NAPOLEON ALS REGISSEUR Maannachten op aarde Met twee kameraadjes op avonturenreis <KdvM&aal van den da ALLE ABONNÉ'S F 750.- bi] levenslange^ geheele ongeschiktheid tot werken door IDe Dubbelgangster g TIJDENS ZIJN VERBLIJF TE MOSKOU Louis Apol VRIJDAG 13 SEPTEMBER 1935 Hij hield de draden van het spel met evenveel ernst in de hand als gold het de leiding van een veldslag Toen des keizers ster onderging Aarde-nachten op de maan Een 85-jarige schilder M IrM vw y 'W- \J4fr vV. Stakende danseressen op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Napoleon, de groote krijgsman, was ook een groot bewonderaar van kunsten en wetenschap pen. Maar bijzonder na lag hem de kunst van het theater aan het hart, waaraan hij veel tijd en geld besteedde. Zijn vriendschap voor den grooten Franschen tooneelspeler Talma ging ver uit boven een beschermheerschap of ge wone begunstiging. Men vertelt zelfs, dat deze acteur den keizer, die niet in de omgeving van het hof was geboren, in hofmanieren onder wees. De bekende martiale en uitdagende „Na poleonpose", die de Corsicaan op bijna alle af beeldingen aanneemt, zou door Talma geïnspi reerd zijn. In ieder geval schonk de keizer den tooneelspeler zijn vriendschap, die hij duidelijk aan iedereen blijken liet toen hij den treurspeler op den vorstendag te Erfurt, waar Napoleon een brillant Europeesch gezelschap bijeen bracht, dat zijn naam huldigde, uitnoodigde zijn kunst te laten zien. Daar had ook de ont moeting met Goethe plaats, waarbij Napoleon den dichter, wiens ..Leiden des jungen Werthers" hij als lievelingslectuur op al zijn veldtochten meenam, aan het hofgezelschap voorstelde met het beroemde woord: „Voilé, un homme." Overal waar hij in Europa kwam bij zijn veld tochten, nam de keizer de muzen en hare die naars mee. Zoo moest bij zijn verblijf te Wee- nen de tragedienne van het Burgtheater, mevrouw Weiszenthurn, in den hofschouwburg van Schönbrunn Racine's „Phèdre" vertoonen, omdat de faam van de kunst dezer vrouw tot den grooten veldheer was doorgedrongen. Zulke voorstellingen placht de keizer persoonlijk te organiseeren en bij de keuze der stukken voor al was hij hevig geïnteresseerd. Een voorval, dat wel duidelijk de kunstbe langstelling van Napoleon toont, en waarbij de keizer zelfs optrad als regisseur, vond plaats bij het verblijf te Moskou gedurende dc-n grooten Russischen veldtocht van 1812. De Corsicaan liet in de oude Tsarenstad de Fransche tooneel- spelers opsporen, die voor den oorlog door de Moskousche theaters waren geëngageerd en die waren achtergebleven, teneinde hen te vereeni gen in een gezelschap voor geïmproviseerde ver tooningen. Men vond werkelijk verschillende Fransche kunstenaars, die in het paleis van vorst Gagarin bij elkaar zaten, en een zorglijk bestaan hadden. De tooneelspelers verschenen voor generaal Bosset, die de keizerlijke op dracht moest uitvoeren, in een eenigszins gro teske kleedij. Zij hadden zich getooid met mili taire mantels, kozakkenmutsen en popentoga's, kleedingstukken die wel duidelijk aantoonden, dat men leefde in bewogen, van oorlog vervulde tijden. De generaal bracht rapport uit over den triesten toestand onder de acteurs. Daarop be val Napoleon aan graaf Dumas, in de kelders van het Kremlin naar hofkleeding te zoeken. Inderdaad ontdekte men daar eenige koffers met een rijken, verrassenden inhoud, die direct onder de aan lager wal gekomen artisten werd verdeeld. Daar echter ondergoed niet was te vinden en ook zoo spoedig niet kon worden ver vaardigd, mcesten de dames en heeren die prachtige kleeren maar over het naakte lijf aantrekken. Maar ook tooneelrequisieten en coulissen ontbraken. De keizer, die tot iederen prijs tooneel wilde zien, beval kortweg, dat de voorstellingen niet in een grooten schouwburg gegeven zouden worden, maar in een van de vele privé-theaters, welke in bijna alle Russi sche aristocraten-paleizen waren te vinden. De keuze viel op het privé-theater van den schatrijken magnaat Posniakow, wiens zaal tot de kostbaarste van de residentie hoorde. Het publiek bestond geheel uit militairen, voornamelijk uit de officieren van 's keizers eere-legioen. Stuk en spel vonden bijval, er werd tenminste luidkeels „Vive l'empereur!" ge roepen. Hij wien die toejuichingen golden en daar waren ook de applausjes bi, van de enkele onder het officierspubllek verspreide Fransche gouvernantes en modistes, die nog in Moskou waren achtergebleven, liep weliswaar on zichtbaar, maar daarom niet minder zijn te genwoordigheid gelden latend, achter het too neel, waar hij de draden van het spel met even veel ernst in de hand hield als gold het de lei ding van een veldslag. Onder de voorstellingen, die men gaf behaal de vooral „Figaro's Hochzelt" van Mozart suc ces. Dit werk, waarvan Napoleon zeide, dat het t artistieke voorspel van de groote Fransche revolutie was, Ce revolutie, die door Napoleon zelf, volgens zijn eigen oordeel, was bedwongen genoot de bijzondere zorg van len keizerlijken regisseur. Men kan dus zeggen, dat hij in zijn artistieke voorkeuren niet politiek beïnvloed was. De keizer hield zich zelfs bezig met een compleet speelplan, waarbij de dans kunst niet werd vergeten. In het ballet kwa men Russen op de planken, want toen al waren de Russen bijzonder begaafd in de choreografie. De tooneelspeelster, mevrouw Fusil, werd uit- genoodigd in het Kremlin te verschijnen, om den keizer van voorlichting te dienen over een mo gelijke uitbreiding van het gezelschap. De kei zer had het plan, nieuwe tooneelspelers uit Pa rijs naar Moskou te laten komen. Met eigen hand stelde hU een lijst samen met de namen der acteurs en actrices wier tegenwoordigheid hij wenschte. Dat alles bewijst zijn plan, om het in Moskou eens echt huiselijk in te richten. Maar zoover kwam het niet. De brand van de stad, die hem zijn steunpunt ontnam, nood zaakte den keizer om de tsarenstad te ontrui men en den traglschen terugtocht te aanvaar den. Zelfs in dien grooten nood vergat hij de zorg voor zijn acteurs niet. Hij stelde hen voor de vrije keuze, om öf in de door het vuur ver woeste stad te blijven, öf met hem en zijn groote armee op genade of ongenade mee in de richting van Frankrijk te gaan. Zij besloten eenstemmig tot het laatste. De mannen te paard, de vrouwen in troïka's, reden zij onder de keizerlijke adelaren in 't verderf. Toen ach ter Smolensk het onheil begon, toen bij den overtocht over de Beresina de chaos uitbrak, stond en leed een theatertroep naast de zwaar beproefde troepen. En het grensvolk van Oost pruisen, dat de resten van de groote armee met het lied: „Mit Mann und Rosz und Wagen, so hat ihn Gott geschlagen" ontving, zag tot zijn groote verbazing hoe tusschen de gevreesde gre nadiers van Napoleon, terugkeerend uit het verre Rusland, waar de ster des keizers onder ging, hier en daar een paar fantastische, on gelukkige menschen liepen, die de resten van tooneeltooi en kleurige costuums droegen. Een der subtielste schoonheden der schep ping is wel het teere, blanke maanlicht, dat onze aardsche nachten doorgloort, koel-zilveren reminiscentie aan warme, gou den zonnestralen. En onze waardeering van deze schoonheid wordt nog verhoogd door de tijdelijke afwezigheid van dit schijnsel en het zich steeds herhalende spel der verschillende maanfazen. Men heeft zich misschien er slechts zelden rekenschap van gegeven, dat op dezelfde wijze als wij hier op aarde maannachten bele ven bezoekers van de maan daar „aarde- nachten" zouden kunnen meemaken. De schoonheid van dit schouwspel heeft nog geen sterveling aanschouwd en zal zelfs op timistisch gesproken voorloopig wel door geen menschelijk oog gezien worden. Zij behoort tot de voor ons verborgen wonderen van het heelal. Des te meer moet het verbazing wekken, dat de astronomie zelfs hier in staat is, een klein tipje van den sluier op te lichten en ons zelfs kan vertellen welke kleur het schijnsel van den in de ruimte zwevenden aardbol, van de maan af gezien, moet hebben. In de eerste dagen na volle maand, als de smalle sikkel van de wassende maan bij het ondergaan van de zon, aan den westelijken he mel staat, en ook den ochtend vóór nieuwe maan, In het Oosten, bemerkt men, dat de rest van de maanschijf, welke dan in duisternis gedom peld is, door een flauw schijnsel verlicht wordt, dat ons in staat stelt de verschillende vormin gen op het donkere oppervlak te onderscheiden. Dit schijnsel