NAAR DE WERELDREVOLUTIE
Anti-papisme
Groet uit Noord-
Nederland
Met twee
op avontiLirenreis
%id cM&aal den dag
HET VERDWENEN
ELFTAL
GENERALE STAF BIJEEN
TE MOSKOU
StilriGdCJi
BIJEENKOMST VROUWE
LIJKE STUDENTEN
VRIJDAG 23 AUGUSTUS 1935
Plannen voor een nieuw
offensief
Bevriezing van levende
menschen?
Jeugdige werkloozen
De Sovjet-regeering laat 't masker
vallen en kleurt de Komintern
weer bloedrood
Dixmuiden
De rede van Alphons Laudy
te Dixmuiden
zinnige patiënt
ATT T? A 'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekerïngsvoorwaarden tegen U blJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door TJ* bi] een ongeval met
AA I .1 .Ti rtDv/il lT JL-i tj ongevallen verzekerd voor een der volgends uitkeeringen 1 f UV/i" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen X fl tlU«" doodelijken afloop
FOCft bi] verlies van een hand
faiÜUt11 een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Zooals wij in uitvoerige berichten hebben ge
teeld, is de generale staf van de wereldrevolutie
bijeen geweest te Moskou. Op het congres der
Communistische Partij waren de roode verte
genwoordigers van 64 landen aanwezig, om van
gedachten te wisselen over de tactiek en strate
gie van een veldtocht, die de „burgerlijke" we
reld uit de voegen zal lichten Stalin, de Dzjen-
gis Khan van het bolsjewistische offensief,
werd bü zijn verschijning in de zaal begroet
met een applaus, dat tien minuten duurde,
doch dat hij met de ijzige kalmte van den Kau-
kasiër bewegingloos over zich heen liet gaan.
Men zag in zijn komst een herleving van het
oude, agressieve parool der communistische
wereld-revolutie, dat de laatste maanden, se
dert de Sovjet-Unie tot den Volkenbond toe
trad en bondgenootschappen afsloot met
Frankrijk en Tsjecho-Slowakije, eenigszins op
den achtergrond scheen te zyn geraakt. In en
kele communistische kringen was twijfel ge
rezen aan het vasthouden aan het Roode Evan
gelie; en het was niet altijd een gemakkelijke
taak om de angstig geworden partijgenooten
uit het buitenland, die een pelgrimstocht naar
Moskou hadden ondernomen, er van te over
tuigen, dat deze aansluiting bij kapitalistische
landen niets anders was dan een maskerade,
een taktische manoeuvre, om met te meer
hoop op succes te kunnen voortwerken aan het
ééne doel: de wereld-revolutie.
De regie van het al-communistische congres
scheen welbewust aan te sturen op het in het
leven roepen van een hoera-stemming. zonder
zich er iets van aan te trekken, of de „bour-
geois"-bondgenooten in Parijs en Praag dit
aangenaam vonden of niet. De Sovjet-regee
ring meent zich nu diep genoeg in de politiek
van Europa te hebben ingevreten, om het mas
ker te kunnen laten vallen en de Komintern
weer een bloedrood kleurtje te geven. Na al de
bezoeken van buitenlandsche ministers aan
Moskou zou men hier en daar de stille hoop
hebben kunnen koesteren, dat de Sovjets zich
In democratische richting zouden ontwikkelen.
Doch het congres der Komintern bereidt dezen
optimisten een ontgoocheling; want als zij, die
bondgenootschappen met Rusland tot stand
hebben gebracht, nu eens wat verder zien dan
hun neus lang is, zullen zij tot de erkenning
moeten komen, dat Moskou alleen wenscht
deel te nemen aan de combinaties, welke men
in het Westen op touw zet, om den wereldvrede
te verhinderen. De bolsjewistische idealen kun
nen alleen door chaos en ineenstorting worden
verwerkelijkt.
In Frankrijk woekert het verderfelijke bol
sjewistische zaad welig verder; het vormt er
een gevaar voor den staat en voor de gemeen
schap. Er is bijna geen enkel land in Europa
tfaar de bolsjewistische afgezanten, vaak in
een bedrieglijke vermomming gehuld, niet
trachten de orde in staat en gemeenschap te
verstoren. Steeds verder spinnen zij him dra
den, spannen zij hun netten over de gansche
wereld. Hun eerste aanvallen zijn afgeslagen,
doch daardoor hebben zij zich niet laten ont
moedigen, overal zetten zij, als mollen, hun
graafwerk voort.
