DE KAPEL IN 'T ZAND <Ket vetfiaal den da$ Met twee op avonturenreis V.K.P. ALLE ABONNÉ'S F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door Verval van de Grande Chartreuse HET VERDWENEN ELFTAL HET MOEDERHUIS DER KARTHUIZERS IE EENMAAL REISDE MET DE GAAT WEER MEE! DONDERDAG 25 JULI 1935 Vernieling van kunst schatten Dom van Trondheim Bedelaarsplaag -Jb De Fransche Staat is in alle op zichten in gebreke gebleven het klooster de oorspron kelijke bestemming terug te geven Het orgel scheurt 'n zuil Limburgsche Lieve Vrouwkes paard. DuT^soo j Het voordeelige verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen F 750 dóodelijken afloop AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FOCA bij verlies van een hand mÜU*" een voet of een oog Het is algemeen bekend, dat het moederhuis der Karthuizerorde, La Grande Char treuse, gelegen in het Kanton Saint Lau rent du Pont in het Arrondissement Grenoble van het Fransche Departement Isère, zich in de laatste jaren in een treurig vervallen toestand bevindt. Het moederhuis der Karthuizers, de orde, die het vorig jaar haar 850-jarig bestaan vierde, willen de Fransche Katholieken thans voor een algeheel verval behoeden. Reeds lang is men voornemens geweest een fonds te stichten, het welk de noodige gelden kan opleveren voor het onderhoud en voor de noodige restauraties aan dit schitterend gebouw der Karthuizers, dat een belangrijk stuk kerkelijke geschiedenis vertegen woordigt. De Karthuizerorde werd, zooals reeds gezegd, in 1084 door den H. Bruno gesticht. Deze ves tigde zich met zes gezellen in de eenzame bergen van de Dauphiné, op welke plaats thans de Grande Chartreuse is gelegen. Het terrein werd hun aangewezen door bisschop Hugo van Grenoble. Steeds meer breidde de nieuwe orde zich uit en in 1176 werd de pauselijke goedkeu ring verkregen. De monniken genoten spoedig bekendheid, daar zij zeer liefdadig waren. Van oudsher legden de Karthuizers zich ook toe op het likeurstoken, waarin zij spoedig een wereld vermaardheid hebben verkregen. Uit hun likeurfabrieken kregen de monniken rijke inkomsten, welke zij grootendeels voor liefdadige doeleinden gebruikten. Tot aan hun uitbanning betaalden zij jaarlijks bijna twee mil- lioen francs aan belasting voor de producten van hun likeurfabriek. Voorts legden zij zich toe op het bouwen van kerken en kloosters, waarvoor zij kosten noch moeiten spaarde. Aan den weg naar de Grande Chartreuse stichtten zij het be kende hospitaal St. Laurent du Pont, hetwelk bijna anderhalf millioen francs heeft gekost. Ook het doofstommeninstituut te Courrière dankt aan de Karthuizers zijn bestaan. De tegenwoordige gebouwen van het Klooster der Karthuizers, dat in den loop der eeuwen meerdere malen is afgebrand en door de mon niken telkens op eigen kosten weer werd ver bouwd, dateert van 1676. De gebouwen dragen zes groote klokkentorens. Voor het klooster in verval begon te geraken, was vooral de groote kapittelzaal zeer bezienswaardig. Hier bevonden zich de afbeeldingen van de vijf eerste generalen der Orde, alsmede twee en twintig beelden uit het leven van den H. Bruno, den stichter der orde. Het klooster telt tachtig cellen, welke aan weerskanten van twee, 220 meter lange gangen zijn gelegen. De revolutie bracht slechte dagen voor de monniken. In 1793 werden de Karthui zers uit hun klooster verbannen, doch in 1816 kregen zij verlof hun eigendommen wederom te betrekken. Toen in 1854 het nabij de Chartreuse gelegen dorp Saint Laurent du Pont afbrandde, waren het de Karthuizers, die het initiatief tot Het reusachtige orgel van den ouden Dom in de Noorsche koningstad Trondheim is in bin nen- en buitenland beroemd. lederen Zondag komen honderden vreemdelingen in dezen Dom om het machtige orgel te hooren bespelen. Dit orgel is echter thans de oorzaak geweest van de gedeeltelijke vernieling, welke