N
Met twee kameraadj es
avontarenreis
i
Safedu-
cKdvM&aal van den daq
Jacob Moleschott
GEEN SPRAKE VAN!
HET VERDWENEN
ELFTAL
Tijd van spanning
MAANDAG 29 JULI 1935
-en
Bosschenaar
De „Lof der Zotheid"
Overste Fawcet
Het Lam Gods
Chineesche kunst
schatten
Anton Bruckner
te'"
u in Den Bosch de groote ingeborenen
deelen in de herdenkingshulde, die naar
den stichter hertog Hendrik uitgaat, ko
men er steeds meer groote Bosschenaren „uit
den hoek" en men vraagt zich af, of er voor een
ondernemend uitgever niet een aardige gedach
te in zou schuilen, als naklank op de feest
vreugde eens een populair boekje te laten
schrijven door verschillende liefhebbers, waarin
al die „Groote Bosschenaars" van het verleden
werden beschreven voor de huidige generatie,
en voor de Bossche schooljeugd. Want eigen
lijk weet men toch nog te weinig over al die
mooie figuren: den bouwmeester van den Sint
Jan, Hieronymus Bosch, de zuster van Barbara-
dael, den dichter-hertog Jan I, den spectatoria-
len gouvemements-griffier Justus van Effen,
den schilder Theodoras van Thulden en den
schilder Antoon Derkinderen, den musicus Al-
phons Diepenbrock
Al dezen en het lijstje praetendeert geen
volledigheid werden geboren in 's Hertogen
bosch of verbleven er gedurende zekeren tijd.
En nu noemden wij nog maar alleen de kun
stenaars. Er zijn ook nog de historie-schrijvers
en de geleerden. Onder de laatsten komt zeker
een. eerepiaats toe aan Jacob Moleschott, den
wereldberoemden geneeskundige.
Hij wordt herdacht in de „Provinciale Noord-
brabantsché en 's Hestogenbossche Krant" van
Zaterdag 20 Juli jX door den Brabantschen
schilder en geneesheer Hendrik Wiegersma, aan
wiens bijdrage wij het volgende ontleenen.
Den lOden Februari 1822 werd Jacob Mole
schott te 's Hertogenbosch in den Wolvenhoek
geboren. Zijn vader, een zeer vermaard genees
heer, was van uit Leiden naar hier gekomen;
in het gezin van den dokter heerschte een sterk
en hecht familieleven.
In de vrije uren werd onder leiding van moe
der van der Monde véél gemusiceerd en bestu
deerde men de klassieken.
Contact met de buitenwereld, behalve met
den beroemden advocaat Jan Sassen, die met
een zuster van moeder was getrouwd, bestond
er welhaast niet. Op zijn vijfde jaar ging de
jonge Jacob bij meester Hulskamp o'p school,
daarna bij monsieur van Buhl, die Fransche
les gaf.
Tegelijkertijd zond zijn vader, die, hoewel
Roomsch opgevoed, de Hegeliaansche denkbeel
den was toegedaan, hem naar ds. Ter Laag om
Latijn te leeren.
Een verblijf op de kostschool te Boxtel duur
de slechts kort; er brak een besmettelijke ziekte
uit en de heldere jongeling werd naar het gym
nasium van Cleve gezonden.
Dra legde hij zijn eindexamen af (1842) en
boegde naar het Zuiden, naar Heidelberg om in
de medicijnen te gaan studeeren. Ook volgde
hij hier colleges in de chemie en wijsbegeerte.
In 1845 reeds promoveerde hij tot Doctor in
de geneeskunde op een proefschrift: „De Mal-
pighiani pulmonum vesiculis". Tusschen deze
bedrijven door had Teyler's Genootschap hem
met goud bekroond voor zijn critiek op Liebig's
„Theorie der Pflanzenernahrung".
In hetzelfde jaar van zijn promotie legde hij
te Leiden het „colloquia docta" in de genees-,
heel- en verloskunde af en vestigde zich te
Utrecht als practiseerend arts.
Hier werd hij bevriend met den grooten oog
heelkundige Donders en werkte in zijn vrije
uren op het laboratorium van Mulder.
De grondslag voor zijn physiologische stu
diën werd gelegd door de oprichting tezamen
met Deen en Donders, van de „Hollandsche
bijdragen tot de anatomische en physiologische
wetenschap".
Toen een benoeming tot hoogleeraar te Lei
den uitbleef, toog hij andermaal naar zijn oude
academiestad Heidelberg, waar hij benoemd
werd tot privaatdocent in de physiologische
chemie, later ook in de anthropologic en expe-
rimenteele physiologie.
