NAPOLEON ALS REGISSEUR
Maannachten op
aarde
Met twee kameraadjes op avonturenreis
<KdvM&aal van den da
ALLE ABONNÉ'S
F 750.- bi] levenslange^ geheele ongeschiktheid tot werken door
IDe Dubbelgangster g
TIJDENS ZIJN VERBLIJF
TE MOSKOU
Louis Apol
VRIJDAG 13 SEPTEMBER 1935
Hij hield de draden van het spel
met evenveel ernst in de hand
als gold het de leiding
van een veldslag
Toen des keizers ster
onderging
Aarde-nachten op de
maan
Een 85-jarige schilder
M
IrM vw
y 'W-
\J4fr vV.
Stakende danseressen
op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Napoleon, de groote krijgsman, was ook een
groot bewonderaar van kunsten en wetenschap
pen. Maar bijzonder na lag hem de kunst van
het theater aan het hart, waaraan hij veel tijd
en geld besteedde. Zijn vriendschap voor den
grooten Franschen tooneelspeler Talma ging
ver uit boven een beschermheerschap of ge
wone begunstiging. Men vertelt zelfs, dat deze
acteur den keizer, die niet in de omgeving van
het hof was geboren, in hofmanieren onder
wees. De bekende martiale en uitdagende „Na
poleonpose", die de Corsicaan op bijna alle af
beeldingen aanneemt, zou door Talma geïnspi
reerd zijn. In ieder geval schonk de keizer den
tooneelspeler zijn vriendschap, die hij duidelijk
aan iedereen blijken liet toen hij den treurspeler
op den vorstendag te Erfurt, waar Napoleon
een brillant Europeesch gezelschap bijeen
bracht, dat zijn naam huldigde, uitnoodigde
zijn kunst te laten zien. Daar had ook de ont
moeting met Goethe plaats, waarbij Napoleon
den dichter, wiens ..Leiden des jungen
Werthers" hij als lievelingslectuur op al zijn
veldtochten meenam, aan het hofgezelschap
voorstelde met het beroemde woord: „Voilé, un
homme."
Overal waar hij in Europa kwam bij zijn veld
tochten, nam de keizer de muzen en hare die
naars mee. Zoo moest bij zijn verblijf te Wee-
nen de tragedienne van het Burgtheater,
mevrouw Weiszenthurn, in den hofschouwburg
van Schönbrunn Racine's „Phèdre" vertoonen,
omdat de faam van de kunst dezer vrouw tot
den grooten veldheer was doorgedrongen. Zulke
voorstellingen placht de keizer persoonlijk te
organiseeren en bij de keuze der stukken voor
al was hij hevig geïnteresseerd.
Een voorval, dat wel duidelijk de kunstbe
langstelling van Napoleon toont, en waarbij de
keizer zelfs optrad als regisseur, vond plaats bij
het verblijf te Moskou gedurende dc-n grooten
Russischen veldtocht van 1812. De Corsicaan
liet in de oude Tsarenstad de Fransche tooneel-
spelers opsporen, die voor den oorlog door de
Moskousche theaters waren geëngageerd en die
waren achtergebleven, teneinde hen te vereeni
gen in een gezelschap voor geïmproviseerde ver
tooningen. Men vond werkelijk verschillende
Fransche kunstenaars, die in het paleis van
vorst Gagarin bij elkaar zaten, en een zorglijk
bestaan hadden. De tooneelspelers verschenen
voor generaal Bosset, die de keizerlijke op
dracht moest uitvoeren, in een eenigszins gro
teske kleedij. Zij hadden zich getooid met mili
taire mantels, kozakkenmutsen en popentoga's,
kleedingstukken die wel duidelijk aantoonden,
dat men leefde in bewogen, van oorlog vervulde
tijden. De generaal bracht rapport uit over den
triesten toestand onder de acteurs. Daarop be
val Napoleon aan graaf Dumas, in de kelders
van het Kremlin naar hofkleeding te zoeken.
Inderdaad ontdekte men daar eenige koffers
met een rijken, verrassenden inhoud, die direct
onder de aan lager wal gekomen artisten werd
verdeeld. Daar echter ondergoed niet was te
vinden en ook zoo spoedig niet kon worden ver
vaardigd, mcesten de dames en heeren die
prachtige kleeren maar over het naakte lijf
aantrekken. Maar ook tooneelrequisieten en
coulissen ontbraken. De keizer, die tot iederen
prijs tooneel wilde zien, beval kortweg, dat de
voorstellingen niet in een grooten schouwburg
gegeven zouden worden, maar in een van de
vele privé-theaters, welke in bijna alle Russi
sche aristocraten-paleizen waren te vinden.
De keuze viel op het privé-theater van den
schatrijken magnaat Posniakow, wiens zaal tot
de kostbaarste van de residentie hoorde.
