DE KAPEL IN
'T ZAND
<Ket vetfiaal den da$
Met twee
op avonturenreis
V.K.P.
ALLE ABONNÉ'S
F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
Verval van de Grande Chartreuse
HET VERDWENEN
ELFTAL
HET MOEDERHUIS DER
KARTHUIZERS
IE EENMAAL
REISDE MET
DE
GAAT WEER MEE!
DONDERDAG 25 JULI 1935
Vernieling van kunst
schatten
Dom van Trondheim
Bedelaarsplaag
-Jb
De Fransche Staat is in alle op
zichten in gebreke gebleven
het klooster de oorspron
kelijke bestemming
terug te geven
Het orgel scheurt 'n zuil
Limburgsche Lieve Vrouwkes
paard. DuT^soo j Het voordeelige
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen F 750 dóodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FOCA bij verlies van een hand
mÜU*" een voet of een oog
Het is algemeen bekend, dat het moederhuis
der Karthuizerorde, La Grande Char
treuse, gelegen in het Kanton Saint Lau
rent du Pont in het Arrondissement Grenoble
van het Fransche Departement Isère, zich in de
laatste jaren in een treurig vervallen toestand
bevindt. Het moederhuis der Karthuizers, de orde,
die het vorig jaar haar 850-jarig bestaan vierde,
willen de Fransche Katholieken thans voor een
algeheel verval behoeden. Reeds lang is men
voornemens geweest een fonds te stichten, het
welk de noodige gelden kan opleveren voor het
onderhoud en voor de noodige restauraties aan
dit schitterend gebouw der Karthuizers, dat een
belangrijk stuk kerkelijke geschiedenis vertegen
woordigt.
De Karthuizerorde werd, zooals reeds gezegd,
in 1084 door den H. Bruno gesticht. Deze ves
tigde zich met zes gezellen in de eenzame bergen
van de Dauphiné, op welke plaats thans de
Grande Chartreuse is gelegen. Het terrein werd
hun aangewezen door bisschop Hugo van
Grenoble. Steeds meer breidde de nieuwe orde
zich uit en in 1176 werd de pauselijke goedkeu
ring verkregen. De monniken genoten spoedig
bekendheid, daar zij zeer liefdadig waren. Van
oudsher legden de Karthuizers zich ook toe op
het likeurstoken, waarin zij spoedig een wereld
vermaardheid hebben verkregen.
Uit hun likeurfabrieken kregen de monniken
rijke inkomsten, welke zij grootendeels voor
liefdadige doeleinden gebruikten. Tot aan hun
uitbanning betaalden zij jaarlijks bijna twee mil-
lioen francs aan belasting voor de producten van
hun likeurfabriek. Voorts legden zij zich toe op
het bouwen van kerken en kloosters, waarvoor
zij kosten noch moeiten spaarde. Aan den weg
naar de Grande Chartreuse stichtten zij het be
kende hospitaal St. Laurent du Pont, hetwelk
bijna anderhalf millioen francs heeft gekost.
Ook het doofstommeninstituut te Courrière
dankt aan de Karthuizers zijn bestaan.
De tegenwoordige gebouwen van het Klooster
der Karthuizers, dat in den loop der eeuwen
meerdere malen is afgebrand en door de mon
niken telkens op eigen kosten weer werd ver
bouwd, dateert van 1676. De gebouwen dragen
zes groote klokkentorens. Voor het klooster in
verval begon te geraken, was vooral de groote
kapittelzaal zeer bezienswaardig. Hier bevonden
zich de afbeeldingen van de vijf eerste generalen
der Orde, alsmede twee en twintig beelden uit
het leven van den H. Bruno, den stichter der
orde.
Het klooster telt tachtig cellen, welke aan
weerskanten van twee, 220 meter lange gangen
zijn gelegen. De revolutie bracht slechte dagen
voor de monniken. In 1793 werden de Karthui
zers uit hun klooster verbannen, doch in 1816
kregen zij verlof hun eigendommen wederom te
betrekken. Toen in 1854 het nabij de Chartreuse
gelegen dorp Saint Laurent du Pont afbrandde,
waren het de Karthuizers, die het initiatief tot
Het reusachtige orgel van den ouden Dom
in de Noorsche koningstad Trondheim is in bin
nen- en buitenland beroemd. lederen Zondag
komen honderden vreemdelingen in dezen Dom
om het machtige orgel te hooren bespelen.