Het conflict tusschen Italië en Abessinië
biedt hun de mogelijkheid, het zwarte ras met
goed gevolg tegen de blanken op te hitsen. De
talrijke zwarte vakvereenigingen in de Veree-
nigde Staten van Noord-Amerika staan geheel
onder den invloed van het communisme. In de
negerwijk Harlem te New York, waar zich de
zwarte intelligentsia verzamelt, spelen de bol
sjewistische afgezanten een voorname rol.
Korten tijd geleden kwamen weder, naar de
Moskousche bladen wisten te berichten, een
400-tal jonge negers uit Noord-Amerika in Sov
jet-Rusland aan, om hun studiën te voltooien
aan de propaganda-universiteit voor de onder
drukte koloniale volken. Na beëindiging van
hun opleiding worden zij naar Afrika gezonden,
om daar de heilsleer van het bolsjewisme on
der hun rasgenooten te verkondigen, om onte
vredenheid te zaaien en werkstakingen uit te
lokken en „Putsche" voor te bereiden.
De Zuid-Afrikaansche vakvereenigingen staan
ln geregelde verbinding met die in Noord-
Amerika; zij dragen het hunne er toe bij. om
de onrust te vergrooten. De roode propaganda
wordt vermengd met nationale en rasproble
men, ten einde op die wijze evenzeer ingang te
vinden als in Azië.
In Zuid-Amerika heeft de communistische
propaganda zich meester gemaakt van de
Apristas, die weliswaar geen dogmatisch zui
vere communisten zijn, doch zich verklaren te
gen de uitbuiting der inheemsche, Indiaansche
bevolking door het buitenlandsche kapitaal.
Hierdoor zijn reeds verscheidene malen revo
luties ontstaan, die in bloed zijn gesmoord.
Vier jaar geleden heesch de Chileensche vloot
de roode vlag en bombardeerde de haven van
Coquimbo. De President van Peru, Sanchez
Cerro, werd door de Apristas vermoord. In
Montevideo, waar de communistische secties
van Moskou hun hoofdkwartier schijnen te
hebben opgeslagen, is het alleen te danken
geweest aan het energieke optreden van Pre
sident Terra, dat er geen algemeen bloedbad is
aangericht. Cuba en Mexico vormen een dank
baar terrein voor de bolsjewistische agitatoren.
In China ziet Tsjang Kai Sjek zich nog im
mer gedwongen, strijd te voeren tegen het
communistische rijk in het Zuid-Westen, dat
een oppervlakte bezit, grooter dan die van
Duitschland.
De gezant van Lenin, Borodin, heeft in Azië
een drakennest achtergelaten, van waaruit zich.
had Japan niet ingegrepen, het bolsjewistische
gif weldra verspreid zou hebben over het Noor
den en de Maleische staten.
De opstanden op Java, de muiterij op het
oorlogsschip „De Zeven Provinciën" en de ge
beurtenissen in Annam hebben den ernst van
den toestand duidelijk aan het licht gebracht.
Men slaagde er weliswaar in de opstanden te
onderdrukken, doch daardoor is het gevaar niet
uitgesloten, dat er opnieuw onlusten zullen uit
breken.
De generale staf der wereld-revolutie, op het
congres der Komintern te Moskou, werkt de
plannen uit voor een nieuw offensief. En ach
ter haar staat, tot de tanden gewapend, het
roode Rusland, met zijn 160 millioen inwoners.
Het roode Mene Tekel, dat in Moskou in vlam-
menschrift verschijnt, moge aanleiding zijn, dat
de politiek der verblinding wordt opgegeven,
welke de burgerlijke wereld der cultuurstaten
in vijandelijke kampen verdeelt en den bolsje
wisten slechts troefkaarten in handen speelt.
De Presbyteriaansche Raad voor Noord
Schotland heeft een uitspraak bekrachtigd van
het plaatselijke kerkbestuur te Domoch, dat
den 78-jarigen Provoost John Murray in den
„ban" gedaan had.
Uit het vonnis blijkt dat de grijze Presbyte
riaansche geestelijke zich schuldig gemaakt
heeft aan een allerafschuwelijkste „Roomsche
praktijk".
Hij heeft namelijk het vorige jaar Kerst
avond gevierd.
„Maar aan welk afschuwelijk Roomsch ge
bruik heeft hij zich hierbij schuldig gemaakt?"
vraagt een van die lastige lezers, die alles pre
cies willen weten.
Hij heeft het vorige jaar Kerstavond ge
vierd.
„Ja, en....?"
Moet ik het nu nog eens zeggen? Hij heeft
het vorige jaar Kerstavond gevierd.
„Is dat het afschuwelijke Roomsche ge
bruik?"
Dat is het afschuwelijke Roomsche gebruik.