Hier, bij zijn vriend Auerbach, vond hij zijn
zeer begaafde vrouw" Maria Strecker.
Weldra ontpopte hij zich tot een kenner en
verrijker der levensleer, van Europeesche ver
maardheid.
Zijn „Physiologisches Skizzenbuch" ver
scheen, weldra gevolgd door „Der Kreislauf des
Lebens" (Helaas de lof der stof!), verhandelin
gen over de kernen van erythrocyten bij kik
kers, over den nervus vagus, de lever, het hoen
der-embryo, enz. enz.
Bij den Senaat aangeklaagd, zeer ten on
rechte, van frivoliteit en onzedelijkheid, legde
hij, die nooit boudeerde om de gunst, zijn ambt
neer en richtte het beroemd geworden tijd
schrift „Unterzuchungen zur Naturlehre der
Menschen und Tiere" op. Bijna twee jaren na
dien volgde zijn benoeming tot hoogleeraar te
Zürich. De eene geniale verhandeling na de
andere verscheen. Hij leerde Italiaansch en
Deensch.
Zwitserland werd hem te klein. In 1861 werd
hij te Turijn beroepen. Achttien jaren later te
Rome.
Moleschott was een kind en een slachtoffer
van zijn tijd. Hij stond op in een eeuw, waarin
het epicurisch denken een bepaalden vorm
aannam, een eeuw waarin Wöhler de verrassen
de ontdekking deed dat anorganische verbin
dingen door den mensch kunnen worden omge
zet in organische.
De leer van de levenskracht werd aangevallen.
Galvani, Volta, Müller, Donders! Op grond van
nieuwe ontdekkingen, electrische, electromag-
netische, chemische, physische, poogde een il-
lustre schaar van denkers en geleerden een
metaphysische leer te gronden, die het levens
begrip als een „asylum ignorantiae" be
schouwde.
De materie werd van be'grip tot essentie, het
bewustzijnsleven een eigenschap der levende
stof, elk natuurverschijnsel mechanistisch ver
klaard. Wat voor den aether geldt, gold nu
voor de bewerktuigde dingen.
De geest werd uitgeschakeld; weggevaagd de
aandrijving van een hoogeren wil.
Het physiologische materialisme ontwikkelde
zich tot een volledig wijsgeerig stelsel.
In „Der Kreislauf des Lebens" poogde Mole
schott het eeuwige der stof aan te toonen en
het pantheïsme tot vrije natuurreligie te ver
heffen. De „bewegende materie" was „leven".
Genaturaliseerd tot Italiaan, werd hij „Sena
tor del Regno".
Moleschott was, hoewel onze tegenstander in
philosophisch denken, een innig mensch, een
man met een groot hart, een wetenschappelijk
genie.
Overladen met roem ontsliep hij te Rome den
20sten Mei 1893.
Het Britsche museum heeft door aankoop
eenige belangrijke aanwinsten verkregen. In de
eerste plaats heeft het museumbestuur een
handschrift gekocht uit de beginperiode van
het dertiende eeuwsche klooster te Little Wy-
mondley in Hertshire, en voorts een exemplaar
van de eerste uitgave van Erasmus' „Lof der
Zotheid".
Volgens den voorzitter van het Britsch mu
seum Sir Frederic Kenyon is dit een groote
zeldzaamheid, aangezien geen enkele bibliotheek
in Engeland, Frankrijk of Nederland in het
bezit zou zijn van een eerste uitgave van dit
werk van Erasmus.
Tenslotte heeft het Britsch museum van den
eigenaar in bruikleen gekregen een exemplaar
van den tekst van het bekende lied „Home
sweet home", in het handschrift van den schrij
ver John Howard Payne.
Een katholiek missionaris, pater Patrick H.
Moiloy, is uit Brazilië te New York aangekomen
en verklaart mededeelingen te kunnen doen
omtrent den verdwenen onderzoeker overste
Fawcet. Fawcet, die jarenlang het Braziliaan-
sche oerwoud heeft doorkruist, vertrok in 1925
wederom voor een expeditie daarheen en werd
sedertdien niet weer gezien. Tal van expedities
hebben in de afgeloopen tien jaren naar hem
en zijn metgezellen gezocht, doch keerden zon
der resultaat terug. Herhaaldelijk doken be
richten op, dat hij nog in leven zou zijn, doch
tot nog toe werden deze nooit bevestigd en ken
ners van de Braziliaansche wildernis twijfelen
dan ook niet aan zijn dood.