Dit orgel is echter thans de oorzaak geweest
van de gedeeltelijke vernieling, welke onlangs
in de kerk werd aangebracht. Door het geluid
van het orgel is een der zuilen, vooraan in de
kerk, aan het scheuren gegaan en men heeft
niet kunnen voorkomen, dat deze zuil op een
morgen, dat zich vele bezoekers in de kerk
bevonden, instortte. Met donderend geraas viel
de pilaar naar omlaag, groote steenbrokken met
zich sleepend en de eerste acht banken van de
kerk vernielend. Gelukkig bevonden zich in
deze banken geen kerkbezoekers; wel echter op
de negende bank, waar een vrouw met haar
zoontje had plaats genomen. De vele kerkbe
zoekers, die midden- en achterin de kerk had
den plaats genomen, vluchtten hevig verschrikt
de kerkdeuren uit, bang, dat nog meer ver
woestingen in de kerk zouden worden aange
bracht. Verdere vernielingen volgden echter
niet meer.
De Dom moest ter restauratie eenigen tijd
worden gesloten. Het algemeen vermoeden als
zou het orgel de schuld van deze verwoesting
dragen, werd door een commissie van onderzoek
bevestigd.
herbouw namen, en op hun kosten verrees we
derom een geheel nieuw dorp.
In 1901 werd de Grande Chartreuse wederom
getroffen door een besluit van de regeering en de
monniken moesten him veilig oord verlaten. De
Fransche anti-clericalen en vrijmetselaars had
den succes bij hun heilloos drijven tegen de
kloosterorden. Op 20 April 1903 stond de Char
treuse geheel onbewoond. En hiermede ving te
vens voor de historische gebouwen een tijdperk
aan van diep verval en schandelijke verwaarloo-
zing. Na het vrijkomen van het klooster wist
de regeering niet recht, welke bestemming er
aan de gebouwen zou worden gegeven en er
waren zes jaren noodig om tot een eerste be
sluit te geraken.
In 1909 werd er een landbouwschool geves
tigd. De kapel werd van zijn fraai gesneden
houtbetimmeringen ontdaan en tot varkensstal
ingericht. De meest schaamtelooze vernieling van
kunstschatten was een nieuwe smaad, na de on
rechtvaardige inbezitneming door den Franschen
Staat. De onderneming werd echter een fiasco,
waarom de school in 1920 weer werd opgeheven.
In de elf jaren van haar bestaan heeft deze
school nooit meer dan in totaal 54 leerlingen
geteld. Daar het klooster sinds 1912 onder de
historische monumenten was gerangschikt, werd
in 1924 besloten het klooster in te richten als
rusthuis voor geleerden, die er de zomermaan
den wilden doorbrengen. Ook deze onderneming
had geen succes. De bewoners van de Dauphiné
protesteerden trouwens zoo heftig, dat de staat
zich genoodzaakt zag het rusthuis" op te hef
fen. In al die jaren is de Fransche staat in alle
opzichten in gebreke gebleven het klooster zijn
oorspronkelijke bestemming terug te geven. Het
is te hopen, dat de Fransche Katholieken het
klooster voor verder verval zullen weten te be
hoeden. Het is een cultuurmonument van den
eersten rang, een dier stille plekken waaraan
Frankrijk en het Fransche volk hun beschaving
in de eerste plaats hebben te danken.
Een klooster van een beschouwende orde is een
verzamelplaats van bovennatuurlijk leven, een
krachtcentrale van den geest. Daar wordt den
hemel geweld aangedaan door de vurige gebe
den die er opstijgen, de daden van zelfverlooche
ning die er geschieden en door de vermeerdering
van onstoffelijke liefde. Wellicht wendt men al
dus veel van de ontgoddelijkte samenleving af
dat deze verdiende door haar boosheid.
Trok het Lieve Vrouwke van Seherpen-
heuvel Claes wist ons dit te vertellen
ter bedevaart naar de kerken en kapel-
lekens der andere, wonderen-doende Lieve
Vrouwkens in het land van de Walen en van
de Vlamingen, in ons Limburg ging het an
ders. Daar zijn de mirakelen-wrochtende „Sle-
vruikes" uit haar genade-woningen heen ge
togen naar de Kapel in 't Zand bij Roermond-
Daar was wel reden toe. Vijfhonderd jaar moet
het geleden zijn dat het wonderbeeld, aldaar
vereerd onder den titel van Hulp der Chris
tenen en Heil der Kranken, gevonden werd.
Vijf eeuwen her, een half-duizend jaren ge
leden! Bij de luisterrijke herdenking van dit
heuglijke feit, wilden de Lieve Vrouwkens van
ons goede Limburg zich niet onbetuigd laten.
