NAAR DE WERELDREVOLUTIE Anti-papisme Groet uit Noord- Nederland Met twee op avontiLirenreis %id cM&aal den dag HET VERDWENEN ELFTAL GENERALE STAF BIJEEN TE MOSKOU StilriGdCJi BIJEENKOMST VROUWE LIJKE STUDENTEN VRIJDAG 23 AUGUSTUS 1935 Plannen voor een nieuw offensief Bevriezing van levende menschen? Jeugdige werkloozen De Sovjet-regeering laat 't masker vallen en kleurt de Komintern weer bloedrood Dixmuiden De rede van Alphons Laudy te Dixmuiden zinnige patiënt ATT T? A 'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekerïngsvoorwaarden tegen U blJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door TJ* bi] een ongeval met AA I .1 .Ti rtDv/il lT JL-i tj ongevallen verzekerd voor een der volgends uitkeeringen 1 f UV/i" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen X fl tlU«" doodelijken afloop FOCft bi] verlies van een hand faiÜUt11 een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Zooals wij in uitvoerige berichten hebben ge teeld, is de generale staf van de wereldrevolutie bijeen geweest te Moskou. Op het congres der Communistische Partij waren de roode verte genwoordigers van 64 landen aanwezig, om van gedachten te wisselen over de tactiek en strate gie van een veldtocht, die de „burgerlijke" we reld uit de voegen zal lichten Stalin, de Dzjen- gis Khan van het bolsjewistische offensief, werd bü zijn verschijning in de zaal begroet met een applaus, dat tien minuten duurde, doch dat hij met de ijzige kalmte van den Kau- kasiër bewegingloos over zich heen liet gaan. Men zag in zijn komst een herleving van het oude, agressieve parool der communistische wereld-revolutie, dat de laatste maanden, se dert de Sovjet-Unie tot den Volkenbond toe trad en bondgenootschappen afsloot met Frankrijk en Tsjecho-Slowakije, eenigszins op den achtergrond scheen te zyn geraakt. In en kele communistische kringen was twijfel ge rezen aan het vasthouden aan het Roode Evan gelie; en het was niet altijd een gemakkelijke taak om de angstig geworden partijgenooten uit het buitenland, die een pelgrimstocht naar Moskou hadden ondernomen, er van te over tuigen, dat deze aansluiting bij kapitalistische landen niets anders was dan een maskerade, een taktische manoeuvre, om met te meer hoop op succes te kunnen voortwerken aan het ééne doel: de wereld-revolutie. De regie van het al-communistische congres scheen welbewust aan te sturen op het in het leven roepen van een hoera-stemming. zonder zich er iets van aan te trekken, of de „bour- geois"-bondgenooten in Parijs en Praag dit aangenaam vonden of niet. De Sovjet-regee ring meent zich nu diep genoeg in de politiek van Europa te hebben ingevreten, om het mas ker te kunnen laten vallen en de Komintern weer een bloedrood kleurtje te geven. Na al de bezoeken van buitenlandsche ministers aan Moskou zou men hier en daar de stille hoop hebben kunnen koesteren, dat de Sovjets zich In democratische richting zouden ontwikkelen. Doch het congres der Komintern bereidt dezen optimisten een ontgoocheling; want als zij, die bondgenootschappen met Rusland tot stand hebben gebracht, nu eens wat verder zien dan hun neus lang is, zullen zij tot de erkenning moeten komen, dat Moskou alleen wenscht deel te nemen aan de combinaties, welke men in het Westen op touw zet, om den wereldvrede te verhinderen. De bolsjewistische idealen kun nen alleen door chaos en ineenstorting worden verwerkelijkt. In Frankrijk woekert het verderfelijke bol sjewistische zaad welig verder; het vormt er een gevaar voor den staat en voor de gemeen schap. Er is bijna geen enkel land in Europa tfaar de bolsjewistische afgezanten, vaak in een bedrieglijke vermomming gehuld, niet trachten de orde in staat en gemeenschap te verstoren. Steeds verder spinnen zij him dra den, spannen zij hun netten over de gansche wereld. Hun eerste aanvallen zijn afgeslagen, doch daardoor hebben zij zich niet laten ont moedigen, overal zetten zij, als mollen, hun