HET ETHIOPISCHE CONFLICT
iïietuM&aai van den dag
Met twee kautnersiadj es op avonturenreïs
ff
De weerprofeten
S
HET VERDWENEN
ELFTAL
DE ENGELSCHE PERS
ZWENKT TELKENS
DONDERDAG 29 AUGUSTUS 1935
Veilig varen
116 jaar geworden
2
Hoe zij werken
Nieuw snelheidsrecord
de bleekgezichten
Italië's legersterkte
I I p A DAMMC'C op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen "C* 7CÏA bJJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p1 7^0 doodeülken^floop F 250«" een^voet
Al LK AdUIN IN Ej O ongevallen verzeklrd voor een der volgende uitkeeringen F i U\J»m verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen 1 *J\Jm doodelijken anoop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
In het nummer van 22 Augustus ji. van
G. K.'s Weekly geeft Chesterton's geliefde
medewerker en vriend Hilaire Belloc eenige
meeningen ten beste omtrent het conflict tus-
schen Italië en Abessinië en de Engelsche di
plomatieke interventie in deze aangelegenheid.
Blakend van bewondering voor de huidige En
gelsche diplomatie en dagbladpers is de be
kwame geschiedschrijver nu juist niet. „Deze
woorden" zoo vangt hij aan „schrijf ik
op Dinsdag 13 Augustus, ze zullen eerst in
druk verschijnen op Donderdag den 22en. Nu
is het met de Engelsche diplomatie van tegen
woordig zoo gesteld, dat in die negen dagen
letterlijk alles kan gebeuren. Maar wat in de
afgeloopen week al gebeurd is, n.l. sedert den
achtsten Augustus, biedt een voorbeeld, waar
door de opmerkzame toeschouwer tot naden
ken wordt gebracht. In die week maakte de
officieele houding jegens Italië een zwenking,
die wel een reuzenzwaai mag heeten. Kranten,
die tot dan toe hun best gedaan hadden om
scheldwoorden tegen de Italianen te versprei
den, bekeerden zich plotseling en zelfs de he
vigste schelders begonnen bewijsgronden te
ontdekken, die voor de Italiaansche houding
pleitten. Lofprijzingen van het Ethiopische
volk als een voorbeeldige christelijke natie, be
dreigd door de meest cynische misdadigers,
verstomden hoorbaar. Iemand had op zijn
vingers gefloten en de verwenschingen vloeiden
stroom-op! De Abessiniërs kwamen op eens in
een nieuw licht te staan. Een vijfde deel der
bevolking bestond uit slaven. Een derde deel
of meer waren lijfeigenen. Een minderheid van
ontaarde christenen onderdrukte een zuchten
de Mohammedaansche meerderheid onder een
zwaar juk. De Ethiopiërs zoo hoorden wij
nu voor het eerst aten rauw vleesch. Ze
verminkten krijgsgevangenen. Ze waren in
één nacht! barbaren geworden.
Dit was nog niet eens alles van wat men
nu ontdekte. Indien onze pers er plotseling
achter kwam, dat de Abessiniërs, welke zij
daags tevoren nog verheerlijkte, schandalige
gebreken en ontaardingen vertoonden, zou dit
al een heele ontdekking geweest zijn. Maar ze
ontwaarde bovendien allerhande deugden in
de Italianen, die ze te voren nooit vermoed
had en ze vond tegelijkertijd scherpzinnige mo
tieven om bijval te betuigen bij de handelwijze
van lieden, die weken lang door haar waren
afgeschilderd als ontzettende schurken, eigen
lijk het uitvaagsel der mensehheid.
Wij kregen nu de verzekering, dat Italië
veel grooter kunstwerken had voortgebracht
dan Abessinië. Italië was een fieve natie, zoo
als wij er een behoorden te zijn! Italië was
slecht behandeld door zijn bondgenooten en
had geen kolonies gekregen na den grooten
oorlog. Italië stond op een hoog peil van be
schaving. waardoor het in de gelegenheid ge
steld was, in Abessinië schatten te ontginnen,
welke tot dusver onontgonnen daar lagen.
Italië was daarenboven geroepen om orde te
brengen bij de meest verwilderde bewoners
van het bergland. Italië herinnerde zich zeer
zeker Adoea en verlangde evenals wij zou
den doen zulk een herinnering uit te wis-
schen!
Tenslotte hoopten onze kranten, dat Italië
er zich mede zou tevreden stellen, al het nood
zakelijke te doen langs den weg van concessies
en politieke voordeelen te behalen zonder den
oorlog te begeeren.