Op een donkeren, warmen Juli-nacht zijn ze
heengetogen naar Roermond. Uit medelijden
met de zwakke zenuwen van den modernen
mensch, die nerveus wofdt en schichtig wan
neer het bovennatuurlijke hem beroert, deden
ze haar beeweg in het diepe duister.
Het eerst ging op weg O. L. Vrouw Sterre
der Zee, die troont in de Basiliek van Maas
tricht. Zij woont ook het verst. Ze is overigens
met pelgrimeeren vertrouwd; lange, lange jaren
geleden deed ze immers zelf een ommegang
door het oude Tricht!
Weinig minder nabij verblijft O. L. Vrouw
van Oostrum, in de Peel, eenmaal door een
vroom landbouwer in zijn vlasakker aangetroL
fen. „Hier wil ik rusten" had de Madonna van
de Peel gezegd en daarom werd daar een kapel
gebouwd. Ook dit Lieve Vrouwke had een ver
ren weg te maken.
En de „Bedrukte Lieve Vrouwe" van Venlo,
die alleen maar in de Sint Martinuskerk ver
blijven wilde, verliet nu eens vrijwillig haar
heiligdom en begaf zich op weg. Evenals de
„kleine, zwarte Madonna" van Sittard, die, zoo
als de „Sterre der Zee" van Maastricht, al
vroeger over de wegen gewandeld had.
Uit de meer nabije omgeving kwamen nog
het O. L. Vrouwke van Schilberg, door een
herder bü een boom gevonden; dat van Ommel
te Nunhem, dat eenmaal een twist tusschen
nonnen beslechtte; dat van Wessem, dat tegen
den stroom indrijvend de Fransche gewelde
naars beschaamde en dat van Thorn, dat een
maal een door 'n wolf achtervolgd schaap redde.
Aan de Kapéllenlaan troffen de Lieve Vrouw
kes van Limburg elkander en vandaar zijn ze
biddend naar de Kapel in 't Zand getogen.
Poort noch muur plegen bovenaardsche wezens
te hinderen; ze konden dan ook haar opwach
ting maken zonder nachtwaker of portier te
verontrusten. In de stille ruimte der kerk „aan
den Zande" heeft het Lieve Vrouwke dat daar
thuis hoort toen verhaald haar lotgevallen ge
durende vijf eeuwen of zelfs meer.
Ze vertelde hoe de herder Wendelinus, voor
hij de groote vondst in den put deed, zich reeds
tot die plek aangetrokken voelde, hoe de jonge
Poolsche edelman er gaarne kwam mediteeren
en hoe hij het eerste heiligdom der Lieve Vrou
we, een der oudste van den lande, er deed
ontstaan.
Dan werd er een grootere kapel gebouwd,
nadat duidelijk gebleken was dat het Lieve
Vrouwke alleen daar vereerd wilde worden.
Stormen van allerlei aard woedden om het
nederige heiligdom; de protestantsche Staat-
schen, die in Roermond danig huishielden,
spaarden het evenwel. Maar een onwaardig of
ficier der Spanjolen, die de hoofdstad van Gel
ders Opperkwartier bezetten schande over
den naam Blesy van Vegerheim! deed het
eerste kapelleken afbreken. Het hinderde hem,
beweerde hij, bij de verdediging der stad.
Maar er leefde in Roermond een vroom pries
ter, deken Pollius; deze liet later de kapel her
bouwen. Dit gebeurde in 1610. Reeds drie jaar
nadien moest het heiligdom vergroot worden. En
wie heeft destijds al niet bijgedragen tot den
bouw daarvan? Kleinen van gewin eere over
hun naamlooze herinnering welgestelde bur
gers, edelen en zelfs hoogmogende vorsten, van
koninklijken en keizerlijken bloede: aartshertog
Albertus van Oostenrijk en Isabella, dochter
van Spanje's koning.
Het zijn toen zware tijden geweest voor Gel
der en voor de landen van Overmaze. Overal
stak de dwaalleer het hoofd op en drongen
vreemde legermachten het land binnen; be
legeren, branden en plunderen was aan de orde
van dag en nacht. Niet zelden moesten krijgs
lieden gehuurd worden om het Lieve Vrouwke
van 't Zand veilig geleide naar een van de
Roermondsche kerken te verschaffen, v.ant de
kapel lag toen zeer vereenzaamd buiten de
wallen.
Zag men toen veel ruwheid, afval en geweld,
er bloeide ook mystieke vervoering en de twee
zieneressen van Ruremonde, Agnes van Heils-
bagh en Joanna van Randenraedt bleven in
vereering voor de Madonna der Kapel in 't Zand
voor niemand achter.
