NEDERLAND EN ORANJE
ffldv&i&aal den dag
Met twee
op avomterenreis
I ly/'
HET VERDWENEN
ELFTAL
„DE HECHTE BAND"
NACHTELIJK DUEL
JUIST BEGRIP VAN HET
HUWELIJK
F?
Geheimzinnige stralen
Een klein schilderstuk
De zeeroover-koningin
Los AngelesNew York
Wereldproductie van
tarwe
bJJ een ongeval met
AI P AROMN^'Q op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U 7Eïfl blJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door E1 7f\H
riLiLiLi rtUvyll il Li ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen X fl ul/»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen i fl doodelijken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
F O Cn WJ verlies van een hand
een voet of een oog
Er is onlangs vanuit Amsterdam een uit
gave ondernomen die op monumentale
wijze duidelijk wil maken met hoevele
wortels de Oranje-boom zich in den vader-
landschen bodem heeft vastgeklampt. Een mo
numentale uitgave, behelzend in prachtige
technisch verfijnde verzorging veertig opstel
len van zeer bevoegde en te goeder naam en
faam bekend staande medewerkers die ieder
voor zich, als nauw bij de zaken betrokken, den
hechten band ontleedden die den Oranje-boom
een maakt niet den Nederlandschen grond. Het
geheele wortelstelsel wordt in dit fraaie boek
beschreven; een boek verlucht met een dichte
menigte van merkwaardige historische prenten,
waarvan verschillende nog weinig bekend en
^et geheel gevat in een soberen en uiterst
nobelen band, vertoonende het nobelste portret
van Hare Majesteit, dat men zich denken kan.
De heer M. J. Leendertse, secretaris van de
Oranje-federatie boven het IJ, die daar woont
in die eenzame vlakte van Waterland, waar
de horizont geen karteling van geboomte, doch
slechts de strakke ronding van den Zuiderzee
dijk vertoont met den Hollandschen hemel
daarboven, heeft deze veertig medewerkers bü
elkander gekregen. En zoo komt het dat jhr.
mr. FBeelaerts van Blokland, de oud-minister
van buitenlandsche zaken, de tegenwoordige
vice-president van den Raad van State, lid van
een geslacht met sterken historischen zin, in
dit boek schrijft over „Oranje en de Raad van
State". Zoo schrijft hier Jhr. Mr. B. C. de
Savornin Lohman, de Utrechtsche hoogleeraar,
het strijdbaar Eerste Kamer-lid, de neef van
den grooten Lohman over: „Oranje en ons
staatsbestel". Zoo schrijft professor Brugmans,
de Amsterdamsche hoogleeraar, zelf een Noor
deling, over „Oranje en Friesland"; de Leidsche
hoogleeraar Knappert met zijn fijne pen over
„Oranje en de Leidsche Universiteit", de Rot-
terdamsche hoogleeraar Sneller over „Oranje
en de volkswelvaart", de Haagsche archivaris
Dr. W. Moll over „Oranje en 's Gravenhage",
waarbij een kort historisch overzicht van de
beteekenis der Haagsche koningspaleizen wordt
gegeven. Mr. P. Dieleman over „Oranje en
Zeeuwsch.Vlaanderen", Mr. E. Jaspar, de
Maastrichtsche kantonrechter, de aangewezen
man voor dit onderwerp over „Oranje en Lim
burg", Dr. Jan Sterck te Aerdenhout behan
delt het netelige hoofdstuk „Oranje en Am
sterdam".
Wij doen slechts 'n willekeurigen lossen greep.
Wij willen allerminst volledig zijn ten aanzien
van deze veertig medewerkers, wier namen
klinken in het fraai gedrukte register. Zij klin
ken alle even goed, ieder voor zijn eigen taak.
Er zijn vijf katholieken onder deze veertig.
"En er zijn er véél meer gevraagd, katholieken
cm mede te werken aan dit monumentale boek,
maar die andere katholieken hebben bedankt.
Deze heer M. J. Leendertse, deze daadkrachtige
redacteur, letterkundig medewerker van het
anti-revolutionnair dagblad „De Rotterdam
mer", was allerminst afkeerig van katholieke
medewerking. En waarom zouden we ook niet
van harte, kennende de historie, medewerken
aan dit nieuwe, groote Oranje-boek, dat als een
lustrum-geschenk aan Hare Majesteit zal wor
den aangeboden op haar vijf en vijftigsten ver
jaardag?
