N Met twee kameraadj es avontarenreis i Safedu- cKdvM&aal van den daq Jacob Moleschott GEEN SPRAKE VAN! HET VERDWENEN ELFTAL Tijd van spanning MAANDAG 29 JULI 1935 -en Bosschenaar De „Lof der Zotheid" Overste Fawcet Het Lam Gods Chineesche kunst schatten Anton Bruckner te'" u in Den Bosch de groote ingeborenen deelen in de herdenkingshulde, die naar den stichter hertog Hendrik uitgaat, ko men er steeds meer groote Bosschenaren „uit den hoek" en men vraagt zich af, of er voor een ondernemend uitgever niet een aardige gedach te in zou schuilen, als naklank op de feest vreugde eens een populair boekje te laten schrijven door verschillende liefhebbers, waarin al die „Groote Bosschenaars" van het verleden werden beschreven voor de huidige generatie, en voor de Bossche schooljeugd. Want eigen lijk weet men toch nog te weinig over al die mooie figuren: den bouwmeester van den Sint Jan, Hieronymus Bosch, de zuster van Barbara- dael, den dichter-hertog Jan I, den spectatoria- len gouvemements-griffier Justus van Effen, den schilder Theodoras van Thulden en den schilder Antoon Derkinderen, den musicus Al- phons Diepenbrock Al dezen en het lijstje praetendeert geen volledigheid werden geboren in 's Hertogen bosch of verbleven er gedurende zekeren tijd. En nu noemden wij nog maar alleen de kun stenaars. Er zijn ook nog de historie-schrijvers en de geleerden. Onder de laatsten komt zeker een. eerepiaats toe aan Jacob Moleschott, den wereldberoemden geneeskundige. Hij wordt herdacht in de „Provinciale Noord- brabantsché en 's Hestogenbossche Krant" van Zaterdag 20 Juli jX door den Brabantschen schilder en geneesheer Hendrik Wiegersma, aan wiens bijdrage wij het volgende ontleenen. Den lOden Februari 1822 werd Jacob Mole schott te 's Hertogenbosch in den Wolvenhoek geboren. Zijn vader, een zeer vermaard genees heer, was van uit Leiden naar hier gekomen; in het gezin van den dokter heerschte een sterk en hecht familieleven. In de vrije uren werd onder leiding van moe der van der Monde véél gemusiceerd en bestu deerde men de klassieken. Contact met de buitenwereld, behalve met den beroemden advocaat Jan Sassen, die met een zuster van moeder was getrouwd, bestond er welhaast niet. Op zijn vijfde jaar ging de jonge Jacob bij meester Hulskamp o'p school, daarna bij monsieur van Buhl, die Fransche les gaf. Tegelijkertijd zond zijn vader, die, hoewel Roomsch opgevoed, de Hegeliaansche denkbeel den was toegedaan, hem naar ds. Ter Laag om Latijn te leeren. Een verblijf op de kostschool te Boxtel duur de slechts kort; er brak een besmettelijke ziekte uit en de heldere jongeling werd naar het gym nasium van Cleve gezonden. Dra legde hij zijn eindexamen af (1842) en boegde naar het Zuiden, naar Heidelberg om in de medicijnen te gaan studeeren. Ook volgde hij hier colleges in de chemie en wijsbegeerte. In 1845 reeds promoveerde hij tot Doctor in de geneeskunde op een proefschrift: „De Mal- pighiani pulmonum vesiculis". Tusschen deze bedrijven door had Teyler's Genootschap hem met goud bekroond voor zijn critiek op Liebig's „Theorie der Pflanzenernahrung". In hetzelfde jaar van zijn promotie legde hij te Leiden het „colloquia docta" in de genees-, heel- en verloskunde af en vestigde zich te Utrecht als practiseerend arts. Hier werd hij bevriend met den grooten oog heelkundige Donders en werkte in zijn vrije uren op het laboratorium van Mulder. De grondslag voor zijn physiologische stu diën werd gelegd door de oprichting tezamen met Deen en Donders, van de „Hollandsche bijdragen tot de anatomische en physiologische wetenschap". Toen een benoeming tot hoogleeraar te Lei den uitbleef, toog hij andermaal naar zijn oude academiestad Heidelberg, waar hij benoemd werd tot privaatdocent in de physiologische chemie, later ook in de anthropologic en expe- rimenteele physiologie. Hier, bij zijn vriend Auerbach, vond