Van dat alles verhaalde ons Lieve Vrouwke
uit Midden-Limburg. En ze herinnerde aan dien
schrikkelijken dag: 31 Mei 1665, toen nagenoeg
heel Roermond in vlammen opging en de dak-
loozen nabij de kapel geherbergd konden worden.
En dan gewaagde ze van de vergrooting der
kapel in 1684, want men moet niet vergeten,
dat dit heiligdom veel anders is dan Scherpen-
heuvel of Kevelaer, dat de bedevaarten er toen
reeds een hooge vlucht genomen hadden en dat
de kapel in 't Zand een der voorname genade
oorden van het Westen heeten mocht. Hoe be
wogen de tijden ook waren en hoezeer Scher-
penheuvel en Kevelaer zelf pelgrims begonnen
-vJfRfV
Het gekroonde beeld van O. L. Vrouw
in 't Zand
te trekken, de devotie groeide hier voort, leidde
in 1696 tot de oprichting van een eremitage,
die in 1739 veranderd werd in een rectoraat.
Een tiental jaren later is bovendien de Ma-
riaansche broederschap opgericht.
Donkere tijden breken weldra aan: de Fran
schen komen. De kapel wordt gesloten en dicht
gespijkerd, de meubêlen en kerksieraden komen
onder den hamer. Weinig heeft het gescheeld,
of een der woeste snorrebaarden had het won
derbeeld verbrand. Vijf jaren lang, van 1797 tot
1802, heeft de beproeving geduurd.
Daarna breken er beter dagen aan. De negen
tiende eeuw is vervuld van jubelfeesten, als die
van 1827, 1835 en 1885. Nog andere heuglijke
feiten mogen in herinnering gebracht worden,
als de vestiging der Redemptoristen in 1863 en
de plechtige kroning in 1877, namens "Paus
Pius IX, van het Lieve Vrouwke der Kapel
in 't Zand.
En deze kroning geschiedde nog door Mgr.
Paredis, bisschop van Roermond, dezelfde die
een halve eeuw vroeger het zilveren feest van
de heropening der kapel gevierd had. Nog meer
goeds mag van de negentiende eeuw verteld
worden, als de vergrooting en verfraaiing van
het heiligdom. Maar ook kleinzielige dwars
drijverij was er te betreuren, als het hinderen
der processies in 1876.
En er werd gesproken van onzen tijd. Van de
uitbreiding der gebouwen rondom de oude kapel,
van de wonderbare genezingen en gebedsver-
hooringen die voortduren, van de processies die
nog immer komen, ook uit Holland Amster
dam blonk eenmaal uit in aantal en milddadig
heid van het kruiswegpark dat ontstond, van
het jubileum van 1927 en dat van 1935, dat in
luister bij het vorige wel niet achterblijven zal....
Dan schemerde de dag door de kleurrijke
ruiten der kapel. Stil en verheugd zijn de Lieve
Vrouwkes van Limburg, in kleine processie,
heengetogen door de lommerrijke laan, tot waar
de wegen scheidden. Tot waar kleine wegen
leiden naar de vredige dorpen van Midden
Limburg en groote banen voeren naar de vlak
ten van de Peel en de nijvere steden Sittard
en Maastricht.
M. KEMP.
Daar zag hij verschillende tenten en
eenige kameelen waren aan 't grazen. Ook
zag hij verschillende groepjes mannen met
elkaar zitten praten. Zouden dat misschien
roovers zijn, of waren het vreedzame lieden?
Pietje wist het niet. Hij voelde zich een
beetje bang. Eindelijk vatte hij moed en liep
op het kamp toe.
In een oogwenk hadden de mannen hem
in het oog gekregen en weldra was hij om
ring door een troep heftig schreeuwende
en gebarende mannen, uit wie Piet echter
niets wijs kon worden. Zij verstonden hem
ook niet.
De tweede stuurman liep intusschen over
het strand, op zoek naar de beide kinde
ren. Dat dit er ook nog bij moest komen.
Hij was een jolige vent en had zich reeds
erg aan de kinderen gehecht.
Sinds een paar jaar woon ik aan den bui
tenkant der stad, in een aardig, modem
huis met electrisch licht, dat ook des
nachts brandt, als we vergeten 't uit te draaien.
Onder m'n raam loopt de straat langs het
huis en aan den overkant daarvan ligt een
kleine weide. De weide is fraai groen. Ik zie haar
iederen morgen en dan ben ik blij dat die
weide geen huis van vier verdiepingen is.
Toen gebeurde er iets. Op zekeren dag dar'
telde er opeens e<en paard over de weide rond.
een mooi, zwart, jong, vroolijk paard. Het sprong
rond, graasde, en wuifde van links naar rechts
met z'n staart.