staat bekend onder den naam van het aschgrauwe licht der maan. In „L'Illustration" schrijft Gabrielle Camille— Flammarion over de oorzaak daarvan. Duizenden jaren lang heeft men ter verkla ring van dit verschijnsel hypothesen opgesteld en daarna weer verworpen. Napoleon I Want reeds aan de Ouden was het bekend. Tegenwoordig weet men, dat men de oorzaak ervan bij onze aarde moet zoeken. Want ook onze wereldbol is een hemellichaam, dat in de ruimte schittert met een helder licht, dat het van de zon ontvangt en weer terugkaatst, het heelal in. En zoo is het de aarde, die de zwarte maannachten verheldert. Rondom ons heen draaiend, gaat de maan, iedere maand, tusschen de zon en de aarde door. Haar onbekende bolhelft welke geen men- schenoog ooit gezien heeft en ook nooit van de aarde uit zien zal, daar de maan steeds dezelfde zijde naar ons toegekeerd houdt is dan naar de zon gekeerd en wordt volledig verlicht. De andere helft, die wij kennen, is dan in het duis ter. Zij treedt in het licht, als tengevolge van de beweging van de maan om onze aarde, de zonnestralen haar beginnen te raken en in scheeve richting rechtstreeks op haar westelijken rand vallen, na nieuwe maan. Vóór de nieuwe maan was de oostelijke rand het laatste stuk dat door de zonnestralen ge troffen werd. De smalle sikkel, door iedereen bewonderd, toont op deze tijden, in onze nachten ons zijn volle schoonheid. TerzelMertyd waar de fazen van aarde en maan omgekeerd zijn wordt onze aarde dan volledig verlicht door de zon en haar lichtsterkte overtreft dan ongeveer veertien keer die van de volle maan. Voor de maanbewoners zou het dan het oogenblik zijn van Volle Aarde. Dit licht weerkaatst zij als een enorme spiegel in de ruimte, en het don kere deel van de maanschijf, dat er door ge troffen wordt, weerkaatst het op haar beurt, als een tweede spiegel, die het ons terugzendt. Wij kunnen het dus samenvatten en zeggen: de lichtende maansikkel is direct zonlicht, en het aschgrauwe licht is teruggekaatst zonlicht, de zwakke terugkaatsing van een terugkaat-i sing. Het is het Aardeschijnsel, dat de nachte lijke duisternis van het troosteloos-kale maan landschap verlicht. Door een contrastwerking, tengevolge van de irradiatie, lijkt het alsof de lichtende sikkel een veel grootere middellijn heeft dan de aschgrauwe maanschijf. Dit is, wat de Engelschen noemen „de oude maan in de armen van de nieuwe". Aan den anderen kant is dit aschgrauwe licht veel helderder na het laatste kwartier, d.w.z. des ochtends, en in den herfst, dan na nieuwe maan. 's avonds, en in het voorjaar. Dat ligt aan de kwaliteit van den aardschen spiegel, die homo geen is. Van Augustus tot Nov., vóór zonsop gang en na het laatste kwartier, houdt de Aarde de vastelanden Europa, Afrika, Azië en een deel van Amerika naar de maan toegekeerd. Deze weerkaatsen beter' de zonnestralen dan, van Februari tot Juni, des avonds, na nieuwe maan, de Stille Oceaan en de Atlantische Oceaan het doen, die het licht absorbeeren. Het Aardeschijnsel licht ons zelfs in omtrent onze eigen planeet. Het kan geanalyseerd wor den met de spectroscoop en dit onderzoek wijst uit, dat de aarde, in de ruimte gezien, een blauwachtigen schijn heeft. Dancing on the Moon moet dus romantischer ziln dan het ooit in het fantasierijke brein van 'n vervaardiger van gekleurde teekenfilms is op gekomen. Jammer genoeg zullen wij het niet meer meemaken! HENRI VAN MANDELE. Apol, de „sneeuwschilder" is 85 Jaar ge worden en dit brengt een opmerkelijke figuur uit een reeds lang tot het verleden behoorende schildersperiode in de herinnering terug. Louis Franciscus Hendrik Apol werd 6 Sep tember 1850 te 's-Gravenhage geboren. Reeds jong krabbelde hij zoo'n beetje voor eigen ge noegen, waardoor hij leerling werd van Hop penbrouwers. Zoo maakte hij kennis met de schilderswereld, want „Hop" was de opgewekt heid in persoon en zorgde er voor, dat zijn jonge leerling niet alleen zijn kunstenaarsgaven ont wikkelde, maar ook het leven van de vroolijke zijde leerde kennen. Na den dood van Hoppen brouwers, een paar jaar later, kwam hij bij Pieter Stortenbeker, en in 1869 exposeerde hij voor het eerst in Den Haag met „Konijntjes achter een schuur". Hij