Wel, Italië zal wel al dit noodzakelijke on
dernemen zonder oorlog te begeeren! Niemand
begeert den oorlog om den oorlog, tenzij de
meest dolgeworden dwazen onder de heden.
daagsche Pruisen. Wat Italië begeert is een
natuurgoed, dat wij op honderdvoudig bree
der schaal gekregen hebben en waarvan wij
de verwerving doodnatuurlijk vonden, indien
zij ons voordeel was: een mandaat zooals het
heet, of iets dat er mee gelijk staat, n.l. een
positie, waarin Italië de leiding en de controle
op zich neemt van de economische ontwikke
ling en administratie van Ethiopië, zoomede
het vruchtgebruik van deze begeerenswaardige
positie. Het begeert in Abessinië de rol te
spelen, die de onze is in het grootste deel der
Mohammedaansche wereld en die voor de rest
door de Franschen gespeeld wordt op heel het
Mohammedaansche gebied en op Madagascar.
Het begeert onze gelijkberechtigde te worden,
al begeert het niet deze rechten uit te oefenen
op zoo groote schaal als wij.
Al deze dingen wisten wij van het eerste
ocgenblik, dat de politieke koers in Italië ver
anderde.
Wij wisten ze, toen ons land openlijk dien
nieuwen koers goedkeurde en toen onze pers
zich er zeer sympathiek over uitliet. Wij wisten
ze ook in de daarop volgende weken, toen onze
pers heelemaal omdraaide en dag in dag uit
vol stond met onaangenaamheden aan het
adres der Italianen. Wij weten ze nu nog,
terwijl de richting van de pers opnieuw geheel
is omgeslagen en probeert zoo aangenaam te
zijn voor Italië als maar kan.
Het belang van die zwenking, dien reuzen
zwaai die misschien wel weer teruggedraaid
is, wanneer deze Tegelen in druk verschijnen
ligt niet bij haar motief. Dit motief is im
mers niet dieper of redelijker dan de reden
van een der zooveel honderd pirouettes, die
de pers in de laatste zestien jaren vertoonde.
Dit motief bestaat alleen hierin, dat lieden, die
een impulsief besluit genomen hadden en er
geen goed resultaat van zien, nieuwe impul
sieve besluiten nemen, in de hoop, dat het
deze maal beter zal lukken. Men probeert het
nu eens met de gedachte, dat Italië, wanneer
het eenmaal onzen goeden wil gezien heeft,
tevreden zal zijn met het aangebodene, met
méér zal vragen en de rest met ons zal deelen,
Dit is het heele motief en men doet nauwelijks
moeite om het verborgen te houden. Maar het
belang van de genomen zwenking, zei ik reeds,
ligt allerminst bij dit waarlijk onbelangrijke
motief.
Neen, het belang van dezen salto mortale
als een politiek waagstuk is niet grooter dan
het belang van vorige soortgelijke sprongen, b.v.
de vorming van een Stresa-front, dat daags
daarna verbroken werd of de verklaring van
het Locarno-pact in een Pickwickiaanschen
zm (Belloc zinspeelt hier op een beroemde pas
sage uit den roman van Dickens, waarin een
beleediging niet geacht wordt beleedigend te
zijn, indien ze bedoeld was in een Pickwicki
aanschen zin. Red.).
Het belang van de zwenking ligt in het
voorbeeld van nationale eenheid, dat ze stelt.
Dit is werkelijk merkwaardig geweest! Niet
slechts dezelfde kranten, die tevoren het eene
dmg beweerden omdat het officieel was, be
weren thans het tegenovergestelde ding, om
dat het sedertdien officieel geworden is, maar
precies dezelfde menschen, die de vorige week
het eene ding neerschreven, schrijven van
daag het tegenovergestelde. En ze zullen mor
gen weer herhalen, wat ze te voren schreven,
indien dit opnieuw als officieel wordt aan
vaard. Het heele incident is de beste les die
wij, naast zoovele andere lessen, den vreem
deling geven konden in nationale solidariteit.
Sommige menschen meenen, dat men in de
nationale eenstemmigheid wel eens te ver kan
gaan en dat een levendige openbare meening
met een oppositie, een kritiek, een debat, juist
doordat zij het volk verdeelen, het in werke
lijkheid verlevendigen en verkwikken.
Anderen, en tegenwoordig zijn ze in de meer
derheid, zeggen daarentegen dat de eenheid
nooit geschaad mag worden en wijzen, als op
een afschrikwekkend voorbeeld, op die landen,
waar meeningsverschillen en debatten aan de
orde van den dag zijn.
Welke van deze partijen ook het gelijk aan
haar zijde hebbe, men mag na het geleverde
voorbeeld niet twijfelen, dat indien de natio
nale eenheid een groot goed is, wij het :n dit
land meer bezitten dan eenig ander volk en
wij hebben dit verworven zonder geweld, al
leen door de gehoorzame onderdanigheid van
iedereen of bijna iedereen. Dit is een groote
kracht en zij is eenig in de wereld.
Het is alleen maar jammer, dat onze En
gelsche politici er zoo bitter weinig gebruik
van weten te maken!"