Wij, m'n vrouw en de kinderen, zagen het
paard door onze ramen en praatten er natuur
lijk over. De kinderen liepen de straat op. gin
gen aan de heg hangen en vroegen waar het
vandaan kwam. Maar dat wist niemand M'n
jongens spraken er altijd over en in de winkels
hoorde je zeggen: „Wat een prachtig dier; het
lijkt wel een rijpaard!"
Natuurlijk stelden de jongens er veel meer
belang in dan de meisjes. Zou je er bij durven
komen? vroegen ze eikaar; zou je 'm kunnen
aaien? Hij kon wel eens bijten.
Op een middag kwam ik naar huis, zooals ik
altijd doe. En wat zag ik? Er was vergadering
op de wei. Er moest wat gebeurd zijn. Op straat
stonden de kleermaker en de kruidenier druk
met elkaar te redeneeren. Ik had die twee nog
nooit buiten gezien.
Ik vroeg wat er aan de hand was.
„Er is een kerel, die het paard wil stelen.. Een
half uur geleden is hij door 't hekje geloopen.
en toen wou hij het paard meenemen. Maar
er waren menschen op de wei en die geven
hem nu zijn portie.
Zoo, zoo," zei ik en ging naar boven. Ik ging
voor 't raam zitten en keek naar het groepje
menschen op de wei, dat druk stond te gestf
culeeren en te debateeren. Toen vroeg ik aan
mijn vrouw:
„Aan wien hoort dat paard eigenlijk?"
„Dat weet niemand," zei ze.
„Er staat iemand in de wei die 't weg wil
halen."
„Da's gemeen."
„Misschien hoort 't van hem."
„Kun je begrijpen."
Ik stond op. Een der beste ideeën, die ik ooit
gehad had, doorflitste m'n brein.
Ik zette m'n hoed op en wandelde kalm en
statig naar de wei. Daar stond een groote, poo
tige kerel, die er uitzag als een boer en het
paard bij de manen hield. Hij zag er verbit
terd uit en ik hoorde hem zeggen: „Mag ik
soms m'n eigen paard niet meenemen? Laat
me er door."
„Jij wilt het paard stelen," zei mijnheer Mas-
hek, de ijzerhandelaar.
,,'t Is mijn paard; ik heb het verleden week
op de markt gekocht," antwoordde de man.
„Dat moet je dan eerst maar eens bewijzen.'
zei de ijzerhandelaar weer. Waarop de anderen
lachten.
Toen trad ik met vaste schreden op den man
toe, die beweerd had, dat het paard van hem
was. keek hem strak in het gezicht en zei;
„Man, ben je gek? Wou je mijn paard mee
nemen?"
De man liet de manen van het paard los, z'n
arm viel slap naar beneden en hij keek me aan
met groote verbaasde oogen.
Er kwam nu beweging in de groep en ze zei
den halfluid: ,,'t Is z ij' n paard; dat hadden we
zóó wel kunnen weten."
De man, die geprobeerd had het paard te
stelen, grijnslachte. Hij dacht: zoo'n grap heb
ik nog nooit beleefd! Toen hij het paard weer
wilde grijpen hield de ijzerhandelaar hem een
vuist onder den neus en snauwde: „Maak dat
je weg komt, gauwdief! Je hoort toch dat het
paard aan mijnheer hoort. Je moest je scha'
men!"
De man kwam plotseling naar me toe en zei:
„Zegt u nog eens, dat het uw paard is."
„Zoo dikwijls als je maar wilt," zei ik; „ik
heb het gekocht om 's morgens een beetje te
rijden. De volgende week gaat 't naar de ma
nege.
„Eigenlijk moesten we een agent halen," op
perde iemand.
„O wat, laat 'm loopen," meende een ander.
De pootige man keek ons een voor een aan,
mij het langste en ging toen ineens weg. Ik
streelde het paard, klopte het op den hals en
deed, alsof ik het een klontje gaf. Toen groette
ik de aanwezigen vriendelijk en ging naar huis.
Ik had gegeten, koffie gedronken en ging
daarna op m'n divan liggen. Ik keek naar het
plafond 'en wachtte in een zalig nietsdoen. De
avondbladen kwamen, ik las ze waardig en
kalm en sliep toen in. Het dienstmeisje klopte
aan de deur waardoor ik wakker werd. Ze zei:
Er is een man om u te spreken."
„Laat maar binnen."
Ik bleef kalm op m'n rug liggen. Het was de
man van 't paard. Hij bleef bij de deur staan
en ik zei vriendelijk: „Gaat u zitten".
