Met twee kameraadjes op avontiirenreis mfiaal den dag IDe Dubbelgangster I Het stierengevecht is een industrie in Spanje Ruzie om Hannibal FILMS VAN ABESSINIË WOENSDAG 18 SEPTEMBER 1935 GELUKKIGE EN ARME MATADOR! Verslagen van stierengevechten zijn er gewoonlijk uitvoe riger dan bij ons de voetbalverslagen De roem duurt maar heel kort! Charles Eyck Dohenny overleden Victoria" verfilmd Sm Geld genoeg! S "buffe't I Op zoek naar erV^n"beetjeCdoor j den Schuldige j De derde Biennale Een Hamletfilm A T T 17 A op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U 7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door - dLdehiken^floon F 250«" een^voet ^of "eenoog ALLL AuUIN iN i-i U ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T i ÜU." verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 doodehjken anoop a fc-wo ecu vuo AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL In Spanje maakt op het oogenblik de jonge espada of matador (toreador is het Fransche Woord) Bernardo Munoz Carnicerito de Ma laga grooten opgang. Onlangs heeft hij, met ongeloofelijke elegantie en overmoed, twee stie ren uit den beroemden stal van Don Juan Pedro Viliavicencio geveld, terwijl hij nog maar eenige Weken daarvoor door de hoorns van een stier gewond was. Hij had een wonde van vier cen timeter diepte in zijn linkerbovenbeen opgeloo- Pen, maar Bernardo's vleesch schijnt snel te genezen, er was niets aan hem te merken. De Spaansche kranten staan vol over Carni cerito. Zij geven trouwens doorgaans niets zoo Uitvoerig als de berichten van de stierengevech ten. Niet alleen de vechtWijze der torero's wordt gecritiseerd, hun techniek, hun moed, hun nieu we trucs, maar ook de stieren zelf passeeren de revue en krijgen heel wat te hooren over hun bloed of hun lafheid. Dat men van de dooden biets dan goeds zegt, geldt in de arena niet. De stierengevechten zijn minstens evenveel tra gedie als sport. De meeste verslagen van stierengevechten zijn uitvoeriger dan bij ons de voetbalverslagen. En dat zegt wat. De belangstelling en het enthousiasme voor de voetbalwedstrijden is dan ook niet te vergelijken met die voor de stieren gevechten en grooter dan de roem en het succes Van den puiksten midvoor is de furore van den goeden espada. Die wordt bij de Spanjaarden hooger gesteld dan de goddelijke Garbo of ^tarlene Dietrich. Hun Marcial Lalanda en Domingo Ortega zijn nationale helden. Torero worden, dat is de droom van iederen Spaanschen jongen. Maar de werkelijkheid, die gemeenlijk zoo weinig op den droom lijkt, ver telt omtrent de torero's een heeleboel dingen Waaraan de Spaansche knaap niet denkt. De biagische glans van het toreroleven overstraalt öe ellende, die in dit beroep vaak wordt gevon- tien. En van de gevaren en moeilijkheden van het metier vertelt geen boek over tauromachie. Carnicerito is matador, dat is een torero van tien eersten rang. Hij alleen mag den stier aan vallen met zijn degen, volgens de regels van het spel. De andere torero's zijn z'n helpers en Worden door hem betaald; hetzij ze als capeado- tes tot taak hebben den stier met een rooden tioek op te hitsen, als banderillos de van weer haken voorziene staafjes in zijn nek moeten Werpen of als picadores van him paard af den stier met hun lans moeten bekampen. Als men geen matador is, is het vak van torero een Slecht en karig betaald beroep. Maar 250 pesetas entvangt men voor een gevecht, voor twee uur doodsverachting en dansvaardigheid, voor jaren Van scholing, voor natuurlijke begaafdheid en, biet zelden, voor gevaarlijke verwonding. De matador echter wordt vorstelijk voor zijn gevaarlijk wterk beloond. Lalanda, Ortega, Car- bicerito, Ricanor Villalta en