Twee Fransche electro-technische ingenieurs,
Gutton en Ponte, hebben een installatie uit
gevonden, die het voor schepen mogelijk maakt,
ook des nachts en bij mist veilig te varen, aan
gezien het toestel elk obstakel, dat zich op den
weg van het schip voordoet, signaleert. De instal
latie bestaat uit een korte golf-zender, die een
straal met zeer korte golflengten voor het
schip uitzendt. Deze straal heeft zoodanige
eigenschappen en is zoodanig gericht, dat hij,
zoodra hij binnen een bepaalden afstand op
eenig voorwerp stuit, wordt teruggekaatst en
wel zoodanig, dat hij terechtkomt op een ont-
vang-installatie, die een signaal in werking
stelt.
Het nieuwe Fransche stoomschip „Norman
die" is van een dergelijke installatie voorzien.
Te Zamutof is een vrouw op 116-jarigen leef
tijd overleden.
Zij was de oudste vrouw van Tsjecho-Slowa-
kije en herinnerde zich nog goed de revolutie
van 1848 in Oostenrijk-Hongarije en zelfs den
opstand van 1830.
Het Ethiopische conflict en de aanvankelijk fel anti-Italiaansche houding van de
Engelsche pers gaf aan den teekenaar van een Italiaansch blad bovenstaande carica-
tuur in. Het legendum luidde: „De Engelsche Week in AbessiniëDe bedoeling is de
Abessiniërs als een zoo onbeschaafd mogelijk volk voor te stellen, dat een Engelsche
interventie ten zijnen gunste toch niet bijzonder zal waardeer en
Vooral in deze vacantiedagen is de belang
stelling voor het weerbericht van krant of radio
bijzonder groot, maar hoe dit bericht tot stand
komt, zullen de meeste lezers nauwelijks ver
moeden. Aardige mededeelingen hieromtrent
publiceerde ir. Charles Vogt in de „Nieuwe Arn-
hemsche Courant" van j.l. Zaterdag. Wij ver
oorloven ons er de volgende wetenswaardighe
den aan te ontleenen:
Een leger van verscheidene duizenden perso
nen, statistici en teekenaars, telefonisten, mar
conisten en geleerden, ligt dagelijks, vier en
twintig uur lang, onafgebroken op de loer, om
het af- en aantrekken der gebieden van hoo-
gen en lagen druk, de vlucht der winden, het
trekken der wolken gade te slaan en te regis-
treeren. En eiken morgen seinen de telegrafis
ten der verschillende observatieposten, meestal
reeds voor dag en dauw, de gedane waarne
mingen aan het meteorologische centraal sta
tion van hun land.
Van Messina naar Milaan: „Hallo, hallo!
Over Sicilië beweegt zich op het oogenblik het
depressie-centrum, dat nog gisteren boven het
Zuidelijk deel van de Middellandsche Zee hing."
Van het Station Marseille naar Parijs: „Allo,
allo, allo! Heete, buiige winden breken van de
Middellandsche Zee door naar Frankrijk!"
Station Aberdeen naar Londen: „Hallo, hallo!
Luchttoevoer uit Westelijke richting en begin
van opklaring."
Station Napels naar Rome: „Hallo, hallo,
hallo! Hooge-drukgebied is komen opzetten
naar Algiers, over de Middellandsche Zee tot
in Zuid-Italië, breidt zich naar het Noorden
toe uit."
Zoo vliegen in alle landen van Europa de
meldingen der meteorologische observatiepos
ten naar het betreffende hoofdstation, 's Mor
gens in alle vroegte worden deze berichten door
de hoofdstations geschift en op vaste, over
eengekomen tijden over de wereld rondgeseind.
Het kleine Zwitserland is steeds het eerste klaar.
Het seint om 8.15 uur. Tien minuten later volgt
Parijs. Twintig minuten na Parijs meldt Rome
en eindelijk wordt de rij gesloten door Moskou,
dat eiken morgen om negen uur seint. Al deze
telegrammen zijn opgesteld aan de hand van
een internationalen cjjfersleutel van 100 cijfers,
waarmede alles kan worden weergegeven: wol
kenhoogte, sterkte en richting van den wind,
vochtigheidstoestand, temperatuur en druk van
de lucht, koers van hooge- en lage-drukgebie-
den. Drie maal daags zoo vaak worden zij
door elk station verstrekt worden nu in alle
landen deze ingekomen telegrammen door hon
derden telegrafisten opgenomen en ter uitwer
king doorgegeven. Dit uitwerken is een inspan
nende en zenuwsloopende bezigheid. Is er een
fout ingeslopen, dan kan bij een woordtelegram
het verband nog wel worden geraden, doch bij
een cijfertelegram is dan het heele telegram
volkomen onbegrijpelijk. Dit is dan ook de re
den, dat op de meteorologische stations steeds
een keur van telegrafisten werkt, zoowel voor
uitzending als ontvangst.