had succes met dit stukje natuur, dat gunstig afstak met wat in dien tijd geboden werd. Schelfhout kocht het voor diens nichtje, de bloemenschilderes Mar guerite Roosenboom. Het succes moedigde Apol aan. Hij werkte in Brabant, vooral in Dongen en omgeving en Dekkersduin. In 1872 werd weer speciaal de aandacht op hem gevestigd door een doek, dat geen winter was, maar een mooi stuk zomer, een warm stuk met gouden lichtplekken en stralende zon. Het kreeg de gouden medaille. In 1875 volgde zijn bekende „Januari-avond in het bosch", dat door het Rijk werd aangekocht en als een van zijn beste werken mag worden beschouwd. Met dit winterlandschap was zijn naam voor goed gevestigd. Daarna kwamen verschillende studies, riviergezichten en derge lijke uit de buurt van Amsterdam, Dordrecht en van de Zuiderzee. Ook in het buitenland kreeg hij nu vermaardheid; een Engelsch tijd schrift schreef over zijn werk, hij werd tot jury-lid benoemd op de tentoonstelling te Chi cago, waar zijn doeken gretige koopers vonden. Eén der glanspunten in Apol's leven is wel zijn reis met de „Willem Barentsz" naar het Hooge Noorden. Een tocht niet zonder gevaren, maar een prachtige studiereis voor dezen schil der van sneeuw- en ijslandschappen. In zijn causerie over Apol schrijft Johan Gram er het volgende van: „Het nietige schip wrong zich al verder en verder tusschen de hooge ijsbergen door, soms door ontzagwekkende walvisschen omringd, wier fluitend en loeiend geluid reeds op zeer grooten afstand te hooren was, totdat eindelijk de onvervaarde „Willem Barentsz" op een rif liep en schrikkelijk begon te stooten. Onmiddellijk kwamen rechts en links stukken looze kiel boven drijven en later aanhoudend splinters eikenhout, die van de kiel zelf afge- stooten werden. Ballast en steenkolen werden uit het voorschip over boord geworpen. Allen werkten om het hardst, maar niets mocht baten. Nu volgden er hachelijke ocgenblikken, waarop men telkens gereed stond het scheepje te ver laten. Eindelijk schoof de „Willem Barentsz" van het rif en bleef er althans eenige hoop over. Pijnlijke dagen volgden er nu, waarin op verontrustende wijze bleek, hoe zwaar de „Wil lem Barentsz" geleden had. Men besloot dus den tocht te staken en koers te zetten naar Hammerfest. Den éden September zeilde het schip de haven van Hammerfest binnen en den 30sten September kwam het behouden te Am sterdam aan en hier bleek al spoedig in het droge dok, dat de buitenhuid op enkele plaatsen nog slechts een Engelsche duim dik was!" Zes maanden heeft deze gevaarlijke tocht geduurd; Apol maakte een zeer groot aantal schetsen, zooals zich denken laat. Zij zijn hem later bo venmate te pas gekomen, toen hij zijn Panorama „Nova Zembla" ging maken. Met het plan hier voor is het heel eenvoudig gegaan. t T rf* r Mi Nu kwam hij in een ander vertrek. Hier was het schemerdonker. Prachtige voorwer pen, van goud en zilver vervaardigd, stonden hier dooreen. Piet keek zijn oogen uit. Het leek hier wel een sprookjespaleis. Hij ging eens even zitten om den toestand te over denken. Hij besloot nog even te wachten, voordat hij Wietje zou roepen. Eerst moest hij nog eens rondkijken. Piet snuffelde eens in de fraai versierde kisten, die hij zag staan. Daar deed hij eens klaps een ontdekking. In een daarvan vond hij een massa broodjes, die, hoewel van bui ten keihard, van binnen nog tamelijk zacht en kruimig waren. Ze smaakten heel goed. Hij besloot thans terug te gaan en Wietje van zijn vondst in kennis te stellen. Toen hij echter weer in het daglicht kwam, was zij nergens te vinden. Piet begon te roepen: „Wieeeeetje!" maar hij kreeg geen antwoord. Jaqueline, er moet bezuinig worden. Tobias, er is bezuinigd, antwoordde z'n jonge vrouw met denzelfden ernst, op denzelf den ingehouden drift-toon. Er is bezuinigd, goed, maar dan is er niet genoeg bezuinigd. Ik ben verplicht, je aanstaanden Zaterdag, in plaats van veertig gulden, twintig gulden huishoudgeld te geven. Twintig? Je bent gek! Nee, dat ben ik nog niet. Maar ik zou het langzamerhand worden. Jij bent vijftien procent op je salaris ge kort en je wilt er mij vijftig inhouden. Da's oneerlijk, da's gezocht en daar kom ik niet van in. Dan blijf je