graafwerk voort. Het conflict tusschen Italië en Abessinië biedt hun de mogelijkheid, het zwarte ras met goed gevolg tegen de blanken op te hitsen. De talrijke zwarte vakvereenigingen in de Veree- nigde Staten van Noord-Amerika staan geheel onder den invloed van het communisme. In de negerwijk Harlem te New York, waar zich de zwarte intelligentsia verzamelt, spelen de bol sjewistische afgezanten een voorname rol. Korten tijd geleden kwamen weder, naar de Moskousche bladen wisten te berichten, een 400-tal jonge negers uit Noord-Amerika in Sov jet-Rusland aan, om hun studiën te voltooien aan de propaganda-universiteit voor de onder drukte koloniale volken. Na beëindiging van hun opleiding worden zij naar Afrika gezonden, om daar de heilsleer van het bolsjewisme on der hun rasgenooten te verkondigen, om onte vredenheid te zaaien en werkstakingen uit te lokken en „Putsche" voor te bereiden. De Zuid-Afrikaansche vakvereenigingen staan ln geregelde verbinding met die in Noord- Amerika; zij dragen het hunne er toe bij. om de onrust te vergrooten. De roode propaganda wordt vermengd met nationale en rasproble men, ten einde op die wijze evenzeer ingang te vinden als in Azië. In Zuid-Amerika heeft de communistische propaganda zich meester gemaakt van de Apristas, die weliswaar geen dogmatisch zui vere communisten zijn, doch zich verklaren te gen de uitbuiting der inheemsche, Indiaansche bevolking door het buitenlandsche kapitaal. Hierdoor zijn reeds verscheidene malen revo luties ontstaan, die in bloed zijn gesmoord. Vier jaar geleden heesch de Chileensche vloot de roode vlag en bombardeerde de haven van Coquimbo. De President van Peru, Sanchez Cerro, werd door de Apristas vermoord. In Montevideo, waar de communistische secties van Moskou hun hoofdkwartier schijnen te hebben opgeslagen, is het alleen te danken geweest aan het energieke optreden van Pre sident Terra, dat er geen algemeen bloedbad is aangericht. Cuba en Mexico vormen een dank baar terrein voor de bolsjewistische agitatoren. In China ziet Tsjang Kai Sjek zich nog im mer gedwongen, strijd te voeren tegen het communistische rijk in het Zuid-Westen, dat een oppervlakte bezit, grooter dan die van Duitschland. De gezant van Lenin, Borodin, heeft in Azië een drakennest achtergelaten, van waaruit zich. had Japan niet ingegrepen, het bolsjewistische gif weldra verspreid zou hebben over het Noor den en de Maleische staten. De opstanden op Java, de muiterij op het oorlogsschip „De Zeven Provinciën" en de ge beurtenissen in Annam hebben den ernst van den toestand duidelijk aan het licht gebracht. Men slaagde er weliswaar in de opstanden te onderdrukken, doch daardoor is het gevaar niet uitgesloten, dat er opnieuw onlusten zullen uit breken. De generale staf der wereld-revolutie, op het congres der Komintern te Moskou, werkt de plannen uit voor een nieuw offensief. En ach ter haar staat, tot de tanden gewapend, het roode Rusland, met zijn 160 millioen inwoners. Het roode Mene Tekel, dat in Moskou in vlam- menschrift verschijnt, moge aanleiding zijn, dat de politiek der verblinding wordt opgegeven, welke de burgerlijke wereld der cultuurstaten in vijandelijke kampen verdeelt en den bolsje wisten slechts troefkaarten in handen speelt. De Presbyteriaansche Raad voor Noord Schotland heeft een uitspraak bekrachtigd van het plaatselijke kerkbestuur te Domoch, dat den 78-jarigen Provoost John Murray in den „ban" gedaan had. Uit het vonnis blijkt dat de grijze Presbyte riaansche geestelijke zich schuldig gemaakt heeft aan een allerafschuwelijkste „Roomsche praktijk". Hij heeft namelijk het vorige jaar Kerst avond gevierd. „Maar aan welk afschuwelijk Roomsch ge bruik heeft hij zich hierbij schuldig gemaakt?" vraagt een van die lastige lezers, die alles pre cies willen weten. Hij heeft het vorige jaar Kerstavond ge vierd. „Ja, en....?" Moet ik het nu nog eens zeggen? Hij heeft het vorige jaar Kerstavond