andere beroemd heden krijgen voor een enkel gevecht tot 30.000 Pesetas en de apoderados, de agenten der ge vechtsorganisatie, bezorgen him dikwijls meer dan honderd gevechten per jaar. Dat maakt *en sprookjesachtig inkomen. Heeft men bij- Zonder geluk, dan kan men het van zijn twin tigste tot zijn veertigste levensjaar uithouden. Maar dat gebeurt maar zeer zelden, want het heroep is uiterst gevaarlijk. Alle beroemde tore ro's worden in den loop van hun carrière zoo- Wat twintig keer meer of minder zwaar gewond. Zevenhonderdvijftig jonge torero's willen ieder Jaar matador worden en slechts aan vijftig ge hikt het. Zij vechten als novilleros tegen jonge stieren, de novillos, en aJleen als hun driest heid het publiek begeestert, kunnen zij op een Aanstelling als matador hopen. Om novillero te worden moet men al een harde leerschool doormaken. Er is een groot getal van officieele tin particuliere „Escuelas de toros", en daar, alsmede in een gansche bibliotheek van boeken over de tauromachie, ontvangt de torero in spe zijn kennis over de standen en phasen van het stierengevecht, de geoorloofde en verboden me thoden, de vechtwijze met de capa, dat is de roode doek, de houding waarin men de bande- rillas moet slingeren en zich met de lans van het paard af moet weren. Daarna leert men den stier dooden, hem met den degen in een be paalde houding, op een bepaald moment en op een bepaalde plaats van zijn nek doodelijk tref fen. Het kost heel wat moeite om dat allemaal te leeren. Bij de oefeningen bindt een der leerlingen het geWei van een stier op zijn hoofd, een an dere neemt doek en degen en stormt op zijn tegenstander los. Ook zijn er oefeningen waar bij een verplaatsbaar gestel wordt rondgereden, waarop een stierengewei is gemonteerd. Als hij met deze dingen goed overweg kan, dan pas mag de aankomende stierenvechter in het krijt tegen de becerros, de zeer jonge stieren, wier horens met doeken omwikkeld zijn. Wie het tegen de becerros heeft uitgehouden, komt in de arena tegen den novillo, een stier beneden de vier jaar. Maar ook dan is men nog geen torero. Daarvoor moet men eerst verlof hebben om den vierjarigen stier, den toro, aan te val len. De meeste torero's worden hun leven lang geen matador. En alleen een matador behaalt roem en rijkdom. Hoe lang duurt die roem? Zelden langer dan een paar jaar, net als bij de filmspelers. Een vroege ernstige verwonding, nervositeit in het oogenblik van doodsgevaar, een iets te onzekere hand, ze ver storen de meeste verwachtingen. Men zou denken, dat een goede en moedige capeador of banderillo ook een goede matador wordt en den stier volgens de regelen der kunst en dapper met den degen dooden leert. Dat is echter merkwaardigerwijs lang niet altijd het geval. Ricanor Villalta, een schitterend espada, is als capeador maar van den tweeden rang en Bienvenida Mejias, een van de dapperste banderillos, Was als espada zóó nerveus, dat hij in 1931 in de arena van Pamplona om militaire hulp moest vragen, om hem te beschermen tegen de woede van de teleurgestelde toeschouwers. Tot in het kleinste Spaansche dorp vindt men de foto's van de beroemde torero's en zij worden er druk verkocht. Wat is zoo'n afbeel ding ook prachtig, vooral wanneer het gekleurd is! Wie zou den zwartoogigen Ortega niet be minnen, in zijn rose pakje met goudbestikte okselstukken, de mouwen en de kniebroek met goud bestikt! Hoe fraai steekt daar het blin kend witte hemd bij af, met de smalle zwarte das, hoe schittert de losjes omgehangen man tel met goudstiksel, waarbij de witte kousen nog komen en de bonte gordel! Niet alleen meisjesharten beginnen er sneller bij te slaan. Gelukkige en arme matador! Wie weet hoe