Roomsch is misschien slecht Nederlandsch,
maar „Romish" wordt in het Engelsch uitslui
tend gebezigd om ons geloof en onze kerk af
te schilderen in al hun minderwaardigheid,
verachtelijkheid en imbeciliteit. In het vonnis
nu wordt gezegd dat wij (de leden van den
Presbyteriaanschen Raad) „biddend en vol
liefde de jeugdigen willen waarschuwen tegen
„gemengd" dansen en tegen zoo „Romish"
praktijken als het vieren van Kerstavond."
Wat het „gemengde" dansen aangaat, moet
de Presbyteriaansche Kerk zelf weten of zij
dit aan haar lidmaten al dan niet toestaat. Wij
kunnen ons niet voorstellen dat er veel kwaad
door gesticht wordt, wanneer het gebeurt on
der de oogen van een 70-jarig geestelijke. Ook
weten wij niet wat „ongemengd" dansen is
iets dat klaarblijkelijk wèl geoorloofd is. Maar
nogmaals: dit moeten de Presbyteriaansche
ouderlingen zelf uitmaken voor hun geloovigen.
Is dansen in strijd met de zedenwet hunner
kerk, dan maakte de Eerw. John Murray zich
aan een ernstig vergrijp schuldig door gelegen
heid tot dans te geven, ofschoon wij niet be
grijpen kunnen hoe het mogelijk is dat al die
menschen, behoorend tot een kerkgemeenschap,
die het dansen zoo streng veroordeelt, deze
kunst machtig zijn. Het „kwaad" moet heel
wat dieper wortelen dan in de lichtzinnigheid
van den Eerw. John Murray.
Maar vooral belangrijk is het te vernemen,
dat het vieren van den Kerstavond als een
„Roomsch gebruik" verworpen wordt. Het is
bovendien leerzaam. Wij katholieken zijn veel
katholieker (of „Roomscher" voor mijn part,
ofscJsoon ik van dit woord niet houd) dan wij
zelf meenen. Wij zijn katholiek in tal van din
gen, waarin wij meenen niets anders dan al
gemeen-Christelijk te zijn. Maar wij komen
hier pas achter wanneer wij nu en dan eens
luisteren naar wat Presbyterianen omtrent ons
te vertellen hebben!
De 70-jarige John Murray is thans in den
ban gedaan; wij hadden nooit gedacht dat de
Presbyterianen zulke „Roomsche" gebruiken, en
dat nog wel met zulk een „Roomsch" woord
aangeduid, zouden volgen. Een ander geestelijke
heeft bezit genomen van zijn pastorie en kerkje
tot, over zes maanden, de ,,ban" zal afgeloo-
pen zijn. Er zijn 150 plaatsen in het kleine
gebouw; maar niet meer dan 21 parochianen
kwamen op om den nieuwen predikant te
hooren.
Provoost Murray hield dienst in een zaaltje,
anderhalve mijl buiten Dornoch. Er was plaats
voor 75 personen, maar bijna honderd paro
chianen waren opgekomen om te luisteren naar
den prediker, die sprak over „charity"-liefde.
De 21 toehoorders van den nieuwen geeste
lijke waren allen in het zwart gekleed, omdat
het Zondag was.
De 100 toehoorders van den ouden geestelijke
waren in zomersche kleeren en kleuren gesto
ken. fleurig en blij, omdat het Zondag was.
Een Roomsche praktijk, naar wij vreezen.
Afschuwelijk!
Ja, inderdaad een afschuwelijke geschiedenis.
Zulke dingen hadden de eerste Christenen al
leen in een nachtmerrie kunnen droomen.
Bord me)
r o o d e n
rand, rood
kruis en
blauw veld
Waar zoo'»
bord staat,
mag geen
enkel voer-
tuig stoppen
Zooals wij berichtten bracht de heer Alphons
Laudy, hoofredacteur van „De Tijd", ter ge
legenheid van de Ijzerbedevaart, een groet uit
Nederland aan de te Dixmuiden verzamelde
Vlamingen. Betreffende deze onverwachte rede
bericht „De Standaard":
Wij geven hier een beknopte, zij het ook een
onvolledige weergave van de indrukwekkende
improvisatie van den heer Alphons Laudy (die
M. Van Es verving) zooals we die te Dix
muiden konden volgen.
De heer Laudy, die sedert lange jaren een
vriend der Vlamingen is, legde er vooreerst na
druk op, dat hy als Nederlander op dit IJzer-
veld tot Vlaanderen niet wil spreken als het
hoofd tot het hart, maar als het eene hart tot
het andere hart. Op dezen dag kloppen twee
harten, de harten van twee volken, met één
en denzelfden slag. Twee volken van hetzelfde
bloed en dezelfde taal staan hier in de gedach
tenis aan het bloedig IJzerepos, by dit heroï
sche familiegraf, en begroeten de herrijzenis
van Vlaanderen en van zijn eeuwenoude, vro
me cultuur.