onlangs in de kerk werd aangebracht. Door het geluid van het orgel is een der zuilen, vooraan in de kerk, aan het scheuren gegaan en men heeft niet kunnen voorkomen, dat deze zuil op een morgen, dat zich vele bezoekers in de kerk bevonden, instortte. Met donderend geraas viel de pilaar naar omlaag, groote steenbrokken met zich sleepend en de eerste acht banken van de kerk vernielend. Gelukkig bevonden zich in deze banken geen kerkbezoekers; wel echter op de negende bank, waar een vrouw met haar zoontje had plaats genomen. De vele kerkbe zoekers, die midden- en achterin de kerk had den plaats genomen, vluchtten hevig verschrikt de kerkdeuren uit, bang, dat nog meer ver woestingen in de kerk zouden worden aange bracht. Verdere vernielingen volgden echter niet meer. De Dom moest ter restauratie eenigen tijd worden gesloten. Het algemeen vermoeden als zou het orgel de schuld van deze verwoesting dragen, werd door een commissie van onderzoek bevestigd. herbouw namen, en op hun kosten verrees we derom een geheel nieuw dorp. In 1901 werd de Grande Chartreuse wederom getroffen door een besluit van de regeering en de monniken moesten him veilig oord verlaten. De Fransche anti-clericalen en vrijmetselaars had den succes bij hun heilloos drijven tegen de kloosterorden. Op 20 April 1903 stond de Char treuse geheel onbewoond. En hiermede ving te vens voor de historische gebouwen een tijdperk aan van diep verval en schandelijke verwaarloo- zing. Na het vrijkomen van het klooster wist de regeering niet recht, welke bestemming er aan de gebouwen zou worden gegeven en er waren zes jaren noodig om tot een eerste be sluit te geraken. In 1909 werd er een landbouwschool geves tigd. De kapel werd van zijn fraai gesneden houtbetimmeringen ontdaan en tot varkensstal ingericht. De meest schaamtelooze vernieling van kunstschatten was een nieuwe smaad, na de on rechtvaardige inbezitneming door den Franschen Staat. De onderneming werd echter een fiasco, waarom de school in 1920 weer werd opgeheven. In de elf jaren van haar bestaan heeft deze school nooit meer dan in totaal 54 leerlingen geteld. Daar het klooster sinds 1912 onder de historische monumenten was gerangschikt, werd in 1924 besloten het klooster in te richten als rusthuis voor geleerden, die er de zomermaan den wilden doorbrengen. Ook deze onderneming had geen succes. De bewoners van de Dauphiné protesteerden trouwens zoo heftig, dat de staat zich genoodzaakt zag het rusthuis" op te hef fen. In al die jaren is de Fransche staat in alle opzichten in gebreke gebleven het klooster zijn oorspronkelijke bestemming terug te geven. Het is te hopen, dat de Fransche Katholieken het klooster voor verder verval zullen weten te be hoeden. Het is een cultuurmonument van den eersten rang, een dier stille plekken waaraan Frankrijk en het Fransche volk hun beschaving in de eerste plaats hebben te danken. Een klooster van een beschouwende orde is een verzamelplaats van bovennatuurlijk leven, een krachtcentrale van den geest. Daar wordt den hemel geweld aangedaan door de vurige gebe den die er opstijgen, de daden van zelfverlooche ning die er geschieden en door de vermeerdering van onstoffelijke liefde. Wellicht wendt men al dus veel van de ontgoddelijkte samenleving af dat deze verdiende door haar boosheid. Trok het Lieve Vrouwke van Seherpen- heuvel Claes wist ons dit te vertellen ter bedevaart naar de kerken en kapel- lekens der andere, wonderen-doende Lieve Vrouwkens in het land van de Walen en van de Vlamingen, in ons Limburg ging het an ders. Daar zijn de mirakelen-wrochtende „Sle- vruikes" uit haar genade-woningen heen ge togen naar de Kapel in 't Zand bij Roermond- Daar was wel reden toe. Vijfhonderd jaar moet het geleden zijn dat het wonderbeeld, aldaar vereerd onder den titel van Hulp der Chris tenen en Heil der Kranken, gevonden werd. Vijf eeuwen