lang het nog maar duurt, en het gele zand der arena wordt weer gedrenkt met uw bloed. Dan is uw uur gekomen en rijkdom en vrouwen gunst kunnen u niet meer helpen. Wel zult gij zeer betreurd en beweend worden. Maar spoe dig leeft uw naam alleen nog maar in de tauromachie voort en andere torero's zullen in de vijfenzeventig arena's van Spanje tegen een wilden stier vechten. Overwinnaar en overwonnene in een stierengevecht liggen beiden ter aarde Van Maart tot November zullen daar tiendui zend, twintigduizend of dertigduizend begees terde of teleurgestelde toeschouwers uw opvol gers bewonderen of uitfluiten en in de etalages wordt uw foto door die van anderen vervan gen. Het stierengevecht zal met u niet uitster ven. Het stierengevecht is een industrie in Spanje. Per jaar zijn er meer dan duizend cor ridas. De laagste toegangsprijs is doorgaans drie pesetas en voor loges aan den schaduw kant betaalt men tot vijftig pesetas. Men be grijpt dat dit miljoenen oplevert. En tenslotte, gelukkige, arme matador, hebt gij niet om rijkdom of roem gevoch ten, maar omdat gij Spanjaard zijt en deswege den dood veracht. En welke dood zou voor een Spanjaard meer begeerensvfeard zijn dan die in den glans van de zomerzon, in de fonkelende arena, bejubeld door duizenden men- schen, met den degen in de hand.... Op Vrijdag 20 September, des voormiddags 11 uur, wordt in d'e nieuwe R.K. fröbelschool van de St. Theresiaparochie te Eindhoven, die dan tevens wordt opengesteld, geopend een tentoon stelling van werken van den schilder Charles Eyck. In de genoemde school en in de H. There- siakerk, gebouwd door den architect M. van Beek, zijn verschillende werken door Eyck uit gevoerd. Ook in eenige andere door den archi tect Van Beek ontworpen gebouwen te Eind hoven heeft Eyck werken uitgevoerd, o.a. in de H. Pastoor van Ars-kerk muurschilderingen met een kruisweg-statie in opaline-mozaiek en in 't kantoorgebouw der Tabaksbewerkers-organi satie een wandschildering in de hall. De tentoonstelling zal van 20 September af tot en met 23 Sept. geopend zijn van des voor- middags 10 tot des namiddags 6 uur. Te Los Angeles is gestorven de petroleum- magnaat Edward Dohenny, wiens eigendom men aan petroleumvelden te Tampico in Mexi co de grootste ter wereld waren. Dohenny is ook betrokken geweest bij het bekende „Teapot Dome"-schandaal. Over den veldtocht van Hannibal zijn twee- a drieduizend boeken geschreven. De veldheer vertrok met 60.000 man uit Karthago, dwars door Spanje bereikte hij d'e Pyreneeën, ontweek de Romeinen, trok door Gallië en liet vervol gens de Alpen achter zich. Aldus arriveerde hij in de Italiaansche laagvlakte en had toen nog de helft van zijn manschappen over. De tocht over de Alpen had in het jaar 218 plaats en duurde vijftien dagen. Van welke route heeft Hannibal daarbij ge bruik gemaakt? Deze vraag is ook nu nog niet afdoende beantwoord. Van de negentig geschied kundigen en militairen, die de kwestie onder zochten, beweren negentien, dat het de Groote St. Bernard geweest is, drie en dertig houden zich aan den Kleinen St. Bernard. Elf mee- nen dat de Mont Cenis gevolgd is, vier en twintig denken ditzelfde ten aanzien van den Mont Ge- nève en drie beschouwen den Mont Viso als de heirbaan. Een lid van de Académie Frangaise, Henri Bordeaux, heeft in een Belgisch blad nogmaals den Mont Cenis aangewezen als de door Han nibal gebruikte route, daarbij de bewering van den Franschen officier Collin, dat het de Cla- pier-pas geweest zou zijn, voor onjuist verkla rend. Volgens Bordeaux moest Hannibal den Clapier-pas alleen reeds vermeden hebben, om dat deze geen gelegenheid tot het opslaan van een kamp biedt. Bovendien is d'e weg over Mont Cenis korter. Hier kunnen dertigduizend man, die vergezeld worden door achtduizend paarden en drie dozijn olifanten, hun tenten wel opslaan. De Amerikaan Halliburton, die onlangs op zijn olifant over den Grooten St. Bernard trok, meenende de voetsporen van Hannibal te druk ken, heeft zich naar de meening van Henri Bordeaux vergist. Wanneer Mr. Halliburton daarover uitsluitsel wil hebben, kan hij begin nen met de drieduizend verhandelingen te le zen, die over de reis van zijn voorganger in het licht zijn gegeven. 