Pater Moiloy verklaart van een der invloed
rijkste Indiaansche opperhoofden te hebben
vernomen, dat Fawcet nog leefde en voorne
mens was weer tot de beschaving terug te kee-
ren. Hij kon echter niet te weten komen wat
Fawcet sedert zijn verdwijning had gedaan en
waar hij zich bevond. Men verklaarde echter,
dat hij leefde en naar Europa wilde terug
komen.
De pater was van meening, dat de verdwe
nen ontdekkingsreiziger zich in de omgeving
van de Rio Zinqui moest bevinden, ten Noor
den van de Cordilleras, die de waterscheiding
vormen tusschen den Amazone en de Parana.
Volgens berichten in de Brusselsche „Stan
daard" zou men mogen aannemen, dat het ont
brekende paneel van het beroemde altaarstuk
„De aanbidding van het Lam" door de gebroe
ders Van Eyck, reeds omstreeks eind Juni te
Gent in een openbaar gebouw zou zijn terugge
vonden en aan de overheden ter hand gesteld.
Zekere berichten hieromtrent waren nog niet
te krijgen. Wel acht men de waarschijnlijkheid
groot, dat de geruchten juist zijn.
Jacob Moleschott
minimum
Humming
De kruiser Suffolk is te Portsmouth aange
komen met een lading kunstschatten, welke
getaxeerd worden op een waarde van twee tot
tien millioen pond sterling. Het is waar
schijnlijk de eerste keer, dat een Britsch oor
logsschip kunstwerken heeft vervoerd. De Suf
folk is teruggekeerd om gerepareerd! te worden.
Door een speciale overeenkomst tusschen de
regeeringen van China en van Groot Brittan-
nië is deze zending overgebracht om in het
najaar te worden geëxposeerd in Burlington
House, waar een tentoonstelling van Chinee
sche kunst zal worden gehouden.
Gedurende de reis waren veel voorzorgen ge
nomen. Na aankomst van de Suffolk zijn de
bijna honderd kisten, welke meer dan 1000
kunstvoorwerpen inhouden, o. m. ivoren en
bronzen beelden, schilderijen, tapijten, weef
sels, porselein, juweelen en zeldzame boeken,
met auto's onder streng politiegeleide naar
Londen vervoerd.
Later zullen deskundigen uit China komen
om toezicht uit te oefenen op het uitpakken
van de kostbare voorwerpen, welke een beeld
geven van 4000 jaren Chineesche kunst.
Op 25 Juli begonnen te Linz en St. Florian de
Brucknerfeesten, welke enkele dagen zullen
duren. De 40e sterfdag van dezen componist zal
het volgend jaar te Weenen worden herdacht
met het geven van eenige belangrijke concer
ten, waarop uitsluitend werken van den kun
stenaar Bruckner ten gehoore zullen worden
gebracht.
Anton Bruckner werd geboren te Ansfelden
en niet te St. Florian, zooals velen denken. Hij
zag het levenslicht in 1824. Bruckner was een
componist van hoogst eigenaardige hoedanig
heden; hij wordt door velen als een der eersten
van den lateren tijd beschouwd, door anderen
als van geen beteekenis. Zonder voorbeeld mag
het heeten, dat een componist van acht belang
rijke symphonieën 50 jaar oud kon worden zon
der bekend te zijn en men van zijn beroemd
heid eerst kon spreken na zijn 60e jaar.
Het groote „Musik-Lexicon" van Mendel en
Reissmann (1880), in Bruckner's tijd een toon
beeld van volledigheid, noemde Bruckner nog
niet.
Als zoon van een arm dorpsonderwijzer, die
vroeg stierf, had Bruckner een moeilijke jeugd.
Als hulpschoolmeester, later als onderwijzer te
St. Florian, beoefende hij autodidakt contra-
Rusteloos,
z Slapeloos
Menig nacht
Doorgebracht.
Schriften vol,
Knappe bol!
Studie-vlijt
Examentijd!
z Juli-zon
Vreugdebron.
i Anderen vrij
I Bosch of hei.
I Hij studeert,
Repeteert;
Zwoegt en lijdt:
Examentijd!
Spanningsdag,
Zenuwlach.
Heer in 't zwart:
Schrik in 't hart.
Felle plaag
Steeds gevraag!
Antwoord kwijt:
Examentijd!
Algebra,
Physica,
Tacitus,
Livius;
Duitsch en Fransch:
Schijn van kans.
Loon voor vlijt:
Examentijd!
Lang gewacht,
Onverwacht1
Antwoord kwam
Telegram.
Even stil.
Vreugde-gil!
Vroolijkheid
Examentijd!
Rusteloos,
E Slapeloos
Menig nacht
Doorgebracht.
Hard geleerd,
Bestudeerd.
Eind van 't lied:
Dood verschiet.