Spreker buigt voor dit volk door groote le
venden verbonden met groote dooden.
In het byzonder begroet hy den Eerwaarden
Heer Cyriel Verschaeve, en legt aan zijn voeten
de vereering neer van twee volken. Hy pryst
den mensch, den dichter, den priester, noemt
hem een trooster der helden, wacht aan den
Ijzer, ziener voor zijn volk, herder van 'n volk
De drie grooten van Vlaanderen, die hier
vandaag zyn gehuldigd, werden hier geplaatst
als de bewakers van de Vlaamsche helden, tot
aan hunne verryzenis, terwyl zy de verrijze
nis zien van de Vlaamsche cultuur, een cul
tuur van kathedralen en belforten, een cultuur
van het kruis, zooals dit IJzermonument ons
leert, het kruis dat de grondvorm is van de
cultuur van het Westen.
De moderne beschaving, die legers heeft ge
morst in de Mazoerische meren en van de
Piava tot Parijs, poogt dezen grondvorm van de
oude beschaving, het kruis, weg te breken uit
de samenleving der volken. En in de stad aan
de Seine, waar eens de denker van het kruis,
Thomas van Aquino, het syllogisme van de
waarheid heeft geleerd aan Europa, daar heeft
men aan den voet van de Are de Triomphe en
met de liturgie der legers, een Onbekenden
Soldaat begraven, het skelet van den verniel
den Westerschen mensch, wiens voorvaderen
gedoopt zyn onder het kruis, maar waarvan
het nageslacht niet meer weet, dat alles wat
beschaving heet, in het Westen uit dit doopsel
is geboren.
En in de stad, die als het middelpunt is ge
worden van de moderne beschaving, ligt geen
mensch zoo eenzaam als deze van het slagveld
opgeraapte Abel, op wiens graf de ministers
redevoeringen houden, maar niemand bidt,
om dezen doode te doen weten, dat hij nog een
broeder heeft.
Terwyl over zyn graf niet eens valt de
schaduw van het kruis, in het licht waarvan
twintig eeuwen zijn begraven, liggen hier de
Vlaamsche helden, begraven met de liturgie
van het geloof, omringd en omgeven met de
dankbaarheid van een biddend volk, rustend
onder den zegen en de belofte van het kruis.
Zy behooren niet tot het leger van den Onbe
kenden Soldaat, maar tot de soldaten van den
bekenden God.
Zy, die hier rusten, hebben het kruis gedragen
door kruitdamp en modder tot hun bitteren
dood.
Maar wij, de levenden, die hier staan op
deze eindelooze knekelvelden van Ezechiël, wij
zweren bij de dooden, die hier rusten onder dit
kruis, dat reusachtige verbindingsteeken tus
schen hemel en aarde, dat tegelyk het tee-
ken is van verzoening en van verrijzenis, het
kruis door de doopers van ons volk op ons
voorhoofd gedrukt, door de bouwers onzer be-
Dokter," zei m'n dienstmeisje, toen ik thuis
kwam, „er is een heer voor u geweest."
„Heeft hij lang gewacht?" vroeg ik.
„Neen, dokter, hy heeft een briefje achterge
laten. Het ligt op uw schrijfbureau."
„Dan zal ik het wel vinden," antwoordde ik,
en begaf me naar mijn studeerkamer.
Ik trad binnen; daar lag het briefje.
Het was een keurig velletje postpapier, waar
op het volgende getypt stond:
Weledele zeergeleerde Heer,
Ik moet mijn broer zoet houden, maar hij
slaapt nog.
Zand met kleine steentjes vermengd,
noemt men grint.
Alle vogels vliegen. Pappie moet verhaal
tjes vertellen.
„Wat moet dat beteekenen?" verbaasde ik
mij.
Ik belde m'n dienstmeisje.
„Jansje, de mynheer die hier geweest is, heeft
die niets gezegd? Wat voor indruk maakt hy
op jou?"
Jansje lachte glunder.
„O, het was een echte heer en heel aardig."
„Zoo, maar dat briefje gaf hy toch aan jou,
toen hij hoorde dat ik niet thuis was?"
„Neen, dokter, dat heeft hy hier geschreven.'
„Hoe kan dat nou? Ik heb toch geen schrijf
machine!"
„Dat was niet noodig, dokter, want hy had
er een by zicli."
„Maar kind, dat kan toch niet waar zyn? Je
moet je vergissen. Men loopt toch niet met een
schryfmachine by zich om by iemand, dien
men niet thuis treft, een brief te schryven."