Het publiek bestond geheel uit militairen,
voornamelijk uit de officieren van 's keizers
eere-legioen. Stuk en spel vonden bijval, er
werd tenminste luidkeels „Vive l'empereur!" ge
roepen. Hij wien die toejuichingen golden en
daar waren ook de applausjes bi, van de enkele
onder het officierspubllek verspreide Fransche
gouvernantes en modistes, die nog in Moskou
waren achtergebleven, liep weliswaar on
zichtbaar, maar daarom niet minder zijn te
genwoordigheid gelden latend, achter het too
neel, waar hij de draden van het spel met even
veel ernst in de hand hield als gold het de lei
ding van een veldslag.
Onder de voorstellingen, die men gaf behaal
de vooral „Figaro's Hochzelt" van Mozart suc
ces. Dit werk, waarvan Napoleon zeide, dat het
t artistieke voorspel van de groote Fransche
revolutie was, Ce revolutie, die door
Napoleon zelf, volgens zijn eigen oordeel, was
bedwongen genoot de bijzondere zorg van len
keizerlijken regisseur. Men kan dus zeggen, dat
hij in zijn artistieke voorkeuren niet politiek
beïnvloed was. De keizer hield zich zelfs bezig
met een compleet speelplan, waarbij de dans
kunst niet werd vergeten. In het ballet kwa
men Russen op de planken, want toen al waren
de Russen bijzonder begaafd in de choreografie.
De tooneelspeelster, mevrouw Fusil, werd uit-
genoodigd in het Kremlin te verschijnen, om den
keizer van voorlichting te dienen over een mo
gelijke uitbreiding van het gezelschap. De kei
zer had het plan, nieuwe tooneelspelers uit Pa
rijs naar Moskou te laten komen. Met eigen
hand stelde hU een lijst samen met de namen
der acteurs en actrices wier tegenwoordigheid
hij wenschte. Dat alles bewijst zijn plan, om
het in Moskou eens echt huiselijk in te richten.
Maar zoover kwam het niet. De brand van
de stad, die hem zijn steunpunt ontnam, nood
zaakte den keizer om de tsarenstad te ontrui
men en den traglschen terugtocht te aanvaar
den. Zelfs in dien grooten nood vergat hij de
zorg voor zijn acteurs niet. Hij stelde hen voor
de vrije keuze, om öf in de door het vuur ver
woeste stad te blijven, öf met hem en zijn
groote armee op genade of ongenade mee in de
richting van Frankrijk te gaan. Zij besloten
eenstemmig tot het laatste. De mannen te
paard, de vrouwen in troïka's, reden zij onder
de keizerlijke adelaren in 't verderf. Toen ach
ter Smolensk het onheil begon, toen bij den
overtocht over de Beresina de chaos uitbrak,
stond en leed een theatertroep naast de zwaar
beproefde troepen. En het grensvolk van Oost
pruisen, dat de resten van de groote armee met
het lied: „Mit Mann und Rosz und Wagen, so
hat ihn Gott geschlagen" ontving, zag tot zijn
groote verbazing hoe tusschen de gevreesde gre
nadiers van Napoleon, terugkeerend uit het
verre Rusland, waar de ster des keizers onder
ging, hier en daar een paar fantastische, on
gelukkige menschen liepen, die de resten van
tooneeltooi en kleurige costuums droegen.
Een der subtielste schoonheden der schep
ping is wel het teere, blanke maanlicht,
dat onze aardsche nachten doorgloort,
koel-zilveren reminiscentie aan warme, gou
den zonnestralen. En onze waardeering van
deze schoonheid wordt nog verhoogd door de
tijdelijke afwezigheid van dit schijnsel en het
zich steeds herhalende spel der verschillende
maanfazen.
Men heeft zich misschien er slechts zelden
rekenschap van gegeven, dat op dezelfde
wijze als wij hier op aarde maannachten bele
ven bezoekers van de maan daar „aarde-
nachten" zouden kunnen meemaken.
De schoonheid van dit schouwspel heeft nog
geen sterveling aanschouwd en zal zelfs op
timistisch gesproken voorloopig wel door geen
menschelijk oog gezien worden. Zij behoort tot
de voor ons verborgen wonderen van het heelal.
Des te meer moet het verbazing wekken, dat
de astronomie zelfs hier in staat is, een klein
tipje van den sluier op te lichten en ons zelfs
kan vertellen welke kleur het schijnsel van den
in de ruimte zwevenden aardbol, van de maan af
gezien, moet hebben.
In de eerste dagen na volle maand, als de
smalle sikkel van de wassende maan bij het
ondergaan van de zon, aan den westelijken he
mel staat, en ook den ochtend vóór nieuwe maan,
In het Oosten, bemerkt men, dat de rest van
de maanschijf, welke dan in duisternis gedom
peld is, door een flauw schijnsel verlicht wordt,
dat ons in staat stelt de verschillende vormin
gen op het donkere oppervlak te onderscheiden.
Dit schijnsel staat bekend onder den naam van
het aschgrauwe licht der maan.
In „L'Illustration" schrijft Gabrielle Camille—
Flammarion over de oorzaak daarvan.
Duizenden jaren lang heeft men ter verkla
ring van dit verschijnsel hypothesen opgesteld
en daarna weer verworpen.
Napoleon I
Want reeds aan de Ouden was het bekend.