99 De in bijna alle moderne talen uitgegeven roman „Victoria" van den Noorschen schrijver Knut Hamsun wordt op het oogenblik onder leiding van den bekwamen regisseur Carl Hoff mann verfilmd. Het romantische gegeven: het conflict tusschen liefde en vooroordeel de adellijke Victoria bemint een eenvoudigen molenaarszoon speelt in Noorwegen, waar in de omgeving van Bergen de buitenopnamen gemaakt zijn. Eensklaps verzon Piet een plannetje. Hij zag de ezel van den professor staan en vlug wenkte hü Wietje. „Voel jü iets voor een rij toertje," vroeg hij haar. Wietje aarzelde eerst, maar het plan lokte haar wel. Piet greep de teugels.... En de ezel, die tot nu toe doodstil had gestaan, nam eensklaps een sprong. Pietje durfde niet los te laten en werd meegesleurd. Piet begon te schreeuwen: „help! help!" en plotseling. De ezel bleef eensklaps stokstijf staan en bom! daar lag Pietje op den grond. Hij zag allemaal sterretjes om zich heen, Wietje kwam naderbij. Ze schudde van het lachen en klapte in haar handjes van pret. Misschien lag het niet aan de meisjes maar aan ons, die mogelijkheid wil ik toegeven, maar in ieder geval was 't een misère voor Lisette en mij, dat voortdurend wisselen van dienstboden. Betje, die 24 was, maar toch al een oude getrouwe, had ons ver laten in een taxi met roode bloemen en toen kregen we Aaltje, die een dag later werd ver vangen door Koosje, die 't maar een week uit hield. Jansje ging weg, Mietje ging weg en Klaasje ging weg. Bij al dat weggaan was onze voortreffelijke schoonmaakster juffrouw Pasker, onze steun en stut. Zij kwam iederen ochtend en bleef komen, wie er in de keuken ook kwam of ging. Maar toen kreeg juffrouw Pasker haar jaarlijkschen aanval van bronchitis en liet ons op 't droge zitten met Elsje. Elsje was toen al opgezegd. Ze was twee we ken bij ons en m'n vrouw had al haar hoop op Elsje gesteld, al zei ze dat vrij hopeloos. Elsje was een groote jonge dame met breede schou ders en een blozende gelaatskleur. In de dagen dat mijn vrouw nog hoop op haar had, had ze Elsje nog al rustig gevonden. De plaats van juffruw Pasker werd nu inge nomen door juffrouw Boskamp, een vrouwtje op leeftijd, dat alle zieleverwantschap met Elsje bleek te missen. Openlijke ruzie hadden ze met elkaar niet. Er bestond tusschen haar een vij andschap van hooghartige, welsprekende stilten, onderstreept door droge, scherpe woordjes van één lettergreep. Juffrouw Boskamp informeerde steeds bij ons wat we wel dachten, wat dat mooie Elsje nu weer uitgehaald had en Elsje kwam ons menig maal het laatste nieuwtje over juffrouw Bos kamp meedeelen. Beide dames verrichtten echter haar werkzaamheden in vertrekken, die zoo ver mogelijk uit elkaar lagen. Toen dus het geheimzinnige vraagstuk van het buffet ontstond en gaandeweg zich tot een acuut geval ontwikkelde, speet het ons ter dege, dat ze geen van beiden in staat bleken te zijn, de an dere als de schuldige aan te wijzen. Tot den inhoud van ons buffet behoort name lijk een karaf met sherry en een dito met ver mouth. We zijn nog al gastvrij, al zeg ik het zelf, en dan hou je graag je fatsoen. Daarom bevatte ons buffet ook een trommel met fijne