,,'t Is toch heusch waar! Hij had een ma
chine by zich," hield Jansje vol.
„Het is goed, ga maar; dank je wel."
In gedachten verdiept bleef ik achter.
Wat had dat nu te beteekenen? Ik kon er
maar niet over heen en zelfs dien nacht moest
ik er onophoudelijk aan denken.
iinmniHitii.
Den volgenden morgen ontving ik het vol
gende getypte briefje:
Weledele zeergeleerde Heer,
Myn moeder is de dochter van myn
grootmoeder.
Wie wèl doet, wèl ontmoet.
Hoogachtend,
de' heer van gisteren.
P.S. Ik kom om vijf uur zelf.
Ik was er van overtuigd, dat ik met een
krankzinnige te doen had, want een normaal
mensch doet niet zoo idioot.
Enfin, ik zou
wel zien, want ik
zou zorgen om De geheitn.
vijf uur thuis te
zijn.
Eindelyk sloeg
de klok vyf uur i
en precies op tyd
werd de gehemzinnige patiënt door Jansje
aangediend en m'n studeerkamer binnenge
laten.
Ik keek nieuwsgierig op en zag een rustig, net
gekleed jongmensch binnen treden.
Voor dat ik iets zeggen kon, begon hy.
„Dokter, ik ben zoo vrij geweest, u enkele
regels te schrijven."
„Dat heb ik gemerkt," antwoordde ik beleefd,
maar op mijn hoede, want de man kon wel ge
vaarlijk krankzinnig zyn. „Het was erg aardig
gedaan, maar waarmee kan ik u van dienst
zijn?"
Hij boog zich voorover, opende het deksel van
z'n schrijfmachine en zei:
„Nu u op deze wijze de werking en het
keurige schrift hebt gezien van de „Splendid"-
schrijfmachine, noodig ik u beleefd uit, zelf de
proef met deze machine te wollen nemen en u
zult moeten erkennen, dat zij mede in verband
met den zeer lagen prys, voor u een onontbeer
lijk hulpmiddel is."
schaving op onze kathedralen geplant, dit
kruisteeken van Sint-Bavo en Gezelle, voort
gezet van geslacht tot geslacht, en door den
vader weer overgeteekend op den zoon, wij
zweren dus, dat we dit kruis weer als den grond
vorm van de beschaving zullen fundeeren in
het leven van onze volken. En het niet zullen
V6rza,k6n
Spreker eindigt deze treffende rede met Ge-
zelle's heerlijk kruisgedicht.
De Arabier trok het tapijt op zij.... en
meteen wierp de stuurman zich op hem. De
man schrok geducht, en probeerde zich los te
worstelen. Piet en Wiet stonden angstig toe
te zien. De stuurman hield den Arabier stevig
vast.
Door het lawaai kwamen de Arabische
kindertjes toegesneld en toen ze zagen wat
er aan de hand was, begonnen ze allemaal te
huilen en te schreeuwen. Weldra had de
stuurman den Arabier overmeesterd en ge
bonden.
De Arabier werd thans de zaal binnenge
bracht waar hij had zitten spelen en de kin
deren werden zooveel mogelijk gekalmeerd.
Maar wat nu? Eenklaps ging er een gordijn
op zij en een meisje van omstreeks 20 jaar
verscheen. „Wat is dat?" riep zij in het
Fransch uit. De stuurman keek verrast op.
Zou het misschien de „Rossige Dwaas" zyn?
Sprak hy misschien ook Fransch?
Niet minder dan 180 menschen hebben zich
thans vrijwillig aangemeld om hun leven te
wagen voor de wetenschappelijke proefnemin
gen, welke Dr. Ralph Willard te Hollywood wil
verrichten, n.l. hen levend te bevriezen.
Met drie apen heeft hij het experiment reeds
verricht. Een kwam weer tot leven, zonder na-
deelige gevolgen; de tweede kwam niet by en
de derde bevindt zich nog in de y'skast en zal
binnenkort herleven.
Een collega van Dr. Willard verklaart de
mogelijkheid te voorzien om op deze wijze het
leven van menschelijke wezens op te schorten
en hen wellicht een eeuw later te doen her
leven.
De 180 aanbiedingen werden ontvangen na
dat de dagbladen foto's gepubliceerd hadden
van een der apen, eerst vastgevroren in een
blok ijs, vervolgens eenige dagen later weer tot
leven gebracht en vroolijk aan het eten.
Dr. Willard zegt nog geen toestemming te
hebben gekregen om een menschelijk wezen
levend te bevriezen. Het is echter de vraag of
het ooit zoover zal komen, aangezien de auto
riteiten zich hiertegen vermoedelijk zullen ver
zetten.