gevierd. „Is dat het afschuwelijke Roomsche ge bruik?" Dat is het afschuwelijke Roomsche gebruik. Roomsch is misschien slecht Nederlandsch, maar „Romish" wordt in het Engelsch uitslui tend gebezigd om ons geloof en onze kerk af te schilderen in al hun minderwaardigheid, verachtelijkheid en imbeciliteit. In het vonnis nu wordt gezegd dat wij (de leden van den Presbyteriaanschen Raad) „biddend en vol liefde de jeugdigen willen waarschuwen tegen „gemengd" dansen en tegen zoo „Romish" praktijken als het vieren van Kerstavond." Wat het „gemengde" dansen aangaat, moet de Presbyteriaansche Kerk zelf weten of zij dit aan haar lidmaten al dan niet toestaat. Wij kunnen ons niet voorstellen dat er veel kwaad door gesticht wordt, wanneer het gebeurt on der de oogen van een 70-jarig geestelijke. Ook weten wij niet wat „ongemengd" dansen is iets dat klaarblijkelijk wèl geoorloofd is. Maar nogmaals: dit moeten de Presbyteriaansche ouderlingen zelf uitmaken voor hun geloovigen. Is dansen in strijd met de zedenwet hunner kerk, dan maakte de Eerw. John Murray zich aan een ernstig vergrijp schuldig door gelegen heid tot dans te geven, ofschoon wij niet be grijpen kunnen hoe het mogelijk is dat al die menschen, behoorend tot een kerkgemeenschap, die het dansen zoo streng veroordeelt, deze kunst machtig zijn. Het „kwaad" moet heel wat dieper wortelen dan in de lichtzinnigheid van den Eerw. John Murray. Maar vooral belangrijk is het te vernemen, dat het vieren van den Kerstavond als een „Roomsch gebruik" verworpen wordt. Het is bovendien leerzaam. Wij katholieken zijn veel katholieker (of „Roomscher" voor mijn part, ofscJsoon ik van dit woord niet houd) dan wij zelf meenen. Wij zijn katholiek in tal van din gen, waarin wij meenen niets anders dan al gemeen-Christelijk te zijn. Maar wij komen hier pas achter wanneer wij nu en dan eens luisteren naar wat Presbyterianen omtrent ons te vertellen hebben! De 70-jarige John Murray is thans in den ban gedaan; wij hadden nooit gedacht dat de Presbyterianen zulke „Roomsche" gebruiken, en dat nog wel met zulk een „Roomsch" woord aangeduid, zouden volgen. Een ander geestelijke heeft bezit genomen van zijn pastorie en kerkje tot, over zes maanden, de ,,ban" zal afgeloo- pen zijn. Er zijn 150 plaatsen in het kleine gebouw; maar niet meer dan 21 parochianen kwamen op om den nieuwen predikant te hooren. Provoost Murray hield dienst in een zaaltje, anderhalve mijl buiten Dornoch. Er was plaats voor 75 personen, maar bijna honderd paro chianen waren opgekomen om te luisteren naar den prediker, die sprak over „charity"-liefde. De 21 toehoorders van den nieuwen geeste lijke waren allen in het zwart gekleed, omdat het Zondag was. De 100 toehoorders van den ouden geestelijke waren in zomersche kleeren en kleuren gesto ken. fleurig en blij, omdat het Zondag was. Een Roomsche praktijk, naar wij vreezen. Afschuwelijk! Ja, inderdaad een afschuwelijke geschiedenis. Zulke dingen hadden de eerste Christenen al leen in een nachtmerrie kunnen droomen. Bord me) r o o d e n rand, rood kruis en blauw veld Waar zoo'» bord staat, mag geen enkel voer- tuig stoppen Zooals wij berichtten bracht de heer Alphons Laudy, hoofredacteur van „De Tijd", ter ge legenheid van de Ijzerbedevaart, een groet uit Nederland aan de te Dixmuiden verzamelde Vlamingen. Betreffende deze onverwachte rede bericht „De Standaard": Wij geven hier een beknopte, zij het ook een onvolledige weergave van de indrukwekkende improvisatie van den heer Alphons Laudy (die M. Van Es verving) zooals we die te Dix muiden konden volgen. De heer Laudy, die sedert lange jaren een vriend der Vlamingen is, legde er vooreerst na druk op, dat hy als Nederlander op dit IJzer- veld tot Vlaanderen niet wil spreken als het hoofd tot het hart, maar als het eene hart tot het andere hart. Op dezen dag kloppen twee harten, de harten van twee volken, met één en denzelfden slag. Twee volken van