H. P.
!5mimiiimmimmmmimiiimmimmmmmmmmmimiimmmii7
punt en orgelspel, met dat gevolg, dat hij bij
het proefspel voor de plaats van organist aan
den Dom te Linz alle mededingers met glans
overwon.
In 1867 werd Bruckner benoemd tot organist
aan de Hofkapel te Weenen, alsook tot profes
sor in het orgelspel, contrapunt en compositie
aan het Conservatorium aldaar. In 1875 volgde
zijn benoeming tot lector in de muziek aan de
Universiteit, die in 1891 zijn verdiensten erken
de door hem tot doctor phil. hon. causa te be
noemen.
De voornaamste composities van Bruckner
zijn zijn acht symphonieën (de negende bleef
onvoltooid, en een ander, 1869 te Linz gecompo
neerd, wordt aldaar in het musum voor hand
schriften bewaard, maar is nooit uitgevoerd).
De opmerkingen door tegenstanders gemaakt,
over den verbrokkelden vorm, de bovenmatige
lengte, de onevenredigheid van de verhoudingen
toegegeven, dan dient aan den anderen kant
te worden erkend, dat uit die symphonieën echte
genialiteit spreekt en dat zij ten eenenmale
's meesters eigen, naieve persoonlijkheid weer
spiegelen, m.a.w., dat zij de zuivere uiting zijn
van een onverdorven kunstenaarshart.
Bruckner was een groot bewonderaar van
Richard Wagner en trachtte in zijn sympho
nieën diens richting te volgen en zijn theorieën
toe te passen. Zijn kunst vond bij Wagner
groote waardeering; de opdracht van een sym-
phonie, door den meester aanvaard, is daarvan
een bewijs. Behalve de symphonieën schreef
Bruckner nog geestelijke en wereldlijke vocaal-
muziek (o.a. drie Missen en een Te Deum) en
een strijkkwartet.
i
m
M&ctoeS&a
nt
Plots stonden ze op en renden weg. Even
daarna stapte eten prachtige schimmel de
tent binnen en blegf voor den sjeik staan.
De sjeik sprong er op en tilde ook Pietje
voor zich op het paard. Zoo renden ze de
bent uit naar buiten, waar een tiental
mannen gereed stonden, gezeten op kleine
paardjes. En toen ging het vóórt, de woestijn
m.
Pietje was bij een machtig opperhoofd
terecht gekomen, „Alikalla met den zwar
ten Baard" geheeten. Ai jarten zocht die
een vijand: „Rossigen Dwaas", die hem
eens zijn kleindochtertje geroofd had, dat
Priotska heette.
Toen Pietje hem de teekening had ge
toond, had hij direct aan Prioetka gedacht.
Het jongetje zocht een verdwaald meisje
en zijn vaderhart was wijd opengegaan.
Misschien had de Rossige Dwaas ook dit
kind geroofd! En nu zoud'en en moesten
ze de Rossige Dwaas hebben!
Mr. Barling, een der beste particuliere de
tectives van Engelands hoofdstad, werd
gestoord bij het doorlezen van een der
vele schriftstukken die voor hem op tafel uit
gespreid lagen, door de binnenkomst van zijn
assistent.
„Er is een heer, die u wenscht te spreken."
„Ik wensch niet gestoord' te worden."
„Deze heer dringt op spoed aan, en wenscht
uitsluitend persoonlijk met u te confereeren,
mr. Barling."
„Naam?"
„Weigert zich bekend j;e maken."
„Laat binnenkomen".
Na enkele oogenblikken werd de bezoeker
binnengeleid. Hij leek een goede vijftiger, een
voudig doch degelijk gekleed', gezond en flink
van postuur, beleefd en correct, hoewel ietwat
schuchter in zijn optreden.
„Neemt u plaats," zei Barling. „Wat is er van
uw verlangen?"
„Ik verzoek u, mr. Barling," begon de bezoe
ker, „mijn vrijpostigheid niet euvel te duiden.
Ik was van oordeel, dat het wellicht in het be
lang van dfe zaak, waarvoor ik tot u kom, van
voordeel zou kunnen zijn, indien ik uitsluitend
met u persoonlijk
„Terzake. Zoo kort mogelijk, als ik u ver
zoeken mag, mister
„James is mijn naam. Ik ben mijn leven lang
nooit anders dan James genoemd, en ik geloof
niet, dat er in geheel Londen iemand te vinden
is, die mijn achternaam kent."
Terzake, mister James."
„James. Kortweg James alstublieft, mr. Bar
ling. Ik ben die butler van Sir Samuel Pember-
ton."
„Wat is er aan de hand met Sir Samuel?"
„Kent u hem?"