her, een half-duizend jaren ge leden! Bij de luisterrijke herdenking van dit heuglijke feit, wilden de Lieve Vrouwkens van ons goede Limburg zich niet onbetuigd laten. Op een donkeren, warmen Juli-nacht zijn ze heengetogen naar Roermond. Uit medelijden met de zwakke zenuwen van den modernen mensch, die nerveus wofdt en schichtig wan neer het bovennatuurlijke hem beroert, deden ze haar beeweg in het diepe duister. Het eerst ging op weg O. L. Vrouw Sterre der Zee, die troont in de Basiliek van Maas tricht. Zij woont ook het verst. Ze is overigens met pelgrimeeren vertrouwd; lange, lange jaren geleden deed ze immers zelf een ommegang door het oude Tricht! Weinig minder nabij verblijft O. L. Vrouw van Oostrum, in de Peel, eenmaal door een vroom landbouwer in zijn vlasakker aangetroL fen. „Hier wil ik rusten" had de Madonna van de Peel gezegd en daarom werd daar een kapel gebouwd. Ook dit Lieve Vrouwke had een ver ren weg te maken. En de „Bedrukte Lieve Vrouwe" van Venlo, die alleen maar in de Sint Martinuskerk ver blijven wilde, verliet nu eens vrijwillig haar heiligdom en begaf zich op weg. Evenals de „kleine, zwarte Madonna" van Sittard, die, zoo als de „Sterre der Zee" van Maastricht, al vroeger over de wegen gewandeld had. Uit de meer nabije omgeving kwamen nog het O. L. Vrouwke van Schilberg, door een herder bü een boom gevonden; dat van Ommel te Nunhem, dat eenmaal een twist tusschen nonnen beslechtte; dat van Wessem, dat tegen den stroom indrijvend de Fransche gewelde naars beschaamde en dat van Thorn, dat een maal een door 'n wolf achtervolgd schaap redde. Aan de Kapéllenlaan troffen de Lieve Vrouw kes van Limburg elkander en vandaar zijn ze biddend naar de Kapel in 't Zand getogen. Poort noch muur plegen bovenaardsche wezens te hinderen; ze konden dan ook haar opwach ting maken zonder nachtwaker of portier te verontrusten. In de stille ruimte der kerk „aan den Zande" heeft het Lieve Vrouwke dat daar thuis hoort toen verhaald haar lotgevallen ge durende vijf eeuwen of zelfs meer. Ze vertelde hoe de herder Wendelinus, voor hij de groote vondst in den put deed, zich reeds tot die plek aangetrokken voelde, hoe de jonge Poolsche edelman er gaarne kwam mediteeren en hoe hij het eerste heiligdom der Lieve Vrou we, een der oudste van den lande, er deed ontstaan. Dan werd er een grootere kapel gebouwd, nadat duidelijk gebleken was dat het Lieve Vrouwke alleen daar vereerd wilde worden. Stormen van allerlei aard woedden om het nederige heiligdom; de protestantsche Staat- schen, die in Roermond danig huishielden, spaarden het evenwel. Maar een onwaardig of ficier der Spanjolen, die de hoofdstad van Gel ders Opperkwartier bezetten schande over den naam Blesy van Vegerheim! deed het eerste kapelleken afbreken. Het hinderde hem, beweerde hij, bij de verdediging der stad. Maar er leefde in Roermond een vroom pries ter, deken Pollius; deze liet later de kapel her bouwen. Dit gebeurde in 1610. Reeds drie jaar nadien moest het heiligdom vergroot worden. En wie heeft destijds al niet bijgedragen tot den bouw daarvan? Kleinen van gewin eere over hun naamlooze herinnering welgestelde bur gers, edelen en zelfs hoogmogende vorsten, van koninklijken en keizerlijken bloede: aartshertog Albertus van Oostenrijk en Isabella, dochter van Spanje's koning. Het zijn toen zware tijden geweest voor Gel der en voor de landen van Overmaze. Overal stak de dwaalleer het hoofd op en drongen vreemde legermachten het land binnen; be legeren, branden en plunderen was aan de orde van dag en nacht. Niet zelden moesten krijgs lieden gehuurd worden om het Lieve Vrouwke van 't Zand veilig geleide naar een van de Roermondsche kerken te verschaffen, v.ant de kapel lag toen zeer vereenzaamd buiten de wallen. Zag men toen veel ruwheid, afval en geweld, er bloeide ook mystieke vervoering en de twee zieneressen van