koekjes. We houden het buffet op slot. Geen wemder dus, dat Lisette en ik in diep nadenken verzonken, toen de sherry en de ver mouth in de karaffen op geheimzinnige wijze begonnen te ebben. Dat de koekjes óók min derden, kon met eenigen goeden wil aan de mui zen worden toegeschreven, maar ook, al zouden die diertjes aan den drank verslaafd zijn, dan konden we toch onmogelijk aannemen, dat ze de beleefdheid zouden hebben, de stoppen weer op de karaffen te doen. De vraag die we dus aan elkaar stelden was deze: Elsje of juffrouw Boskamp,? We konden echter geen van beiden onomwonden beschul digen en met het oog op den staat van vijand schap tusschen de twee gedienstigen, konden we niet verwachten, dat onze vragen zonder een zweem van valsche getuigenis zouden beant woord worden. Een paar malen vertelde Lisette mij, waar de twee dames bij waren echter één voor één dat de inhoud der karaffen zoo slonk, maar een afdoend resultaat leverde dat niet op. Juffrouw Boskamp ventileerde een keer de meening, dat Elsje van ons er vrij sherry-achtig uitzag en Elsje zei, dat ze onmogelijk kon gelooven, dat juffrouw Boskamp geheelonthoudster was, maar daarbij bleef het. En nog steeds bleven de sherry en de ver mouth in de karaffen maar kwijnen en zakken en de koekjes in het trommeltje verminderden schrikbarend. In m'n verstoord- en zenuwachtigheid stelde ik voor beiden maar te ontslaan, maar zooals Lisette terecht betoogde, dat zou onrechtvaar dig tegenover de onschuldige zijn. Eindelijk besloten we na rijp beraad, ieder van beiden het netelige vraagstuk voor te leggen er. ronduit de vraag te stellen, of zij ook in staat waren op die verdachte verschijnselen eenig licht te werpen. „Als u soms bedoelt, dat ik aan de karaffen gezeten heb," verklaarde Elsje, zeer uit de hoogte, „dan zal ik u maar vertellen, dat u 't glad mis hebt." „Dat bedoel ik natuurlijk heelemaal niet," suste m'n vrouw, „maar.,.." „Maar," hernam Esje, „die juffrouw Boskamp enfin, ik zeg maar liever niks." „Wat bedoel je?" „Ik zeg maar liever niks, mevrouw," herhaal de onze gedienstige, en ze blééf dat zeggen. Juffrouw Boskamp sloeg al evenmin spijkers met koppen. „Als er wat uit T buffet weg is, weet ik er De Gaumont British Pictures Corporation heeft dit jaar een bruto-winst gemaakt van 720.483, een toeneming van 28.269. Tezamen met het saldo van het vorige jaar bedraagt de winst £855.358 tegen £821.669 in het vooraf gaande jaar. Na aftrek van interest, toevoe gingen aan de reserve en van het dividend op de preferente aandeelen resteert een netto winst van £360.265 (v. j. £344.875). Het bestuur stelt voor een slotdividend van 4 pCt. uit te keeren op de beide soorten ge wone aandeelen, waardoor het totale dividend stijgt tot 7 pCt., verminderd met belastingen. Ook over het vorige boekjaar werd 7 pCt. uit gekeerd. Een bedrag van 150.265 (v. j. 134.875) zal naar nieuwe rekening worden overgebracht. zelf absoluut niks van, mevrouw," sprak ze waardig en met klem, „maar of die Elsje van u d'r niet toe in staat isHier zweeg ze, sloeg haar oogen ten hemel en haalde de schouders op. Toen we verder bij haar aandrongen op een duidelijke verklaring, sloot ze ons den mond met een heel wijs gezegde: „Enfin, wie veel zegt, heeft veel te verantwoorden." Meer konden we niet uit haar krijgen. Een dag of vijf later kwam Lisette vlak voor 't koffiedrinken, tot de ontdekking I"' in 't nauw, want j er zouden een paar menschen bij ons komen eten. We zoch ten het heele huis af, terwijl Elsje de tafel dekte en juffrouw Boskamp de kachel wat bijwerkte. „Ik kan 'm nergens vinden," klaagde Lisette, toen ze weer binnen kwam. „Wat moeten we nu beginnen?" „Probeer eens of er een anderen