het uitvoerend co
mité, terwijl het congres onder hooge bescher
ming staat van Minister van Staat, senator mr.
Markies Giuseppe de Capitani d'Arzogo, voor
zitter van het Internationaal Instituut van
Spaarbanken.
Er zullen tochten gemaakt worden door Italië
o.a. naar de Vaticaanstad, Pompei' en het eiland
Capri. Overal zullen lezingen worden gehouden
vanwege de zomer-esperanto-universiteit. Ver
scheidene internationale geleerden zullen hun
medewerking er aan verleenen. Eveneens zullen
er verschillende vakzittingen gehouden worden
o.a. door Apothekers en Pharmaceuten, Int. Po
litiebond, Intern. Wetenschappelyke Vereeni
ging (generaal Ing. M. .Rollet de l'Isle), Intern.
Bond van Post- en Telegraafambtenaren (dr.
Ed. Spielmann), Vereenigingen van Stenogra
fen, onderwijzers en vele andere, alsmede door
den Int. Blindenb. Een speciale tocht met den
grooten Italiaanschen zeestoomer „Sinaia" zal
plaats vinden naar Napels, Sicilië en het eiland
Malta. Aan boord zullen Italiaansche journa
listen zyn om het publiek op de hoogte te bren
gen met de wereld-Esperantobeweging.
De spoorwegen in Italië en de stoomvaartmaat
schappijen geven groote rabatten, de radiosta
tions zenden wekeiyks berichten over het con
gres uit en het prachtige historische gebouw
van de universiteit te Rome wordt aan de Es
perantisten ter beschikking gesteld.
Het congres zal besloten worden met een groot
internationaal.... bal. Als de voetjes even mak
keluk van den vloer komen als de tongen los, kan
het een gezellige boel worden.
59.
Zy klemde de tanden opeen. Zijn weigering
^as een kwestie van leven of dood voor haar.
Ze kon hem als een bezeten feeks hebben aan
gevlogen om zijn halsstarrigheid. Doch ze wist
°°k, dat dit de weg niet was, om iets van een
hian gedaan te krijgen. Zoet als honing en uiterst
*aIm murmelde ze: „U is altijd zoo lief tegen
'be geweest, mynheer Ryan, en ik mocht u zoo
graag."
„O! maar zoo moet u niet
„Ik weet zeker, dat uw meisje dol op u is.
Is het niet zoo? En ze waobt op u. O, denk
eens, als zy u bedelde, om bij u te mogen zijr.?"
Weitte Gwenna uiterst kalm, ofschoon het wit
VaU haar knokkels zichtbaar was in de gebalae
kistjes, die ze tegen de borst geklemd hield.
„O, denk eens, dat zy het is die u bedelt,
voor den laatsten keer ecnige oogenblikken
u te zyn?"
..Maar zie dan toch de onmogelijkheid er
van in."
„Nooit heb ik voorheen Iemand om een gunst
Bevraagd, zelfs niet myn eigen man. Alleen
san u! Het zal de eerste sn de laatste gunst
"ja, mijnheer Ryan. U heeft me zoo dikwyls
Bezegd, dat, als u iets voer me doen...."
vNeen, neen, houd of) alsjeblieft!"
,,U kunt later volgen en myn man heeft me
zoo dikwyls beloofd, om me mee te nemen.
Werkelyk, het komt allemaal in orde...."
Op dit oogenblik passeerde Paul met de
vliegtuigdame aan het einde van de werf, om
naar zyn machine in het veld te gaan, en zag
zyn jonge vrouw in ernstig gesprek met dien
roodharigen kerel, Ryan, die zijn passagier zou
zijn. Hy hoorde haar juist zeggen: „Je moet
Pieter, je moet!"
Hy was wel een weinig verwonderd, dat zyn
vrouw hem by zyn voornaam noemde; maar hij
dacht natuurlyk wel te weten, wat zij Ryan
op het hart drukte, n.l. om op hem goed het
oog te houden en goed voor hem te zorgen, nu
ze samen naar Frankryk zouden vliegen.