Tegenwoordig weet men, dat men de oorzaak
ervan bij onze aarde moet zoeken. Want ook
onze wereldbol is een hemellichaam, dat in de
ruimte schittert met een helder licht, dat het
van de zon ontvangt en weer terugkaatst, het
heelal in. En zoo is het de aarde, die de zwarte
maannachten verheldert.
Rondom ons heen draaiend, gaat de maan,
iedere maand, tusschen de zon en de aarde door.
Haar onbekende bolhelft welke geen men-
schenoog ooit gezien heeft en ook nooit van de
aarde uit zien zal, daar de maan steeds dezelfde
zijde naar ons toegekeerd houdt is dan naar
de zon gekeerd en wordt volledig verlicht. De
andere helft, die wij kennen, is dan in het duis
ter. Zij treedt in het licht, als tengevolge van
de beweging van de maan om onze aarde, de
zonnestralen haar beginnen te raken en in
scheeve richting rechtstreeks op haar westelijken
rand vallen, na nieuwe maan.
Vóór de nieuwe maan was de oostelijke rand
het laatste stuk dat door de zonnestralen ge
troffen werd. De smalle sikkel, door iedereen
bewonderd, toont op deze tijden, in onze nachten
ons zijn volle schoonheid. TerzelMertyd waar
de fazen van aarde en maan omgekeerd zijn
wordt onze aarde dan volledig verlicht door de
zon en haar lichtsterkte overtreft dan ongeveer
veertien keer die van de volle maan. Voor de
maanbewoners zou het dan het oogenblik zijn
van Volle Aarde. Dit licht weerkaatst zij als
een enorme spiegel in de ruimte, en het don
kere deel van de maanschijf, dat er door ge
troffen wordt, weerkaatst het op haar beurt,
als een tweede spiegel, die het ons terugzendt.
Wij kunnen het dus samenvatten en zeggen:
de lichtende maansikkel is direct zonlicht, en
het aschgrauwe licht is teruggekaatst zonlicht,
de zwakke terugkaatsing van een terugkaat-i
sing. Het is het Aardeschijnsel, dat de nachte
lijke duisternis van het troosteloos-kale maan
landschap verlicht.
Door een contrastwerking, tengevolge van de
irradiatie, lijkt het alsof de lichtende sikkel een
veel grootere middellijn heeft dan de aschgrauwe
maanschijf. Dit is, wat de Engelschen noemen
„de oude maan in de armen van de nieuwe".
Aan den anderen kant is dit aschgrauwe licht
veel helderder na het laatste kwartier, d.w.z. des
ochtends, en in den herfst, dan na nieuwe maan.
's avonds, en in het voorjaar. Dat ligt aan de
kwaliteit van den aardschen spiegel, die homo
geen is. Van Augustus tot Nov., vóór zonsop
gang en na het laatste kwartier, houdt de Aarde
de vastelanden Europa, Afrika, Azië en een deel
van Amerika naar de maan toegekeerd. Deze
weerkaatsen beter' de zonnestralen dan, van
Februari tot Juni, des avonds, na nieuwe maan,
de Stille Oceaan en de Atlantische Oceaan het
doen, die het licht absorbeeren.
Het Aardeschijnsel licht ons zelfs in omtrent
onze eigen planeet. Het kan geanalyseerd wor
den met de spectroscoop en dit onderzoek wijst
uit, dat de aarde, in de ruimte gezien, een
blauwachtigen schijn heeft.
Dancing on the Moon moet dus romantischer
ziln dan het ooit in het fantasierijke brein van 'n
vervaardiger van gekleurde teekenfilms is op
gekomen.
Jammer genoeg zullen wij het niet meer
meemaken!
HENRI VAN MANDELE.
Apol, de „sneeuwschilder" is 85 Jaar ge
worden en dit brengt een opmerkelijke
figuur uit een reeds lang tot het verleden
behoorende schildersperiode in de herinnering
terug.
Louis Franciscus Hendrik Apol werd 6 Sep
tember 1850 te 's-Gravenhage geboren. Reeds
jong krabbelde hij zoo'n beetje voor eigen ge
noegen, waardoor hij leerling werd van Hop
penbrouwers. Zoo maakte hij kennis met de
schilderswereld, want „Hop" was de opgewekt
heid in persoon en zorgde er voor, dat zijn jonge
leerling niet alleen zijn kunstenaarsgaven ont
wikkelde, maar ook het leven van de vroolijke
zijde leerde kennen. Na den dood van Hoppen
brouwers, een paar jaar later, kwam hij bij
Pieter Stortenbeker, en in 1869 exposeerde hij
voor het eerst in Den Haag met „Konijntjes
achter een schuur". Hij had succes met dit
stukje natuur, dat gunstig afstak met wat in
dien tijd geboden werd. Schelfhout kocht het
voor diens nichtje, de bloemenschilderes Mar
guerite Roosenboom. Het succes moedigde Apol
aan. Hij werkte in Brabant, vooral in Dongen
en omgeving en Dekkersduin. In 1872 werd weer
speciaal de aandacht op hem gevestigd door een
doek, dat geen winter was, maar een mooi stuk
zomer, een warm stuk met gouden lichtplekken
en stralende zon. Het kreeg de gouden medaille.