sleutel op past," stelde ik voor. „Misschien de sleutel van het keukenbuffetje," opperde Esje. „Nou mevrouw, ik zou niet denken...." be gon juffrouw Boskamp. Aanstonds vlamde Elsje's vijandige gezindheid op. „Ze weet er niets van mevrouw; u hebt voor de zooveelste maal weer eens ongelijk, juffrouw Boskamp. Hij past pre Eensklaps zweeg ze en maakte met een bloed rood gezicht, dat ze de kamer uit kwam. Juffrouw Boskamp keek ons zegevierend aan en riep: „Heb ik 't niet gezegd? En nou ziet u eens, hoe dat Elsje van u 't er od aanlegt! Ze heeft zich moeten oefenen als wat. Als je de deurtjes van 't buffet met dien sleutel open wilt krijgen, moet je ineens een eigenaardig rukje geven, en dat lukt maar zoo niet in ééns." Naar wij vernemen heeft de bekende onder zoekingsreiziger en cameraman dr. Martin Rikli in opdracht van de Ufa gedurende vijf maan den in Abessinië vertoefd en dit land, dat thans in het middelpunt van de belangstelling staat, geheel doorkruist. Het resultaat is een documentaire rolprent, die als hoofdfilm zal worden uitgebracht, onder den titel „Abessinië, het laatste keizerrijk in Afrika". Dit is dus de derde film over het land van den Negus. Dr. Rikli heeft als de eenige filmreporter ter wereld voor den aanvang van den regentijd alle oorlogsvoorbereidingen uitvoerig kunnen filmen en tevens is het hem gelukt tal van zeld zame bijzonderheden op te nemen, die in den meest actueelen vorm een overzicht zullen geven van natuur en cultuur van het Ethiopi sche keizerrijk. Allereerst heeft men het familieleven van den Negus verfilmd. Dr. Rikli heeft het keizer lijke paar, wiens gast hij is geweest, gedurende vier weken op een inspectiereis door de grens gebieden van Somaliland begeleid. Voor de eerste maal is men er thans in ge slaagd, werkelijk zeldzame opnamen te maken van de Abessijnsche Staatskerk, met eeredien sten der Koptische Christenen. Behalve met den keizer en de keizerin zelf maken wij in deze film kennis met de Ehiopl- sche hofhouding en met enkele leden van het Kabinet. Op de jongste Biennale te Venetië werden 84 films vertoond, ingezonden door twaalf landen. Het aantal toeschouwers, dat de vertooningen heeft bijgewoond, bedraagt 38.500. De film „Anne Karerina", vervaardigd onder regie van Clarence Brown, met Greta Garbo in de hoofd rol, heeft den eersten prijs behaald. De regisseur King Vidor kreeg den eersten prijs voor regie en Walt Disney voor zijn tee kenfilms. Paula Wessely, de Oostenrijksche actrioe, kreeg den eersten prijs voor de beste vrouwen rol in de film „Episode". De beste mannenrol werd geacht die van Pierre Blanchart in „Schuld en Boete". De Mussolini-beker voor de beste Italiaan sche film werd gewonnen door „La Casta Diva". .Becky Sharp" kreeg een prijs als de eerste gekleurde film, waarin de kleur een autonome functie had. De Engelsche acteur Leslie Howard vertoeft sedert eenige dagen op het kasteel Leopolds Kroon, als gast van den regisseur Max Rein- hardt. Men zal bij deze gelegenheid de plannen voor een verfilming van Hamlet onder Rein- hardt's regie, hetzij te Londen, hetzij te Holly- woord, uitwerken, waarbij Howard de titelrol zal spelen. door Charles Carvice j^Adge draaide de pit neer en wierp een "Uk op de tafel. De jeneverflesch, die, leeg M gevuld doorgaans den eenigen tooi er van tiitmaakte, was niet te zien en Madge wist dit onfeilbaar verschijnsel, dat de oude Able in haar geliefkoosd kroegje zat de "^eit met de Sik", op {len hoek van de vol gde steeg. 