hetzelfde bloed en dezelfde taal staan hier in de gedach tenis aan het bloedig IJzerepos, by dit heroï sche familiegraf, en begroeten de herrijzenis van Vlaanderen en van zijn eeuwenoude, vro me cultuur. Spreker buigt voor dit volk door groote le venden verbonden met groote dooden. In het byzonder begroet hy den Eerwaarden Heer Cyriel Verschaeve, en legt aan zijn voeten de vereering neer van twee volken. Hy pryst den mensch, den dichter, den priester, noemt hem een trooster der helden, wacht aan den Ijzer, ziener voor zijn volk, herder van 'n volk De drie grooten van Vlaanderen, die hier vandaag zyn gehuldigd, werden hier geplaatst als de bewakers van de Vlaamsche helden, tot aan hunne verryzenis, terwyl zy de verrijze nis zien van de Vlaamsche cultuur, een cul tuur van kathedralen en belforten, een cultuur van het kruis, zooals dit IJzermonument ons leert, het kruis dat de grondvorm is van de cultuur van het Westen. De moderne beschaving, die legers heeft ge morst in de Mazoerische meren en van de Piava tot Parijs, poogt dezen grondvorm van de oude beschaving, het kruis, weg te breken uit de samenleving der volken. En in de stad aan de Seine, waar eens de denker van het kruis, Thomas van Aquino, het syllogisme van de waarheid heeft geleerd aan Europa, daar heeft men aan den voet van de Are de Triomphe en met de liturgie der legers, een Onbekenden Soldaat begraven, het skelet van den verniel den Westerschen mensch, wiens voorvaderen gedoopt zyn onder het kruis, maar waarvan het nageslacht niet meer weet, dat alles wat beschaving heet, in het Westen uit dit doopsel is geboren. En in de stad, die als het middelpunt is ge worden van de moderne beschaving, ligt geen mensch zoo eenzaam als deze van het slagveld opgeraapte Abel, op wiens graf de ministers redevoeringen houden, maar niemand bidt, om dezen doode te doen weten, dat hij nog een broeder heeft. Terwyl over zyn graf niet eens valt de schaduw van het kruis, in het licht waarvan twintig eeuwen zijn begraven, liggen hier de Vlaamsche helden, begraven met de liturgie van het geloof, omringd en omgeven met de dankbaarheid van een biddend volk, rustend onder den zegen en de belofte van het kruis. Zy behooren niet tot het leger van den Onbe kenden Soldaat, maar tot de soldaten van den bekenden God. Zy, die hier rusten, hebben het kruis gedragen door kruitdamp en modder tot hun bitteren dood. Maar wij, de levenden, die hier staan op deze eindelooze knekelvelden van Ezechiël, wij zweren bij de dooden, die hier rusten onder dit kruis, dat reusachtige verbindingsteeken tus schen hemel en aarde, dat tegelyk het tee- ken is van verzoening en van verrijzenis, het kruis door de doopers van ons volk op ons voorhoofd gedrukt, door de bouwers onzer be- Dokter," zei m'n dienstmeisje, toen ik thuis kwam, „er is een heer voor u geweest." „Heeft hij lang gewacht?" vroeg ik. „Neen, dokter, hy heeft een briefje achterge laten. Het ligt op uw schrijfbureau." „Dan zal ik het wel vinden," antwoordde ik, en begaf me naar mijn studeerkamer. Ik trad binnen; daar lag het briefje. Het was een keurig velletje postpapier, waar op het volgende getypt stond: Weledele zeergeleerde Heer, Ik moet mijn broer zoet houden, maar hij slaapt nog. Zand met kleine steentjes vermengd, noemt men grint. Alle vogels vliegen. Pappie moet verhaal tjes vertellen. „Wat moet dat beteekenen?" verbaasde ik mij. Ik belde m'n dienstmeisje. „Jansje, de mynheer die hier geweest is, heeft die niets gezegd? Wat voor indruk maakt hy op jou?" Jansje lachte glunder. „O, het was een echte heer en heel aardig." „Zoo, maar dat briefje gaf hy toch aan jou, toen hij hoorde dat ik niet thuis was?" „Neen, dokter, dat heeft hy hier geschreven.' „Hoe kan dat nou? Ik heb toch geen schrijf machine!" „Dat was niet noodig, dokter, want hy had er een by zicli." „Maar kind, dat kan toch niet waar zyn? Je moet je vergissen. Men loopt toch niet met een schryfmachine