Met twee kameraadjes op avontiirenreis
mfiaal den dag
IDe Dubbelgangster I
Het stierengevecht is een industrie
in Spanje
Ruzie om Hannibal
FILMS VAN ABESSINIË
WOENSDAG 18 SEPTEMBER 1935
GELUKKIGE EN ARME
MATADOR!
Verslagen van stierengevechten
zijn er gewoonlijk uitvoe
riger dan bij ons de
voetbalverslagen
De roem duurt maar
heel kort!
Charles Eyck
Dohenny overleden
Victoria" verfilmd
Sm
Geld genoeg!
S "buffe't I Op zoek naar
erV^n"beetjeCdoor j den Schuldige j
De derde Biennale
Een Hamletfilm
A T T 17 A op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U 7^0 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door - dLdehiken^floon F 250«" een^voet ^of "eenoog
ALLL AuUIN iN i-i U ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T i ÜU." verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 doodehjken anoop a fc-wo ecu vuo
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
In Spanje maakt op het oogenblik de jonge
espada of matador (toreador is het Fransche
Woord) Bernardo Munoz Carnicerito de Ma
laga grooten opgang. Onlangs heeft hij, met
ongeloofelijke elegantie en overmoed, twee stie
ren uit den beroemden stal van Don Juan Pedro
Viliavicencio geveld, terwijl hij nog maar eenige
Weken daarvoor door de hoorns van een stier
gewond was. Hij had een wonde van vier cen
timeter diepte in zijn linkerbovenbeen opgeloo-
Pen, maar Bernardo's vleesch schijnt snel te
genezen, er was niets aan hem te merken.
De Spaansche kranten staan vol over Carni
cerito. Zij geven trouwens doorgaans niets zoo
Uitvoerig als de berichten van de stierengevech
ten. Niet alleen de vechtWijze der torero's wordt
gecritiseerd, hun techniek, hun moed, hun nieu
we trucs, maar ook de stieren zelf passeeren de
revue en krijgen heel wat te hooren over hun
bloed of hun lafheid. Dat men van de dooden
biets dan goeds zegt, geldt in de arena niet.
De stierengevechten zijn minstens evenveel tra
gedie als sport.
De meeste verslagen van stierengevechten
zijn uitvoeriger dan bij ons de voetbalverslagen.
En dat zegt wat. De belangstelling en het
enthousiasme voor de voetbalwedstrijden is dan
ook niet te vergelijken met die voor de stieren
gevechten en grooter dan de roem en het succes
Van den puiksten midvoor is de furore van den
goeden espada. Die wordt bij de Spanjaarden
hooger gesteld dan de goddelijke Garbo of
^tarlene Dietrich. Hun Marcial Lalanda en
Domingo Ortega zijn nationale helden.
Torero worden, dat is de droom van iederen
Spaanschen jongen. Maar de werkelijkheid, die
gemeenlijk zoo weinig op den droom lijkt, ver
telt omtrent de torero's een heeleboel dingen
Waaraan de Spaansche knaap niet denkt. De
biagische glans van het toreroleven overstraalt
öe ellende, die in dit beroep vaak wordt gevon-
tien. En van de gevaren en moeilijkheden van
het metier vertelt geen boek over tauromachie.
Carnicerito is matador, dat is een torero van
tien eersten rang. Hij alleen mag den stier aan
vallen met zijn degen, volgens de regels van
het spel. De andere torero's zijn z'n helpers en
Worden door hem betaald; hetzij ze als capeado-
tes tot taak hebben den stier met een rooden
tioek op te hitsen, als banderillos de van weer
haken voorziene staafjes in zijn nek moeten
Werpen of als picadores van him paard af den
stier met hun lans moeten bekampen. Als men
geen matador is, is het vak van torero een
Slecht en karig betaald beroep. Maar 250 pesetas
entvangt men voor een gevecht, voor twee uur
doodsverachting en dansvaardigheid, voor jaren
Van scholing, voor natuurlijke begaafdheid en,
biet zelden, voor gevaarlijke verwonding.
De matador echter wordt vorstelijk voor zijn
gevaarlijk wterk beloond. Lalanda, Ortega, Car-
bicerito, Ricanor Villalta en andere beroemd
heden krijgen voor een enkel gevecht tot 30.000
Pesetas en de apoderados, de agenten der ge
vechtsorganisatie, bezorgen him dikwijls meer
dan honderd gevechten per jaar. Dat maakt
*en sprookjesachtig inkomen. Heeft men bij-
Zonder geluk, dan kan men het van zijn twin
tigste tot zijn veertigste levensjaar uithouden.