We hebben immers in volkomen eensgezind
heid in 1933 de Willem de Zwijger-herdenking
gevierd. We hebben die herdenking in haar
historische en actueele beteekenis door en door
begrepen, zonder ook maar iets van onze his
torische waarheidsliefde of van onze godsdien
stige overtuigingskracht te bemantelen. Inte
gendeel, naarmate we de figuur van Willem
van Oranje dichter benaderen als historische
noodzakelijkheid, als „kind van zijn tijd", naar
die mate formuleeren we ook scherper de his
torische elementen van het groote Kerkelijke
verval waarin de persoon van Willem den
Zwijger beklemd zat. Pastoor Willem Nolet
heeft in 1933 in zijn oprechte herdenkingsrede
voeringen, naarmate hij meerdere malen als
spreker optrad, deze elementen steeds scherper
en steeds gelukkiger geformuleerd. En het was
een der laatste politieke daden van den wijs-
geerig-politieken leider wijlen Mgr. Nolens, met
Prins Willem I, naar een weinig bekende
kopergravure van Goltzius
zijn strak zwijgend Richelieu-gelaat, dat hii
bij het naderen van de Willem de Zwijger
herdenking, aan zijn naasten kring van katho
lieken den beslisten wenk gaf, toch vooral geen
aarzeling te betrachten en de historie te be
schouwen vanuit een meer algemeen en meer
naar omhoog gedrongen gezichtspunt.
En tenslotte is het ook de opwaartsche en
zijwaartsche druk der elementaire tijdsomstan
digheden in hun onweerstaanbare kracht, die
de oude breede scheuren en spleten in den
grond van ons volksbestaan dichtperst en ze
tot lidteeken doet vergroeien, hoe diep en hoe
gecompliceerd zij ook zijn mogen.
Zeer zeker, wij zullen en kunnen het ver
leden niet verloochenen. In den grooten nood
der tijden hebben wij ons des te meer op het
verleden te bezinnen. In den nood, in den stil
stand, in de verarming der tijden moeten wij
teren op het verleden. En wij, Nederlanders,
kunnen daar lang op teren, omdat ons verleden
zoo rijk is, zoo ontzaglijk rijk. De nood der
tijden dringt ons naar elkander toe, drijft ons
onder den Oranje-boom tezamen. En de zeker
heid van het verleden geeft ons daar ook de
zekerheid omtrent de toekomst. Ruk den
Oranje-boom uit en ge rukt mede de breede
laag teelaarde, waaruit de Nederlandsche wel
vaart sedert de 16de eeuw is voortgekomen.
Dr. F. Schmidt-Degener, de directeur van het
Rijksmuseum, zegt het in den aanhef zijner
fijnzinnige beschouwingen in den katalogus
der huidige Rembranat-tentoonstelling zoo
treffend: „Hoe verschillend ook het voor.
bijgegane zich moge voordoen als aansporing
of al waarschuwing de kennis ervan blijft
een kracht. De uren aan het verleden gewijd
beduiden zelf-bezinning: ze brengen gemeen
schappelijk onderricht en daarmede eenheid."
Sedert de 16de eeuw is er ook menige tijd
van krisis en verarming geweest. De Rotter-
damsche hoogleeraar in de oekonomische ge
schiedenis, Prof. Dr. Sneller, beschrijft ons in
dit boek „De hechte band", hoe het vaderland
in den Franschen tijd diep zonk en verarmde
en hoe daarna de kolossale rijkdom van de
19de eeuw is gekomen, die tot in onze jaren
heeft geduurd.
In de delta van Rijn, Maas en Schelde, recht
tegenover Engeland, nabij het Nauw van Calais,
zal altijd een volk kunnen bestaan, zoo lang de
wereld draait.
De diepste wortels van het geslacht van
Oranje-Nassau gaan tot in den Brabantschen
bodem. Zij gaan veel dieper dan tot in den
Hollandschen veenbodem. Honderdvijftig jaren,
ruim anderhalve eeuw, voordat Willem van
Oranje een rol ging spelen in Holland, stond
reeds het geslacht Nassau in den Brabant
schen grond, geplant te Breda, in de heerlijke
Baronie, met het aandachtig oog gewend naar
Brussel, met den rug naar het lage Holland
waarheen het in later tijd zoude moeten vluch
ten, waarmede Breda oude contracten had van
aardrijkskundigen en historischen aard.
Daarom was het voor schrijver dezes een
aangename en aantrekkelijke taak, voor dit
boek „De hechte band" het hoofdstuk „Oranje
en Brabant" te mogen verzorgen. Voor dit
hoofdstuk lag een rijke en beteekenisvolle stof
gereed. Reeds in 1933 werd het geformuleerd
dat Willem van Oranje een eenheid van zeven
tien Bourgondische Nederlanden had willen
stichten rondom Brabant, Brussel en Breda en
dat hi) genoodzaakt werd, zich te vergenoegen
met een eenheid van zeven Noordelijke Neder
landen rondom Holland en 's Gravenhage.