2e slaakte een zucht van opluchting, ging den rand van het bed zitten en haalde JJtit horloge met den gebroken ketting te „°orschijn om het eens nauwkeurig te onder steken. „I'oen ze het omdraaide op haar kleine, vti'ie handpalm, zag ze, dat er op den achter- *Ant een wapen op gegraveerd was; een soort An vreemde vogel met een blad in zijn krom- jtien bek, en een paar Latijnsche woorden op banderoUe er omheen. Dat was een teleur- tiing voor Madge, want ze wist uitondervio- tig, dat voor artikelen met wapens of initialen °P niet zulke goede prijzen te maken vielen A]« voor ongemerkte. In elk geval was het geen kwaad dagwerk geweest en als 't haar nu maar lukte, het kwüt te raken zonder dat haar grootmoeder er iets van merkte wat nog zoo eenvou dig niet was, als de oude dame toevallig be trekkelijk nuchter thuis kwam dan was Madge voor een paar weken „binnen". Ze verdiepte zich in rooskleurige visioenen van parketplaatsen in de bioscoop, een nieuwen hoed van echt fluweel en een paar schoenen met hooge hakken heele hooge hakken, toen ze haar grootmoeder de trappen hoorde opstrompelen. Ze liet het horloge weer tusschen haar jumper glijden en bleef zitten afwachten, in welken toestand de oude zou blijken te zijn. Ze werd niet lang in twijfel gelaten. De deur ging open en ouwe moeke Bunch, zoo als de Hofjes-bewoners haar familiaar en een beetje oneerbiedig noemden, waggelde onzeker naar binnen. De jeneverflesch hield ze in haar hand. Die was half vol, zoodat Madge, concludeerend, dat haar grootmoeder nog juist nuchter genoeg was om gevaarlijk te zijn, opstond om zich beter te kunnen verde digen. De oude vrouw zette de flesch met de uiterste zorg op tafel en kwam toen, zonder tijd te verliezen, op het meisje af. Met uit gezochte scheldwoorden informeerde ze, waar Madge gezeten had en wat ze had „uitge- kuurd." „Heb ik je niet buiten „Het Zwaantje" laten staan en je gezegd, op me te wachten, jou helleveeg?" vroeg ze. „En waarom heb je dat dan niet gedaan?" „Ik heb 't wèl gedaan tot ik er schoon genoeg van kreeg," wierp het meisje tegen. „Ik zal je leeren, jou hardvochtig, onge voelig schepsel! Om je arme oude grootmoe daar maar alleen te laten staan, na alles wat ze voor je gedaan heeft! Kom jij maar eens hier, dan zal ik je het lekkerste pak slaag geven dat je nog ooit van me hebt gehad!" Ze greep een half-verkoolden stoelpoot, die altijd dienst deed als pook; maar Madge gaf geen gehoor aan de dringende uitnoodiging en was met één sprong achter de tafel. De oude vrouw stond een oogenblik in beraad, langs welken kant zij haar zou achtervolgen, en haar kleindochter maakte van de gelegen heid gebruik, greep de flesch en hield die sar rend omhoog. „Leg die stok neer, of ik gooi die flesch kapot tegen de kachel," zei ze vastberaden. „Zet 'm weer op tafel, Madge, zet 'm weer op tafel, dan ben je 'n lieve meid," suste de oude vrouw haastig met een angstigen klank in haar stem. „Ik maakte maar 'n grappie. Ik zou je geen pijn willen doen, hoor, nog voor geen duizend pond. Toe, geef 'm nou hier, dan krijg je ook 'n druppie." Ze klauwde naar de flesch, waggelde naar het kastje, waaruit ze een gebarsten kopje nam, vulde dit met het afschuwelijk goedje en hield het, na het half te hebben leegge dronken, Madge met een gul gebaar voor. Maar het meisje schudde het hoofd, want, hoe vreemd het ook mag schijnen, zij had den geliefkoosden drank van Baldwin's Rents nog niet leeren drinken. Madge kende alle phasen en het waren er vele en uiteenloopende van haar grootmoeder's methode om zich te bedrinken. Ze kwam behoedzaam naderbij, leunde tegen de tafel, en vroeg met geveinsde onverschil ligheid: „Zeg, grootmoe, wat bedoelde je toch eigen lijk, toen we daar stonden te kijken naar die rijkelui's kinderen, die daar naar het feest gingen?" „Wat voor rijkelui's kinderen wat voor feest?" vroeg ze verwezen. „Weet je dat dan niet