d'r maar van uit. Ik geef je Zaterdag twintig gulden, afgeloopen. En ik neem geen twintig gulden aan. Dan moet jij 't huishouden maar doen. Is dat je laatste woord? M'n allerlaatste. Goed, dan weet ik wat me te doen staat! Tobias liep de huiskamer uit, ging naar bo ven naar zijn slaapkamer, kroop in bed, of schoon het pas acht uur was. Hij bedankte er voor, den heelen avond tegen een nijdig ge zicht te moeten kijken. En Jaqueline, innerlijk woest, omdat ze voelde, dat het nu ernst was met de bezuiniging, omdat ze daardoor leelijk in de knel kwam met de stiekeme afbetalin gen, die ze te doen had, bleef laat, heel laat op. Ze wist dat haar man, als zij niet gelijk met hem naar bed ging, toch den slaap niet kon vatten. Nou zou-ie, voor haar pleizier, eens tot twaalf uur wakker blijven liggen. Ze sliepen in, zonder elkaar „slaap wel" te hebben toegewenscht. En den volgenden morgen: weer dat gebok. Zoo bleef het tot 's Zaterdagsmiddags, tot-ie twee briefjes van tien gulden op de gedekte tafel deponeerde: Alsjeblieft, het huis houdgeld voor de komende week. Ze keek hem aan met een vernietigenden blik: Dat aanvaard ik niet. Mevrouw Tho- lenaar ziet geen kans daar mee rond te ko men. Dan moet Mevrouw Tholenaar haar dag meisje maar afschaffen en de wasch aan huis doen. Mevrouw Tholenaar gaat naar Mama. Wat zeg je daar? Mevrouw Tholenaar gaat weg, voor goed. Zoo'n leven ben ik beu. Liever geen dan zóó'n leven van plagerij en sarrerij. Ik ga d'r een eind aan maken. Ga je gang! Jaqueline keek haar man nog even met woestvlammende blikken aan. Toen stampte ze op den grond, rukte de deur open, liep naar haar kamer. En enkele oogenblikken later hoorde hij haar naar beneden komen. De voor deur sloeg met een slag dicht. Hij keek door het venster: Daar ging ze waarachtig. Sakker loot! Tot zoo iets had hij haar nooit in staat geacht. Enfin, hij zou es zien, wie van beiden die scheiding tusschen tafel en bed het langst vol hield. Maar de avond viel, de tafel stond nog steeds gedekt met de twee briefjes van tien naast het bord van haar, de stiltè begon pijn te doen in huis. Tobias Tholenaar be sloot zich zelf te overwinnen. Hij ging naar de kruidenierszaak aan den overkant om naar zijn schoonmama te telefoneeren. Jaqueline was niet daar geweest. Verduiveld, waar zou die nou zitten? De onrust begon te knagen. Hij hield het in huis niet uit. Den heelen dag had-ie geen stuk brood door zijn keel kunnen krijgen. Wat een geluk, dat die kwestie juist op zijn vrijen middag was gevallen. Op kantoor zou z'n gezicht hem verraden hebben. 't Sloeg* tien uur. Weet je wat? Hij ging de stad in, zoeken, zoeken! Eerst naar de Breu- melden, dan naar de Kruijtmans, dan naar Toen hij eens den directeur van het Pano rama te Amsterdam nu ook al ten doode opgeschreven en zoo goed als verdwenen ont. moette, zeide deze hem, zonder eenige directe bedoeling, dat hij wel eens wat anders in zijn gebouw zou willen hebben, waarop Apol lachend antwoordde, dat hij dan Nova Zembla voor hem zou maken. De directeur, de heer Van Kesteren, vatte dit losweg daarneer gegooide gezegde ech ter voor ernst op, en zoo was al heel spoedig begonnen met dit reusachtige werk, waarbij Van Thol en Oppenoorth Apol behulpzaam waren. Over dit gigantenwerk werd drie maanden ge werkt. Dag aan dag was men er aan bezig, want de lucht mocht nooit drogen, om te voorkomen, dat er oneffen plekken in geraakten. Hoe groot het werk was, blijkt wel hieruit, dat met wa gentjes langs het doek werd gereden! Wie „Nova Zembla" in het Panorama hebben bezocht, en velen zullen het zich nog wel herinneren weten, dat men door een donkere gang binnen trad. En dan voelde men als het ware de ruwe koude der noordelijke natuur: een schip vast gevroren tusschen de ijsschotsen in heel de ontzagwekkende geweldigheid dier ongerepte en onherbergzame oorden. De dieren uit het ijsge- bied ontbraken natuurlijk niet. Nadat de Ko ningin „Nova Zembla" bewonderd had, maakte Apol voor H. M. een deel van zijn „Nova Zem bla". Het stuk kwam op Het Loo te hangen. Ook H. M. de Koningin-Moeder had werk van hem in Haar bezit, evenals onderscheidene musea. Het is opmerkelijk hoevelen hebben ge probeerd het werk van dezen