by zich om by iemand, dien men niet thuis treft, een brief te schryven." ,,'t Is toch heusch waar! Hij had een ma chine by zich," hield Jansje vol. „Het is goed, ga maar; dank je wel." In gedachten verdiept bleef ik achter. Wat had dat nu te beteekenen? Ik kon er maar niet over heen en zelfs dien nacht moest ik er onophoudelijk aan denken. iinmniHitii. Den volgenden morgen ontving ik het vol gende getypte briefje: Weledele zeergeleerde Heer, Myn moeder is de dochter van myn grootmoeder. Wie wèl doet, wèl ontmoet. Hoogachtend, de' heer van gisteren. P.S. Ik kom om vijf uur zelf. Ik was er van overtuigd, dat ik met een krankzinnige te doen had, want een normaal mensch doet niet zoo idioot. Enfin, ik zou wel zien, want ik zou zorgen om De geheitn. vijf uur thuis te zijn. Eindelyk sloeg de klok vyf uur i en precies op tyd werd de gehemzinnige patiënt door Jansje aangediend en m'n studeerkamer binnenge laten. Ik keek nieuwsgierig op en zag een rustig, net gekleed jongmensch binnen treden. Voor dat ik iets zeggen kon, begon hy. „Dokter, ik ben zoo vrij geweest, u enkele regels te schrijven." „Dat heb ik gemerkt," antwoordde ik beleefd, maar op mijn hoede, want de man kon wel ge vaarlijk krankzinnig zyn. „Het was erg aardig gedaan, maar waarmee kan ik u van dienst zijn?" Hij boog zich voorover, opende het deksel van z'n schrijfmachine en zei: „Nu u op deze wijze de werking en het keurige schrift hebt gezien van de „Splendid"- schrijfmachine, noodig ik u beleefd uit, zelf de proef met deze machine te wollen nemen en u zult moeten erkennen, dat zij mede in verband met den zeer lagen prys, voor u een onontbeer lijk hulpmiddel is." schaving op onze kathedralen geplant, dit kruisteeken van Sint-Bavo en Gezelle, voort gezet van geslacht tot geslacht, en door den vader weer overgeteekend op den zoon, wij zweren dus, dat we dit kruis weer als den grond vorm van de beschaving zullen fundeeren in het leven van onze volken. En het niet zullen V6rza,k6n Spreker eindigt deze treffende rede met Ge- zelle's heerlijk kruisgedicht. De Arabier trok het tapijt op zij.... en meteen wierp de stuurman zich op hem. De man schrok geducht, en probeerde zich los te worstelen. Piet en Wiet stonden angstig toe te zien. De stuurman hield den Arabier stevig vast. Door het lawaai kwamen de Arabische kindertjes toegesneld en toen ze zagen wat er aan de hand was, begonnen ze allemaal te huilen en te schreeuwen. Weldra had de stuurman den Arabier overmeesterd en ge bonden. De Arabier werd thans de zaal binnenge bracht waar hij had zitten spelen en de kin deren werden zooveel mogelijk gekalmeerd. Maar wat nu? Eenklaps ging er een gordijn op zij en een meisje van omstreeks 20 jaar verscheen. „Wat is dat?" riep zij in het Fransch uit. De stuurman keek verrast op. Zou het misschien de „Rossige Dwaas" zyn? Sprak hy misschien ook Fransch? Niet minder dan 180 menschen hebben zich thans vrijwillig aangemeld om hun leven te wagen voor de wetenschappelijke proefnemin gen, welke Dr. Ralph Willard te Hollywood wil verrichten, n.l. hen levend te bevriezen. Met drie apen heeft hij het experiment reeds verricht. Een kwam weer tot leven, zonder na- deelige gevolgen; de tweede kwam niet by en de derde bevindt zich nog in de y'skast en zal binnenkort herleven. Een collega van Dr. Willard verklaart de mogelijkheid te voorzien om op deze wijze het leven van menschelijke wezens op te schorten en hen wellicht een eeuw later te doen her leven. De 180 aanbiedingen werden ontvangen na dat de dagbladen foto's gepubliceerd hadden van een der apen, eerst vastgevroren in een blok ijs, vervolgens eenige dagen later weer tot leven gebracht en vroolijk aan het eten. Dr. Willard zegt nog geen toestemming te hebben gekregen om een menschelijk wezen levend te bevriezen. Het is echter de vraag of het ooit zoover zal komen, aangezien de auto riteiten zich hiertegen vermoedelijk zullen ver zetten. Het Engelsche