Hij ging zitten en we keken elkaar aan. Toen
zei hij: „Dat was me wat moois, wat u daar
met het paard gelapt hebt."
,Druk u s.v.p. wat duidelijker uit," zei ik.
Hij stond op en riep: „Het is mij n paard!"
„Blijf liever zitten en laten we kalm praten,"
hernam ik. „U zegt dat 't uw paard is. Ik be
weer dat 't van mij is. Kunt u me den koop
brief laten zien?"
„Neen," zei de man. „Ik heb contant betaald
en geen kwitantie gevraagd. Hebt u een kwi
tantie?"
„Dat zullen we maar in 't midden laten,"
zei ik weer. Geen mensch twijfelt er aan dat 't
mijn paard is."
„Ja wel.... ik."
„Ja, maar tot mijn spijt bent u de eenige. 't
Is een lief dier. Jammer dat er oneenigheid
door moest komen."
De man bleef zitten en zweeg. Ik nam een
krant op. Na een minuut of drie vroeg de man:
„Wilt u me 't paard verkoopen?"
„Alles is te koop," zei ik; „wat geef je er
voor?"
Hij vloog weer op en schreeuwde: „Dat loopt
de spuigaten uit! Moet ik dan m'n eigen paard
koopen?"
„Je vraagt t toch zelf," zei ik.
Hij haalde z'n portefeuille uit z'n binnenzak.
„Hoeveel?"
„Een schijntje," zei ik. „Niet meer dan 300
gulden. Een mooi
zaakje voor u.
contant!"
Ik stond op en I ZCIClkje
de man telde 300
gulden in bank-
papier af en legde ze op de schrijftafeL
Hij keek me strak in de oogen en vroeg: „Wilt
U me een kwitantie geven?"
„Dat is tusschen ons niet noodig," zei ik. „U
kunt het padrd meenemen."
„Ja, maar dat is me straks niet ge
lukt, dus
„Kalmpjes aan," zei ik en ik schreef op een
briefje: „Ik heb geen bezwaar tegen wegvoe
ring van het paard." Ik onderteekende het en
gaf het den man. Hij las het, lachte en zei:
„U bent een leepe vogel."
„Dat weet ik," zei ik.
Hij knikte een paar malen en vertrok. Ik zag
hem het briefje toonen en het paard wegvoe
ren.
Don volgenden morgen kreeg ik een brief
van den volgenden inhoud:
„Waarde collega; we hebben gisteren allebei
een voordeelig zaakje gemaakt. Het paard be
hoorde aan geen van ons beiden en ik heb nog
nooit zoo'n fraai dier zoo goedkoop gekocht. Ik
had er al lang op geloerd. Bedankt hoor! 'k Be
veel me aan voor een plaatsje in je herinnering.
Goeie zaken! P."
Later kwam de politie en ik geef je de ver
zekering, dat ik niet weer in de verleiding ko
men zal, dergelijke „goeie zaken" te doen.
w,
De autoriteiten te Linz (Opper-Oostenrijk)
zijn voornemens krachtige maatregelen te ne
men tegen de bedelaarsplaag. Hun aarttal is in yo
den laatsten tijd voortdurend toegenomen en
hun wijze van optreden, vooral wanneer zij af
gelegen hoeven bezoeken, heeft aanleiding gege
ven tot talrijke klachten.
Door bedreigingen trachten zij de bewoners
geld of kleeren af te persen, maar zij zijn altijd
te lui om in ruil daarvoor eenigen arbeid te
verrichten. Voortaan zullen zij daarom overal,
waar zij worden aangetroffen, door de politie
worden meegenomen en naar een concentra
tiekamp gebracht, door de plaatselijke regeering
opgericht, waar zij voor hun onderhoud moe
ten werken.
'STJAHOl
Oudste afbeelding (1698) van Onze
Lieve Vrouw in 't Zand
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen-
bij een ongeval met
■II doo. Ar.hu. Mo.ri.on
11
Toch klonk er een wellicht niet ongerecht
vaardige twijfel in die woerden.
„Zoo bedoel ik het toch," antwoordde Crook
rustig. „Hier heb je alvast een guinje voorschot
voor het eerste uur, ofschoon ik je niet eens
zoo lang noodig zal hebben."
Hy diepte een goudstuk uit zijn zakken op
en stak het den ander met 'n slordig gebaar toe.
Dit verwekte by den bediende echter een
nieuwe achterdocht.
„Zoo," begon hy eenigszins wantrouwend,
„heeft u daarvoor zooveei over? Wat wil u dan
wel van roy te weten komen? Toch niets tegen
de belangen van het kantoor of van de zaak
zeker, want dan kun je je geld wel by je
houden."