„Alles komt in orde," herhaalde Gwenna tot
den jongen Ryan op beslisten toon. „Geef ree
nu gauw je uitrusting en vertoon jezelf niet,
totdat we ver weg zyn. Je moet!"
Toen nam Ryan's vastberadenheid nog toe
en vaster besloten dan ooit zei hy kortaf:
„Onmogelijk, mevrouw Dampier; het spijt me,
maar ik moet weigeren!"
Intusschen inspecteerde Paul voor het laatst
zyn machine, de P.D.Q.
.„Start den motor eens!" zei hij tot oen van
de mécaniciens.
Een woest gebrul klonk over de vlakte. Paul
betastte hier 'en daar de onderdeelen.
„AU right!" riep hy. Sluit weer af!" Dan
keerde hij zich tot mevrouw Crewe.
„Indien u er niets regen hebtzei hy,
zyn polshorloge raadplegend en in de richting
van de gebouwen kykend. De vliegtuig-dame
zei met een begrijpenden glimlach:
,,U zult haar waarschijniyk in het kantoor
vinden."
Hy stak het veld dwars over en ging recht
op het kantoor af, maar Gwenna was er niet.
Dan ging hy de vleugei-afdeeling binnen, waar
hij haar aan het werk gezien had. Maar ook
hier was zy niet; alleen twee werklieden in
blauwe overalls, die een vleugel binnen brach
ten. Hij richtte zich tot hen: „Is mevrouw
Dampier in de centrale afdeeling? Waarschuw
haar even, dat ik hier ben. Ik zal spoedig moe
ten vertrekken."
In een ommezien was een der werklieden
terug met de boodschap dat mevrouw in de
werkplaats nergens te vinden was.
„Ga dan dezen kant uit, om haar te zoeken
alsjeblieft, dan ga ik den anderen kant uit en
als u haar het eerst vindt, zeg haar dat ze in
vleugei-afdeeling op me wacht."
Hy ging nu zijn vrouw zoeken. i:y zocht haar
in de werkplaatsen en in de loodsen, maar zij
was niet te vinden. Hij keerde terug naar de
vleugei-afdeeling; er was geen levend wezen,
behalve de groote Deen, die, met den ttoo op
de voorpooten rustend, wys met de oogen knip
perde. Terneergeslagen (want bi; had nog
slechts enkele minuten, om met haar te zyn)
ging Paul Dampier naar buiten en stuurde
een jongen op de fiets naar villa "an mevrouw
Crewe, om te informeeren, of zyn jonge vrouw
soms daar was. Misschien had het kleine ding
de das vergeten, die ze voor hem gebreid had
en was zy die nu gaan halen. Mevrouw Crewe
zelf, die van het veld terug kwam, zag hem
snel over de werf heen loopen.
„Hoe, heeft u haar niet kunnen vinden?" riep
ze verbaasd uit. „Dat is toch buitenge
woon
„Ik ben overal geweest en heb overal om
haar gezonden," zei de Jonge vliegenier op
treurigen toon. „Ik heb nog maar enkele minu
ten tijd, vóór ik moet opstygen, en zij is niet
hier, om afscheid te nemen. Ik begrijp niet,
wat haar overkomen is!"
De vliegtuig-dame kon het wel begrypen.
Aanstonds kwam de gedachte in haar op, dat
Gwenna op het laatste oogenblik zich den
moed had voelen ontzinken en dat ze zich ver
borgen had, om dat verschrikkelijke, laatste
afscheid te ontgaan.
Het teere schepseltje was er niet tegen be
stand, dacht ze. Nu, het is ook hartbvekend.
Dan zei ze zacht: „Misschien is uw vrouw
een van die menschen, die denken, dat net
ongeluk aanbrengt, om iemand te zien vertrek
ken en uit hun oogen te zien verdwynen."