Ruremonde, Agnes van Heils- bagh en Joanna van Randenraedt bleven in vereering voor de Madonna der Kapel in 't Zand voor niemand achter. Van dat alles verhaalde ons Lieve Vrouwke uit Midden-Limburg. En ze herinnerde aan dien schrikkelijken dag: 31 Mei 1665, toen nagenoeg heel Roermond in vlammen opging en de dak- loozen nabij de kapel geherbergd konden worden. En dan gewaagde ze van de vergrooting der kapel in 1684, want men moet niet vergeten, dat dit heiligdom veel anders is dan Scherpen- heuvel of Kevelaer, dat de bedevaarten er toen reeds een hooge vlucht genomen hadden en dat de kapel in 't Zand een der voorname genade oorden van het Westen heeten mocht. Hoe be wogen de tijden ook waren en hoezeer Scher- penheuvel en Kevelaer zelf pelgrims begonnen -vJfRfV Het gekroonde beeld van O. L. Vrouw in 't Zand te trekken, de devotie groeide hier voort, leidde in 1696 tot de oprichting van een eremitage, die in 1739 veranderd werd in een rectoraat. Een tiental jaren later is bovendien de Ma- riaansche broederschap opgericht. Donkere tijden breken weldra aan: de Fran schen komen. De kapel wordt gesloten en dicht gespijkerd, de meubêlen en kerksieraden komen onder den hamer. Weinig heeft het gescheeld, of een der woeste snorrebaarden had het won derbeeld verbrand. Vijf jaren lang, van 1797 tot 1802, heeft de beproeving geduurd. Daarna breken er beter dagen aan. De negen tiende eeuw is vervuld van jubelfeesten, als die van 1827, 1835 en 1885. Nog andere heuglijke feiten mogen in herinnering gebracht worden, als de vestiging der Redemptoristen in 1863 en de plechtige kroning in 1877, namens "Paus Pius IX, van het Lieve Vrouwke der Kapel in 't Zand. En deze kroning geschiedde nog door Mgr. Paredis, bisschop van Roermond, dezelfde die een halve eeuw vroeger het zilveren feest van de heropening der kapel gevierd had. Nog meer goeds mag van de negentiende eeuw verteld worden, als de vergrooting en verfraaiing van het heiligdom. Maar ook kleinzielige dwars drijverij was er te betreuren, als het hinderen der processies in 1876. En er werd gesproken van onzen tijd. Van de uitbreiding der gebouwen rondom de oude kapel, van de wonderbare genezingen en gebedsver- hooringen die voortduren, van de processies die nog immer komen, ook uit Holland Amster dam blonk eenmaal uit in aantal en milddadig heid van het kruiswegpark dat ontstond, van het jubileum van 1927 en dat van 1935, dat in luister bij het vorige wel niet achterblijven zal.... Dan schemerde de dag door de kleurrijke ruiten der kapel. Stil en verheugd zijn de Lieve Vrouwkes van Limburg, in kleine processie, heengetogen door de lommerrijke laan, tot waar de wegen scheidden. Tot waar kleine wegen leiden naar de vredige dorpen van Midden Limburg en groote banen voeren naar de vlak ten van de Peel en de nijvere steden Sittard en Maastricht. M. KEMP. Daar zag hij verschillende tenten en eenige kameelen waren aan 't grazen. Ook zag hij verschillende groepjes mannen met elkaar zitten praten. Zouden dat misschien roovers zijn, of waren het vreedzame lieden? Pietje wist het niet. Hij voelde zich een beetje bang. Eindelijk vatte hij moed en liep op het kamp toe. In een oogwenk hadden de mannen hem in het oog gekregen en weldra was hij om ring door een troep heftig schreeuwende en gebarende mannen, uit wie Piet echter niets wijs kon worden. Zij verstonden hem ook niet. De tweede stuurman liep intusschen over het strand, op zoek naar de beide kinde ren. Dat dit er ook nog bij moest komen. Hij was een jolige vent en had zich reeds erg aan de kinderen gehecht. Sinds een paar jaar woon ik aan den bui tenkant der stad, in een aardig, modem huis met electrisch licht, dat ook des nachts brandt, als we vergeten 't uit te draaien. Onder m'n raam loopt de straat langs het huis en aan den overkant daarvan ligt een kleine weide. De weide is fraai