Zonder de honderdvijftig jaren Brabantsche
voorgeschiedenis van zijn geslacht is Willem
van Oranje niet te begrijpen, niet te waar-
deeren en niet te beoordeelen. Tegenover dien
Brabantschen achtergrond wordt tegelijk zoowel
de relatieve als de absolute beteekenis der fi
guur van Willem van Oranje vastgesteld, in het
geheel zijner politieke en godsdienstige stre
vingen. En de Brabantsche oorsprong van het
huis Nassau is tegelijk de grondslag der Groot-
Nederlandsche beteekenis van het huis Nassau,
die duidelijk maakt waarom het Wilhelmus
lied ook door de zelfbewuste Vlamingen als hun
lied, als hun nationaal-historisch lied, vol van
een onuitsprekelijk grooten weemoed, kan wor
den gezongen.
Er is nog altijd een Bourgondische gedachte
die zich op Willem van Oranje kan beroepen.
En er is nog altijd een vreeselijke nood in de
Bourgondische wereld: het is een schande, een
smaad voor de Nederlandsche beschaving, voor
de Nederlandsche taal en voor de Nederland
sche toekomst, dat Brussel dreigt meer en meer
in Fransche handen te raken.
Wij mogen daar niet in berusten. Het Rijk
van Karei den Vijfden is door Fransche her
togen gesticht. Maar het Rijk der Bourgon.
disch-Habsburgsche vorsten dient nu toch ein
delijk Nederlandsch te worden in de kern van
zijn volkskracht en in zijn taalgemeenschap.
Een nieuwe oekonomische bloei zal samen
moeten gaan met een nieuwen nationalen bloei.
Onder den grooten oekonomischen nood sluimert
de nationale hartstocht, maar hij sluimert, hij
is niet dood; hij verzamelt zijn krachten.
Wij mogen aan de toekomst niet wanhopen.
Dat doen ook zfl niet die deze uitgave „De
hechte band" verzorgden en die hun liefde voor
het Oranje-huis onverzwakt bewaarden, ook in
deze tijden van inzinking en nood.
Dr. Mr. L. J. C. VAN GORKOM
's Hertogenbosch.
1) „De Hechte Band" tusschen Vorstenhuis
en Vaderland", onder redactie van M. J. Leen
dertse. Ingeleid door Z. 'Exc. Mr. D. Fock,
Minister van Staat. Bandt. Lion Cachet. Sa
mengesteld bij gelegenheid van den 55en jaar
dag van H. M. de Koningin. Scheltens en
Giltay, Amsterdam.
(foto Ziegler)
H. M. de Koningin, bij Wier 35-jarig
regeeringsjubileum het gedenkboek „De
hechte Band" is verschenen
In de laatste dagen hebben verschillende
Amerikaansche dagbladen op de voorpagina
sensationeele berichten gepubliceerd over de
proefnemingen van Marconi met micro-golven.
In wetenschappelijke kringen verklaart men.
dat verschillende Amerikaansche laboratoria,
waaronder het laboratorium van een der groot
ste electriciteits-ondernemingen, in het afge-
loopen jaar tal van proefnemingen op dit ge
bied hebben gedaan, zonder echter eenig resul
taat te bereiken, dat lijkt op de uitwerking
van de z.g. „Doodende Stralen", die machines
tot stilstand zouden kunnen brengen.
Uit Pittsburgh wordt gemeld, dat in het la
boratorium van de Westinghous Electric Comp.
Dr. L. W. Chubb er in geslaagd is een vlieg
tuigmotor tot stilstand te brengen, die op zeer
korten afstand stond. De straal ging door een
aluminiumplaat van eenige dikte, doch ver
loor reeds op enkele inches afstand in de lucht
zijn kracht, ondanks de groote energie.
Samuel H. Kress, de eigenaar van de be
kende winkelvereeniging S. H. Kress Co. te
New York, heeft van Lord Duveen, den beken
den Londenschen kunstverkooper, het schilderij
„De roeping van den Heiligen Petrus en den
Heiligen Andreas" van Duccio di Buoninsegna
gekocht, naar men zegt voor een kwart mil-
lioen dollar. Zes eeuwen geleden hebben de
geestelijke autoriteiten van Sienna, de plaats
waar de schilder vermoedelijk in 1255 is ge
boren, 2*4 goudflorijn betaald. Duccio di Buo
ninsegna leefde van 1255 tot 1319 en was een
der eersten in Italië en de eerste in Noord-
Italië, die het naturalisme in de schilderkunst
opende. Hij heeft grooten invloed gehad op de
Florentijnsche kunst.
Afmetingen van het schilderij zijn: 17 duim
in het vierkant. Het is geschilderd in uitge
lezen schitterende kleuren, op een gepolijsten
gouden gipsachtigen achtergrond. De schilderij
is in het laatste deel der vorige eeuw door den
Engelschen verzamelaar Benson gekocht en
overgebracht naar Engeland. De geheele col
lectie van Benson werd in 1927 door Lord Du-
veen gekocht voor 3 millioen dollar.