In 1875 volgde zijn bekende „Januari-avond in
het bosch", dat door het Rijk werd aangekocht
en als een van zijn beste werken mag worden
beschouwd. Met dit winterlandschap was zijn
naam voor goed gevestigd. Daarna kwamen
verschillende studies, riviergezichten en derge
lijke uit de buurt van Amsterdam, Dordrecht
en van de Zuiderzee. Ook in het buitenland
kreeg hij nu vermaardheid; een Engelsch tijd
schrift schreef over zijn werk, hij werd tot
jury-lid benoemd op de tentoonstelling te Chi
cago, waar zijn doeken gretige koopers vonden.
Eén der glanspunten in Apol's leven is wel
zijn reis met de „Willem Barentsz" naar het
Hooge Noorden. Een tocht niet zonder gevaren,
maar een prachtige studiereis voor dezen schil
der van sneeuw- en ijslandschappen. In zijn
causerie over Apol schrijft Johan Gram er het
volgende van: „Het nietige schip wrong zich al
verder en verder tusschen de hooge ijsbergen
door, soms door ontzagwekkende walvisschen
omringd, wier fluitend en loeiend geluid reeds
op zeer grooten afstand te hooren was, totdat
eindelijk de onvervaarde „Willem Barentsz" op
een rif liep en schrikkelijk begon te stooten.
Onmiddellijk kwamen rechts en links stukken
looze kiel boven drijven en later aanhoudend
splinters eikenhout, die van de kiel zelf afge-
stooten werden. Ballast en steenkolen werden
uit het voorschip over boord geworpen. Allen
werkten om het hardst, maar niets mocht baten.
Nu volgden er hachelijke ocgenblikken, waarop
men telkens gereed stond het scheepje te ver
laten. Eindelijk schoof de „Willem Barentsz"
van het rif en bleef er althans eenige hoop
over. Pijnlijke dagen volgden er nu, waarin op
verontrustende wijze bleek, hoe zwaar de „Wil
lem Barentsz" geleden had. Men besloot dus
den tocht te staken en koers te zetten naar
Hammerfest. Den éden September zeilde het
schip de haven van Hammerfest binnen en den
30sten September kwam het behouden te Am
sterdam aan en hier bleek al spoedig in het
droge dok, dat de buitenhuid op enkele plaatsen
nog slechts een Engelsche duim dik was!" Zes
maanden heeft deze gevaarlijke tocht geduurd;
Apol maakte een zeer groot aantal schetsen,
zooals zich denken laat. Zij zijn hem later bo
venmate te pas gekomen, toen hij zijn Panorama
„Nova Zembla" ging maken. Met het plan hier
voor is het heel eenvoudig gegaan.
t T rf*
r
Mi
Nu kwam hij in een ander vertrek. Hier
was het schemerdonker. Prachtige voorwer
pen, van goud en zilver vervaardigd, stonden
hier dooreen. Piet keek zijn oogen uit. Het
leek hier wel een sprookjespaleis. Hij ging
eens even zitten om den toestand te over
denken. Hij besloot nog even te wachten,
voordat hij Wietje zou roepen. Eerst moest
hij nog eens rondkijken.
Piet snuffelde eens in de fraai versierde
kisten, die hij zag staan. Daar deed hij eens
klaps een ontdekking. In een daarvan vond
hij een massa broodjes, die, hoewel van bui
ten keihard, van binnen nog tamelijk zacht
en kruimig waren. Ze smaakten heel goed.
Hij besloot thans terug te gaan en Wietje
van zijn vondst in kennis te stellen. Toen hij
echter weer in het daglicht kwam, was zij
nergens te vinden. Piet begon te roepen:
„Wieeeeetje!" maar hij kreeg geen antwoord.
Jaqueline, er moet bezuinig worden.
Tobias, er is bezuinigd, antwoordde z'n
jonge vrouw met denzelfden ernst, op denzelf
den ingehouden drift-toon.
Er is bezuinigd, goed, maar dan is er
niet genoeg bezuinigd. Ik ben verplicht, je
aanstaanden Zaterdag, in plaats van veertig
gulden, twintig gulden huishoudgeld te geven.
Twintig? Je bent gek!
Nee, dat ben ik nog niet. Maar ik zou
het langzamerhand worden.
Jij bent vijftien procent op je salaris ge
kort en je wilt er mij vijftig inhouden. Da's
oneerlijk, da's gezocht en daar kom ik niet
van in.
Dan blijf je d'r maar van uit. Ik geef je
Zaterdag twintig gulden, afgeloopen.
En ik neem geen twintig gulden aan. Dan
moet jij 't huishouden maar doen.
Is dat je laatste woord?
M'n allerlaatste.
Goed, dan weet ik wat me te doen staat!