ministerie van arbeid heeft gegevens verzameld over het aantal jongens en meisjes, dat op 24 Juni j.l. in Groot-Brittan- nië zonder werk was. In het Augustus-nummer van het departement van arbeid worden de re sultaten van het onderzoek gepubliceerd. Om te beginnen blijkt, dat het aantal ingeschreven werklooze jongens en meisjes met 8000 is ver minderd in vergelijking met 26 November 1934, den laatsten datum waarop een dergelijke ana lyse werd gemaakt. Van de in het geheel bijna 102.000 jeugdige werkloozen beneden de 18 jaar waren 57.000, dit is ongeveer 56 pet., jonger dan 16 jaar. Op 26 November j.l. bedroeg het aantal jeug dige werkloozen beneden 16 jaar meer dan 60.000 of bijna 55 pet. van de in het geheel bijna 110.000 werkloozen, die nog niet den leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Op 24 Juni van dit jaar was het aantal jongens en meisjes, dat by de Arbeidsbeurzen stond ingeschreven, hoewel zy nog steeds de school bezochten, minder dan op 26 November, toen waren het er 13.192, in Juni 8282. Men schrijft ons; Nog een laatste maal herinneren wy aan de bijeenkomst voor meisjesstudenten en abituriënten, welke van Maandag 2 tot Zaterdag 7 September te Vaals Blumenthal ge houden wordt. Deze bijeenkomst heeft ten doel het contact der meisjesstudenten uit de verschillende Uni versiteitssteden te bevorderen, maar vooral ook kennis te maken met onze a.s. Katholieke meis jesstudenten. Zij toch hebben pas Gymnasium en H. B. S. verlaten en staan aan het begin van een nieuw leven, een leven vol idealen, maar ook een leven vol moeilijkheden. Heerlijk is het om dat nieuwe leven tegemoet te gaan. Heerlijk om te denken aan de verwer kelijking van die idealen, maar zwaar ook de verantwoordelijkheid. Daarom wil ik hier, zoowel ouders, als meis jesstudenten wijzen op een zwaren plicht. Wil de studietijd zoo vruchtbaar, maar ook zoo aan genaam mogelijk zijn, dan moeten wij meisjes studenten niet alléén blijven staan, maar ons aaneensluiten, zooals ook allen om ons heen zich aaneensluiten. Wij moeten ons aansluiten bij onze eigen groep bij de Kath. Studenten Vereenigingen, die allen zijn aangesloten by de Unie van Kath. Studenten Vereenigingen. Wij hooren thuis in de onderafdeeling van die Unie, inde Kath. Meisjes Studenten Interacademiale, in de M. S.I. De M. S. I. nu organiseert een zomerbijeen- komst te Vaals, waar wij allen zooveel mogelijk heen moeten gaan. Daar vinden wij onze ken nissen en onze mede-studenten. Daar hooren wy 's morgens gezamenlijk de H. Mis, alvorens wy onze inleidingen houden, en fiets- en wan deltochten gaan maken. Daar boomen wij 's avonds over belangrijke onderwerpen, en leeren de meening van anderen kennen en waardeeren. De aankomende meisjesstudenten leeren er meisjes kermen, ouder dan zij, die hen kunnen helpen en den weg wijzen in hun Universiteits stad en in hun studie. Zij worden er niet ontgroend, maken geen kennismakingstijd mee. Dat is de taak van de Studenten-clubs. Maar zij maken een week mee van ernst en pleizier, zij leeren er vrienden kennen en zy komen enthousiast na deze week terug. Ik wil niet meer er over zeggen, alleen nog dit eene: „Komt allen!" Ik wil de ouders wij zen op het nut van deze bijeenkomst, waar on der goede leiding de meisjes samenkomen, en hoop, dat zy zonder aarzelen hun toestemming zullen geven. Ik wil oudere jaars aansporen te komen, voorzoover dat tenminste nog noodig is, want velen hebben zich al opgegeven. Ik wil vooral den a.s. studenten een hartelijk welkom toeroepen, want vooral voor hen wordt deze bijeenkomst gehouden. lil door Arthur Morrison 111 35 „Het is altijd goed om eerst te weten wat er op den beganen grond is," merkte Crook op. Terwyl hy dit nog zei, greep Merrick hem plotseling bij dén schouder en trok hem terug in de galerij, waar zij net uitkwamen. „Daar is ie!" zei hij in een overspannen gefluister. „Er op af! Wij hebben hem te pak ken!" Crook had dwars