hij zijn zeer begaafde vrouw" Maria Strecker. Weldra ontpopte hij zich tot een kenner en verrijker der levensleer, van Europeesche ver maardheid. Zijn „Physiologisches Skizzenbuch" ver scheen, weldra gevolgd door „Der Kreislauf des Lebens" (Helaas de lof der stof!), verhandelin gen over de kernen van erythrocyten bij kik kers, over den nervus vagus, de lever, het hoen der-embryo, enz. enz. Bij den Senaat aangeklaagd, zeer ten on rechte, van frivoliteit en onzedelijkheid, legde hij, die nooit boudeerde om de gunst, zijn ambt neer en richtte het beroemd geworden tijd schrift „Unterzuchungen zur Naturlehre der Menschen und Tiere" op. Bijna twee jaren na dien volgde zijn benoeming tot hoogleeraar te Zürich. De eene geniale verhandeling na de andere verscheen. Hij leerde Italiaansch en Deensch. Zwitserland werd hem te klein. In 1861 werd hij te Turijn beroepen. Achttien jaren later te Rome. Moleschott was een kind en een slachtoffer van zijn tijd. Hij stond op in een eeuw, waarin het epicurisch denken een bepaalden vorm aannam, een eeuw waarin Wöhler de verrassen de ontdekking deed dat anorganische verbin dingen door den mensch kunnen worden omge zet in organische. De leer van de levenskracht werd aangevallen. Galvani, Volta, Müller, Donders! Op grond van nieuwe ontdekkingen, electrische, electromag- netische, chemische, physische, poogde een il- lustre schaar van denkers en geleerden een metaphysische leer te gronden, die het levens begrip als een „asylum ignorantiae" be schouwde. De materie werd van be'grip tot essentie, het bewustzijnsleven een eigenschap der levende stof, elk natuurverschijnsel mechanistisch ver klaard. Wat voor den aether geldt, gold nu voor de bewerktuigde dingen. De geest werd uitgeschakeld; weggevaagd de aandrijving van een hoogeren wil. Het physiologische materialisme ontwikkelde zich tot een volledig wijsgeerig stelsel. In „Der Kreislauf des Lebens" poogde Mole schott het eeuwige der stof aan te toonen en het pantheïsme tot vrije natuurreligie te ver heffen. De „bewegende materie" was „leven". Genaturaliseerd tot Italiaan, werd hij „Sena tor del Regno". Moleschott was, hoewel onze tegenstander in philosophisch denken, een innig mensch, een man met een groot hart, een wetenschappelijk genie. Overladen met roem ontsliep hij te Rome den 20sten Mei 1893. Het Britsche museum heeft door aankoop eenige belangrijke aanwinsten verkregen. In de eerste plaats heeft het museumbestuur een handschrift gekocht uit de beginperiode van het dertiende eeuwsche klooster te Little Wy- mondley in Hertshire, en voorts een exemplaar van de eerste uitgave van Erasmus' „Lof der Zotheid". Volgens den voorzitter van het Britsch mu seum Sir Frederic Kenyon is dit een groote zeldzaamheid, aangezien geen enkele bibliotheek in Engeland, Frankrijk of Nederland in het bezit zou zijn van een eerste uitgave van dit werk van Erasmus. Tenslotte heeft het Britsch museum van den eigenaar in bruikleen gekregen een exemplaar van den tekst van het bekende lied „Home sweet home", in het handschrift van den schrij ver John Howard Payne. Een katholiek missionaris, pater Patrick H. Moiloy, is uit Brazilië te New York aangekomen en verklaart mededeelingen te kunnen doen omtrent den verdwenen onderzoeker overste Fawcet. Fawcet, die jarenlang het Braziliaan- sche oerwoud heeft doorkruist, vertrok in 1925 wederom voor een expeditie daarheen en werd sedertdien niet weer gezien. Tal van expedities hebben in de afgeloopen tien jaren naar hem en zijn metgezellen gezocht, doch keerden zon der resultaat terug. Herhaaldelijk doken be richten op, dat hij nog in leven zou zijn, doch tot nog toe werden deze nooit bevestigd en ken ners van de Braziliaansche wildernis twijfelen dan ook niet aan zijn dood. Pater Moiloy verklaart van een der invloed rijkste Indiaansche opperhoofden te hebben vernomen, dat Fawcet