Tobias liep de huiskamer uit, ging naar bo
ven naar zijn slaapkamer, kroop in bed, of
schoon het pas acht uur was. Hij bedankte
er voor, den heelen avond tegen een nijdig ge
zicht te moeten kijken. En Jaqueline, innerlijk
woest, omdat ze voelde, dat het nu ernst was
met de bezuiniging, omdat ze daardoor leelijk
in de knel kwam met de stiekeme afbetalin
gen, die ze te doen had, bleef laat, heel laat
op. Ze wist dat haar man, als zij niet gelijk met
hem naar bed ging, toch den slaap niet kon
vatten. Nou zou-ie, voor haar pleizier, eens tot
twaalf uur wakker blijven liggen.
Ze sliepen in, zonder elkaar „slaap wel" te
hebben toegewenscht.
En den volgenden morgen: weer dat gebok.
Zoo bleef het tot 's Zaterdagsmiddags, tot-ie
twee briefjes van tien gulden op de gedekte
tafel deponeerde: Alsjeblieft, het huis
houdgeld voor de komende week.
Ze keek hem aan met een vernietigenden
blik: Dat aanvaard ik niet. Mevrouw Tho-
lenaar ziet geen kans daar mee rond te ko
men.
Dan moet Mevrouw Tholenaar haar dag
meisje maar afschaffen en de wasch aan huis
doen.
Mevrouw Tholenaar gaat naar Mama.
Wat zeg je daar?
Mevrouw Tholenaar gaat weg, voor goed.
Zoo'n leven ben ik beu. Liever geen dan
zóó'n leven van plagerij en sarrerij. Ik ga d'r
een eind aan maken.
Ga je gang!
Jaqueline keek haar man nog even met
woestvlammende blikken aan. Toen stampte
ze op den grond, rukte de deur open, liep
naar haar kamer. En enkele oogenblikken later
hoorde hij haar naar beneden komen. De voor
deur sloeg met een slag dicht. Hij keek door
het venster: Daar ging ze waarachtig. Sakker
loot! Tot zoo iets had hij haar nooit in staat
geacht. Enfin, hij zou es zien, wie van
beiden die scheiding tusschen tafel en bed het
langst vol hield.
Maar de avond viel, de tafel stond nog
steeds gedekt met de twee briefjes van tien
naast het bord van haar, de stiltè begon
pijn te doen in huis. Tobias Tholenaar be
sloot zich zelf te overwinnen. Hij ging naar de
kruidenierszaak aan den overkant om naar zijn
schoonmama te telefoneeren. Jaqueline was
niet daar geweest. Verduiveld, waar zou die
nou zitten? De onrust begon te knagen. Hij hield
het in huis niet uit. Den heelen dag had-ie
geen stuk brood door zijn keel kunnen krijgen.
Wat een geluk, dat die kwestie juist op zijn
vrijen middag was gevallen. Op kantoor zou
z'n gezicht hem verraden hebben.
't Sloeg* tien uur. Weet je wat? Hij ging de
stad in, zoeken, zoeken! Eerst naar de Breu-
melden, dan naar de Kruijtmans, dan naar
Toen hij eens den directeur van het Pano
rama te Amsterdam nu ook al ten doode
opgeschreven en zoo goed als verdwenen ont.
moette, zeide deze hem, zonder eenige directe
bedoeling, dat hij wel eens wat anders in zijn
gebouw zou willen hebben, waarop Apol lachend
antwoordde, dat hij dan Nova Zembla voor hem
zou maken. De directeur, de heer Van Kesteren,
vatte dit losweg daarneer gegooide gezegde ech
ter voor ernst op, en zoo was al heel spoedig
begonnen met dit reusachtige werk, waarbij Van
Thol en Oppenoorth Apol behulpzaam waren.
Over dit gigantenwerk werd drie maanden ge
werkt. Dag aan dag was men er aan bezig, want
de lucht mocht nooit drogen, om te voorkomen,
dat er oneffen plekken in geraakten. Hoe groot
het werk was, blijkt wel hieruit, dat met wa
gentjes langs het doek werd gereden! Wie „Nova
Zembla" in het Panorama hebben bezocht,
en velen zullen het zich nog wel herinneren
weten, dat men door een donkere gang binnen
trad. En dan voelde men als het ware de ruwe
koude der noordelijke natuur: een schip vast
gevroren tusschen de ijsschotsen in heel de
ontzagwekkende geweldigheid dier ongerepte en
onherbergzame oorden. De dieren uit het ijsge-
bied ontbraken natuurlijk niet. Nadat de Ko
ningin „Nova Zembla" bewonderd had, maakte
Apol voor H. M. een deel van zijn „Nova Zem
bla". Het stuk kwam op Het Loo te hangen.
Ook H. M. de Koningin-Moeder had werk van
hem in Haar bezit, evenals onderscheidene
musea. Het is opmerkelijk hoevelen hebben ge
probeerd het werk van dezen natuur-meester
na te maken. Apol maakte doorgaans voor zijn
winterlandschappen buiten zijn schetsen, welke
hij dan in zijn atelier uitwerkte.
De oude schilder is thans 85 jaar geworden.