meer, grootmoe? Waar zit dan je geheugen, waar je altijd zoo over opschept? Vanavond toch immers, toen we daar vbor dat fijne huis stonden, waar zoo'n groote partij gegeven werd weet je dan niet meer, dat je hebt staan schreeuwen tegen een deftige jongedame, die de trappen opging in een wit-fluweelen jurk, en dat we toen 'n smeris op ons dak gekregen hebben?" „Heb ik staan schreeuwen?" vroeg de oude vrouw, met een mengeling van verrassing en gehuichelde schaamte. „Oei, osi! Hoe heb ik me dan toch zóó kunnen aanstellen, hè? En ik, op wie nou gewoonweg niet dat te zeggen valt. Wat heb ik dan eigenlijk geroepen, lief ie?" Madge, haar felle wolvenoogen strak op het gezicht van haar grootmoeder gevestigd, herhaalde den vloed van scheldwoorden en bedreigingen, diten de oude vrouw over Irene had uitgestort. De sluwe uitdrukking, die over de verloopten, afgeleefde trekken lag, werd sterker. „Heer nog an toe! Heb ik dat nou heusch allemaal gezegd?" mompelde ze, alsof ze trachtte, zich een en ander te herinneren. „Maar dat was gewoonweg 'n affront, hè? Heb ik van m'n leven! En de smeris be moeide z'n eigen d'r mee? Oei, oe! Maar d'r was niks bij, hoor Madge; 't was enkel maar 'n 'n lolletje." „Aardig lolletje! We zijn haast opgebracht!" snauwde het meisje vinnig. „En 't klonk om de dooie dood niet, of 't een lolletje moest verbeelden, 't klonk net precies of je ieder woord metende als je tenminste niet dron ken was." Deze oneerbiedige veronderstelling deed de stemming der oude plotseling weer omslaan. Ze kwam onzeker overeind en tastte opnieuw naar den stoelpoot, terwijl ze onsamenhangende be dreigingen mompelde; maar de uitwerking van de jenever deed zich reeds gevoelen, en terwijl ze eten onvasten uitval naar het meisje deed, verloor ze haar evenwicht en viel dwars over het ordelooze bed. Madge had nauwelijks hoeven uitwijken om dten machteloozen aanval te ontgaan, en ze bleef een paar seconden voor zich uit staan staren, niet naar haar grootmoeder, maar over haar heen, met een verstrooide peinzende uit drukking op haar smal, intelligent gezicht. Ze stond zich af te vragen, of die woorden van de oude heks iets méér waren geweest dan het zinloos geraaskal van opkomende dronken schap, of dat Ze streek met de hand over het voorhoofd en zocht in haar herinnering naar iets dat haar op het spoor zou kunnen brengen, naar eenig verbandMaar ze vond geen enkel aanknoopingspunt. Ze haalde haar schouders op en keek naar het bed. Ze wist, dat het een onmogelijkheid zou blijken, eenige beweging in de oude vrouw te krijgen of haar van houding te doen ver anderen; zij, Madge, zou vannacht weer moeten slapen waar zij al zoo menigen zomernacht geslapen had buiten in het hoekje van de gang. Madge draaide de lamp uit en verliet de kamer, de deur achter zich sluitend. In eten hoekje tusschen den muur en de trapleuning draaide ze zich ineen als een katje, legde een ouden rok, dien ze had meegenomen, opgerold onder haar hoofd en trachtte in slaap te komen. Eindelijk lukte haar dit, maar het bleef een onrustige sluimering, die niet overging in volledige bewusteloosheid. In een der tusschenpoozten van verhelderd besef hoorde ze voetstappen het huis binnen gaan en de trap opkomen. De huizen in Baldwin's Rents waren nooit volkomen stil en rustig. Het gerucht werd ditmaal veroorzaakt door eten jongen man met een buitengewoon schrale gestalte en een opvallend klein, rond hoofd. Hü heette Splay, maar de hofjesbewoners, steeds bijzonder bedreven in het verzinnen van bünamen, hadden hem sedert zijn eerste ver- schijnen in hun midden de Speld genoemd. Het was ongewoon toepasselük. (Wordt vervolgd) v

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9