nog leefde en voorne mens was weer tot de beschaving terug te kee- ren. Hij kon echter niet te weten komen wat Fawcet sedert zijn verdwijning had gedaan en waar hij zich bevond. Men verklaarde echter, dat hij leefde en naar Europa wilde terug komen. De pater was van meening, dat de verdwe nen ontdekkingsreiziger zich in de omgeving van de Rio Zinqui moest bevinden, ten Noor den van de Cordilleras, die de waterscheiding vormen tusschen den Amazone en de Parana. Volgens berichten in de Brusselsche „Stan daard" zou men mogen aannemen, dat het ont brekende paneel van het beroemde altaarstuk „De aanbidding van het Lam" door de gebroe ders Van Eyck, reeds omstreeks eind Juni te Gent in een openbaar gebouw zou zijn terugge vonden en aan de overheden ter hand gesteld. Zekere berichten hieromtrent waren nog niet te krijgen. Wel acht men de waarschijnlijkheid groot, dat de geruchten juist zijn. Jacob Moleschott minimum Humming De kruiser Suffolk is te Portsmouth aange komen met een lading kunstschatten, welke getaxeerd worden op een waarde van twee tot tien millioen pond sterling. Het is waar schijnlijk de eerste keer, dat een Britsch oor logsschip kunstwerken heeft vervoerd. De Suf folk is teruggekeerd om gerepareerd! te worden. Door een speciale overeenkomst tusschen de regeeringen van China en van Groot Brittan- nië is deze zending overgebracht om in het najaar te worden geëxposeerd in Burlington House, waar een tentoonstelling van Chinee sche kunst zal worden gehouden. Gedurende de reis waren veel voorzorgen ge nomen. Na aankomst van de Suffolk zijn de bijna honderd kisten, welke meer dan 1000 kunstvoorwerpen inhouden, o. m. ivoren en bronzen beelden, schilderijen, tapijten, weef sels, porselein, juweelen en zeldzame boeken, met auto's onder streng politiegeleide naar Londen vervoerd. Later zullen deskundigen uit China komen om toezicht uit te oefenen op het uitpakken van de kostbare voorwerpen, welke een beeld geven van 4000 jaren Chineesche kunst. Op 25 Juli begonnen te Linz en St. Florian de Brucknerfeesten, welke enkele dagen zullen duren. De 40e sterfdag van dezen componist zal het volgend jaar te Weenen worden herdacht met het geven van eenige belangrijke concer ten, waarop uitsluitend werken van den kun stenaar Bruckner ten gehoore zullen worden gebracht. Anton Bruckner werd geboren te Ansfelden en niet te St. Florian, zooals velen denken. Hij zag het levenslicht in 1824. Bruckner was een componist van hoogst eigenaardige hoedanig heden; hij wordt door velen als een der eersten van den lateren tijd beschouwd, door anderen als van geen beteekenis. Zonder voorbeeld mag het heeten, dat een componist van acht belang rijke symphonieën 50 jaar oud kon worden zon der bekend te zijn en men van zijn beroemd heid eerst kon spreken na zijn 60e jaar. Het groote „Musik-Lexicon" van Mendel en Reissmann (1880), in Bruckner's tijd een toon beeld van volledigheid, noemde Bruckner nog niet. Als zoon van een arm dorpsonderwijzer, die vroeg stierf, had Bruckner een moeilijke jeugd. Als hulpschoolmeester, later als onderwijzer te St. Florian, beoefende hij autodidakt contra- Rusteloos, z Slapeloos Menig nacht Doorgebracht. Schriften vol, Knappe bol! Studie-vlijt Examentijd! z Juli-zon Vreugdebron. i Anderen vrij I Bosch of hei. I Hij studeert, Repeteert; Zwoegt en lijdt: Examentijd! Spanningsdag, Zenuwlach. Heer in 't zwart: Schrik in 't hart. Felle plaag Steeds gevraag! Antwoord kwijt: Examentijd! Algebra, Physica, Tacitus, Livius; Duitsch en Fransch: Schijn van kans. Loon voor vlijt: Examentijd! Lang gewacht, Onverwacht1 Antwoord kwam Telegram. Even stil. Vreugde-gil! Vroolijkheid Examentijd! Rusteloos, E Slapeloos Menig nacht Doorgebracht. Hard geleerd, Bestudeerd. Eind van 't lied: Dood verschiet. H. P. !5mimiiimmimmmmimiiimmimmmmmmmmmimiimmmii7 punt en orgelspel, met dat gevolg, dat hij bij