„Natuurlijk, misternatuurlijk, James. Is
Sir Samuel bestolen? Vermoord?"
„Nog niet. Maar ik heb reden om aan te ne
men, dat zijn leven in gevaar is."
„Politiewerk, James."
„Dat gaat niet, mr. Barling. Ik zal u zeg
gen, waarom niet. Ik zal beginnen bij het be
gin en trachten zoo kort en duidelijk mogelijk
te zijn. Sir Samuel Pemberton is ongehuwd en
zeer vermogend."
„Bekend, James."
„Sir Samuel heeft slechts één bloedverwant,
een neef, een zekeren mister
„Mr. Eric Smith, een doordraaier van het
eerste water, niet?"
„Juist, mr. Barling. U lijkt wel alles te we
ten!"
„Verder, James, Kort."
„Mr. Eric heeft Sir Samuel reeds bijna een
vermogen gekost, meer dan ooit iemand zou
vermoeden. Het is Sir Samuel nu een beetje al
te bar geworden. Sir Samuel heeft er genoeg
van. En nu komt de hoofdzaak, mr. Barling."
James hield de hand tot vlak bij dien vloer
van het detectivekantoor.
„Zóó klein heb ik Sir Samuel gekend. Samen
ben ik met hem opgegroeid. Ik ben dus een
beetje meer dan zoo maar een gewoon butler.
Ik ben bijna zijn vriend, en ik weet meer van
Sir Samuel dan iemand! anders in Londen. Sir
Samuel heeft zijn neef onterfd, en mr. Eric
weet dit. Luister nu goed, mr. Barling, want
daar komt het op aan. Sir Samuel heeft bij tes
tament zijn geheele vermogen, met uitzonde
ring van een legaat aan mij, vermaakt aan
liefdadige instellingen. Ook dit weet mr. Eric."
„Verder, James."
„Het testament is geborgen in de safe van zijn
kluis, was geborgen in de safe van zijn kluis
aan huis. Ik ben méér dan Sir Samuel's butler,
rnr. Barling, en daarom heb ik ook toegang tot
zijn kluis, en daarom weet ik, dat het testa
ment sedert drie dagen eruit verdwenen is."
„Politiewerk, James".
„Dat gaat niet, mr. Barling, Sir Samuel is lij
dend! aan een hartkwaal, zóó ernstig, dat de
doktoren hem voorgeschreven hebben, zijn ver
trekken in de parterre van zijn villa te houden.
De doktoren hebben mij voorts op het hart ge
drukt ervoor te waken, ó!at aan Sir Samuel
iedere opwinding, zelfs van den geringsten
aard, bespaard blijft. Daarom heb ik ook mr.
Eric, ondanks zijn herhaaldelijk aandringen, den
toegang tot Sir Samuel's vertrekken geweigerd',
omdat ik maar al te goed weet, dat de bezoe
ken van zijn neef hem in hevige mate opwin
den, zelfs een plotselingen hartslag tengevolge
zouden kunnen hebben."
„Zeer juist, James."
..Maar hoe is het mij mogelijk, mr. Barling,
onder deze omstandigheden Sir Samuel ervan
in kennis te stelen dat het testament uit zijn
kluis verdwenen is, en hoe kan ik op den duur
dien mr. Eric zijn gevaarvolle opdringerij ver
bieden? Mij o!unkt, het ligt voor de hand, wie
het meest belang heeft bij de verdwijning van
dit testament, en wie er dus debet aan is."
„Het js genoeg, James. Laat de rest maar
aan mij over."
„Ik dank u, mr. Barling."
„Wie is Sir Samuel's notaris?"
James noemde den naam.
„Wat is het adres van Mr. Eric Smith?"
„Millstreet 64."
Barling stond op en liet zijn bezoeker uit:
„Eric Smith zal Sir Samuel Pemberton niet
meer lastig vallen!"
Dienzelfden mió-'dag, circa half drie, diende
het dienstmeisje van Eric Smith een bezoeker
aan. Bij zijn binnenkomst ging hij, zonder eeni
ge inleiding, rechtstreeks op het doel van zjjn
komst af:
„Deze aangelegenheid is van uiterst discre-
ten aard, mr. Smith. Ons beroep brengt mede.
dat de particuliere omstandigheden van onze
clientèle ons weliswaar tot in de kleinste dé
tails tjpkend zijn, doch ook dat wij ten koste
van alles, ook indien wij niet tot zaken moch
ten komen, strikt geheim weten te houd'en. Ik
wil kort en zakelijk in mijn voorstel zijn, mr.
Smith. Wat dunkt u van een huwelijk met een
bruidschat van tachtigduizend pond cash? U
betaalt mij na totstandkoming 2 pet."