Het Engelsche ministerie van arbeid heeft
gegevens verzameld over het aantal jongens en
meisjes, dat op 24 Juni j.l. in Groot-Brittan-
nië zonder werk was. In het Augustus-nummer
van het departement van arbeid worden de re
sultaten van het onderzoek gepubliceerd. Om
te beginnen blijkt, dat het aantal ingeschreven
werklooze jongens en meisjes met 8000 is ver
minderd in vergelijking met 26 November 1934,
den laatsten datum waarop een dergelijke ana
lyse werd gemaakt.
Van de in het geheel bijna 102.000 jeugdige
werkloozen beneden de 18 jaar waren 57.000, dit
is ongeveer 56 pet., jonger dan 16 jaar.
Op 26 November j.l. bedroeg het aantal jeug
dige werkloozen beneden 16 jaar meer dan
60.000 of bijna 55 pet. van de in het geheel bijna
110.000 werkloozen, die nog niet den leeftijd
van 18 jaar hadden bereikt. Op 24 Juni van dit
jaar was het aantal jongens en meisjes, dat by
de Arbeidsbeurzen stond ingeschreven, hoewel
zy nog steeds de school bezochten, minder dan
op 26 November, toen waren het er 13.192, in
Juni 8282.
Men schrijft ons;
Nog een laatste maal herinneren wy aan
de bijeenkomst voor meisjesstudenten en
abituriënten, welke van Maandag 2 tot
Zaterdag 7 September te Vaals Blumenthal ge
houden wordt.
Deze bijeenkomst heeft ten doel het contact
der meisjesstudenten uit de verschillende Uni
versiteitssteden te bevorderen, maar vooral ook
kennis te maken met onze a.s. Katholieke meis
jesstudenten. Zij toch hebben pas Gymnasium
en H. B. S. verlaten en staan aan het begin van
een nieuw leven, een leven vol idealen, maar
ook een leven vol moeilijkheden.
Heerlijk is het om dat nieuwe leven tegemoet
te gaan. Heerlijk om te denken aan de verwer
kelijking van die idealen, maar zwaar ook de
verantwoordelijkheid.
Daarom wil ik hier, zoowel ouders, als meis
jesstudenten wijzen op een zwaren plicht. Wil
de studietijd zoo vruchtbaar, maar ook zoo aan
genaam mogelijk zijn, dan moeten wij meisjes
studenten niet alléén blijven staan, maar ons
aaneensluiten, zooals ook allen om ons heen
zich aaneensluiten. Wij moeten ons aansluiten
bij onze eigen groep bij de Kath. Studenten
Vereenigingen, die allen zijn aangesloten by de
Unie van Kath. Studenten Vereenigingen. Wij
hooren thuis in de onderafdeeling van die Unie,
inde Kath. Meisjes Studenten Interacademiale,
in de M. S.I.
De M. S. I. nu organiseert een zomerbijeen-
komst te Vaals, waar wij allen zooveel mogelijk
heen moeten gaan. Daar vinden wij onze ken
nissen en onze mede-studenten. Daar hooren
wy 's morgens gezamenlijk de H. Mis, alvorens
wy onze inleidingen houden, en fiets- en wan
deltochten gaan maken. Daar boomen wij
's avonds over belangrijke onderwerpen, en
leeren de meening van anderen kennen en
waardeeren.
De aankomende meisjesstudenten leeren er
meisjes kermen, ouder dan zij, die hen kunnen
helpen en den weg wijzen in hun Universiteits
stad en in hun studie.
Zij worden er niet ontgroend, maken geen
kennismakingstijd mee. Dat is de taak van de
Studenten-clubs. Maar zij maken een week mee
van ernst en pleizier, zij leeren er vrienden
kennen en zy komen enthousiast na deze week
terug.
Ik wil niet meer er over zeggen, alleen nog
dit eene: „Komt allen!" Ik wil de ouders wij
zen op het nut van deze bijeenkomst, waar on
der goede leiding de meisjes samenkomen, en
hoop, dat zy zonder aarzelen hun toestemming
zullen geven. Ik wil oudere jaars aansporen te
komen, voorzoover dat tenminste nog noodig is,
want velen hebben zich al opgegeven. Ik wil
vooral den a.s. studenten een hartelijk welkom
toeroepen, want vooral voor hen wordt deze
bijeenkomst gehouden.
lil door Arthur Morrison 111
35
„Het is altijd goed om eerst te weten wat er
op den beganen grond is," merkte Crook op.
Terwyl hy dit nog zei, greep Merrick hem
plotseling bij dén schouder en trok hem terug
in de galerij, waar zij net uitkwamen.
„Daar is ie!" zei hij in een overspannen
gefluister. „Er op af! Wij hebben hem te pak
ken!"