het proefspel voor de plaats van organist aan den Dom te Linz alle mededingers met glans overwon. In 1867 werd Bruckner benoemd tot organist aan de Hofkapel te Weenen, alsook tot profes sor in het orgelspel, contrapunt en compositie aan het Conservatorium aldaar. In 1875 volgde zijn benoeming tot lector in de muziek aan de Universiteit, die in 1891 zijn verdiensten erken de door hem tot doctor phil. hon. causa te be noemen. De voornaamste composities van Bruckner zijn zijn acht symphonieën (de negende bleef onvoltooid, en een ander, 1869 te Linz gecompo neerd, wordt aldaar in het musum voor hand schriften bewaard, maar is nooit uitgevoerd). De opmerkingen door tegenstanders gemaakt, over den verbrokkelden vorm, de bovenmatige lengte, de onevenredigheid van de verhoudingen toegegeven, dan dient aan den anderen kant te worden erkend, dat uit die symphonieën echte genialiteit spreekt en dat zij ten eenenmale 's meesters eigen, naieve persoonlijkheid weer spiegelen, m.a.w., dat zij de zuivere uiting zijn van een onverdorven kunstenaarshart. Bruckner was een groot bewonderaar van Richard Wagner en trachtte in zijn sympho nieën diens richting te volgen en zijn theorieën toe te passen. Zijn kunst vond bij Wagner groote waardeering; de opdracht van een sym- phonie, door den meester aanvaard, is daarvan een bewijs. Behalve de symphonieën schreef Bruckner nog geestelijke en wereldlijke vocaal- muziek (o.a. drie Missen en een Te Deum) en een strijkkwartet. i m M&ctoeS&a nt Plots stonden ze op en renden weg. Even daarna stapte eten prachtige schimmel de tent binnen en blegf voor den sjeik staan. De sjeik sprong er op en tilde ook Pietje voor zich op het paard. Zoo renden ze de bent uit naar buiten, waar een tiental mannen gereed stonden, gezeten op kleine paardjes. En toen ging het vóórt, de woestijn m. Pietje was bij een machtig opperhoofd terecht gekomen, „Alikalla met den zwar ten Baard" geheeten. Ai jarten zocht die een vijand: „Rossigen Dwaas", die hem eens zijn kleindochtertje geroofd had, dat Priotska heette. Toen Pietje hem de teekening had ge toond, had hij direct aan Prioetka gedacht. Het jongetje zocht een verdwaald meisje en zijn vaderhart was wijd opengegaan. Misschien had de Rossige Dwaas ook dit kind geroofd! En nu zoud'en en moesten ze de Rossige Dwaas hebben! Mr. Barling, een der beste particuliere de tectives van Engelands hoofdstad, werd gestoord bij het doorlezen van een der vele schriftstukken die voor hem op tafel uit gespreid lagen, door de binnenkomst van zijn assistent. „Er is een heer, die u wenscht te spreken." „Ik wensch niet gestoord' te worden." „Deze heer dringt op spoed aan, en wenscht uitsluitend persoonlijk met u te confereeren, mr. Barling." „Naam?" „Weigert zich bekend j;e maken." „Laat binnenkomen". Na enkele oogenblikken werd de bezoeker binnengeleid. Hij leek een goede vijftiger, een voudig doch degelijk gekleed', gezond en flink van postuur, beleefd en correct, hoewel ietwat schuchter in zijn optreden. „Neemt u plaats," zei Barling. „Wat is er van uw verlangen?" „Ik verzoek u, mr. Barling," begon de bezoe ker, „mijn vrijpostigheid niet euvel te duiden. Ik was van oordeel, dat het wellicht in het be lang van dfe zaak, waarvoor ik tot u kom, van voordeel zou kunnen zijn, indien ik uitsluitend met u persoonlijk „Terzake. Zoo kort mogelijk, als ik u ver zoeken mag, mister „James is mijn naam. Ik ben mijn leven lang nooit anders dan James genoemd, en ik geloof niet, dat er in geheel Londen iemand te vinden is, die mijn achternaam kent." Terzake, mister James." „James. Kortweg James alstublieft, mr. Bar ling. Ik ben die butler van Sir Samuel Pember- ton." „Wat is er aan de hand met Sir Samuel?" „Kent u hem?" „Natuurlijk, misternatuurlijk, James. Is Sir Samuel bestolen? Vermoord?" „Nog niet. Maar ik heb reden om aan te ne men, dat zijn leven in gevaar