over den tuin gekeken. Maar Merrick trok zijn aandacht naar het huis en wees naar een venster op de eerste ver dieping. „Pas op, hij staat zich te scheren voor het raam, wees voorzichtig, dat hij je niet ziet." Crook kwam heel behoedzaam naar voren, stak zijn hoofd even buiten den muur en keek naar boven. Er viel niet aan te twijfelen. Daar boven aan het raam van de eerste verdieping stond iemand zich te scheren, aan een spiegel, dien hij aan de kruk van het raam had opge hangen. Hij veegde nu zijn scheermes af en ook Crook herkende in hem den medepassagier Pooley. „Hy heeft ons niet gezien," zei Crook, „hij was zoo druk aan het werk, kijk maar. Luister nu eens, als er hier op de eerste verdieping een biljartzaal is, gaan wij e'en partijtje biljar ten. En aan de lampen te oordeelen schijnt de biljartzaal links te zijn. Dan hebben wij voortdurend het oog op het raam." De kamer, waar Crook het over had, stond rechthoekig op het hoofdgebouw van het café. Ze gingen door den zijgang naar binnen, be stelden koffie, gingen naar boven, en kwamen tot de ontdekking^ dat er geen biljarts aan wezig waren, maar wel een klein huisbiljartje. Meer om je geluk dan om je vaardigheid te beproeven. Maar kunstbiljart of gokspelbord, het kon allemaal niets scheten. Ze namen dus hun koffie mee naar boven. De kellner, die hen eigtenijlk had moeten bedienen, was bezig met koper te poetsen, en daar de gasten deze kamer toch niet konden verlaten zonder aan de achterdochtige blikken van den waard te ontsnappen, kregen ze het vertrek heelemaal tot hun beschikking. Zoo zaten ze spoedig met hun tweeën te wachten. Ze hurkten ieder aan een kant van het raam en loerdten naar den overkant. Crook scheen dergelijke karweitjes wel meer aan de hand te hebben gehad. Hij zat' onbewogen naar buiten te kijken en hield het raam voortdurend in de gaten. Op Merrick had dit een geheel andere uitwerking. Hij werd er zenuwachtig van en het was duidelijk te zien, dat hij het spel letje tamelijk vervelend begon te vinden en zich vergeefs afvroeg, wat voor nut het kon hebban, om doelloos te zitten kijken naar iemand, dien je wilde arresteeren, en die notabene op nog geen tien meter afstand aan het raam zat. Pooley verliet even later het venster en nam den spiegel met zich mee. Eeu 'tijd lang zagen qij niets van hem. Zij kregen de minder aangename gewaarwording, dat ze hier wellicht werkeloos hadden zitten wachten, terwijl het slachtoffer ongemerkt kans had gezien de plaat te poetsen. Totdat hun aan dacht plotseling getroffen werd door een aller zonderlingste daad. Terwyl ze daar nog gehurkt bij het raam zaten, en gespannen naar buiten loerden, zagen zij ineens, hoe een tafel voor ditzelfde raam werd geschoven, en een groote flesch van onmiskenbaren vorm op die tafel werd geplaatst! Het was de magnum Tokayer wijn! De kurk was er afgetrokken. Toen ontdekten zij, dat Pooley een bezoeker had, want de flesch werd enkele maten opge nomen en neergezet, maar door verschillende handen. Ten slotte bukten zich, vlak bij het raam, twee hoofden en twee paar schouders. Pooley en zijn bezoeker onderzochten blykbaar met de grootste aandacht een klein voorwero. Wat het was, konden ze niet zien. Ofscnoon Crook wel twaalf keer zijn nek rekte en zich geheel bloot gaf. De bezoeker had zijn rug drie kwart naar den kant van het raam gewend, welke het dichtst bij hen was, en sloot zoo doende een groot gedeelte van hun gezichts veld af. De twee bleven een oogenblik in deze onderzoekende houding by het raam staan, en verdwenen toen even snel als zij gekomen waren, terwyl zij de flesch op de tafel lieten staan. Er was een pauze van énkele minuten. Even later verscheen Pooley opnieuw, ditmaal met éen hoed op, terwijl hy met veel zorg de magnum begon te kurken. „Een nieuwe kurk," merkte Crook op „Ik vermoed, dat ze de andere gebroken hebben." Toen de kurk in den hals was gedreven, haalde Pooley lak en kaars voor den