Crook had dwars over den tuin gekeken.
Maar Merrick trok zijn aandacht naar het huis
en wees naar een venster op de eerste ver
dieping.
„Pas op, hij staat zich te scheren voor het
raam, wees voorzichtig, dat hij je niet ziet."
Crook kwam heel behoedzaam naar voren,
stak zijn hoofd even buiten den muur en keek
naar boven. Er viel niet aan te twijfelen. Daar
boven aan het raam van de eerste verdieping
stond iemand zich te scheren, aan een spiegel,
dien hij aan de kruk van het raam had opge
hangen. Hij veegde nu zijn scheermes af en ook
Crook herkende in hem den medepassagier
Pooley.
„Hy heeft ons niet gezien," zei Crook, „hij
was zoo druk aan het werk, kijk maar. Luister
nu eens, als er hier op de eerste verdieping
een biljartzaal is, gaan wij e'en partijtje biljar
ten. En aan de lampen te oordeelen schijnt
de biljartzaal links te zijn. Dan hebben wij
voortdurend het oog op het raam."
De kamer, waar Crook het over had, stond
rechthoekig op het hoofdgebouw van het café.
Ze gingen door den zijgang naar binnen, be
stelden koffie, gingen naar boven, en kwamen
tot de ontdekking^ dat er geen biljarts aan
wezig waren, maar wel een klein huisbiljartje.
Meer om je geluk dan om je vaardigheid te
beproeven. Maar kunstbiljart of gokspelbord,
het kon allemaal niets scheten. Ze namen dus
hun koffie mee naar boven. De kellner, die
hen eigtenijlk had moeten bedienen, was bezig
met koper te poetsen, en daar de gasten deze
kamer toch niet konden verlaten zonder aan
de achterdochtige blikken van den waard te
ontsnappen, kregen ze het vertrek heelemaal
tot hun beschikking.
Zoo zaten ze spoedig met hun tweeën te
wachten. Ze hurkten ieder aan een kant van
het raam en loerdten naar den overkant. Crook
scheen dergelijke karweitjes wel meer aan de
hand te hebben gehad. Hij zat' onbewogen naar
buiten te kijken en hield het raam voortdurend
in de gaten. Op Merrick had dit een geheel
andere uitwerking. Hij werd er zenuwachtig van
en het was duidelijk te zien, dat hij het spel
letje tamelijk vervelend begon te vinden en
zich vergeefs afvroeg, wat voor nut het kon
hebban, om doelloos te zitten kijken naar
iemand, dien je wilde arresteeren, en die
notabene op nog geen tien meter afstand aan
het raam zat. Pooley verliet even later het
venster en nam den spiegel met zich mee. Eeu
'tijd lang zagen qij niets van hem. Zij kregen
de minder aangename gewaarwording, dat ze
hier wellicht werkeloos hadden zitten wachten,
terwijl het slachtoffer ongemerkt kans had
gezien de plaat te poetsen. Totdat hun aan
dacht plotseling getroffen werd door een aller
zonderlingste daad. Terwyl ze daar nog gehurkt
bij het raam zaten, en gespannen naar buiten
loerden, zagen zij ineens, hoe een tafel voor
ditzelfde raam werd geschoven, en een groote
flesch van onmiskenbaren vorm op die tafel werd
geplaatst!
Het was de magnum Tokayer wijn! De kurk
was er afgetrokken.
Toen ontdekten zij, dat Pooley een bezoeker
had, want de flesch werd enkele maten opge
nomen en neergezet, maar door verschillende
handen. Ten slotte bukten zich, vlak bij het
raam, twee hoofden en twee paar schouders.
Pooley en zijn bezoeker onderzochten blykbaar
met de grootste aandacht een klein voorwero.
Wat het was, konden ze niet zien. Ofscnoon
Crook wel twaalf keer zijn nek rekte en zich
geheel bloot gaf. De bezoeker had zijn rug drie
kwart naar den kant van het raam gewend,
welke het dichtst bij hen was, en sloot zoo
doende een groot gedeelte van hun gezichts
veld af. De twee bleven een oogenblik in deze
onderzoekende houding by het raam staan, en
verdwenen toen even snel als zij gekomen waren,
terwyl zij de flesch op de tafel lieten staan.
Er was een pauze van énkele minuten. Even
later verscheen Pooley opnieuw, ditmaal met éen
hoed op, terwijl hy met veel zorg de magnum
begon te kurken.
„Een nieuwe kurk," merkte Crook op „Ik
vermoed, dat ze de andere gebroken hebben."