groen. Ik zie haar iederen morgen en dan ben ik blij dat die weide geen huis van vier verdiepingen is. Toen gebeurde er iets. Op zekeren dag dar' telde er opeens e<en paard over de weide rond. een mooi, zwart, jong, vroolijk paard. Het sprong rond, graasde, en wuifde van links naar rechts met z'n staart. Wij, m'n vrouw en de kinderen, zagen het paard door onze ramen en praatten er natuur lijk over. De kinderen liepen de straat op. gin gen aan de heg hangen en vroegen waar het vandaan kwam. Maar dat wist niemand M'n jongens spraken er altijd over en in de winkels hoorde je zeggen: „Wat een prachtig dier; het lijkt wel een rijpaard!" Natuurlijk stelden de jongens er veel meer belang in dan de meisjes. Zou je er bij durven komen? vroegen ze eikaar; zou je 'm kunnen aaien? Hij kon wel eens bijten. Op een middag kwam ik naar huis, zooals ik altijd doe. En wat zag ik? Er was vergadering op de wei. Er moest wat gebeurd zijn. Op straat stonden de kleermaker en de kruidenier druk met elkaar te redeneeren. Ik had die twee nog nooit buiten gezien. Ik vroeg wat er aan de hand was. „Er is een kerel, die het paard wil stelen.. Een half uur geleden is hij door 't hekje geloopen. en toen wou hij het paard meenemen. Maar er waren menschen op de wei en die geven hem nu zijn portie. Zoo, zoo," zei ik en ging naar boven. Ik ging voor 't raam zitten en keek naar het groepje menschen op de wei, dat druk stond te gestf culeeren en te debateeren. Toen vroeg ik aan mijn vrouw: „Aan wien hoort dat paard eigenlijk?" „Dat weet niemand," zei ze. „Er staat iemand in de wei die 't weg wil halen." „Da's gemeen." „Misschien hoort 't van hem." „Kun je begrijpen." Ik stond op. Een der beste ideeën, die ik ooit gehad had, doorflitste m'n brein. Ik zette m'n hoed op en wandelde kalm en statig naar de wei. Daar stond een groote, poo tige kerel, die er uitzag als een boer en het paard bij de manen hield. Hij zag er verbit terd uit en ik hoorde hem zeggen: „Mag ik soms m'n eigen paard niet meenemen? Laat me er door." „Jij wilt het paard stelen," zei mijnheer Mas- hek, de ijzerhandelaar. ,,'t Is mijn paard; ik heb het verleden week op de markt gekocht," antwoordde de man. „Dat moet je dan eerst maar eens bewijzen.' zei de ijzerhandelaar weer. Waarop de anderen lachten. Toen trad ik met vaste schreden op den man toe, die beweerd had, dat het paard van hem was. keek hem strak in het gezicht en zei; „Man, ben je gek? Wou je mijn paard mee nemen?" De man liet de manen van het paard los, z'n arm viel slap naar beneden en hij keek me aan met groote verbaasde oogen. Er kwam nu beweging in de groep en ze zei den halfluid: ,,'t Is z ij' n paard; dat hadden we zóó wel kunnen weten." De man, die geprobeerd had het paard te stelen, grijnslachte. Hij dacht: zoo'n grap heb ik nog nooit beleefd! Toen hij het paard weer wilde grijpen hield de ijzerhandelaar hem een vuist onder den neus en snauwde: „Maak dat je weg komt, gauwdief! Je hoort toch dat het paard aan mijnheer hoort. Je moest je scha' men!" De man kwam plotseling naar me toe en zei: „Zegt u nog eens, dat het uw paard is." „Zoo dikwijls als je maar wilt," zei ik; „ik heb het gekocht om 's morgens een beetje te rijden. De volgende week gaat 't naar de ma nege. „Eigenlijk moesten we een agent halen," op perde iemand. „O wat, laat 'm loopen," meende een ander. De pootige man keek ons een voor een aan, mij het langste en ging toen ineens weg. Ik streelde het paard, klopte het op den hals en deed, alsof ik het een klontje gaf. Toen groette ik de aanwezigen vriendelijk en ging naar huis. Ik had gegeten, koffie gedronken en ging daarna op m'n divan liggen. Ik keek naar het plafond 'en wachtte in een zalig nietsdoen. De avondbladen kwamen, ik las ze waardig en kalm en sliep toen in. Het dienstmeisje klopte aan de deur waardoor ik wakker werd. Ze zei: Er is een man om u te