Maar dat gebeurt maar zeer zelden, want het
heroep is uiterst gevaarlijk. Alle beroemde tore
ro's worden in den loop van hun carrière zoo-
Wat twintig keer meer of minder zwaar gewond.
Zevenhonderdvijftig jonge torero's willen ieder
Jaar matador worden en slechts aan vijftig ge
hikt het. Zij vechten als novilleros tegen jonge
stieren, de novillos, en aJleen als hun driest
heid het publiek begeestert, kunnen zij op een
Aanstelling als matador hopen. Om novillero
te worden moet men al een harde leerschool
doormaken. Er is een groot getal van officieele
tin particuliere „Escuelas de toros", en daar,
alsmede in een gansche bibliotheek van boeken
over de tauromachie, ontvangt de torero in spe
zijn kennis over de standen en phasen van het
stierengevecht, de geoorloofde en verboden me
thoden, de vechtwijze met de capa, dat is de
roode doek, de houding waarin men de bande-
rillas moet slingeren en zich met de lans van
het paard af moet weren. Daarna leert men den
stier dooden, hem met den degen in een be
paalde houding, op een bepaald moment en op
een bepaalde plaats van zijn nek doodelijk tref
fen. Het kost heel wat moeite om dat allemaal
te leeren.
Bij de oefeningen bindt een der leerlingen
het geWei van een stier op zijn hoofd, een an
dere neemt doek en degen en stormt op zijn
tegenstander los. Ook zijn er oefeningen waar
bij een verplaatsbaar gestel wordt rondgereden,
waarop een stierengewei is gemonteerd. Als hij
met deze dingen goed overweg kan, dan pas
mag de aankomende stierenvechter in het krijt
tegen de becerros, de zeer jonge stieren, wier
horens met doeken omwikkeld zijn. Wie het
tegen de becerros heeft uitgehouden, komt in
de arena tegen den novillo, een stier beneden
de vier jaar. Maar ook dan is men nog geen
torero. Daarvoor moet men eerst verlof hebben
om den vierjarigen stier, den toro, aan te val
len.
De meeste torero's worden hun leven lang
geen matador. En alleen een matador behaalt
roem en rijkdom. Hoe lang duurt die
roem? Zelden langer dan een paar jaar,
net als bij de filmspelers. Een vroege ernstige
verwonding, nervositeit in het oogenblik van
doodsgevaar, een iets te onzekere hand, ze ver
storen de meeste verwachtingen.
Men zou denken, dat een goede en moedige
capeador of banderillo ook een goede matador
wordt en den stier volgens de regelen der kunst
en dapper met den degen dooden leert. Dat is
echter merkwaardigerwijs lang niet altijd het
geval. Ricanor Villalta, een schitterend espada,
is als capeador maar van den tweeden rang
en Bienvenida Mejias, een van de dapperste
banderillos, Was als espada zóó nerveus, dat hij
in 1931 in de arena van Pamplona om militaire
hulp moest vragen, om hem te beschermen tegen
de woede van de teleurgestelde toeschouwers.
Tot in het kleinste Spaansche dorp vindt
men de foto's van de beroemde torero's en zij
worden er druk verkocht. Wat is zoo'n afbeel
ding ook prachtig, vooral wanneer het gekleurd
is! Wie zou den zwartoogigen Ortega niet be
minnen, in zijn rose pakje met goudbestikte
okselstukken, de mouwen en de kniebroek met
goud bestikt! Hoe fraai steekt daar het blin
kend witte hemd bij af, met de smalle zwarte
das, hoe schittert de losjes omgehangen man
tel met goudstiksel, waarbij de witte kousen
nog komen en de bonte gordel! Niet alleen
meisjesharten beginnen er sneller bij te slaan.
Gelukkige en arme matador! Wie weet hoe
lang het nog maar duurt, en het gele zand der
arena wordt weer gedrenkt met uw bloed. Dan
is uw uur gekomen en rijkdom en vrouwen
gunst kunnen u niet meer helpen. Wel zult gij
zeer betreurd en beweend worden. Maar spoe
dig leeft uw naam alleen nog maar in de
tauromachie voort en andere torero's zullen in
de vijfenzeventig arena's van Spanje tegen een
wilden stier vechten.