Hij nam uit zijn binnenzak de foto van een
zeer gedistingeerde jongedame, reikte deze zijn
cliënt, en vervolgde:
„Op het eerste gezicht niet zoo geheel ver
werpelijk, vindt u wel, mr. SmithGeen
overhaaste, botte weigering, als ik u verzoeken
mag! Denk eens rustig na, overleg met u zelf
het voor en het tegen, den ommekeer in uw fi-
nancieele verhoudingen, de rast, eindelijk na al
die jakkerige geldzorgen.... bekijk die foto
eens goed, denk eens kalm na, een kwartier,
een half uur, zoolang u wilt.Welicht is u
d'aama bereid mijn voorstel in ernstige overwe
ging te nemen. Mag ik in dien tusschentijd
van uw voortreffelijk Telefunken-apparaat ge
nieten? Ik ben een hartstochtelijk liefhebber
van goede radio."
„Ga uw gang."
De bezoeker stemde af op Daventry, en maak
te het zich gemakkelijk in een fauteuil, dicht
bij het apparaat, hetwelk een Bach-cantate
liet hooren, ter
wijl Eric Smith
met stijgende be- I TT
langstelling de tiet verdwenen
hem overhandig-
de foto bestudeer- testament l
de, om daarna in
blijkbaar diep ge-
peins te vervallen over de hem geboden mo
gelijkheid, waardoor hij met één slag voor
goed uit de maar al te dreigende grijpklauwen
van geldschieters en woekeraars bevrijd zou
zijn.
Plotseling werd' de Bach-cantate verbroken.
„Ladies and gentlemen, het concert wordt 'n
oogenblik onderbroken voor uitzending van het
volgende belangrijke bericht: Zoo juist is bij
een sport-demonstratie boven Croydon een
vliegtuig door tot nu toe onbekende oorzaak
omlaag gestort. De bemanning, bestaande uic
vier koppen, werd op slag gedood. Een der toe
schouwers, het bekende Hoogerhuislid, Sir Sa
muel Pemberton, werd door het neerstortend
gevaarte getroffen en onder de puinhoopen
verpletterd. De namen der vier andere slacht
offers worden nader bekend gemaakt."
Kort daarop werd de uitzending der Bach-
cantate hervat.
„Ontzettend," zei de bezoeker.
„Ja," zei Smith, een oogenblik zichtbaar diep
bewogen. Dan plotseling, als na een snel ge
nomen besluit, stond hij op:
„Ik verzoek u, mij voor het vervolg niet meer
met dergelijke voorstellen lastig te vallen. Ik
ben hiervan niet gediend."
Hij opende de deur voor zijn besoeker.
Barling ging heen.
Nog geen uur daarna werd Eric Smith ten
kantore van Sir Samuels notaris gearresteerd.
Te verantwoorden had hij zich terzake van dief
stal en vervalsching in geschriften.
Hoe wist- die notaris, dat Smith Sir Fember-
tons testament gestolen en daarna vervalscht
had? Hoe kon een radio-bericht de leugen-
sensatie uitzenden over den dood van Sir Sa
muel, die nog in leven was?
Eric Smith zou in zijn cel gemakkelijk het
antwoord op die vragen gevonden hebben, in
dien hij geweten had, dat de huwelijksmakelaar
Barling, die zoo dicht bij het Telefunken-appa
raat plaats nam, behalve een gewiekst detec
tive tevens een voortreffelijk buikspreker was.
Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te
kosten. Plaats maar eens een Omroeper! Rubri
ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han
delstarief.
AT T t* A D'CL op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "C1 A bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U 7CA bij een ongeval met U OCA bi3 verlies van een hand
M I .1 iTi /ADV/il II Ui ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen 1 f t/U»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen F doodelijken afloop X MÜU*a een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Bill door Arthur Morrison Hill
14
Intusschen had de beeldhouwer een leege
cognacflesch in zijn linkerhand gestopt en
Crook bracht wederom de halzen der beide
flesschen tot elkander. Er viel niets te bespeu
ren in den buik van de groote Tokayer flesch,
in den hals kwam geen verwachte steen gegle
den. Niets kwam den vrijen stroom van den
kostbaren wijn belemmeren. Waarschijnlijk zou
dit echter niet plaats vinden voordat de flesch
bijna leeg zou zijn. Zoo werd ook de tweede
flesch zonder noemenswaardige gebeurtenis
sen gevuld.
,,Nog een!" riep Crook. „Nu zal meneer wel
heelemaal leegstroomen, vermoed ik. Het lijkt
wei of er een heel anker in zoo'n flesch zit."