Doch het zijn niet alleen de centrale stations,
die weerberichten seinen, ook de grootere stoom
schepen op den Atlantischen Oceaan geven hun
waarnemingen rechtstreeks of via het relais
station van een ander schip aan de meteorolo
gische stations door. Deze meldingen zijn daar
om van zoo groot belang, daar de hooge- en
lage-drukgebieden zich van het Westen naar
het Oosten over den Oceaan bewegen, derhalve
in versterkten of verzwakten vorm aankomen.
Naast de meldingen van 500 stations moet dan
ook bij de opstelling van een enkele weerkaart
nog gemiddeld met 20 dagelijksche scheepsmel-
dingen worden rekening gehouden. Pijnlijk
nauwkeurig wordt op de kaart het net van
isobaren, d. z. lijnen, die plaatsen met gelijken
barometerstand verbinden, aangegeven en wor
den door cijfers en teekens neerslag, bewolking,
windrichting en temperatuur opgeteekend. Uit
al deze weerkaarten te zamen wordt dan ten
slotte dat ééne allerbelangrijkste bericht ge
distilleerd, dat wij eiken dag met spanning te
gemoet zien.
Uit Marseille wordt gemeld, dat de Fransche
vlieger Raymond Delmotte dezer dagten boven
het vliegveld Istres 't snelheidsrecord over een
afstand van 1000 K.M. op een gesloten par
cours van 50 K.M. heeft verbeterd door een
gemiddelde uursnelheid te bereiken van 450.382
K.M. Hij startte 's morgens, hoewel het weer
regenachtig was, te 11.45 uur, in 16 seconden met
een aanloop van 600 meter, en hij daalde te
14.03 uur. Zijn grootste snelheid, waarmee hij
het parcours vloog, bedroeg 455.696 K.M. per
uur. Het oude record stond eveneens op naam
van Delmotte met een gemiddelde uursnelheid
van 447.371 K.M.
Eveneens bij vorige recordpogingen vloog
Delmotte met een Caudron-Renault-machine.
Naast den kapitein lag een half geopend
dagboek met een potlood er naast. De kapi
tein had hierin een lijst van zijn ervaringen
aangelegd. Reeds spoedig na het vertrek der
beide kinderen en den stuurman, was er
voedselgebrek gekomen, en na lange beraad
slagingen had men besloten om verderop
te trekken teneinde te trachten langs het
strand eén of andere kustplaats te bereiken.
De kapitein wilde echter liever achter
blijven, want hij vermoedde nog steeds dat
de kinderen wel spoedig terug zouden
komen. Echter was de honger steeds
nijpender geworden en ten slotte was de
geheel verzwakte kapitein ziek geworden
en had hij begrepen dat zijn einde naderde.
De laatste regels waren nauwelijks meer
te ontcijferen. De stuurman kon zijn aan
doening niet langer bedwingen en snikte
het uit. Ook Pietje kon niet tot bedaren
komen. De goeie kaptein, om hunnentwil
had hij geleden en was hij gestorven.
Sprakeloos bleven ze bij het stoffelijk over
schot staan.
Het geviel, dat m'n ouwe vriend Pawnee-
Bill. het opperhoofd van zijn stam, ge
vangen werd genomen voor de afstraf
fing van een heks. Volgens den Indiaan was
deze afstraffing ten volle verdiend, maar de
wetten van de bleeke mannen vond hij vreemd.
Het kostte hem eenige jaren van z'n vrij, on
gebonden leven. Hij werd in Fort-Wellington
opgesloten, om z'n straf uit te zitten en de
Engelsche taal te leeren. Dat was echter nog
niet alles, men sneed ook z'n lang, prachtig
zwart haar af, en dat vond Pawneé-Bill nog
het ergste, want wat is een Indianen-opper
hoofd zonder z'n prachtigen haardos? Dat was
een geschandvlekte. Anders niets.
De onrechtvaardigheid van de rechtspleging
der Bleekgezichten vrat diep in z'n Indianen-
hart.
Toen z'n straftijd voorbij was, die lang was
geweest want de afstraffing van de heks
was zóó geducht, dat ze er aan stierf keerde
Pawnee-Bill weer terug naar z'n wigwam in
de bergen. Z'n haren waren weer aangegroeid,
maar het gevoel van schande was in z'n bin
nenste gebleven. Z'n kennis van htt Engelsch
was met eenige honderden woorden uitgebreid,
maar het kwam hem voor, dat ieder woord dat
hij van die taal leerde, z'n schaamte vermeer
derde.
De oude Indiaan besloot echter nooit meer
een heks te straffen, of het moest absoluut
noodzakelijk zijn. Maar dan zou hij het stil
houden en er met niemand over spreken, zoo
dat de Bleekgezichten er niet achter zouden
komen.