spreken." „Laat maar binnen." Ik bleef kalm op m'n rug liggen. Het was de man van 't paard. Hij bleef bij de deur staan en ik zei vriendelijk: „Gaat u zitten". Hij ging zitten en we keken elkaar aan. Toen zei hij: „Dat was me wat moois, wat u daar met het paard gelapt hebt." ,Druk u s.v.p. wat duidelijker uit," zei ik. Hij stond op en riep: „Het is mij n paard!" „Blijf liever zitten en laten we kalm praten," hernam ik. „U zegt dat 't uw paard is. Ik be weer dat 't van mij is. Kunt u me den koop brief laten zien?" „Neen," zei de man. „Ik heb contant betaald en geen kwitantie gevraagd. Hebt u een kwi tantie?" „Dat zullen we maar in 't midden laten," zei ik weer. Geen mensch twijfelt er aan dat 't mijn paard is." „Ja wel.... ik." „Ja, maar tot mijn spijt bent u de eenige. 't Is een lief dier. Jammer dat er oneenigheid door moest komen." De man bleef zitten en zweeg. Ik nam een krant op. Na een minuut of drie vroeg de man: „Wilt u me 't paard verkoopen?" „Alles is te koop," zei ik; „wat geef je er voor?" Hij vloog weer op en schreeuwde: „Dat loopt de spuigaten uit! Moet ik dan m'n eigen paard koopen?" „Je vraagt t toch zelf," zei ik. Hij haalde z'n portefeuille uit z'n binnenzak. „Hoeveel?" „Een schijntje," zei ik. „Niet meer dan 300 gulden. Een mooi zaakje voor u. contant!" Ik stond op en I ZCIClkje de man telde 300 gulden in bank- papier af en legde ze op de schrijftafeL Hij keek me strak in de oogen en vroeg: „Wilt U me een kwitantie geven?" „Dat is tusschen ons niet noodig," zei ik. „U kunt het padrd meenemen." „Ja, maar dat is me straks niet ge lukt, dus „Kalmpjes aan," zei ik en ik schreef op een briefje: „Ik heb geen bezwaar tegen wegvoe ring van het paard." Ik onderteekende het en gaf het den man. Hij las het, lachte en zei: „U bent een leepe vogel." „Dat weet ik," zei ik. Hij knikte een paar malen en vertrok. Ik zag hem het briefje toonen en het paard wegvoe ren. Don volgenden morgen kreeg ik een brief van den volgenden inhoud: „Waarde collega; we hebben gisteren allebei een voordeelig zaakje gemaakt. Het paard be hoorde aan geen van ons beiden en ik heb nog nooit zoo'n fraai dier zoo goedkoop gekocht. Ik had er al lang op geloerd. Bedankt hoor! 'k Be veel me aan voor een plaatsje in je herinnering. Goeie zaken! P." Later kwam de politie en ik geef je de ver zekering, dat ik niet weer in de verleiding ko men zal, dergelijke „goeie zaken" te doen. w, De autoriteiten te Linz (Opper-Oostenrijk) zijn voornemens krachtige maatregelen te ne men tegen de bedelaarsplaag. Hun aarttal is in yo den laatsten tijd voortdurend toegenomen en hun wijze van optreden, vooral wanneer zij af gelegen hoeven bezoeken, heeft aanleiding gege ven tot talrijke klachten. Door bedreigingen trachten zij de bewoners geld of kleeren af te persen, maar zij zijn altijd te lui om in ruil daarvoor eenigen arbeid te verrichten. Voortaan zullen zij daarom overal, waar zij worden aangetroffen, door de politie worden meegenomen en naar een concentra tiekamp gebracht, door de plaatselijke regeering opgericht, waar zij voor hun onderhoud moe ten werken. 'STJAHOl Oudste afbeelding (1698) van Onze Lieve Vrouw in 't Zand op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen- bij een ongeval met ■II doo. Ar.hu. Mo.ri.on 11 Toch klonk er een wellicht niet ongerecht vaardige twijfel in die woerden. „Zoo bedoel ik het toch," antwoordde Crook rustig. „Hier heb je alvast een guinje voorschot voor het eerste uur, ofschoon ik je niet eens zoo lang noodig zal hebben." Hy diepte een goudstuk uit zijn zakken op en stak het den ander met 'n slordig gebaar toe. Dit verwekte by den bediende echter een nieuwe achterdocht. „Zoo," begon hy eenigszins wantrouwend, „heeft u daarvoor zooveei over? Wat wil u dan wel van roy te weten komen? Toch niets tegen de belangen van het kantoor of van de zaak zeker, want dan kun je je geld