„Natuurlyk niet, man," zei Crook op lucht-
hartigfen toon, die den ander nog niet geheel
vermocht gerust te stellen. „Niets van dit alles.
Ik geloof, dat mijnheer Lawson me gaarne de
gewenschte inlichtingen in eigen persoon zou
willen verstrekken, indien hy wist wie ik was
en waarvoor ze dienen. In den verkoop van
verleden Donderdag was een elftal flesschen
ouden Tokayer, die door een reizend Amerikaan
op de veiling waren gebracht. Die man heette
Merrick. Ik wil nu alleen maar weten door
wie die flesschen zyn gekocht."
„Laat eens zien," zei de bediende nadenkend.
„Zy waren in den catalogus van een sterretje
voorzien, nietwaar?"
„Ja, mr. Merrick bracht ze nog dfenzclfden
morgen van de verkooping in de zaal.-'
„Nou, uit myn hoofd kan ik u alvast een
kooper opnoemen. Het is mr. Norie, de schilder.
Die heeft een flesch genomen."
„Ken je dien man?"
„O ja, iedereen kent hem hier. Zyn vader 13
zelf uit Southampton."
„En de anderen?"
,,Dat zal niet zoo gemakkelijk vallen. Dat
komt omdat de meeste verkocht weiden aan
vreemdelingen, die allen met contant geld be
taalden en dan wordt in de drukte wel eens
veronachtzaamd om naam en adres te noteeren,
ofschoon de wet het wel voorschrijft. Maar gaat
u maar even mee naar binnen."
De bediende haalde den sleutel weer te
voorschyn, opende de deur en ging zyn royalcn
werkgever voor naar het kantoor. Het was een
scherpzinnig en handig jorigmensch met don
kere schalksche oogen. Toch was hy niet kn^p.
Hy sloot de deur weer zorgvuldig achter zich,
lichtte het deksel van den ouderwetschen les
senaar op en haalde een met witte vellen
doorschoten en van allerlei aanteekeningen
voorzienen catalogus voor den dag.
„Dat zeg ik u nog even op voorhand," begon
hy erg voorzichtig, ais wilde hy zich nog eens
extra veilig stellen tegen mogelijke beschuldi
gingen van oneerlykheid, „ik doe op het oogen-
blik niets anders, dan wat ik voor ieder ander
op kantooruren zou doen. Alleen het feit, dat
u enkele oogfenblikken van mijn vrijen tiiü op zoo
milde wijze wenscht af te koopen, kan me
bewegen hetzelfde thans, in plaats van morgen
ochtend te doen. Ik doe niets, waarmede
Lawson het niet eens zou zyn, of waarvoor
hy me e'en uitbrander zou kunnen geven.
Trouwens dat zou ik ook niet willen. Nog voor
geen tien guinjes. Hier hebben we het al.
Koop 88 met een sterretje, idem, koon 83 ster
dito, en zoo verder tot koop 97. U kunt tevens
zifen, wat ze opgebracht hebben. Koop 37 contant
betaald, geen naam, 88 Smith, staat gelyk met
geen naam, 89 nog eens Smith, geeft ook '■eer
niets. Verder staat er nog eens Smith achter
de twee volgende flesschen. Is dat een kooper
voor de vier of vier koópers voor elk een?"
Het bleek echter, oot men te doen had met
den wynkoopman, die aan boord van de
transactie had gehoord, en nu vier flesschen op
den kop had weten te tikken. Maar Chook wist
daar allemaal niets van en de bediende ging
door.
„Twee en negentig ster, geen naam, geld
contant betaald. Trouwens," keek hy ineens op
van het boek, „al die flesschen zyn contant
verkocht. Dat kan :k u gemakkelijk genoeg
bewijzen door de verkoopbewijzen. Sommige
menschen geven dan uit eigener beweging hun
naam op, terwijl anderten er heelemaal niet
aan denken. In de drukte van de verkooping
wordt er dan verder niet meer opgelet."
„Drie en negentig, ster. Allen, acht shilling."
Allen was een passagier van de Rajapur. Crook
dacht er ineens aan, maar hy zei niets en de
bediende zocht alweer verder.
,,Vier-en-negentig, ster. Ha, dat is de flesch
van mr. Norie. Hy nam ze ineens mee onder
zijn arm."
„Een kunstenaar zeg je? Ken je hem?"
„Ja, maar bent u misschien van plan cm die
flesch van hem terug te koopen? Komt u daar
voor eigenlijk vragen waar ze gebleven zyn?"
„Eigenlijk wel ja. Waarom?"