^iiiiiiiin
lllllllll|L=
'Jij balt er zijn handen tot vuisten
Ere klemt woest de tanden opéén.
Zij slaat door de lucht en zij struikelt
Pardoes over 't kamerkleed heen. i
Zén stoel ligt alreeds onderstboven
E ~>e tafel staat niet waar zij hoort,
3e lampekap zweeft door het luchtruim,
De huisrust is wreedelijk verstoord
E Jij roept,,'k Zal je hebben jandorie!
'k ben jouw gesar lang reeds moe!"
E Hij gilt: „Leelijk misbaksel, vlegel!"
Ere holt naar een kamerhoek toe.
Zen slag en een bons, dan een stilte,
Zijn oogen gaan spiedend in 't rond.
Zij staat met een hijgenden boezem, e
laar vinger is ietwat getoonde
(laar nog is 't duel niet ten einde,
Weer slaat zij, hardhandig en vlug.
'Jij springt op een stoel en, o vreugde:
Jij hèèft haar ten slotte: DE MUG!
H. P.
riiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiMiHimiiiiiiiiwiiiiiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiMiHiii;
In onzen modernen tijd van zinnenroes is
het huwelijk dikwijls slechts een soort in
stelling tot persoonlijk genot, waarbinnen
men vrij zijn instincten kan uitleven.
Voor velen zelfs is vrije liefde het ideaal en
de blijvende huwelijksband een hatelijk uit
vindsel.
Weekend-huwelijken, proefhuwelijken en
huwelijken in kameraadschap, door de gemeen
schap erkend, moeten het huwelijk voor het
leven gesloten, vervangen. Toch bracht dit alles
geen oplossing, maar verergerde veeleer de
huwelijkscrisis.
Om den juisten weg te wijzen uit deze crisis
van het huwelijksbegrip en het huwelijksleven,
gaf pater D. A. Linnebank O.P. een reeks con
ferenties over „Het Huwelijk in voorbereiding,
wezen en beleving" uit bij de fa. Romen en Zn.
te Roermond, die ze als keurig verzorgd boek
werk van bijna 300 bldz. in den handel brengt.
Den schrijver stond voor oogen aan te toonen,
hoe het huwelijksgeluk gebonden is aan een
goede natuurlijke en bovennatuurlijk juiste
beleving.
Daarom schetst hij dan ook de liefde, die
ontluikt in het jeugdig menschenhart en de
wondervolle sexueele krachten, die voeren tot de
huwelijksbeleving.
Maar het gekerstend huwelijk volgens de
huwelijkswetten der Kerk brengt die liefde op
hooger plan en daarmede ook de huwelijksdaad.
En offervaardige liefde, heilige eenheid en
hechte trouw als onmisbare eigenschappen, zul
len het huwelijk maken tot een bron van rein
geluk.
Wij juichen het verschijnen van een derge
lijk werk, dat in dezen geest de fundamenteele
beginselen en wetten van het huwelijk voor een
breed Nederlandsch publiek behandelt, ten
zeerste toe. De kennis van deze dingen is in
onzen tijd nu van alle kanten de prediking
der immoraliteit komt opzetten, in eigen kring
zelfs dringend noodzakelijk. Pater Linnebank
heeft waarlijk apostolischen arbeid verricht met
het schrijven van dit boek.
China's beruchte vrouwelijke zeeroover Tang
Tsjin-sjiau, die in buitenlandsche kringen on
der den naam „De Zeerooverkoningin" bekend
is, werd in de nabijheid van Hongkong gevan
gen genomen.
Haar benden hebben tien jaar lang aan de
kust van Zuid-China van haar hoofd-kwartier
in de Bias-baai uit, talrijke overvallen op bui
tenlandsche en Chineesche schepen gepleegd.
Om welke reden doet u geen aangifte bij
de politie?"
Detective Barling legde zijn sigaar op
het aschbakje van zijn schrijfbureau. Hjj stond
op en nam toen plaats aan tafel tegenover zijn
cliënte. Zij was een dame van middelbaren
leeftijd en had zich voorgesteld als filiaalhoud
ster in een sigarenmagazijn in de binnenstad.
Detective Barling legde eenigen nadruk in
zijn stem en vroeg:
„Is het u bekend dat u tot aangifte verplicht
zijt?"
Zij trok de schouders omhoog en zei, vlug
achtereen:
„Ik heb verschillende redenen om dit niet
te doen. Ten eerste omdat ik in geval van aan
gifte bij de politie mijn tientje tóch kwijt ben.
Ten tweede omdat ik me zelf den rompslomp
van voorkomen, getuigenverklaringen en meer
van dat moois besparen wil. en bovenal omdat
ik dan zéker, vrijwel zeker, een van mijn beste,
een van mijn trouwste afnemers voor goed ver
liezen zou."