dag, en spoedig had hy de kurk bedekt met een gebro ken zegel, dat best voor een oud lak kon door gaan. Toen diepte hy een handvaiies van onder de tafel op, deed daar de flesch in, en verdween hetzelfde oogenblik met het valies in het don kere gedeelte van de kamer. „Dat is voor ons voldoende, zou ik denken," zei Crook. „Ze zullen natuurlijk wel met het valies naar buiten gaan. Ons spelletje biljart kunnen wij als geëindigd beschouwen." Terwyl Crook met den waard afrekende, hield Merrick den uitgang in de gaten. „Ze zijn verdwenen," herhaalde hy wel zes keer, toen Crook bij hem kwam staan. „Ze zijn hem gesmeerd, zie, daar gaan ze!" Crook zag inderdaad Pooley en zyn bezoeker reeds halverwege de straat. Pooley droeg het valiesje. Toen begon e'en zenuwachtige jacht door de straten, die naar Euston Road leiden. Crook hield Merrick tegen, totdat het tweetal een hoek was omgeslagen, maar toen moesten beiden ook hard loop'en om nog juist te zien, welke zijstraat de anderen zouden inslaan. In de Euston Road riep Pooley een taxi aan. In dit drukke verkeer viel het niet moeilijk hen te volgen in een anderen auto, zonder opgemerkt te worden. Hier kon men een achtervolging van den vijand ve- makkelijk wagen, zonder kans te loopen, diens aandacht gaande te maken, en hem zyn plan nen hierdoor te doen wijzigen. De eerste auto reed in de richting van Tottenham Court Road, en keerde in dien hoofdweg plotseling naar het Zuiden, terwyl de andere hem op den voet volgde. „Nu hebben we ze te pakken!" riep Merrick juichend, „we hebben in ieder geval iets be reikt!" „Ja," zei Crook in gedachten. „Maar wat het is, kan ik u met geen mogelijkheid vertellen. Ik kan u eigenlijk heelemaal niet zeggen, waarom wij dien auto volgen, hoewel ik heel goed weet, dat zich daarin de flesch Tokayer bevindt. De eenige reden lijkt mij, dat wij op het oogen blik niets anders te doen hebben." De taxi ging langs Tottenham Court Road, stak Oxford street over en reed de Charing Cross Road af. Een kort onoponthoud bij het Palace Theatre bracht de twee wagens vlak bij elkander. Zoo vervolgden zy hun weg. Over Trafalgar Square liep de wg over het gedeelte van Charing Cross by Whitehall en daar v.ak by de bocht s- hoot de taxi plotseling in een smal straatje en verdween. Crook's chauffeur was blijkbaar een man, die uitstekend thuis was in deze buurt, en tevens begreep, wat er aan de hand was. Want hy 'Olgde niet tot aan den ingang van het steegje doch keerde daar. „Zoo zal het wel gaan, nietwaar mynheer?" riep hij door het raampje. „Prachtig!" antwoerdde Crook. „Daar heb je een extra shilling aan verdiend. Wacht nog een oogenblikje." Door het raampje zagen ze hoe Pooley en zijn vriend uitgestapt waren, met hun chauffeur afrekenden, en een deur binnen gingen. „Kom, we gaan hem achterna!" antwoordde Crook, terwyl hij den chauffeur een halve kroon toestak. Zij snelden door het steegje, en kwamen tot de ontdekking, dat het groote huis, waarin hun prooi was ontsnapt, pas gezet was. Het nieuwste van de heele rij. Een enkele blik was voldoende, om iemand te overtuigen, dat de helft van de kantoren, die het bevatte, nog onverhuurd waren. In de hal stond een groote liftkooi, maar er was geen liftjongen, en men hoorde boven stappen op de trappen. Een blik door het trappenhuis bewees, dat Pooley en zyn metgezel een paar verdiepingen hooger naar boven liepen. Merrick en Crook volgden hen, doch pasten wel op, dat ze zich niet bloot gaven. De anderen gingen hen voor, totdat ze einde lyk aan de bovenste verdieping waren gekomen, Toen werd er geklopt. Een deur ging open, en na wat gemompel ging die weer dicht. Merrick en Crook slopen voorzichtig naar de deur, en lazen de volgende woorden: IZAACS, COMMISSIONNAIR Daarbinnen bleef alles rustig. Crook en Merrick keken eens rond, maar in dit gedeelte van het gebouw was nergens een gunstige uit kijkpost. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9