Zijn naam is voor niemand die van een vreem
de. En het zijn vooral de ouderen, die zullen
terugdenken aan het frlssche, dat steeds door
hem geboden werd, in klare ongereptheid, waar
door het stuk tot een „Apol" geteekend werd.
Lousje Smeenk. Om elf uur stond-ie op den
hoek van de markt zonder een spoor van
Jaqueline. Maar daar opeens: Daar ging ze!
D'r koffertje in d'r hand. En nog juist zag-ie
haar het hotel „Buitenzorg" instappen. A ha,
madame had een hotel uitgekozen. Goed, hij
ook naar het hotel. Of neen, eerst Van Doorn
opbellen, den hotelier, dien kende hij toevallig
heel goed. Hij ging het café „Metropole" bin
nen, regelrecht naar de telefoon-cel: Hallo
met „Buitenzorg"? Ober, roep de patroon es
—Ben jij 't, Jacques? O, luister es even. Er is
daar zoo juist een dame je hotel binnengestapt.
Die dame is mijn vrouw. Ze zal om een kamer
vragen. Zoodra ze boven is, bel mij dan even
op. 'n Kleine kwestie, begrijp je. Luister
goed: Geef haar een kamer met communicatie
deur en verhuur mij de andere kamer. Ik zal
je straks alles wel uitleggen. Afgesproken!
Ik wacht op je telefoontje
Een kwartier later zat Tobias in het kan
toortje van „Buitenzorg".
Zeg es, Van Doorn, die kippekuren moet
ik haar afleeren, hm. Bezuinig jij of bezuinig
jij niet?
Natuurlijk bezuinig ik en niet zoo zui
nig.
Nou, mijn vrouw vertikt het eenvoudig en
trekt er uit. Geef mij den sleutel van die
communicatie-deur. En geef me ook een pet
en een bril of zoo iets wacht neen, ik zal
een handdoek voor mijn neus binden dan her
kent ze me niet. Heb je niet zoo'n grooten
nikkelen Engelschen sleutel? Da's net een re
volver.
't Hotel was schijnbaar in rust. Schijnbaar,
want de portier beneden in zijn hokje waakte.
Mevrouw Jaqueline Tholenaar had kamer
nummer 6 betrokken. Op nummer 7 sloop To
bias heel omzichtig rond. Hij zou wachten tot
het middernacht sloeg op de klok van de Am
bachtsschool. Dat wachten duurde schrikkelijk
lang. Een uur leek nu wel een halve dag.
Maar waarom zou-ie eigenlijk tot twaalf uur
wachten? Hij kon best nu al binnen sluipen.
Den sleutel had-ie maar in het slot om te
draaien. Er was geen beletsel meer, want Van
Doorn had de toilettafel, die voor de deur
stond, weg laten schuiven, expres voor deze
comedie. De mis-en scène was prachtig voor
elkaar. Tobias zou haar de stuipen op het lijf
Jagen? Wie ben jij, mevrouw, wat doe je
hier en geef me es gauw je horloge, je porte-
monnaie en je ringen!" Ze zou spijt hebben als
haren op d'r hoofd, dat ze niet bij d'r man
was gebleven. En i,
morgenochtend
bleek en ontdaan jy
zou ze thuis ko. •*-' n
men, zonder rin- r j
gen, zonder geld. YOOjOVCWCLl
't Werd een
onbetaalbare
comedie.
Tot twaalf uur wachten, dat werd hem on
mogelijk. Hij zou zich hier verraden, met
hoesten of zoo iets. Herkennen zou ze 'm abso
luut niet. Die vreemde pet, diep over zijn
oogen, die doek voor z'n mond en z'n knette
rende stem. Weet je wat? Ineens de deur
open! Rang! 't Slot knapte om, de deur
kraakte. Wat was dat? Hij hoorde gegichel
en gestommel op de gang. Het zaklantaarn
tje van den portier floepte aan 't bed was
leeg. Hèè Wat was er hier aan 't handje?
Weer gegichel in de gang. Hij draaide het
licht op. En op dit oogenblik ging de deur
van kamer 6 open. Van Doorn en zijn vrouw
stonden in de omlijsting:
Je schiet een gat in de lucht, man, de vogel
is gevlogen, lachten ze.
Waar is ze dan?
Naar huis!
Naar huis? Wist ze dan
Wit ze wist, weten wij niet. Maar ze
heeft tegen den portier gezegd: Als je m'n
man ziet, meneer Tholenaar, zeg dan maar,
dat ik thuis ben.
Tobias holde naar huis en waarachtig Ja
queline lag schijnbaar rustig te slapen. Hij
hield zich zoo onnoozel: Zoo, ben je daar ein
delijk?
Ja, 'k wou niet met zijn tweeën in een
hotel van nacht. Als je dat bezuinigen noemt!
Wist jij dan?
'k Heb je wel zien staan loeren op den hoek.
En zal Je nu bezuinigen, voortaan, ja of
nee»
Twintig is te weinig, zeggen de Dijkermans
en de Boertjes.
Hoeveel wil je dan?
Laten we het verschil deelen. Dertig.