Over deze dingen peinsde hij, toen hij onge
veer twintig K.M. van z'n dorp verwijderd, door
een korenveld reed. Z'n klein, vurig paard
scheen de droefgeestige stemming van z'n be
rijder té deelen, want het vervolgde in een
kalm drafje z'n weg, ofschoon Pawnee-Bill het
den vrijen teugel liet. Het was voorbij het ko
renveld, dat Pawnee-Bill de twee Mexicaansche
aartsschurken Perrico en Tejas ontmoette, die
aan den wrekenden arm der gerechtigheid
trachtten te ontkomen. De oude Indiaan, die
dit echter niet wist, schonk aan de beide man
nen oogenschijnlijk geen aandacht.
De twee Mexicanen schenen haast te heb
ben en ze kwamen tot de bevinding, dat het
snelle paard van den Indiaan hen vlugger over
de veilige grenzen zou brengen, dan hun afge
matte dieren zouden kunnen doen. De .gemak
kelijkste manier om zich van het vlugge paard
meester te maken, zou zijn den ouden Indiaan
om hals te brengen. Daarom spraken ze hem
eerst aan in 't Spaansch en toen in 't Engelsch.
Pawnee-Bill deed alsof hij hen niet verstond
en vertelde in z'n moedertaal wie hij was en
waar hij heen ging. Z'n ervaring met de Bleek
gezichten had hem op z'n hoede doen zijn. Hij
was dus voorzichtig en karig met z'n woorden.
De twee schelmen, die in den waan verkeerden
met een stompzinnigen ouden Indiaan te doen
te hebben, spraken nu hardop met'elkaar over
de wijze waarop zij zich van het paard zouden
meester maken. Het was een heel eenvoudig
plan.
„Ik rijd links op hem in, Perrico," zei de
een met een lachend gezicht, om geen argwaan
te wekken. „Jij komt van den anderen kant,
maar doe het kalm, zoodat hij niets in de gaten
heeft. Dan stooten we tegelijkerijd onze messen
tusschen z'n ribben."
Pawnee-Bill was ongewapend en slechts een
lichte tinteling in z'n oog bewees dat hij nauw
keurig verstaan had wat er gesproken werd. De
beide schurken hielden ongemerkt hun paar
den wat in en splitsten zich toen in twee, om
tot den aanval over te gaan. De Indiaan sjokte
met z'n paard kalm voort, maar hield onbe
merkt de twee bandieten scherp in de gaten.
„Als ik een sein geef, geven we hem allebei 'n
por," zei Tejas.
Z'n vriend knikte. ,,A11 right," antwoordde hij.
„Daar gaat hij dan."
Op hetzelfde oogenblik klonk er een geluid
alsof twee rijpe meloenen tegen elkaar werden
geslagen. Toen het aanvalssein had geklonken
en de beide Mexicanen vooruit schoten om den
doodelijken stoot toe te brengen, had Pawnee-
Bill eensklaps z'n paard ingehouden, bliksem
snel de ellebogen van de twee moordenaars ge
grepen en hen het evenwicht doen verliezen, om
dat zij hierop niet waren voorbereid. Vóór ze
vielen had hij het tweetal in den nek gegrepen
en hunne hoofden met zulk een geweldige krach1
tegen elkaar gebotst, dat hun schedels als twee
kokosnootschillen van elkaar barstten. Nooit
hebben de twee moordenaars geweten hoe dat in
z'n werk gegaan was.
Pawnee-Bill stapte af en begroef de lijken
in een uitgedroogd bekken van een kanaal. Hij
haalde de zadels van hun paarden en joeg de
dieren het veld over, de vrijheid in. Daarna
vervolgde hij zijn weg en zong een oud Indi-
aansch vrijheidslied.
Hij wachtte zich wel bij z'n thuiskomst over
z'n ontmoeting te spreken. Graag had hij dat
gedaan, maar de gedachte aan de gevangenis
in Fort-Wellington hield hem daarvan terug.
Als de Bleekgezichten z'n haar afsneden voor
het bestraffen van een gemeene heks, wat zou
den ze hem dan niet aandoen voor het ombren
gen van twee Mexicanen?
Eenige dagen later kwam de sheriff met klein
gevolg in het Indianen-dorp. Ze zochten twee
Mexicanen en vroegen of men hen daar ook ge
zien had. Niemand had hen gezien. Waren het
soms vrienden van den sheriff?
„Groote vrienden," grinnikte de man der wet.
„We willen hen hebben en degene, die hen
weet op te sporen krijgt 300 dollars."
Pawnee-Bill was echter een voorzichtig man;
hij was ook de eenige die Engelsch verstond en
trad naar voren.
„De MexicanosZij vrienden van U?"
„Neen, natuurlijk niet," viel de sheriff uit. „Ik
betaal je voor hen 300 dollars."
De sheriff hield z'n hand op en stak verschil
lende malen z'n vingers in de hoogte, totdat hij
meende, dat de Indiaan hem begrepen had. En
Pawnee-Bill begreep hem. Niet voor niets had
hij maanden lang in Fort-Wellington doorge
bracht. Maar ook had hij geleerd wantrouwend
te zijn tegenover de Bleekgezichten, die vol
schoone beloften zaten en ze niet hielden. Dat
deden ze om achter de waarheid te komen. Had
hij dat zelf ook niet meegemaakt?