Detective Barling bracht langzaam en na
drukkelijk naar voren:
„Indien ik uw geval niet tot opheldering
mocht brengen, dan blijft niettemin uw ver
plichting tot aangifte bestaan. Het is mijn
plicht u hierop te wijzen."
Snel viel zij in:
„Het is er mij juist om te doen, mijnheer
Barling, dat de ware schuldige in deze gevon
den wordt. Daarom ben ik juist tot u gekomen.
We kunnen dan altijd nog overleggen, wat ons
verder te doen staat."
„Hiertegen heb ik geen bezwaar," hernam
Barling. „U meent er dus zeker van te zijn, dat
de dame in kwestie u met dit valsche tientje
betaald heeft?"
„Absoluut. Dit staat als een paal boven wa
ter."
„Na al wat u me zoo juist verteld hebt, ben
ik daar nog niet zoo zeker van."
Hij dacht een oogenblik na en vervolgde toen:
„Die dame komt dagelijks bij u haar inkoo-
pen doen, zei u."
„Ja. Zij heeft een ondergeschikte betrekking
bij een Bank in de buurt. Haar verloofde komt
haar iederen avond na kantoortijd afhalen en
er gaat geen dag voorbij of ze koopt een paar
sigaren of sigaretten voor hem."
„Zoo zijn er niet veel."
„Dat denkt u maar, mijnheer Barling. Ze be
taalt meestal met gepast geld, maar Vrijdags,
vermoedelijk ontvangt ze dan haar weeksalaris,
wisselt ze steeds een tientje. En dat tientje van
gisteravond was valsch."
„Ontegenzeglijk is het valsch, zonder den
minsten twijfel. Tenminste d i t. Waar bergt u
's avonds uw geld?"
„Om zeven uur 's avonds maak ik geregeld
mijn kas op, en breng het geld naar mijn slaap
kamer. Wat ik daarna nog ontvang, laat ik
steeds in het kasregister. Ik heb dan den vol
genden morgen voldoende wisselgeld. Be
grijpt u?"
„Uitstekend. Ik kan u zeer goed volgen."
„Gisteravond, Vrijdag dus, heeft zij me dit
tientje in betaling gegeven. Het was toen bij
half acht, mijn kas had ik reeds opgemaakt en
al het papiergeld was dus op mijn slaapkamer.
Daarna tot sluitingstijd heeft niemand meer
met een tientje betaald. Het is dus zoo glad
als een flesch, dat dit tientje van haar afkom
stig is."
„Dan zijn er slechts twee gevallen mogelijk.
Of die dame, is zelf eerst de dupe geworden, óf
zij heeft willens en wetens een valsch tientje in
betaling gegeven."
„Neen, mijnheer Barling, dat kan óók niet.
Want het tientje, waarmede ze betaalde, maak
te deel uit van haar salaris, dat ze een uur te
voren van de Bank had ontvangen. En de Bank
geeft toch zeker geen valsch geld in betaling!
Die lui zijn secuur genoeg...."
Barling viel haar in de rede:
„Een oogenblikje! Hoe weet u dat het tientje,
hetwelk ze in betaling gaf, van de Bank af
komstig was?"
„Omdat ze het uit het couvert van de Bank
nam, waarin ook de rest van haar salaris ge
wikkeld was. Zij scheurde de enveloppe in mijn
winkel open en legde een der biljetten op de
toonbank. Dit doet zij Vrijdags wel meer."
(li f* nö»/7i
w{ Jimy
if
Pietje had toevallig gehoord dat de stuur
man en Paulette dit besproken en in zijn
hoofd kwam een plannetje op. Hjj wilde
samen met Wietje in het vliegtuig van
mijnheer Delmonte wegvluchten. Hij zou het
best kunnen besturen. Hij besprak het plan
met Wietje, die er niet veel voor voelde.
Maar eindelijk beloofde ze toch met Piet
mee te zullen gaan en deze kwajongen, blij
in het vooruitzicht van zulk een avontuur,
maakte een luchtsprong van blijdschap.
Gedurende de volgende dagen maakten ze
geregeld uitstapjes met de machine en Piet
lette terdege op hoe het vliegtuig bestuurd
moest worden. Dat zou hem te pas komen.
Mijnheer Delmonte vertelde ook het verhaal
van dezen wondervogel.
„Dit is voor mij nog geen afdoend bewijs,"
hernam Bariing.
Wederom dacht hij eenige oogenblikken na
en vroeg toen:
„Zijn er nadien nog meer klanten in uw win
kel geweest?"
„Jawel. Maar, zooals ik u zei, heeft niemand
meer met een tientje betaald. Er is één heer
geweest, die met een biljet van twintig gulden
betaalde. Toen ik hem het wisselgeld voortelde,
wat zilvergeld en het tientje, zei hij de voor
keur aan zilvergeld te geven, waarop ik hem
het geheele restant in zilvergeld heb uitbe
taald en het be
wuste tientje weer
in mijn kasregis-
ter geborgen heb. 1 TT nu tvtir
Dat twintig-gul- MG
den-biljet heb ik
óók bij me. Dat is j
wel goed, geloof
ik."