Nou, alla dan maar!
Het A.N.P. meldt uit New-York:
Negen theaters te New-York moesten dezer
dagen sluiten, omdat de danseresjes verklaard
hadden, dat hun kunst terug was gebracht tot
het peil van koeliewerk. De danseressen en de
koormeisjes konden dat niet langer verdragen
en zijn in staking gegaan.
Voor de theaters was het zeer druk met te
leurgestelde mênschen, die gaarne de voorstel
ling hadden willen bijwonen, doch zich nu ge
noodzaakt zagen naar een bioscooptheater te
gaan teneinde hun avond niet geheel bedorven
te zien.
De meisjes beweren dat hun collega's in an
dere theaters in de verschillende steden van
Oost-Amerika zich bij hen zullen aansluiten.
verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen F 750.
bi] een ongeval met
doodelijken afloop
F O CA bl] verlies van een hand
uüv/«a een voet of een oog
door Charles Carvice
HOOFDSTUK I
De kamenier en een der kamermeisjes
waren bezig, Lady Irene te kleeden voor het
gemaskerd jeugdbal bij de hertogin van St.
Ormonde, in het greote huis aan Grosvenor
Square. Wanneer men haar gevraagd had.
of ze eigenlijk niet dachten, dat de wereld
en de menschheid uitsluitend geschapen wa
ren ten gerieve harer Jonge meesteres, dan
zouden ze spontaan en zonder eenige be
wuste ironie een bevestigend antwoord heb
ben gegeven.
Terwijl Irene onbeweeglijk voor den lan
gen spiegel stond, knielde het eene meisje
naast haar neer en schikte met streelend.
maar eerbiedig gebaar de zacht-glanzende
plooien van het lange Juliet-costuum; nu en
dan zag ze op naar het gezichtje van haar
meesteres met een onderdanigen glimlach van
bewondering. De andere dienstbode, een
oudere vrouw, die Lady Irene's kindermeisje
was geweest, wijdde al haar zorg aan de
laag-neerhangende krullen van de zwarte
pruik, tot ze met bestudeerden eenvoud neer
vielen over de wit-satijnen schouders. In
haar oogen lag een uitdrukking van vereering,
die aan aanbidding grensde en het mocht een
wonder heeten, dat het jonge gezichtje in den
spiegel niet werd ontsierd door ijdelheid en
zelfzucht.
Maar de fijne trekken spraken slechts van
kinderlijke zachtheid en onschuld. Irene was
mooi, bijna beangstigend-mooi voor haar
zestien jaren. Hoewel ze donkere haren en
wenkbrauwen had, was haar teint niet die
van een brunette, want ze was bijna kleur-
loos-blankf van die gezonde ivoren bleek
heid, die men wel in Noord-Frankrijk en op
Corsica aantreft. Haar grijze oogen hadden
de levendige, steeds wisselende expressie van
wie nog nooit zijn gedachten behoefde te
verbergen. Ze was groot en slank voor
haar leeftijd en in haar soepele, gracieuze
bewegingen was niets van die houterige
linkschheid, die bakvlschjes in de Jaren ge
woonlijk kenmerkt
Zonder een zweem van zelfingenomenheid
bestudeerde ze haar teerglanzend spiegel
beeld; een peinzende uitdrukking kwam in
haar oogwn en deed ze bijna violet schijnen.
Want dit zou haar eerste gecostumeerd bal
zijn, en ze vroeg zich droomerig af, hoe
het wel zou uitvallen en of ze het prettig
zou vinden. Ze was te zeer gewend aan
kostbare kleeren, aan zeldzame juweelen,
om uitgelaten te zijn in het vooruitzicht, die
vanavond te mogen dragen. Toen de oudere
kamenier met een kreetje van verrukking en
ontzag, een parelsnoer, dat een vermogen
waard was, over haar hoofd liet glijden,
glimlachte lady Irene dan ook slechts vrien
delijk en aanmoedigend, en wierp nauwelijks
een blik op het schitterend collier.
Zij gaven haar een antieken Italiaanschen
waaier in de hand, die Shakespeare's Juliet
zelf gedragen zou kunnen hebben, verschik
ten nog iets aan de lange pruik, aan den
ouden kanten kraag en traden toen een paar
stappen achteruit om haar ademloos op te
nemen.
„Ben ik eindelijk klaar?" vroeg Irene. „Je
moet wel doodmoe zijn, Prosper, en jij ook,
Suze, want je hebt daar maar ik weet niet
hoelang op je knieën gekropen."
Het jongere meisje keek de oudere vrouw
aan en haalde diep adem; ze kon niet dade
lijk onder woorden brengen wat ze bedoelde.
Toen hapte ze naar lucht en stamelde:
„O, Lady Irene, u ziet er uit
Maar de oude kindermeid viel kalmeerend
in:
„U bent een uitstekende Juliet. lieve Lady
Irene." Maar er was een trilling in haar be-
heerschte stem, die ze niet kon verbergen,
en die Irene niet ontging. Spontaan sloeg het
jonge meisje de armen om haar hals, zonder
zich in 't minst te bekommeren om de kan
ten en sieraden, schudde haar heen en weer
en kuste haar.