,,jy geeft me 300 dollars voor die twee ke
rels en ik kom niet in de gevangenis?" drong hij
aan.
„Ja, oude idioot;
hoe dikwijls moet
ik je dat nog ver- pawnoo.Bill en
tellen? Jij of een i pawnee BlU en
van je jongens.
Het zijn slechte
kerels, moorde.
naars en dieven.
Schiet op, weet je waar ze zijn?"
Maar Pawnee-Bill wilde absolute zekerheid
hebben en ging daarom achter in z'n hut, waar
hij een oud Evangelieboek voor den dag haalde,
zooals de Bleekgezichten gebruiken. Daarop
moest de sheriff zweren dat Pawnee-Bill niet in
de gevangenis zou komen als hij de twee Mexi
canen dood of levend aan den sheriff overlever
de. Hij wist, dat de Bleekgezichten op dat boek
een eed aflegden en dat ze dan de waarheid
moesten spreken, want anders werden ze zwaar
gestraft. En daar de oude indiaan onverzette
lijk bleef, zwoer de sheriff, dat alles waar was
wat hij gezegd had.
„Goed," mompelde Pawnee-Bill en vertelde
van z'n ontmoeting en hoe hij als overwinnaar
uit het strijdperk getreden was.
De sheriff vloekte van plezier toen hij het
verhaal hoorde en liet zich naar de plek bren
gen waar het tweetal begraven lag.
Daar gaf de oude Indiaan nog eens panto
mime van het heele drama, terwijl de sheriff
den kuil onderzocht en bevond, dat alles waar
was.
Hij zei enkel: „Verdiende loon!" en liet toen
het graf weer dichtgooien.
Later zat Pawnee-Bill op den grond in z'n
wigwam en liet de 300 splinternieuwe zilveren
dollars door z'n handen glijden. Hij hield van
het gerinkel en van de koude schijven, die zoo
mooi glinsterden. Het klonk hem als muziek
in de ooren en steeds opnieuw herhaalde hij
het welluidende spel met de dollars.
Maar ondanks dat onverwachte buitenkans
je dacht hij na over een voor hem onoplosbaar
raadsel. Hij had een heks gestraft, waarvan de
geheele stam overtuigd was dat ze het ver
diende en de Bleekgezichten hadden z'n haar
afgeknipt en hem in de gevangenis geworpen.
Nu had hij twee Mexicaansche mannen, die
altijd onder bescherming van het gouverne
ment stonden, gedood en nu had men hem 300
dollars gegeven.
Pawnee-Bill schudde het hoofd. Hij begreep
er niets van. De wegen van de Bleekgezichten
waren en bleven vreemd en onnaspeurlijk!
De schatting omtrent de legersterkte van
Italië in Abessinië loopt sterk uiteen. De meest -1
zonderlinge getallen doen daaromtrent de
ronde.
In de Engelsche bladen kon men dezer da
gen lezen dat meer dan 500.000 man gereed
stond, om op het eerste bevel Abessinië bin
nen te trekken.
Een Italiaansch medewerker van de „Daily
Telegraph" heeft deze getallen als een belache
lijke overdrijving gebrandmerkt.
Hij beweert dat wanneer er 500.000 man aan
de grenzen gereed stonden er absoluut geen
plaats zou zijn om deze vele menschen op de
afzonderlijke gevechtsterreinen onder te bren
gen. Hij zegt, dat het aantal Italiaansche
strijdkrachten in Oost-Afrika 83.000 doch hoog
stens 100.000 kan bedragen. Van deze 83.000
behooren er 40.000 tot de drie devisies, welke
door Mussolini naar het tropenland gezonden
werden. De overigen bestaan uit enkele cava-
lerie-afdeelingen. genie-troepen, wielrijders,
vliegers en leiders van de motoren-brigaden.
Intusschen hebben de groote buitenlandsche
bladen reeds eigen correspondenten naar het
toekomstige oorlogsfront gezonden. De mede
werker van de Temps oppert de vraag, of het
Suez-kanaal voor de Italiaansche troepen
transporten niet gesloten zou kunnen worden,
doch komt op het einde van zijn artikel tot
de conclusie dat zulks niet het geval kan zijn.
Vandaar dat in de komende maanden Italië
groote troepentransporten door het Suez-kanaal
naar Abessinië zal expedieeren.
De aankomst van ieder groot vrachtschip
in Port Said wekt een groote geestdrift bij de
talrijke Italianen, die in deze stad wonen. In
massa's verlaten zij hun huizen om zich naar
het kanaal te begeven en den troepen moed en
volharding in te spreken. Deze beantwoorden
hun luide kreten met patriottische liederen
en het eenstemmige geroep: „Duce, Duce!"
van een hand
of een oog
door Arthur Morrison
40.