Overwinnaar en overwonnene in een stierengevecht liggen beiden ter aarde
Van Maart tot November zullen daar tiendui
zend, twintigduizend of dertigduizend begees
terde of teleurgestelde toeschouwers uw opvol
gers bewonderen of uitfluiten en in de etalages
wordt uw foto door die van anderen vervan
gen. Het stierengevecht zal met u niet uitster
ven. Het stierengevecht is een industrie in
Spanje. Per jaar zijn er meer dan duizend cor
ridas. De laagste toegangsprijs is doorgaans
drie pesetas en voor loges aan den schaduw
kant betaalt men tot vijftig pesetas. Men be
grijpt dat dit miljoenen oplevert.
En tenslotte, gelukkige, arme matador, hebt
gij niet om rijkdom of roem gevoch
ten, maar omdat gij Spanjaard zijt en
deswege den dood veracht. En welke dood zou
voor een Spanjaard meer begeerensvfeard zijn
dan die in den glans van de zomerzon, in de
fonkelende arena, bejubeld door duizenden men-
schen, met den degen in de hand....
Op Vrijdag 20 September, des voormiddags 11
uur, wordt in d'e nieuwe R.K. fröbelschool van
de St. Theresiaparochie te Eindhoven, die dan
tevens wordt opengesteld, geopend een tentoon
stelling van werken van den schilder Charles
Eyck. In de genoemde school en in de H. There-
siakerk, gebouwd door den architect M. van
Beek, zijn verschillende werken door Eyck uit
gevoerd. Ook in eenige andere door den archi
tect Van Beek ontworpen gebouwen te Eind
hoven heeft Eyck werken uitgevoerd, o.a. in de
H. Pastoor van Ars-kerk muurschilderingen met
een kruisweg-statie in opaline-mozaiek en in
't kantoorgebouw der Tabaksbewerkers-organi
satie een wandschildering in de hall.
De tentoonstelling zal van 20 September af
tot en met 23 Sept. geopend zijn van des voor-
middags 10 tot des namiddags 6 uur.
Te Los Angeles is gestorven de petroleum-
magnaat Edward Dohenny, wiens eigendom
men aan petroleumvelden te Tampico in Mexi
co de grootste ter wereld waren. Dohenny is
ook betrokken geweest bij het bekende „Teapot
Dome"-schandaal.
Over den veldtocht van Hannibal zijn twee-
a drieduizend boeken geschreven. De veldheer
vertrok met 60.000 man uit Karthago, dwars
door Spanje bereikte hij d'e Pyreneeën, ontweek
de Romeinen, trok door Gallië en liet vervol
gens de Alpen achter zich. Aldus arriveerde hij
in de Italiaansche laagvlakte en had toen nog
de helft van zijn manschappen over. De tocht
over de Alpen had in het jaar 218 plaats en
duurde vijftien dagen.
Van welke route heeft Hannibal daarbij ge
bruik gemaakt? Deze vraag is ook nu nog niet
afdoende beantwoord. Van de negentig geschied
kundigen en militairen, die de kwestie onder
zochten, beweren negentien, dat het de Groote
St. Bernard geweest is, drie en dertig houden
zich aan den Kleinen St. Bernard. Elf mee-
nen dat de Mont Cenis gevolgd is, vier en twintig
denken ditzelfde ten aanzien van den Mont Ge-
nève en drie beschouwen den Mont Viso als
de heirbaan.
Een lid van de Académie Frangaise, Henri
Bordeaux, heeft in een Belgisch blad nogmaals
den Mont Cenis aangewezen als de door Han
nibal gebruikte route, daarbij de bewering van
den Franschen officier Collin, dat het de Cla-
pier-pas geweest zou zijn, voor onjuist verkla
rend. Volgens Bordeaux moest Hannibal den
Clapier-pas alleen reeds vermeden hebben, om
dat deze geen gelegenheid tot het opslaan van
een kamp biedt. Bovendien is d'e weg over
Mont Cenis korter. Hier kunnen dertigduizend
man, die vergezeld worden door achtduizend
paarden en drie dozijn olifanten, hun tenten
wel opslaan.