wel by je houden." „Natuurlyk niet, man," zei Crook op lucht- hartigfen toon, die den ander nog niet geheel vermocht gerust te stellen. „Niets van dit alles. Ik geloof, dat mijnheer Lawson me gaarne de gewenschte inlichtingen in eigen persoon zou willen verstrekken, indien hy wist wie ik was en waarvoor ze dienen. In den verkoop van verleden Donderdag was een elftal flesschen ouden Tokayer, die door een reizend Amerikaan op de veiling waren gebracht. Die man heette Merrick. Ik wil nu alleen maar weten door wie die flesschen zyn gekocht." „Laat eens zien," zei de bediende nadenkend. „Zy waren in den catalogus van een sterretje voorzien, nietwaar?" „Ja, mr. Merrick bracht ze nog dfenzclfden morgen van de verkooping in de zaal.-' „Nou, uit myn hoofd kan ik u alvast een kooper opnoemen. Het is mr. Norie, de schilder. Die heeft een flesch genomen." „Ken je dien man?" „O ja, iedereen kent hem hier. Zyn vader 13 zelf uit Southampton." „En de anderen?" ,,Dat zal niet zoo gemakkelijk vallen. Dat komt omdat de meeste verkocht weiden aan vreemdelingen, die allen met contant geld be taalden en dan wordt in de drukte wel eens veronachtzaamd om naam en adres te noteeren, ofschoon de wet het wel voorschrijft. Maar gaat u maar even mee naar binnen." De bediende haalde den sleutel weer te voorschyn, opende de deur en ging zyn royalcn werkgever voor naar het kantoor. Het was een scherpzinnig en handig jorigmensch met don kere schalksche oogen. Toch was hy niet kn^p. Hy sloot de deur weer zorgvuldig achter zich, lichtte het deksel van den ouderwetschen les senaar op en haalde een met witte vellen doorschoten en van allerlei aanteekeningen voorzienen catalogus voor den dag. „Dat zeg ik u nog even op voorhand," begon hy erg voorzichtig, ais wilde hy zich nog eens extra veilig stellen tegen mogelijke beschuldi gingen van oneerlykheid, „ik doe op het oogen- blik niets anders, dan wat ik voor ieder ander op kantooruren zou doen. Alleen het feit, dat u enkele oogfenblikken van mijn vrijen tiiü op zoo milde wijze wenscht af te koopen, kan me bewegen hetzelfde thans, in plaats van morgen ochtend te doen. Ik doe niets, waarmede Lawson het niet eens zou zyn, of waarvoor hy me e'en uitbrander zou kunnen geven. Trouwens dat zou ik ook niet willen. Nog voor geen tien guinjes. Hier hebben we het al. Koop 88 met een sterretje, idem, koon 83 ster dito, en zoo verder tot koop 97. U kunt tevens zifen, wat ze opgebracht hebben. Koop 37 contant betaald, geen naam, 88 Smith, staat gelyk met geen naam, 89 nog eens Smith, geeft ook '■eer niets. Verder staat er nog eens Smith achter de twee volgende flesschen. Is dat een kooper voor de vier of vier koópers voor elk een?" Het bleek echter, oot men te doen had met den wynkoopman, die aan boord van de transactie had gehoord, en nu vier flesschen op den kop had weten te tikken. Maar Chook wist daar allemaal niets van en de bediende ging door. „Twee en negentig ster, geen naam, geld contant betaald. Trouwens," keek hy ineens op van het boek, „al die flesschen zyn contant verkocht. Dat kan :k u gemakkelijk genoeg bewijzen door de verkoopbewijzen. Sommige menschen geven dan uit eigener beweging hun naam op, terwijl anderten er heelemaal niet aan denken. In de drukte van de verkooping wordt er dan verder niet meer opgelet." „Drie en negentig, ster. Allen, acht shilling." Allen was een passagier van de Rajapur. Crook dacht er ineens aan, maar hy zei niets en de bediende zocht alweer verder. ,,Vier-en-negentig, ster. Ha, dat is de flesch van mr. Norie. Hy nam ze ineens mee onder zijn arm." „Een kunstenaar zeg je? Ken je hem?" „Ja, maar bent u misschien van plan cm die flesch van hem terug te koopen? Komt u daar voor eigenlijk vragen waar ze gebleven zyn?" „Eigenlijk wel ja. Waarom?" „Nou, dan denk ik, dat u by hem weinig kans zult hebben. Hij is heelemaal niet arm, al is