„Mag ik dat eerst even zien?" vroeg Barling.
Hij sloeg er een vluchtigen blik op en gaf het
haar weer terug.
„Ja, dat is wel goed. daar mankeert niets
aan. En dat dacht ik ook wel."
Barling stond op en liep de kamer een paar
maal op en neer.
„De andere koopers, ik bedoel die van na
die verloofde juffrouw, hebben dus met zilver
geld betaald. Dit weet u toch zeker?"
„Absoluut zeker."
„Kent u dien meneer van dat twintiggulden-
biljet?"
Een enkelen keer heeft hij, meen ik, nog wel
eens bij me gekocht. Zeker weet ik dit echter
niet en ik ken hem ook verder niet."
„Zoudt u hem terugkennen?"
„Misschien. Vermoedelijk wel."
Detective Barling wreef zich in de handen.
„Ik ben bevreesd, dame, dat u de bemoeiin
gen der politie toch niet zult kunnen vermij
den. Er is in dit geval voor mij betrekkelijk
weinig werk aan den winkel, omdat de rat eige
ner beweging in de val geloopen is.
Dit is namelijk het eerste overtuigende be
wijs, waarmede wij de hand zullen weten te
leggen op een valsch geld-uitgever, van wien
wij weliswaar het spoor in handen hebben, dien
wij thans ook ongetwijfeld zullen arresteeren,
doch dien wij tot op heden, dank zij zijn sluw
heid, niet konden betrappen.
U bent niet de eerste, die de dupe van zijn
truc geworden is, maar uw geval zal hem zon
der twijfel noodlottig zijn.
Die snaak gaat op de volgende geraffineerde
wijze te werk: hij doet een inkoop voor een on-
beduidend bedrag en betaalt dan met een deug
delijk biljet van twintig of vijf-en-twintig gul
den. Zoodra de winkelier hem het restant,
waarbij dan meestal wel een tientje is, heeft
voorgeteld, maakt hij van een korte onacht
zaamheid van den winkelier gebruik, om snel
het echte tientje voor een valsch te ruilen en
zegt dan, onder een of ander voorwendsel, de
voorkeur aan zilvergeld te geven. De argelooze
winkelier neemt dan het valsche tientje terug
en wijst dan naderhand, na ontdekking en aan
gifte, alle mogelijke koopers aan. die het valsch
geld in betaling kunnen gegeven hebben, ter
wijl de werkelijke dader buiten schot blijft.
Maar ditmaal zal ik hem het vuur aan de
schenen leggen
Neen, dame, u bent mij niets schuldig, inte
gendeel, ik dank u voor uw inlichtingen."
Negen Amerikaansche vliegers zullen dezer
dagen een poging doen om het record voor den
afstand Los AngelosNew York te verbeteren.
Op 't oogenblik staat dit record op naam van
Roscoe Turner met een tijd van 10 uur en 2
minuten, hetgeen neerkomt op een gemiddelde
uursnelheid van 402 K.M. De negen vliegers,
die thans zullen trachten, het record op hun
naam te brengen, willen den afstand in 8 'A uur
vliegen. Daarvoor moeten zij een gemiddelde
uursnelheid van 490 K.M. ontwikkelen, het
geen de grootste snelheid zou zijn, die op een
dergelijken afstand ooit bereikt is. Enkelen der
mededingers zouden bij de proefvluchten reeds
een snelheid van 514 K.M. per uur bereikt
hebben, terwijl Hughes met zijn machine reeds
tot 547 K.M. zou zijn gekomen. Het is echter
dubieus, of Hughes zal deelnemen aan dezen
wedstrijd, waarvoor een bedrag van bijna
18.000 dollar aan prijzen is uitgeloofd
Volgens het departement van landbouw van
de Ver. Staten zal de wereldproductie van tarwe
met uitzondering van Rusland en China, in
1935 waarschijnlijk 3520 millioen bushels be-
loopen. Dit komt neer op een vermeerdering
met 60 millioen bushels vergeleken bij 1924. De
wereldvoorziening zal echter 240 millioen bushels
minder zijn dan in 1934 ten gevolge van het
verminderde wereldoverschot aan het begin van
het loopende oogstjaar.
door Arthur Morrison
43
Het was voor Mc. Nab voldoende,
te weten dat er een stelletje menschen
waren, die bijzondere belangstelling toon
den voor dezen wijn en om strijd de
hoogste prijzen daarvoor over hadden. Op de
eerste plaats had mr. Metriek tweehonderd
pond voor het dozijn geboden. Mr. Mc. Nab had
uitgerekend, jiat dit precies kwam op 16,13 s.