En weer richtte hij zijn blik strak gespan
nen naar het zwakke licht, dat door den dun
nen hals speelde.
De wijn steeg langzaam in de derde flesch
en toen die zoowat half vol was, liet Crook
zijn oog even langs de Tokayerflesch gaan.
Bij dezen hoek moest de steen volgefs zijn
schatting reeds naar voren zijn gerold, zelfs
ai zou hij efen beetje in het grondsap hebben
vastgiezeten. Het was mu wel zoo goed als
zeker, dat 't Oog van Goona in ieder geval
niet in deze flesch verstopt was geworden. Toch
wilde hij geen enkele kans verloren laten gaan
en dus bleef hij rustig doorschenkfen, totdat de
flesch geheel leeg zou komen. Hooger en
hooger rees de voet en meer en meer steeg de
wijn in de kleinere flesch. Ten slotte kwam
werkelijk ook de neerslag reeds mee en de
derde flesch was gevuld. De zaak was beslist:
het Oog van Goona was hier niet!
.jZiezoo, dat is gebeurd," riep Crook met
uiterst kalme stem, als had hij den heeren wat
brood geroosterd. „Zet een teekentje op die
derde flesch. Ze moet wat langer staan dan de
beide andere. Ik vrees, dat ik een beetje te
lang heb geschonken en nu is er wat bezink
sel bij gekomen. Kies nu je verschillende
soorten vergif uit om den nieuwen drank te
mengen."
De beide jongelui trokken uitgelaten naar
de provisiekast en Crook maakte van de gelegen
heid gebruik om zich nog eens te overtuigen
van de afwezigheid, de volkomen afwezigheid
van het Oog van Goona. Hij nam de gewel
dige flesch in zijn hand, sloeg er van onderen
tegen met de palm van de vrije hand, hield
ze tegfen het licht, schudde nog eens en nog
eens, hield ze tenslotte onderste boven, zoo
dat er een dikke laag bezinksel op den grond
spetterde, en eerst toen was zijn overtuiging
onwankelbaar gewordfen.
„Vooruit, sta daar niet te kliederen," riep
Jack Knowles ongeduldig, „die flesch is toch
leeg en nu sta je den boel nog maar vuil te
maken ook. Kijk me dat heerschap evfen ge
morst hebben op den vloer."
,,0, dat is zoo erg niet," sprak Crook rustig.
„Ik zie al wat lappen liggen."
„Doe dien rommel even op fen kom ons dan
helpen!" ging Knowles weer verder. „Wat
komt er er eigenlijk op aan, wat we in die
flesch bij elkaar brengen? Hoofdzaak is dat liet
in kleur iets weg heeft van wijn en in smaak
van gepeperde kaneel. We verliezen onzen tijd
en zouden veel kans hebben door Charlie op
heeterdaad betrapt te worden. Wacht eens, dit
is in ieder 'geval azijn, want het staat met
groote letters op het etiket En hier heb ik
al een lepel mosterd. En daar zie ik rhurn
staan. Er staan hier verder allerlei sterke
dranken en we zullen er op goed geluk maar wat
bij elkaar gietfen. Charlie heeft altijd buiten-
gewonen voorraad. Wat attent van hem, niet
waar om zelfs een trechter gereed te leggen.
Dat veraangenaamt en vergemakkelijkt onze
bezigheden in niet geringe mate."
Alles werd met koortsachtige haast naar bin
nen gegoten. Even later dektten de keizerlijke
kurk en het keizerlijke lak het verschrikke
lijke mengsel. Met een lucifer werd het ge
schonden lak weer bij gesmolten en wie zonder
argwaan zich gereed maakte om de flesch te
openen, zou van het bedrog niets bemerken.
„En nu," zei Jack Knowles, toen de flesch
weer was teruggezet, waar men haar nad ge
vonden, „moeten we zien weg te komen, en hoe
eerder hoe liever. We wanen eerst nog van plan
geweest om zijn model heelemaal te ver-
schminken en hem dan onder groot misbaar
te laten opsluiten wegens dronkenschap, zoodat
morgen iedereen zou weten, dat de beroemde
schilder Charlie Norie wegtens verregaande
dronkenschap in de nor had gezeten. Maar het
is nu al mooi genoeg. We moeten geen argwaan
wekken. Onze komst aan zijn atelier moet ge
heel verborgen blijven. We smeren hem, en
onmiddellijk. Naar boven jongens dcor het
bovenlicht. Vlug, voordat hij ons op het laatste
nippertje bij de kladden komt pakken. Alle
maal gereed, dan draai ik het licht uit!"