natuur-meester na te maken. Apol maakte doorgaans voor zijn winterlandschappen buiten zijn schetsen, welke hij dan in zijn atelier uitwerkte. De oude schilder is thans 85 jaar geworden. Zijn naam is voor niemand die van een vreem de. En het zijn vooral de ouderen, die zullen terugdenken aan het frlssche, dat steeds door hem geboden werd, in klare ongereptheid, waar door het stuk tot een „Apol" geteekend werd. Lousje Smeenk. Om elf uur stond-ie op den hoek van de markt zonder een spoor van Jaqueline. Maar daar opeens: Daar ging ze! D'r koffertje in d'r hand. En nog juist zag-ie haar het hotel „Buitenzorg" instappen. A ha, madame had een hotel uitgekozen. Goed, hij ook naar het hotel. Of neen, eerst Van Doorn opbellen, den hotelier, dien kende hij toevallig heel goed. Hij ging het café „Metropole" bin nen, regelrecht naar de telefoon-cel: Hallo met „Buitenzorg"? Ober, roep de patroon es —Ben jij 't, Jacques? O, luister es even. Er is daar zoo juist een dame je hotel binnengestapt. Die dame is mijn vrouw. Ze zal om een kamer vragen. Zoodra ze boven is, bel mij dan even op. 'n Kleine kwestie, begrijp je. Luister goed: Geef haar een kamer met communicatie deur en verhuur mij de andere kamer. Ik zal je straks alles wel uitleggen. Afgesproken! Ik wacht op je telefoontje Een kwartier later zat Tobias in het kan toortje van „Buitenzorg". Zeg es, Van Doorn, die kippekuren moet ik haar afleeren, hm. Bezuinig jij of bezuinig jij niet? Natuurlijk bezuinig ik en niet zoo zui nig. Nou, mijn vrouw vertikt het eenvoudig en trekt er uit. Geef mij den sleutel van die communicatie-deur. En geef me ook een pet en een bril of zoo iets wacht neen, ik zal een handdoek voor mijn neus binden dan her kent ze me niet. Heb je niet zoo'n grooten nikkelen Engelschen sleutel? Da's net een re volver. 't Hotel was schijnbaar in rust. Schijnbaar, want de portier beneden in zijn hokje waakte. Mevrouw Jaqueline Tholenaar had kamer nummer 6 betrokken. Op nummer 7 sloop To bias heel omzichtig rond. Hij zou wachten tot het middernacht sloeg op de klok van de Am bachtsschool. Dat wachten duurde schrikkelijk lang. Een uur leek nu wel een halve dag. Maar waarom zou-ie eigenlijk tot twaalf uur wachten? Hij kon best nu al binnen sluipen. Den sleutel had-ie maar in het slot om te draaien. Er was geen beletsel meer, want Van Doorn had de toilettafel, die voor de deur stond, weg laten schuiven, expres voor deze comedie. De mis-en scène was prachtig voor elkaar. Tobias zou haar de stuipen op het lijf Jagen? Wie ben jij, mevrouw, wat doe je hier en geef me es gauw je horloge, je porte- monnaie en je ringen!" Ze zou spijt hebben als haren op d'r hoofd, dat ze niet bij d'r man was gebleven. En i, morgenochtend bleek en ontdaan jy zou ze thuis ko. •*-' n men, zonder rin- r j gen, zonder geld. YOOjOVCWCLl 't Werd een onbetaalbare comedie. Tot twaalf uur wachten, dat werd hem on mogelijk. Hij zou zich hier verraden, met hoesten of zoo iets. Herkennen zou ze 'm abso luut niet. Die vreemde pet, diep over zijn oogen, die doek voor z'n mond en z'n knette rende stem. Weet je wat? Ineens de deur open! Rang! 't Slot knapte om, de deur kraakte. Wat was dat? Hij hoorde gegichel en gestommel op de gang. Het zaklantaarn tje van den portier floepte aan 't bed was leeg. Hèè Wat was er hier aan 't handje? Weer gegichel in de gang. Hij draaide het licht op. En op dit oogenblik ging de deur van kamer 6 open. Van Doorn en zijn vrouw stonden in de omlijsting: Je schiet een gat in de lucht, man, de vogel is gevlogen, lachten ze. Waar is ze dan? Naar huis! Naar huis? Wist ze dan Wit ze wist, weten wij niet. Maar ze heeft tegen den portier gezegd: Als je m'n man ziet, meneer Tholenaar, zeg dan maar, dat ik thuis ben. Tobias holde naar huis en waarachtig Ja queline lag schijnbaar rustig te slapen. Hij hield zich zoo onnoozel: Zoo, ben je daar ein delijk? Ja, 'k wou niet met zijn tweeën in een hotel van nacht. Als je dat bezuinigen noemt! Wist jij dan? 