is." „Politiewerk, James." „Dat gaat niet, mr. Barling. Ik zal u zeg gen, waarom niet. Ik zal beginnen bij het be gin en trachten zoo kort en duidelijk mogelijk te zijn. Sir Samuel Pemberton is ongehuwd en zeer vermogend." „Bekend, James." „Sir Samuel heeft slechts één bloedverwant, een neef, een zekeren mister „Mr. Eric Smith, een doordraaier van het eerste water, niet?" „Juist, mr. Barling. U lijkt wel alles te we ten!" „Verder, James, Kort." „Mr. Eric heeft Sir Samuel reeds bijna een vermogen gekost, meer dan ooit iemand zou vermoeden. Het is Sir Samuel nu een beetje al te bar geworden. Sir Samuel heeft er genoeg van. En nu komt de hoofdzaak, mr. Barling." James hield de hand tot vlak bij dien vloer van het detectivekantoor. „Zóó klein heb ik Sir Samuel gekend. Samen ben ik met hem opgegroeid. Ik ben dus een beetje meer dan zoo maar een gewoon butler. Ik ben bijna zijn vriend, en ik weet meer van Sir Samuel dan iemand! anders in Londen. Sir Samuel heeft zijn neef onterfd, en mr. Eric weet dit. Luister nu goed, mr. Barling, want daar komt het op aan. Sir Samuel heeft bij tes tament zijn geheele vermogen, met uitzonde ring van een legaat aan mij, vermaakt aan liefdadige instellingen. Ook dit weet mr. Eric." „Verder, James." „Het testament is geborgen in de safe van zijn kluis, was geborgen in de safe van zijn kluis aan huis. Ik ben méér dan Sir Samuel's butler, rnr. Barling, en daarom heb ik ook toegang tot zijn kluis, en daarom weet ik, dat het testa ment sedert drie dagen eruit verdwenen is." „Politiewerk, James". „Dat gaat niet, mr. Barling, Sir Samuel is lij dend! aan een hartkwaal, zóó ernstig, dat de doktoren hem voorgeschreven hebben, zijn ver trekken in de parterre van zijn villa te houden. De doktoren hebben mij voorts op het hart ge drukt ervoor te waken, ó!at aan Sir Samuel iedere opwinding, zelfs van den geringsten aard, bespaard blijft. Daarom heb ik ook mr. Eric, ondanks zijn herhaaldelijk aandringen, den toegang tot Sir Samuel's vertrekken geweigerd', omdat ik maar al te goed weet, dat de bezoe ken van zijn neef hem in hevige mate opwin den, zelfs een plotselingen hartslag tengevolge zouden kunnen hebben." „Zeer juist, James." ..Maar hoe is het mij mogelijk, mr. Barling, onder deze omstandigheden Sir Samuel ervan in kennis te stelen dat het testament uit zijn kluis verdwenen is, en hoe kan ik op den duur dien mr. Eric zijn gevaarvolle opdringerij ver bieden? Mij o!unkt, het ligt voor de hand, wie het meest belang heeft bij de verdwijning van dit testament, en wie er dus debet aan is." „Het js genoeg, James. Laat de rest maar aan mij over." „Ik dank u, mr. Barling." „Wie is Sir Samuel's notaris?" James noemde den naam. „Wat is het adres van Mr. Eric Smith?" „Millstreet 64." Barling stond op en liet zijn bezoeker uit: „Eric Smith zal Sir Samuel Pemberton niet meer lastig vallen!" Dienzelfden mió-'dag, circa half drie, diende het dienstmeisje van Eric Smith een bezoeker aan. Bij zijn binnenkomst ging hij, zonder eeni ge inleiding, rechtstreeks op het doel van zjjn komst af: „Deze aangelegenheid is van uiterst discre- ten aard, mr. Smith. Ons beroep brengt mede. dat de particuliere omstandigheden van onze clientèle ons weliswaar tot in de kleinste dé tails tjpkend zijn, doch ook dat wij ten koste van alles, ook indien wij niet tot zaken moch ten komen, strikt geheim weten te houd'en. Ik wil kort en zakelijk in mijn voorstel zijn, mr. Smith. Wat dunkt u van een huwelijk met een bruidschat van tachtigduizend pond cash? U betaalt mij na totstandkoming 2 pet." Hij nam uit zijn binnenzak de foto van een zeer gedistingeerde jongedame, reikte deze zijn cliënt, en vervolgde: „Op het eerste gezicht niet zoo geheel ver werpelijk, vindt u wel, mr. SmithGeen overhaaste, botte weigering, als ik u verzoeken mag! Denk eens rustig na, overleg met u zelf het voor en het tegen, den