„En indien ik het niet gedaan had, zou
iemand me dan vermoord hebben, denk je?
Want als ik het goed heb, ben ik thans ge
doemd hun slachtoffer te worden."
Harvey Crook haalde de schouders op.
„Dat nu weer niet," zei hij, „in ieder geval
niet vanavond. Als zij op deze eerste geheim
zinnige aanmaning geen voldoende antwoord
ontvang'en, gaan ze waarschijnlijk over tot een
duidelijker en drastischer schrijven, waar
schijnlijk enkele teekeningetjes, die voor ieder
een, bij wijze van spreken, duidelijk zouden zijn.
Dit is slechts een aanwijzing, omdat een aan
wijzing altijd veiliger is, dan een omschrijving.
Maar toch is deze aanduiding voor mij duidelijk
genoeg, ten ik geloof dat we dezen brief maar
moeten beantwoorden."
„Maar hoe?"
„Zoo erg gemakkelijk is dat niet. Het is veel
eenvoudiger om een van die brieven te ont
cijferen, indien je eten paar sleutels tot je
beschikking hebt, dan om er een te compo-
neeren, die gemakkelijk door anderen begrepen
kan worden. Vooral indien je niet gewend bent
je correspondtentie in deze taal te voeren. Ik
geloof dat wij het verstandigst doen om tegen
tien uur naar Marble Arch te gaan, en daar
de doos wederom terug te geven aan den
eerste den beste, die ze van ons zal vragen.
In de doos zullen we dan een klein fleschje
stoppten, van honderd gram, dat wij even bij eten
apotheker zullen opscharrelen, en goed sluiten,
doch leeg laten. Buiten de doos, maar in het
pakket, dus tusschen het bruine papier en het
hout, leggen we hun groen stukje glas. Daar
mede geeft u dan te kennen, dat de diamant
niet alleen niet in uw flesch is, maar dat u
zelfs op geen stukken na weet te vertellen waar
het ding zich bevindt. U kunt hun dit ook
nog in normaal geschreven Engelsch mee-
deelen. U begrijpt wel, dat wij daar geen bij
zondere reden van geheimhouding voor hebben,
't Heeft voor hen dit voordeel, dat, hoe meer
wij zeggten waar de diamant niet is, des te
dichter zij zullen geraken, bij de plaats, waar
het ding zich wel bevindt."
„Prachtig," merkte Merrick op, terwijl hij zijn
gast voorging naar de eetzaal. „Dat is alweer
een nieuw avontuur, en dat is op het oogenblik
het etenige waar ik naar verlang."
II
De maaltijd verliep in een buitengewoon aan
gename stemming, en Daisy Merrick liet
natuurlijk niet na, om alle mogelijke middelen
aan te wenden, teneinde te weten te komen,
wat haar vader en diens gast zoo buitengewoon
had beziggehouden. Ze werd in zooverre tevre
den gesteld in haar gerechtvaardigde belang
stelling, dat Crook van Merrick haar in hoofd
zaak vertelden, wat het geheimzinnige pakje
te beteekenen had. Het was een verzoek om het
Oog van Goona terug te krijgen, daar de
afzender van de veronderstelling uitging, dat
haar vader hiervan de gelukkige bezitter was.
Maar over de bedreiging werd met geen enkel
woord gerept. Toen de maaltijd afgeloopen was,
werd het pakje gereed gemaakt, zooals Crook
had voorgesteld,
„Dat wat betreft de legpuzzle," zei Merrick,
„en als ze nu ook nog behoorlijk Engelsch kun
nen lezen hebben ze hier nog wat."
Hij nam een flink vel postpapier, en schreef
daar met groote ronde letters op:
Mr. Lyman W. Merrick verzoekt den heer,
die hem deze doos heeft toegezonden, beleefd
te willen aannemen, dat hij geen diamanten
draagt, die niet van hem zijn, en dat de
eenige flesch wijn, die hij in dit land bezit,
niets anders dan wijn bevat, indien ge
noemde heer verlangend is dit te weten te
komen. Mr. Merrick heeft het genoegen, dezen
heer volledige vrijheid te geven, om het ding
zelf op te sporen.
Dit briefje werd bij het fleschje in de sandel
houten doos gepakt, en de heele boel werd
keurig gelakt. Toen lieten de twee heeren Daisy
alleen en vertrokken naar Marble Arch
Station.
„We hebben wel veel weg van een paar gek
ken, als er niemand komt opdagten," merkte
Merrick lachend op, toen zij Cavtendish Square
overstaken. „Toch heeft de zaak iets humoris
tisch, vind je niet? Hier midden in Londen, in
het station van een ondergrondsche reiken
twee menschen elkander eten pakje over, met
inlichtingen over een verdwenen diamant in
Delhi, en dat op een wijze, die bij de meest
primitieve volken alleten nog maar in zwang
is."