„Nou, dan denk ik, dat u by hem weinig
kans zult hebben. Hij is heelemaal niet arm, al
is het een verduiveld goed schilder. Hij koopt
al die dingen, omdat hy daar een apart pleizier
in heeft. Op dezelfde verkooping heeft hij
nog een paar schitterende antieke kandelaars
gekocht. Die stak hy zoo maar in de buiten
zakken van zyn fluweelen jasje."
„Uitstekend. Woont hij hier in de buurt?"
„Ja, ik zal het u straks wel even uitduiden.
Hy heeft kamers in Londen, maar zyn atelier
is hier. Vyf-en-negentig, ster. Dat is Curtice,
tien shilling. De laatste twee hebben weer geen
naam."
„Prachtig! Daar kan ik het in ieder geval
voorloopig mee stellen. En wil je nu nog even
zoo vriendelyk zyn, om te zeggen waar die mr.
Norie ergens woont?"
De bediende flapte zyn lessenaar dicht en
kwam met zyn cliënt op straat. Eerst sloot hy
echter uiterst punctueel de straatdeur af.
„U volgt net zoolang den weg, totdat u aan
een tweesprong komt. Dan begint u rechts te
houden, totdat u heelemaal buiten de stad
komt, met een paar villa's en een ry boomen
aan uw linkerhand. Midden in die villa's krygt
u ineens een scherpe bocht, een soort laantje,
en het eenige huisje, dat u daar aan zult
treffen is van mr. Norie. Vlak achter de villa's.
Het is eigenlyk niet meer dan een ruim atelier
met een slaapkamer fen keuken."
„Dank u wel," zei Harvey Crook, en hij draaide
zich reeds om. Maar ineens bedacht hij zich.
„Kun je me ook je eigen adres opgeven?"
vroeg hy den bediende. „Je weet nooit of het
niet te pas kan komfen, als ik je nog eens wat
overwerk wil laten doen tegen efen guinje per
uur. Ik hoop ten minste, dat je geen gezwaar
zult hebben om tegen dezelfde condities te
blyven werken,"
„Niet in het minst, mynheer. Ik heet Symons
en ik woon Waterview Terrace nummer 14.
Hebt u daar genoeg aan?"
„Voorloopig wel, vermoed ik. Bfen je in ieder
geval den geheelen avond thuis?"
„Vanavond? O ja, vooral nu ik weet, dat er
efen buitenkansje té verwachten valt. Al zou
u me midden in den nacht uit myn bed willen
halen. Bel maar heel hard, als ik soms niet
den eersten keer wakker zou worden."
Crook ging weer terug naar zyn taxi en liet
zich naar Hotel Royal brengfen om daar eerst
eens lekker te gaan eten. Een mensch, die zich
niet de moeite gunt om den gepasten tyd te
nemen voor een behoorlijk maal heeft gefen
goed begrip van tydsverdeeling, redeneerde hy
by zich zelf. Daarna maakte hij zich onmid
dellijk gereed voor een onderzoek naar die
afgelegen studio van mr. Norie.
Het was volslagen nacht geworden, maar niet
stikdonker. De volgende trein uit Londen was
inmiddels reeds binnen en het was logisch te
veronderstellen, dat Hahn daarmede in Sou
thampton was aangekomen. Wat zou hy doen?
Het kantoor van den makelaar was gesloten. Hy
zou zich tevreden moeten stellen met een lek
ker maal en geduldig moeten wachten tot het
den volgenden morgen negen uur wilde worden
Harvey Crook liep in tamelyk vergenoegde
stemming naar de villa's met de aangeduide
rij boomen en het duurde dan ook niet lang
of hy bevond zich in een der buitenwy ken van
de stad. Hij kwam over efen paar pleintjes en
tofen langs een tamelijk uitgestrekt grasveld en
bevond zich ten slotte aan de door den bediende
aangeduide splitsing in den weg. Er viel niet
te missen fen spoedig had hy het huis van mr.
Norie ontdekt. Het stond heelemaal alleen in
de kleine laan.
Het zag er wel naar uit, alsof daar iemand
woonde, die in goeden doen verkeerde. Aan
dfen Noordkant was een lang overhellend dak
vol groote ramen, die met gordynen iondfen
worden overdekt. Aan den anderen kant liep
het huis in stevige lynen omhoog en deed een
paar uiterst ruime en comfortabele zit- en
slaapkamers vermoeden. Aan den voorkant had
het huis niets dan een groote deur. De muren
waren geheel doorgetrokken en vormden de af
sluiting van efen uitgestrekten tuin, die dus aan
drie kanten om het huis heen liep. Harvey
Crook klopte aan. (Wordt vervolgd)