ommekeer in uw fi- nancieele verhoudingen, de rast, eindelijk na al die jakkerige geldzorgen.... bekijk die foto eens goed, denk eens kalm na, een kwartier, een half uur, zoolang u wilt.Welicht is u d'aama bereid mijn voorstel in ernstige overwe ging te nemen. Mag ik in dien tusschentijd van uw voortreffelijk Telefunken-apparaat ge nieten? Ik ben een hartstochtelijk liefhebber van goede radio." „Ga uw gang." De bezoeker stemde af op Daventry, en maak te het zich gemakkelijk in een fauteuil, dicht bij het apparaat, hetwelk een Bach-cantate liet hooren, ter wijl Eric Smith met stijgende be- I TT langstelling de tiet verdwenen hem overhandig- de foto bestudeer- testament l de, om daarna in blijkbaar diep ge- peins te vervallen over de hem geboden mo gelijkheid, waardoor hij met één slag voor goed uit de maar al te dreigende grijpklauwen van geldschieters en woekeraars bevrijd zou zijn. Plotseling werd' de Bach-cantate verbroken. „Ladies and gentlemen, het concert wordt 'n oogenblik onderbroken voor uitzending van het volgende belangrijke bericht: Zoo juist is bij een sport-demonstratie boven Croydon een vliegtuig door tot nu toe onbekende oorzaak omlaag gestort. De bemanning, bestaande uic vier koppen, werd op slag gedood. Een der toe schouwers, het bekende Hoogerhuislid, Sir Sa muel Pemberton, werd door het neerstortend gevaarte getroffen en onder de puinhoopen verpletterd. De namen der vier andere slacht offers worden nader bekend gemaakt." Kort daarop werd de uitzending der Bach- cantate hervat. „Ontzettend," zei de bezoeker. „Ja," zei Smith, een oogenblik zichtbaar diep bewogen. Dan plotseling, als na een snel ge nomen besluit, stond hij op: „Ik verzoek u, mij voor het vervolg niet meer met dergelijke voorstellen lastig te vallen. Ik ben hiervan niet gediend." Hij opende de deur voor zijn besoeker. Barling ging heen. Nog geen uur daarna werd Eric Smith ten kantore van Sir Samuels notaris gearresteerd. Te verantwoorden had hij zich terzake van dief stal en vervalsching in geschriften. Hoe wist- die notaris, dat Smith Sir Fember- tons testament gestolen en daarna vervalscht had? Hoe kon een radio-bericht de leugen- sensatie uitzenden over den dood van Sir Sa muel, die nog in leven was? Eric Smith zou in zijn cel gemakkelijk het antwoord op die vragen gevonden hebben, in dien hij geweten had, dat de huwelijksmakelaar Barling, die zoo dicht bij het Telefunken-appa raat plaats nam, behalve een gewiekst detec tive tevens een voortreffelijk buikspreker was. Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te kosten. Plaats maar eens een Omroeper! Rubri ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han delstarief. AT T t* A D'CL op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "C1 A bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U 7CA bij een ongeval met U OCA bi3 verlies van een hand M I .1 iTi /ADV/il II Ui ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 f t/U»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen F doodelijken afloop X MÜU*a een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Bill door Arthur Morrison Hill 14 Intusschen had de beeldhouwer een leege cognacflesch in zijn linkerhand gestopt en Crook bracht wederom de halzen der beide flesschen tot elkander. Er viel niets te bespeu ren in den buik van de groote Tokayer flesch, in den hals kwam geen verwachte steen gegle den. Niets kwam den vrijen stroom van den kostbaren wijn belemmeren. Waarschijnlijk zou dit echter niet plaats vinden voordat de flesch bijna leeg zou zijn. Zoo werd ook de tweede flesch zonder noemenswaardige gebeurtenis sen gevuld. ,,Nog een!" riep Crook. „Nu zal meneer wel heelemaal leegstroomen, vermoed ik. Het lijkt wei of er een heel anker in zoo'n flesch zit." En weer richtte hij zijn blik strak gespan nen naar het zwakke licht, dat door den dun nen hals