„Och ja, we zullen maar eens zien, wat er
van komt," antwoordde Crook. „Indien er
niemand komt opdagen, is er nog niets verloren
en zal niemand buiten ons tweeën om ons
kunnen lachen. Zeg eens, ik geloof, dat het
beter is, om vanaf Oxfordstreét niet meer
samten te loopen. neemt het pakje en loopt
aan dezen kant van de straat. Ik steek over
naar het andere trottoir. Het is zoo goed als
zeker, dat ze u van gezicht kennen, daar ze
wetten, waar u woont, en indien iemand oo u
afkomt, of u in de gaten houdt, kan ik altijd
stiekum een oogje in het zeil houden."
Zij liepen dus Oxfordstreet af, Merrick aan
de Noordzijde, Crook aan den Zuidelijken kant.
Ze haddten met opzet hun vertrek uitgesteld tot
het allerlaatste moment. En klokslag tien uur
stak Merrick Portmanstreet over. Toen de
Amerikaan op zijn gemak in het licht van de
lampen naar het station wandelde, stak ook
Crook den weg over, terwijl hij scherp op
lette of er iets bijzonders gebeuren ging. Hij
ontdekte spoedig, in de groote deuropening
van het station een korten ineengedoken man,
die er onmiskenbaar als een Engelsch-Indiër
uitzag. Crook hield hem bijzonder in de gaten,
en zag hoe hij zich plotseling omdraaide en den
schijnbaar argeloos voortstappenden Merrick bij
den arm greep. Bij het bordes stond een taxi.
Crook verschool zich in de schaduw en wachtte
van uit dezen zeer geschiktten uitkijkpost den
loop der gebeurtenissen af.
Merrick draaide zich snel om, en scheen den
Hindoe iets te vragten. Crook zag den aange
sprokene een zenuwachtige buiging' maken en
vragend tot hem opzien.
„Mijn naam," ze de Amerikaan, „is Lyman W.
Merrick, ik woon in Langham. Ben je hier
gekomen om mij iets te zeggen?"
De man maakte weer eten buiging, nog
zenuwachtiger dan den eerstten keer, en keek
snel en angstig achter zich. Het bleek een erg
bevreesd samenzweerder te zijn. Uit dien
zenuwachtigen blik maakte Crook op, dat er
dicht in de buurt een handlanger moest zijn.
Zou dit Hahn kunnen wezen?
„Je verwacht zeker een pakje te ontvangen?"
vroeg Merrick.
De man bukte nogmaals, en gaf fluisterend,
bevestigend antwoord op deze vraag. Eerst toen
kreeg Crook den handlanger in de gaten. Het
was niet Hahn, maar een andere Indiër.
Heel wat grooter van bouw, ten blijkbaar van
sterker postuur. Hij stond in de schaduw bij den
ingang met eten krant in zijn hand, even scherp
te kijken als Crook. Crook had hem wel eerder
gezien, bij het oversteken van de straat, maar
toen deed hij, alsof hij de krant had zitten
lezen. Nu eerst was door zijn plotselinge be
weging zijn donker gezicht met den scherp
gebogen neus en borstelige snor zichtbaar.,
Crook kon zich niet ontveinzen, dat dit gelaat
hem bijzonder bekend voorkwam, ofschoon
hü het in zijn herinnering op geen enkele wijze
in verband wist te brengen, met de gekleede
jas en hoogen hoed, dien de man thans droeg.
„Hier is het pakje," zei Merrick, terwijl hij
het in de hand van den kleinen Indiër stopte.
Crook zag diens handlanger plotseling op
schrikken. „Hier is het pakje met een briefje
er bij. Ik weet niet, wat jullie er mee bedoe
len. Maar als jullie bedoelen, wat ik vermoed,
dat jullie bedoelen, dan zul je nu weten, wat ik
er mee bedoel. Begrepen? Ik bezit heelemaal
niet, wat jullie zoo vlijtig zoeken, zonnige
sproetkop. Zeg maar tegen je baas, dat hij naar
de pomp kan loopen, en dat hij moet probeeren
het ergens anders te vinden."
De kleine man gunde zich nauwelijks den tijd
om even te buigen, doch rende naar buiten.
Toen hij zijn handlanger passeerde, nam deze
onmiddellijk het pakje van hem over, en samen
verdwenen ze in het donker. Crook kwam van
uit zijn schuilplaats te voorschijn, en voegde
zich bij Merrick.
„Die andere kerel," zei hij in diep nadenken
verzonken. „Waar kan ik dien man toch gezien
hebben? Ik weet vast en zeker, dat ik hem
eens ontmoet heb. Maar waar? In Delhi waar
schijnlijk .Maar daar heb ik toch duizenden
Indiërs ontmoet. Ha, nu weet ik het. Ik wist
wel, dat de man een bijzondere plaats in mijn
leven had ingenomen. Ja, ja, het is Mehta
Singh, de eerste minister van den Radjah van
Goona."
(Wordt vervolgd).