4 d. per flesch. Zeker had hij even later elf
stuks van de hand gedaan tegen negen en tien
shilling per stuk. Maar je had nooit vat op
buitensporigheden van rijke Amerikanen, die
zich dergelijke grapjes konden veroorloven.
Immers was die zelfde Amerikaan niet zoo blij
als een kind geweest, toen hij eenige dagen latei-
voor een dier flesschen vijf pond neer mocht
leggen? En hij had er misschien nog wel meer
voor over gehad, dacht Mc. Nab, maar jammer
genoeg te laat.
Er waren trouwens nog andere menschen op
diezelfde flesch afgekomen en Mc. Nab over
woog te laat, dat hij er voor had kunnen maken,
wat hij zelf gewild had, inditen hij niet zoo snel
bezweken was voor de bekoring van die eerste
vijf pond. Mr. Crook was een van hen geweest
de man die aanvankelijk het heele dozijn
voor tweehonderd pond had verpatst. Die wist
toch zeker wel, wat de wijn waard was. Dan
was er nog een erg typisch ventje geweest, een
vreemdeling, meende Mc. Nab die precies
overeenstemde met de beschrijving, die Crook
later van hem had gegeven, en zich Hahn had
genoemd. Die had meer geboden dan alle
anderen, en sprak zelfs van acht en negen Dond
voor elke flesch, die hij te pakken kon krij
gen. Uit zijn spreken had de sluwe Mc. Nab
opgemaakt, dat hy zoo noodig nog verder zcu
zijn gegaan. Ten slotte was nog de bediende
van den makelaar op hem afgekomen, een
zekere Symons, en die had eerst een gouden
pond geboden en toen twee, voor de flesch die
Mc. Nab naar hfj veronderstelde nog in zijn
bezit had. Natuurlijk lachte Mc. Nab hem vier
kant uit voor zoo'n belachelijk klein aanbod.
Maar het was in ieder geval een bewijs, dat
ook de bediende tot de ontdekking was geko
men, welke groote waarde deze wijn vertegen
woordigde, en alles in het werk stelde, om uit
deze kennis zoo veel mogelijk munt te slaan
Duncan Mc. Nab werd er somber en woest
onder. Waarom had hij niet het doorzicht ge
had van den eenvoudigen reiziger in wijnen,
die zich tenminste vier stuks had aangeschaft!
Die had tien shilling voor elke flesch geboden.
En het was juist dit verschil van een simpele
shilling, dat Mc. Nab bewogen had om van de
volgende koopen af te zien.
Nu deed Mc. Nab op denzelfden morgen, dat
Merrick en Crook geroepen werden in de kamer
van Pritchard in Redwaystreet te Londen, eten
kleine wandeling in de straten van Southamp
ton. Hij liep een beetje over dit alles te pieke
ren, toen hij eensklaps Hahn tegen het lijf
liep, die een groote sigaar in zijn mond had,
en hem glimlachend toeknikte.
„Zoo mr. Mc. Nab, wel, wel, hoe gaat het
met je?" schreeuwde Hahn hem al van verre
toe, terwijl hij met een omslachtige hartelijk
heid op hem afstevende. „Kent u me niet
meer? Ik ben nog eens op uw schip geweest,
om het een en ander te vragen over dien wijn,
weet je wel? Toe dat weet je toch nog wel?
Je had hem immers al verkocht. Mijn naam is
Hahn. En ik kwam gisterenmorgen weer terug
in m'n hotel. Mag ik je wat aanbieden, Mc
Nab?"
Dit was een uitnoodiging, die Mc. Nab nooit
afsloeg, en inderdaad, als je geen rekening
hield met dergelijke invitaties zou het goed-
kooper geweest zijn om geheelonthouder te wor
den. Hahn en Mc. Nab gingen dus naar de bar,
en Mc. Nab kreeg een whisky.
„Ja," vervolgde Hahn, die ongewoon mede
deelzaam was, „ja ik kwam gisterenmorgen weer
terug, en bestelde even voor twaalf mijn
kamersIk.... nam zoowel een zit- als een
slaapkamer, en verzocht ze vanaf dat oogenblik
voor mij te reserveeren. En toen heb ik hier
geluncht. Trouwens ik ben al dien tijd in mijn
hotel gebleven. Tusschen twee haakjes, welken
datum hebben we vandaag?"
„De negentiende," antwoordde Mc. Nab.
„O, ja. Dinsdag de negentiende, ik had dat
moeten weten. Ik had niet durven hopen, dat
ik je hier nog in Southampton zou aan
treffen."
Mc. Nab gaf hem een verklaring van de reden
voor het ononthoud.