speelde. De wijn steeg langzaam in de derde flesch en toen die zoowat half vol was, liet Crook zijn oog even langs de Tokayerflesch gaan. Bij dezen hoek moest de steen volgefs zijn schatting reeds naar voren zijn gerold, zelfs ai zou hij efen beetje in het grondsap hebben vastgiezeten. Het was mu wel zoo goed als zeker, dat 't Oog van Goona in ieder geval niet in deze flesch verstopt was geworden. Toch wilde hij geen enkele kans verloren laten gaan en dus bleef hij rustig doorschenkfen, totdat de flesch geheel leeg zou komen. Hooger en hooger rees de voet en meer en meer steeg de wijn in de kleinere flesch. Ten slotte kwam werkelijk ook de neerslag reeds mee en de derde flesch was gevuld. De zaak was beslist: het Oog van Goona was hier niet! .jZiezoo, dat is gebeurd," riep Crook met uiterst kalme stem, als had hij den heeren wat brood geroosterd. „Zet een teekentje op die derde flesch. Ze moet wat langer staan dan de beide andere. Ik vrees, dat ik een beetje te lang heb geschonken en nu is er wat bezink sel bij gekomen. Kies nu je verschillende soorten vergif uit om den nieuwen drank te mengen." De beide jongelui trokken uitgelaten naar de provisiekast en Crook maakte van de gelegen heid gebruik om zich nog eens te overtuigen van de afwezigheid, de volkomen afwezigheid van het Oog van Goona. Hij nam de gewel dige flesch in zijn hand, sloeg er van onderen tegen met de palm van de vrije hand, hield ze tegfen het licht, schudde nog eens en nog eens, hield ze tenslotte onderste boven, zoo dat er een dikke laag bezinksel op den grond spetterde, en eerst toen was zijn overtuiging onwankelbaar gewordfen. „Vooruit, sta daar niet te kliederen," riep Jack Knowles ongeduldig, „die flesch is toch leeg en nu sta je den boel nog maar vuil te maken ook. Kijk me dat heerschap evfen ge morst hebben op den vloer." ,,0, dat is zoo erg niet," sprak Crook rustig. „Ik zie al wat lappen liggen." „Doe dien rommel even op fen kom ons dan helpen!" ging Knowles weer verder. „Wat komt er er eigenlijk op aan, wat we in die flesch bij elkaar brengen? Hoofdzaak is dat liet in kleur iets weg heeft van wijn en in smaak van gepeperde kaneel. We verliezen onzen tijd en zouden veel kans hebben door Charlie op heeterdaad betrapt te worden. Wacht eens, dit is in ieder 'geval azijn, want het staat met groote letters op het etiket En hier heb ik al een lepel mosterd. En daar zie ik rhurn staan. Er staan hier verder allerlei sterke dranken en we zullen er op goed geluk maar wat bij elkaar gietfen. Charlie heeft altijd buiten- gewonen voorraad. Wat attent van hem, niet waar om zelfs een trechter gereed te leggen. Dat veraangenaamt en vergemakkelijkt onze bezigheden in niet geringe mate." Alles werd met koortsachtige haast naar bin nen gegoten. Even later dektten de keizerlijke kurk en het keizerlijke lak het verschrikke lijke mengsel. Met een lucifer werd het ge schonden lak weer bij gesmolten en wie zonder argwaan zich gereed maakte om de flesch te openen, zou van het bedrog niets bemerken. „En nu," zei Jack Knowles, toen de flesch weer was teruggezet, waar men haar nad ge vonden, „moeten we zien weg te komen, en hoe eerder hoe liever. We wanen eerst nog van plan geweest om zijn model heelemaal te ver- schminken en hem dan onder groot misbaar te laten opsluiten wegens dronkenschap, zoodat morgen iedereen zou weten, dat de beroemde schilder Charlie Norie wegtens verregaande dronkenschap in de nor had gezeten. Maar het is nu al mooi genoeg. We moeten geen argwaan wekken. Onze komst aan zijn atelier moet ge heel verborgen blijven. We smeren hem, en onmiddellijk. Naar boven jongens dcor het bovenlicht. Vlug, voordat hij ons op het laatste nippertje bij de kladden komt pakken. Alle maal gereed, dan draai ik het licht uit!" Zij verlieten het atelier zooals ze erin gekomen waden, stuk voor stuk kwamen kop, rijf en beenen door