Zij verlieten het atelier zooals ze erin gekomen
waden, stuk voor stuk kwamen kop, rijf en
beenen door het bovenlicht en Jack Knowles,
die de laatste was, stak Crook voorzichtig de
drie flesschen toe. Toen sloot hij het venster
af en allen stondten in de laan.
„Een pracht van een uitvinding, die boven
lichten," zei Jack Knowles. „Dat is nu eens
een dier zeldzame keeren, dat men een inbreker
genadig is. Je kunt er gemakkelijk bij en ze
worden met niets gesloten dan met een eten-
voudigen koperen arm, dien Charlie steeds ver
geet vast te maken. Vandaag of morgen halen
ze nog eens alles bij hem weg.
Toen Crook zich door een paar listige vragen
verzekerd had van de richting, die de beide
vrienden zouden nemen, legde hij het er
onmiddellijk op aan om den anderen kant te
nemen. Hij bleef rustig in de donkere laan
tusschen de wuivende boomen wachten, totdat
zijn beide deelhebbers in dit misdrijf zich
lachend uit de voetten hadden gemaakt.
,,Wat een geluk, dat ze er heelemaal geen
erg in gehad hebben om mijn naam te vragen,"
zei hij bij zich zelf. „In ieder geval zijn we
nu aan het eind gekomen van de onderzoe
kingen betreffende den inhoud van deze
flesch. Tenminste wat mij betreft. Het lijkt me
hoogstwaarschijnlijk, dat ook Hahn niets onge
daan zal laten om er zich eveneens van te
vergewissen, dat de bewuste steen niet in
dit atelier verborgen ligt."
Daar is voor mij allicht een behoorlijke
voorsprong uit te halen. Die kans mag ik me
niet latten ontsnappen. Kom, het lijkt me
uiterst geschikt om dien kantoorbediende nog
eens een gelukkigen avond te bezorgen, voordat
ik naar bed ga."
Toen hij zich dan ook volkomen verzekerd
had, dat de beide jongelui zoowel uit het gezicht
als uit het gehoor warten, begaf hij zich op weg
naar Waterview Terrace. Het bleek een rij
alleraardigste kleine huisjes te zijn met elk een
tuintje voor en achter. Alle moeite om in het
donker no. 14 op te sporen werd hem ge
spaard, toen hij den bediende druk bezig zag
met het zoeken van slakken. Symons was in
zijn hemdsmouwten 'en speurde bij het licht van
een lantaarn naastig naar de verdelgers van zijn
kostbare bloemen en planten.
„Ha! dat bent u geloof ik, nietwaar, mijn
heer?" zei hij blij verrast, toen hij door het
licht tot voor Crook's oogen op te heffen, zich
overtuigd had van de identiteit van zijn bezoe
ker. „Ik ben slakken aan het zoeken. Ik had
er geen idee van, dat die rakkers "an net jaar
zoo vlug uit den grond zouden komen. Dat
vreet de prachtigste plantjes op. Maar ze gaan
d'r aan, ze gaan stuk voor stuk kapot," zei
Symons met ongemeene kwaadaardigheid voor
zoo'n rustige natuur. De eenige manier om ze
te pakken te krijgen is ze met een lantaarntje
te gaan zoeken op stikdonkere avonden. Och
ja je moet wat over hebben voor je tuintje,
zeg ik maar, meneer, anders kan je net zoo
goed in de binnenstad drie hoog gaan zitten.
Maar was er nog iets van uw dienst als ik het
vragen mag?"
„Ik kwam eens vragten of ik je nog wat
overwerk kon laten doen tegen hetzelfde tarief.
Ik heb nu wat private aangelegenheden te be
handelen."
„Prachtig meneer, prachtig! Een oogenblikje
astublieft. Ik zal even dien rommel binnen
brengen en als u me dan maar volgen wil,
kunnen we rustig binnen zitten."
„Laat ons liever wat langs het grasveld
loopen, afe het u hetzelfde is."
„Mij goed, sir. Maar dan moet u niet OP
mijn hemsmouwen letten."
Symons had in een ommezien lantaarn en
gereedschap binnengebracht ten liep even later
naast zijn vrijgevigen patroon.
„Het gaat nog eens over die flesschen
Tokayer", zei Crook terwijl ze samen langs de
kleine tuintjes wandelden. „Ik zou ze allemaal
willen koopen. En ik wil me voorgoed verze
keren van je hulp. Die van mr. None komt
niet meer in aanmerking. Daar ben ik al ge
weest. Maar als je kans ziet om een van de
tien andere op den kop te tikken, ben ik be
reid om je vijf pond per stuk uit te betalen
en boter bij de visch, geloof me."
(Wordt vervolgd)