„Ha, ja, dat treft buitengewoon ongelukkig
vulde Hahn aan, ,en toch, indien je dien
kleinen tegenslag niet had gekend, zou ik mij
de vreugde moeten ontzeggen om je hier van
daag nog eens terug te zien op Dinsdag den
negentiende, nadat ik sinds gistermiddag den
achttiende altijd in mijn hotel ben geweest.
Drink nog etens leeg, mr. Mc. Nab, dan kunnen
we het glas nog eens laten vullen. Ach, dat
w. rdt toen allemaal op mijn rekening ge
schreven, want zooals ie weet ben ik hier al
sinds gisterenmorgen den achttiende."
Mc. Nab begreep maar niet, waarom Hahn
zoo herhaaldelijk terug kwam op het feit, dat
hij sinds den morgen van den achttiende in
dat hotel was geweest Maar hij apprecieerde
buitengewoon de twee glazen whisky, vooral
daar die volgens de prijslijst op een shilling
per stuk kwamen.
„Ik geloof, dat je mij nu wel herkent, niet
waar, mr. Mc. Nab?" resumeerde Hahn nog
eens. „Ik bood je een goeden prijs voor die eene
flesch Tokayer, ik had je vast en zekei acht
of negen pond willen geven en misschien wel
meer, zoowel voor die flesch als voor ctke
andere. Ben je sindsdien geen ander meer tegen
gekomen?"
Mr. Nab schudde mistroostig het hoofd.
„Nee, mijnheer Hahn," zei hij, „geen enkele
flesch. U moet toch wel erg verlekkerd zijn op
dien Tokayer zou ik zeggen."
„O, ja buitengewoon," antwoordde Hahn.
„Als verzamelaar natuurlijk. Als verzamelaar zou
ik een buitengewoon hoogen prijs heboen over
gehad voor die kist Tokayer Het spijt me, dat
je er niet meer voor mij rp den kop heot kun
nen tikken. Ik vind het zoowel jammer voor
jou als voor mij. Jij had er een aardig winstje
mee kunnen makten, en ik zou erg blij geweest
zijn, als ik er een gehad had."
Dit deed al de sombere verwijten, die de
whisky bijna had doen insluimeren, weer boven
komen. En nadat Mc. Nab nogmaals enkele
keeiten had moeten hooi'en, dat Hahn sinds den
vorigen morgen twaalf uur in dit hotel was
gekomen, nam hij met gemengde gevoelens af
scheid van zijn gullen gastheer. Hij wandelde
door de stad naar de haven. Nog geen twee
straten verder, stiet hij op eten nieuw onver
wacht geluk. Want uit e'en bar van een gewoon
café zag hy iemand anders komen, dien hij
direct herkende. Het was een kleine man met
een rond gezicht, glimmende haren, en een ge
ruit pak. Zijn buikje stond als een opgeblazen
ballon op de twee korte beentjes, zijn gezicht
was rood, zijn wangen waren rond. De hoed
met lagen rand, die een beetje schuin stond
was keurig glad gestreken en glom in de zen.
Zijn algemeene verzadigdheid en rondheid recht
vaardigden de veronderstelling, dat een kiein
prikje voldoende zou zijn, om hem te doen
barsten, als eten overrijpe aalbes. In dit korte
deftige mannetje herkende Mc. Nab tot zijn
niet geringe verbazing Smith, d'en reiziger in
wijnen, die vier flesschen had gekocht van den
Tokayer.
Het deftige mannetje liep met korte nijdige
pasjes over de straat, en Mc. Nab hem achterna,
niet rustig zooals de ander, maar met onbe
houwen groote passen. Drie seconden waren
genoeg geweest om Mc. Nab van zijn verbazing
te doen herstellen, en drie andere waren vol
doende om te beseffen, dat hier binnen den
afstand van een halven mijl nog twee andere
mannen waren, waaraan hij een enorme scm
kon verdien'en, en ten slotte was de zeverde
seconde voldoende om hem te doen besluiten
Smith achterna te zetten.
„Hè, hè! Wat moet jij van me," riep de kleine
man nijdig, toen hij zich plotseling in den nek
voelde geknepen.
„Goeden morgen mr. Smith, misschien kent u
me niet meer. Maar ik heb u een paar dagen
geleden op de veiling gezien bij Iawson, waar
u vier flesschen Tokayer heeft gekocht. U
bent zeker op zoek naar een geschikten kooper
voor die vier flesschen?"
„Nee, heelemaal niet."
Mc. Nab's gezicht betrok bij het hooren van
deze woorden.
„O," zei hij, „dan heeft u ze misschien al
verkocht."
„Nee," antwoordde Smith, „ook dat niet, uit
gezonderd eentje, maar de andere heb ik nog.
En ik heb ze hier zelfs in Southampton. Zooals
ik u al zei, ben ik heelemaal niet verlegen om'
een kooper, al ben ik natuurlijk altijd te vinden
voor een behoorlijk bod. Wat wil je me bieden?"
(Wordt vervolgd).