het bovenlicht en Jack Knowles, die de laatste was, stak Crook voorzichtig de drie flesschen toe. Toen sloot hij het venster af en allen stondten in de laan. „Een pracht van een uitvinding, die boven lichten," zei Jack Knowles. „Dat is nu eens een dier zeldzame keeren, dat men een inbreker genadig is. Je kunt er gemakkelijk bij en ze worden met niets gesloten dan met een eten- voudigen koperen arm, dien Charlie steeds ver geet vast te maken. Vandaag of morgen halen ze nog eens alles bij hem weg. Toen Crook zich door een paar listige vragen verzekerd had van de richting, die de beide vrienden zouden nemen, legde hij het er onmiddellijk op aan om den anderen kant te nemen. Hij bleef rustig in de donkere laan tusschen de wuivende boomen wachten, totdat zijn beide deelhebbers in dit misdrijf zich lachend uit de voetten hadden gemaakt. ,,Wat een geluk, dat ze er heelemaal geen erg in gehad hebben om mijn naam te vragen," zei hij bij zich zelf. „In ieder geval zijn we nu aan het eind gekomen van de onderzoe kingen betreffende den inhoud van deze flesch. Tenminste wat mij betreft. Het lijkt me hoogstwaarschijnlijk, dat ook Hahn niets onge daan zal laten om er zich eveneens van te vergewissen, dat de bewuste steen niet in dit atelier verborgen ligt." Daar is voor mij allicht een behoorlijke voorsprong uit te halen. Die kans mag ik me niet latten ontsnappen. Kom, het lijkt me uiterst geschikt om dien kantoorbediende nog eens een gelukkigen avond te bezorgen, voordat ik naar bed ga." Toen hij zich dan ook volkomen verzekerd had, dat de beide jongelui zoowel uit het gezicht als uit het gehoor warten, begaf hij zich op weg naar Waterview Terrace. Het bleek een rij alleraardigste kleine huisjes te zijn met elk een tuintje voor en achter. Alle moeite om in het donker no. 14 op te sporen werd hem ge spaard, toen hij den bediende druk bezig zag met het zoeken van slakken. Symons was in zijn hemdsmouwten 'en speurde bij het licht van een lantaarn naastig naar de verdelgers van zijn kostbare bloemen en planten. „Ha! dat bent u geloof ik, nietwaar, mijn heer?" zei hij blij verrast, toen hij door het licht tot voor Crook's oogen op te heffen, zich overtuigd had van de identiteit van zijn bezoe ker. „Ik ben slakken aan het zoeken. Ik had er geen idee van, dat die rakkers "an net jaar zoo vlug uit den grond zouden komen. Dat vreet de prachtigste plantjes op. Maar ze gaan d'r aan, ze gaan stuk voor stuk kapot," zei Symons met ongemeene kwaadaardigheid voor zoo'n rustige natuur. De eenige manier om ze te pakken te krijgen is ze met een lantaarntje te gaan zoeken op stikdonkere avonden. Och ja je moet wat over hebben voor je tuintje, zeg ik maar, meneer, anders kan je net zoo goed in de binnenstad drie hoog gaan zitten. Maar was er nog iets van uw dienst als ik het vragen mag?" „Ik kwam eens vragten of ik je nog wat overwerk kon laten doen tegen hetzelfde tarief. Ik heb nu wat private aangelegenheden te be handelen." „Prachtig meneer, prachtig! Een oogenblikje astublieft. Ik zal even dien rommel binnen brengen en als u me dan maar volgen wil, kunnen we rustig binnen zitten." „Laat ons liever wat langs het grasveld loopen, afe het u hetzelfde is." „Mij goed, sir. Maar dan moet u niet OP mijn hemsmouwen letten." Symons had in een ommezien lantaarn en gereedschap binnengebracht ten liep even later naast zijn vrijgevigen patroon. „Het gaat nog eens over die flesschen Tokayer", zei Crook terwijl ze samen langs de kleine tuintjes wandelden. „Ik zou ze allemaal willen koopen. En ik wil me voorgoed verze keren van je hulp. Die van mr. None komt niet meer in aanmerking. Daar ben ik al ge weest. Maar als je kans ziet om een van de tien andere op den kop te tikken, ben ik be reid om je vijf pond per stuk uit te betalen en boter bij de visch, geloof me." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 12