'k Heb je wel zien staan loeren op den hoek. En zal Je nu bezuinigen, voortaan, ja of nee» Twintig is te weinig, zeggen de Dijkermans en de Boertjes. Hoeveel wil je dan? Laten we het verschil deelen. Dertig. Nou, alla dan maar! Het A.N.P. meldt uit New-York: Negen theaters te New-York moesten dezer dagen sluiten, omdat de danseresjes verklaard hadden, dat hun kunst terug was gebracht tot het peil van koeliewerk. De danseressen en de koormeisjes konden dat niet langer verdragen en zijn in staking gegaan. Voor de theaters was het zeer druk met te leurgestelde mênschen, die gaarne de voorstel ling hadden willen bijwonen, doch zich nu ge noodzaakt zagen naar een bioscooptheater te gaan teneinde hun avond niet geheel bedorven te zien. De meisjes beweren dat hun collega's in an dere theaters in de verschillende steden van Oost-Amerika zich bij hen zullen aansluiten. verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen F 750. bi] een ongeval met doodelijken afloop F O CA bl] verlies van een hand uüv/«a een voet of een oog door Charles Carvice HOOFDSTUK I De kamenier en een der kamermeisjes waren bezig, Lady Irene te kleeden voor het gemaskerd jeugdbal bij de hertogin van St. Ormonde, in het greote huis aan Grosvenor Square. Wanneer men haar gevraagd had. of ze eigenlijk niet dachten, dat de wereld en de menschheid uitsluitend geschapen wa ren ten gerieve harer Jonge meesteres, dan zouden ze spontaan en zonder eenige be wuste ironie een bevestigend antwoord heb ben gegeven. Terwijl Irene onbeweeglijk voor den lan gen spiegel stond, knielde het eene meisje naast haar neer en schikte met streelend. maar eerbiedig gebaar de zacht-glanzende plooien van het lange Juliet-costuum; nu en dan zag ze op naar het gezichtje van haar meesteres met een onderdanigen glimlach van bewondering. De andere dienstbode, een oudere vrouw, die Lady Irene's kindermeisje was geweest, wijdde al haar zorg aan de laag-neerhangende krullen van de zwarte pruik, tot ze met bestudeerden eenvoud neer vielen over de wit-satijnen schouders. In haar oogen lag een uitdrukking van vereering, die aan aanbidding grensde en het mocht een wonder heeten, dat het jonge gezichtje in den spiegel niet werd ontsierd door ijdelheid en zelfzucht. Maar de fijne trekken spraken slechts van kinderlijke zachtheid en onschuld. Irene was mooi, bijna beangstigend-mooi voor haar zestien jaren. Hoewel ze donkere haren en wenkbrauwen had, was haar teint niet die van een brunette, want ze was bijna kleur- loos-blankf van die gezonde ivoren bleek heid, die men wel in Noord-Frankrijk en op Corsica aantreft. Haar grijze oogen hadden de levendige, steeds wisselende expressie van wie nog nooit zijn gedachten behoefde te verbergen. Ze was groot en slank voor haar leeftijd en in haar soepele, gracieuze bewegingen was niets van die houterige linkschheid, die bakvlschjes in de Jaren ge woonlijk kenmerkt Zonder een zweem van zelfingenomenheid bestudeerde ze haar teerglanzend spiegel beeld; een peinzende uitdrukking kwam in haar oogwn en deed ze bijna violet schijnen. Want dit zou haar eerste gecostumeerd bal zijn, en ze vroeg zich droomerig af, hoe het wel zou uitvallen en of ze het prettig zou vinden. Ze was te zeer gewend aan kostbare kleeren, aan zeldzame juweelen, om uitgelaten te zijn in het vooruitzicht, die vanavond te mogen dragen. Toen de oudere kamenier met een kreetje van verrukking en ontzag, een parelsnoer, dat een vermogen waard was, over haar hoofd liet glijden, glimlachte lady Irene dan ook slechts vrien delijk en aanmoedigend, en wierp nauwelijks een blik op het schitterend collier. Zij gaven haar een antieken Italiaanschen waaier in de hand, die Shakespeare's Juliet zelf gedragen zou kunnen hebben, verschik ten nog iets aan de lange pruik, aan den ouden kanten kraag en traden toen een paar stappen achteruit om haar ademloos op te nemen. „Ben ik eindelijk klaar?" vroeg Irene. „Je moet wel doodmoe zijn, Prosper, en jij ook, Suze, want je hebt daar maar ik weet niet hoelang op je knieën gekropen." Het jongere meisje keek de oudere vrouw aan en haalde diep adem; ze kon niet dade lijk onder woorden brengen wat ze bedoelde. Toen hapte ze naar lucht en stamelde: „O, Lady Irene, u ziet er uit Maar de oude kindermeid viel kalmeerend in: „U bent een uitstekende Juliet. lieve Lady Irene." Maar er was een trilling in haar be- heerschte stem, die ze niet kon verbergen, en die Irene niet ontging. Spontaan