Toen de kurk in den hals was gedreven,
haalde Pooley lak en kaars voor den dag, en
spoedig had hy de kurk bedekt met een gebro
ken zegel, dat best voor een oud lak kon door
gaan. Toen diepte hy een handvaiies van onder
de tafel op, deed daar de flesch in, en verdween
hetzelfde oogenblik met het valies in het don
kere gedeelte van de kamer.
„Dat is voor ons voldoende, zou ik denken,"
zei Crook. „Ze zullen natuurlijk wel met het
valies naar buiten gaan. Ons spelletje biljart
kunnen wij als geëindigd beschouwen." Terwyl
Crook met den waard afrekende, hield Merrick
den uitgang in de gaten.
„Ze zijn verdwenen," herhaalde hy wel zes
keer, toen Crook bij hem kwam staan. „Ze zijn
hem gesmeerd, zie, daar gaan ze!"
Crook zag inderdaad Pooley en zyn bezoeker
reeds halverwege de straat. Pooley droeg het
valiesje.
Toen begon e'en zenuwachtige jacht door de
straten, die naar Euston Road leiden. Crook
hield Merrick tegen, totdat het tweetal een hoek
was omgeslagen, maar toen moesten beiden ook
hard loop'en om nog juist te zien, welke zijstraat
de anderen zouden inslaan. In de Euston Road
riep Pooley een taxi aan. In dit drukke verkeer
viel het niet moeilijk hen te volgen in een
anderen auto, zonder opgemerkt te worden. Hier
kon men een achtervolging van den vijand ve-
makkelijk wagen, zonder kans te loopen, diens
aandacht gaande te maken, en hem zyn plan
nen hierdoor te doen wijzigen.
De eerste auto reed in de richting van
Tottenham Court Road, en keerde in dien
hoofdweg plotseling naar het Zuiden, terwyl
de andere hem op den voet volgde.
„Nu hebben we ze te pakken!" riep Merrick
juichend, „we hebben in ieder geval iets be
reikt!"
„Ja," zei Crook in gedachten. „Maar wat het
is, kan ik u met geen mogelijkheid vertellen.
Ik kan u eigenlijk heelemaal niet zeggen, waarom
wij dien auto volgen, hoewel ik heel goed weet,
dat zich daarin de flesch Tokayer bevindt. De
eenige reden lijkt mij, dat wij op het oogen
blik niets anders te doen hebben."
De taxi ging langs Tottenham Court Road,
stak Oxford street over en reed de Charing
Cross Road af.
Een kort onoponthoud bij het Palace Theatre
bracht de twee wagens vlak bij elkander. Zoo
vervolgden zy hun weg.
Over Trafalgar Square liep de wg over het
gedeelte van Charing Cross by Whitehall en
daar v.ak by de bocht s- hoot de taxi plotseling
in een smal straatje en verdween. Crook's
chauffeur was blijkbaar een man, die uitstekend
thuis was in deze buurt, en tevens begreep, wat
er aan de hand was. Want hy 'Olgde niet tot
aan den ingang van het steegje doch keerde
daar.
„Zoo zal het wel gaan, nietwaar mynheer?"
riep hij door het raampje.
„Prachtig!" antwoerdde Crook. „Daar heb je
een extra shilling aan verdiend. Wacht nog een
oogenblikje."
Door het raampje zagen ze hoe Pooley en
zijn vriend uitgestapt waren, met hun chauffeur
afrekenden, en een deur binnen gingen.
„Kom, we gaan hem achterna!" antwoordde
Crook, terwyl hij den chauffeur een halve kroon
toestak.
Zij snelden door het steegje, en kwamen tot
de ontdekking, dat het groote huis, waarin
hun prooi was ontsnapt, pas gezet was. Het
nieuwste van de heele rij. Een enkele blik was
voldoende, om iemand te overtuigen, dat de
helft van de kantoren, die het bevatte, nog
onverhuurd waren. In de hal stond een groote
liftkooi, maar er was geen liftjongen, en men
hoorde boven stappen op de trappen. Een blik
door het trappenhuis bewees, dat Pooley en
zyn metgezel een paar verdiepingen hooger
naar boven liepen. Merrick en Crook volgden
hen, doch pasten wel op, dat ze zich niet bloot
gaven.
De anderen gingen hen voor, totdat ze einde
lyk aan de bovenste verdieping waren gekomen,
Toen werd er geklopt. Een deur ging open, en
na wat gemompel ging die weer dicht. Merrick
en Crook slopen voorzichtig naar de deur, en
lazen de volgende woorden:
IZAACS,
COMMISSIONNAIR
Daarbinnen bleef alles rustig. Crook en
Merrick keken eens rond, maar in dit gedeelte
van het gebouw was nergens een gunstige uit
kijkpost. (Wordt vervolgd)