„Jou malle Prosper! Omdat ik nu toeval
lig jou eigen leelijke eendje ben pn je mijn
veertn extra hebt gladgestreken, denk je,
dat ik een zwaan moet zijn! Nu. ik zal pro-
beeren je eer aan te doen vanavond. Ik zal
heel braaf en zoet zijrt en niet mijn Jurk
scheuren of mijn waaier breken of mijn parels
verliezen, zooals ik altijd als kind deed.
„Liefje, je bent nóg een kind," zei Prosper
ontroerd. „En dat zul je nog wel een paar
jaar lang blijven, God zij dank; want ik
wil je nog niet verliezen, zooals toch zal
moeten gebeuren als je een groote dame ge
worden bent."
„Welnu, dat hoeft toch heeletnaai niet."
protesteerde het meisje. „Ik blijf altijd jouw
Irene, hoor Prosper. Ik zou me gewoon niet
kunnen voorstellen, wat ik zonder Jou zou
moeten beginnen. Waarom zeg je, dat Je me
verliezen zult?"
„Denk daar nu maar niet over, liefje," zei
de kamenier, ,,'t Is nu tijd om te gaan. Ik
zou wel willen, dat ik met je mee kou. Wat
zou ik graag eens om een hoekje gluren eh
je zien dansen! Maar dat is nu eenmaal niet
voor me weggelegd."
Gevolgd door Prosper verliet Irene haar
kamer en daaide de breede trap af van het
vorstelijk huis in Carlton House Terrace.
Toen ze in de hall stond en Prosper zorg
zaam haar avondmantel van wit bont om
haar schouder- hing, hoorde ze stemmen door
de half-open :ur van de eetkamer en haar
vader, Lord Mersia, kwam langzaam op haar
toe met een ernstigen glimlach op zijn wat
strak gezicht.
„Wou je juist weggaan, Irene? Ik hoop dat
je je zult amuseeren. Wat ben je vanavond
Juliet?"
„Shakespeare's Juliet, vader lijkt 't u
geslaagd?" Ze tilde met beide handen de
zware plooien van haar gewaad op en maakte
een grappige ouderwetsche révérence voor
hem; toen liep ze op hem toe en hield haar
gezichtje op voor een kus.
Lord Mersia dineerde dien avond met eenige
vrienden, staatslieden als hijzelf; ze waren
van tafel opgestaan en naar de deur gekomen,
waar ze zwijgend genoten van het schilder
achtige groepje: de lange, statige man en het
bekoorlijke meisje in de kleurige, klassieke
dracht.
„Mogen wij u ook niet een prettigen avond
wenschen, Lady Irene?" vroeg e<jn witharige
minister met zijn ijle, zilverige stem.
Het meisje legde haar waaier neer en stak
hem de hand toe; hij boog zich er over met
die fijne hoffelijkheid, waarvoor hij beroemd
was.
„Het stemt me triest, als ik je zoo zie, lief
kind," zei hij.
„Triest?" echode ze, met een glimlach naar
hem opziend.
„Ja. Als de een of andere goede fee me
toch maar eens mijn jeugd kon teruggeven
en me vanavond naar Ormonde House sturen
om met jou te dansen inplaats van zwaar
te discussieeren over politieke vraagstukken
wat een uitgelaten jongen zou ik zijn! Hertog,
zoudt u er óók niet voor voelen, vanavond
Romeo te spelen met zóó'n charmante Juliet?"
De hertog van St. Ormonde knikte en
glimlachte.
„Wie weet of ik dat niet zal doen?" zei
hij met zijn slepende stem. „Ik heb Mary
beloofd, dat ik een kijkje zou komen nemen
als de jeugdpret in vollen gang was. Als it
kom, wil je dan met me dansen, Irene?"
„Ja, hertog," antwoordde ze eenvoudig.
„Denk er aan, dat is een belofte!" waar
schuwde hij. „Zul je het niet vergeten?"
„Nee, ik vergeet nooit een belofte," zei ze.
Ze begeleidden haar tot de deur en hielpen
haar in den auto.
„Ze wordt met den- dag mooier, Mersia.
zei de hertog peinzend, terwijl haar vader
weer met hen naar de eetkamer terug dren
telde. „Ze lijkt op jou, maar zij heeft haar
moeders oogen en stem. Mooier oogen he"
ik nooit gezien, en nooit een mooiere stem ge'
hoord!"
„Ja," zei Mersia strak.
Toen hij zijn plaats aan het hoofd van de
tafel weer innam, schenen de vele lijnen in
zijn knap gezicht dieper geworden en zijn
dunne lippen waren opeengeklemd tot een
kleurlooze streep, alsof hij verontrust werd
door een van die schaduwen, die uit een
donker verleden opstijgen om een stralend
heden te verduisteren. Hij maakte een bijn»
onmerkbaar afwerend gebaar, als wilde hij de
schaduw bannen en nam den draad van he'
zwaarwichtig gesprek weer op.
(Wordt vervolgd.)