het een verduiveld goed schilder. Hij koopt al die dingen, omdat hy daar een apart pleizier in heeft. Op dezelfde verkooping heeft hij nog een paar schitterende antieke kandelaars gekocht. Die stak hy zoo maar in de buiten zakken van zyn fluweelen jasje." „Uitstekend. Woont hij hier in de buurt?" „Ja, ik zal het u straks wel even uitduiden. Hy heeft kamers in Londen, maar zyn atelier is hier. Vyf-en-negentig, ster. Dat is Curtice, tien shilling. De laatste twee hebben weer geen naam." „Prachtig! Daar kan ik het in ieder geval voorloopig mee stellen. En wil je nu nog even zoo vriendelyk zyn, om te zeggen waar die mr. Norie ergens woont?" De bediende flapte zyn lessenaar dicht en kwam met zyn cliënt op straat. Eerst sloot hy echter uiterst punctueel de straatdeur af. „U volgt net zoolang den weg, totdat u aan een tweesprong komt. Dan begint u rechts te houden, totdat u heelemaal buiten de stad komt, met een paar villa's en een ry boomen aan uw linkerhand. Midden in die villa's krygt u ineens een scherpe bocht, een soort laantje, en het eenige huisje, dat u daar aan zult treffen is van mr. Norie. Vlak achter de villa's. Het is eigenlyk niet meer dan een ruim atelier met een slaapkamer fen keuken." „Dank u wel," zei Harvey Crook, en hij draaide zich reeds om. Maar ineens bedacht hij zich. „Kun je me ook je eigen adres opgeven?" vroeg hy den bediende. „Je weet nooit of het niet te pas kan komfen, als ik je nog eens wat overwerk wil laten doen tegen efen guinje per uur. Ik hoop ten minste, dat je geen gezwaar zult hebben om tegen dezelfde condities te blyven werken," „Niet in het minst, mynheer. Ik heet Symons en ik woon Waterview Terrace nummer 14. Hebt u daar genoeg aan?" „Voorloopig wel, vermoed ik. Bfen je in ieder geval den geheelen avond thuis?" „Vanavond? O ja, vooral nu ik weet, dat er efen buitenkansje té verwachten valt. Al zou u me midden in den nacht uit myn bed willen halen. Bel maar heel hard, als ik soms niet den eersten keer wakker zou worden." Crook ging weer terug naar zyn taxi en liet zich naar Hotel Royal brengfen om daar eerst eens lekker te gaan eten. Een mensch, die zich niet de moeite gunt om den gepasten tyd te nemen voor een behoorlijk maal heeft gefen goed begrip van tydsverdeeling, redeneerde hy by zich zelf. Daarna maakte hij zich onmid dellijk gereed voor een onderzoek naar die afgelegen studio van mr. Norie. Het was volslagen nacht geworden, maar niet stikdonker. De volgende trein uit Londen was inmiddels reeds binnen en het was logisch te veronderstellen, dat Hahn daarmede in Sou thampton was aangekomen. Wat zou hy doen? Het kantoor van den makelaar was gesloten. Hy zou zich tevreden moeten stellen met een lek ker maal en geduldig moeten wachten tot het den volgenden morgen negen uur wilde worden Harvey Crook liep in tamelyk vergenoegde stemming naar de villa's met de aangeduide rij boomen en het duurde dan ook niet lang of hy bevond zich in een der buitenwy ken van de stad. Hij kwam over efen paar pleintjes en tofen langs een tamelijk uitgestrekt grasveld en bevond zich ten slotte aan de door den bediende aangeduide splitsing in den weg. Er viel niet te missen fen spoedig had hy het huis van mr. Norie ontdekt. Het stond heelemaal alleen in de kleine laan. Het zag er wel naar uit, alsof daar iemand woonde, die in goeden doen verkeerde. Aan dfen Noordkant was een lang overhellend dak vol groote ramen, die met gordynen iondfen worden overdekt. Aan den anderen kant liep het huis in stevige lynen omhoog en deed een paar uiterst ruime en comfortabele zit- en slaapkamers vermoeden. Aan den voorkant had het huis niets dan een groote deur. De muren waren geheel doorgetrokken en vormden de af sluiting van efen uitgestrekten tuin, die dus aan drie kanten om het huis heen liep. Harvey Crook klopte aan. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9