sloeg het jonge meisje de armen om haar hals, zonder zich in 't minst te bekommeren om de kan ten en sieraden, schudde haar heen en weer en kuste haar. „Jou malle Prosper! Omdat ik nu toeval lig jou eigen leelijke eendje ben pn je mijn veertn extra hebt gladgestreken, denk je, dat ik een zwaan moet zijn! Nu. ik zal pro- beeren je eer aan te doen vanavond. Ik zal heel braaf en zoet zijrt en niet mijn Jurk scheuren of mijn waaier breken of mijn parels verliezen, zooals ik altijd als kind deed. „Liefje, je bent nóg een kind," zei Prosper ontroerd. „En dat zul je nog wel een paar jaar lang blijven, God zij dank; want ik wil je nog niet verliezen, zooals toch zal moeten gebeuren als je een groote dame ge worden bent." „Welnu, dat hoeft toch heeletnaai niet." protesteerde het meisje. „Ik blijf altijd jouw Irene, hoor Prosper. Ik zou me gewoon niet kunnen voorstellen, wat ik zonder Jou zou moeten beginnen. Waarom zeg je, dat Je me verliezen zult?" „Denk daar nu maar niet over, liefje," zei de kamenier, ,,'t Is nu tijd om te gaan. Ik zou wel willen, dat ik met je mee kou. Wat zou ik graag eens om een hoekje gluren eh je zien dansen! Maar dat is nu eenmaal niet voor me weggelegd." Gevolgd door Prosper verliet Irene haar kamer en daaide de breede trap af van het vorstelijk huis in Carlton House Terrace. Toen ze in de hall stond en Prosper zorg zaam haar avondmantel van wit bont om haar schouder- hing, hoorde ze stemmen door de half-open :ur van de eetkamer en haar vader, Lord Mersia, kwam langzaam op haar toe met een ernstigen glimlach op zijn wat strak gezicht. „Wou je juist weggaan, Irene? Ik hoop dat je je zult amuseeren. Wat ben je vanavond Juliet?" „Shakespeare's Juliet, vader lijkt 't u geslaagd?" Ze tilde met beide handen de zware plooien van haar gewaad op en maakte een grappige ouderwetsche révérence voor hem; toen liep ze op hem toe en hield haar gezichtje op voor een kus. Lord Mersia dineerde dien avond met eenige vrienden, staatslieden als hijzelf; ze waren van tafel opgestaan en naar de deur gekomen, waar ze zwijgend genoten van het schilder achtige groepje: de lange, statige man en het bekoorlijke meisje in de kleurige, klassieke dracht. „Mogen wij u ook niet een prettigen avond wenschen, Lady Irene?" vroeg e<jn witharige minister met zijn ijle, zilverige stem. Het meisje legde haar waaier neer en stak hem de hand toe; hij boog zich er over met die fijne hoffelijkheid, waarvoor hij beroemd was. „Het stemt me triest, als ik je zoo zie, lief kind," zei hij. „Triest?" echode ze, met een glimlach naar hem opziend. „Ja. Als de een of andere goede fee me toch maar eens mijn jeugd kon teruggeven en me vanavond naar Ormonde House sturen om met jou te dansen inplaats van zwaar te discussieeren over politieke vraagstukken wat een uitgelaten jongen zou ik zijn! Hertog, zoudt u er óók niet voor voelen, vanavond Romeo te spelen met zóó'n charmante Juliet?" De hertog van St. Ormonde knikte en glimlachte. „Wie weet of ik dat niet zal doen?" zei hij met zijn slepende stem. „Ik heb Mary beloofd, dat ik een kijkje zou komen nemen als de jeugdpret in vollen gang was. Als it kom, wil je dan met me dansen, Irene?" „Ja, hertog," antwoordde ze eenvoudig. „Denk er aan, dat is een belofte!" waar schuwde hij. „Zul je het niet vergeten?" „Nee, ik vergeet nooit een belofte," zei ze. Ze begeleidden haar tot de deur en hielpen haar in den auto. „Ze wordt met den- dag mooier, Mersia. zei de hertog peinzend, terwijl haar vader weer met hen naar de eetkamer terug dren telde. „Ze lijkt op jou, maar zij heeft haar moeders oogen en stem. Mooier oogen he" ik nooit gezien, en nooit een mooiere stem ge' hoord!" „Ja," zei Mersia strak. Toen hij zijn plaats aan het hoofd van de tafel weer innam, schenen de vele lijnen in zijn knap gezicht dieper geworden en zijn dunne lippen waren opeengeklemd tot een kleurlooze streep, alsof hij verontrust werd door een van die schaduwen, die uit een donker verleden opstijgen om een stralend heden te verduisteren. Hij maakte een bijn» onmerkbaar afwerend gebaar, als wilde hij de schaduw bannen en nam den draad van he' zwaarwichtig gesprek weer op. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10