„In ieder geval heb ik myn best gedaan,
om haar te vinden; ik neb overal gezocht," zei
hy, zich opgewonden en terneergeslagen om-
keerend.
„Zeg haar, mevrouw Crewe, dat ik niet lan
ger heb kunnen wachten. Myn bevel luidt, om
stipt om 12 uur op te stijgen. Ik moet weg. Leg
het haar duldelyk uit. als u zoo goed wilt zijn.
Waar is Ryan? O, daar is hij!"
Want aan den anderen kant van het veld zag
hy een korte, goed ingepakte bruine figuur
haastig plaats nemen m den passagiersstoel.
De laatste der twaalf slagen dreunde van de
groote fabrieksklok. Een signaal snerpte. Groe
pen mannen verlieten de werkplaatsen; ieder
een blikte naar het veld, waar de tweedekker
tot vertrek gereed stond. Verschei lenen wilden
van meer nabij den start gadeslaan.
Paul voegde zich by hen en schreed over
het veld.
Zyn voorhoofd was gefronst. Het was meer
dan hard, dat hij van zyn jonge vrouw geen
afscheid zou kunnen nemen.... Arm lief klem
ding! Ze gevoelde er zich zeker niet tegen op
gewassen. Maar waar ter wereld zou ze zich
ergens hebben verborgen?
HOOFDSTUK IV
HET VERTREK NAAR FRANKRIJK
Voor de eerste maal in haar léven zat
Gwenna in een vliegmachine. Ze was zich
slechts vaag bewust, noe ze daar eigenlyk was
gekomen. Al wat er gebeurd was tusschen het
zoo resolute: „Onmogelyk, mevrouw Dampier.'
'en het werkelyk plaats nemen in het vliegtuig,
speelde haar verward door het hoofd. Wat hid
den doorslag gegeven? Iiaar smeeken? Ryan's
verlangen, om zijn meisje te ontmoeten? Of
haar eigen herhaalde verzekering aan hem. een
echo van de inwendige stem in Wales dat alles
in orde komen zou? Ze wist het niet. Nauwe
lijks kon ze zich herinneren, de grove en wijde
bruine uitrusting van Ryan te hebben aange
trokken in de kleine stookplaats by de
stoomketels, terwyi hy op op den uitkyk stond.
Alleen wist ze nog goed, dat ze op haar gemal:
en zonder argwaan op te wekken, dwars over
het veld was gewandeld, vóór dat het signaal
gilde en dat ze toen zonder hulp in den ge
vlochten passagiersstoel geklommen was, waar
ze nu zat te wachten, ingepakt tot het puntje
van haar neus, de rand van de pet byna de
das rakend, goggles voor de oogen en groote
handschoenen, die haar handjes verborgen.
Zy was evenmin van een man te onderscheiden,
als wanneer zij, in een duikerpak gestoken, in
de onderzeesche wateren zou hebben moeten
afdalen.
Zy gaf zich zelfs niet de moeite verbaasd
te zyn, dat alles haar zoo wonderiyk was moe-
geloopen. Het kwam haar zeer natuurlyk -oor,
ofschoon duizenden kleinigheden haar zouden
hebben kunnen verraden. Eenige malen had
een der werklieden haar aangesproken, maar
een gebaar met de hana was haar eenig ant
woord geweest. Alles was vlot van stapel ge-
loopen en natuurlyk zou ook verder alles goed
gaan. Onder geen voorwendsel zou ze zich nu
laten weerhouden, om mee te vliegen. Ze zou
niet achter gelaten worden zonder hem. In
een paar minuten zouden ze onderweg zijn, bij
en zy
Tersluiks keek ze rond.
Paul hield beide lenige hander. van mevrouw
Crewe in de zijne.
„Vaarwel!" zei hij. „Denkt u er vooral aan
om.
„Ja, ik zal goed voor haar zorgen." beloofde
zy opgeruimd.
(Wordt vervolgd.)