De Amerikaan Halliburton, die onlangs op zijn
olifant over den Grooten St. Bernard trok,
meenende de voetsporen van Hannibal te druk
ken, heeft zich naar de meening van Henri
Bordeaux vergist. Wanneer Mr. Halliburton
daarover uitsluitsel wil hebben, kan hij begin
nen met de drieduizend verhandelingen te le
zen, die over de reis van zijn voorganger in
het licht zijn gegeven.
99
De in bijna alle moderne talen uitgegeven
roman „Victoria" van den Noorschen schrijver
Knut Hamsun wordt op het oogenblik onder
leiding van den bekwamen regisseur Carl Hoff
mann verfilmd. Het romantische gegeven: het
conflict tusschen liefde en vooroordeel de
adellijke Victoria bemint een eenvoudigen
molenaarszoon speelt in Noorwegen, waar in
de omgeving van Bergen de buitenopnamen
gemaakt zijn.
Eensklaps verzon Piet een plannetje. Hij
zag de ezel van den professor staan en vlug
wenkte hü Wietje. „Voel jü iets voor een
rij toertje," vroeg hij haar. Wietje aarzelde
eerst, maar het plan lokte haar wel. Piet
greep de teugels....
En de ezel, die tot nu toe doodstil had
gestaan, nam eensklaps een sprong. Pietje
durfde niet los te laten en werd meegesleurd.
Piet begon te schreeuwen: „help! help!" en
plotseling.
De ezel bleef eensklaps stokstijf staan en
bom! daar lag Pietje op den grond. Hij zag
allemaal sterretjes om zich heen, Wietje
kwam naderbij. Ze schudde van het lachen
en klapte in haar handjes van pret.
Misschien lag het niet aan de meisjes
maar aan ons, die mogelijkheid wil ik
toegeven, maar in ieder geval was 't
een misère voor Lisette en mij, dat voortdurend
wisselen van dienstboden. Betje, die 24 was,
maar toch al een oude getrouwe, had ons ver
laten in een taxi met roode bloemen en toen
kregen we Aaltje, die een dag later werd ver
vangen door Koosje, die 't maar een week uit
hield. Jansje ging weg, Mietje ging weg en
Klaasje ging weg.
Bij al dat weggaan was onze voortreffelijke
schoonmaakster juffrouw Pasker, onze steun en
stut. Zij kwam iederen ochtend en bleef komen,
wie er in de keuken ook kwam of ging. Maar
toen kreeg juffrouw Pasker haar jaarlijkschen
aanval van bronchitis en liet ons op 't droge
zitten met Elsje.
Elsje was toen al opgezegd. Ze was twee we
ken bij ons en m'n vrouw had al haar hoop op
Elsje gesteld, al zei ze dat vrij hopeloos. Elsje
was een groote jonge dame met breede schou
ders en een blozende gelaatskleur. In de dagen
dat mijn vrouw nog hoop op haar had, had ze
Elsje nog al rustig gevonden.
De plaats van juffruw Pasker werd nu inge
nomen door juffrouw Boskamp, een vrouwtje
op leeftijd, dat alle zieleverwantschap met Elsje
bleek te missen. Openlijke ruzie hadden ze met
elkaar niet. Er bestond tusschen haar een vij
andschap van hooghartige, welsprekende stilten,
onderstreept door droge, scherpe woordjes van
één lettergreep.
Juffrouw Boskamp informeerde steeds bij ons
wat we wel dachten, wat dat mooie Elsje nu
weer uitgehaald had en Elsje kwam ons menig
maal het laatste nieuwtje over juffrouw Bos
kamp meedeelen. Beide dames verrichtten echter
haar werkzaamheden in vertrekken, die zoo ver
mogelijk uit elkaar lagen.
Toen dus het geheimzinnige vraagstuk van het
buffet ontstond en gaandeweg zich tot een acuut
geval ontwikkelde, speet het ons ter dege, dat ze
geen van beiden in staat bleken te zijn, de an
dere als de schuldige aan te wijzen.
Tot den inhoud van ons buffet behoort name
lijk een karaf met sherry en een dito met ver
mouth. We zijn nog al gastvrij, al zeg ik het zelf,
en dan hou je graag je fatsoen. Daarom bevatte
ons buffet ook een trommel met fijne koekjes.
We houden het buffet op slot.
Geen wemder dus, dat Lisette en ik in diep
nadenken verzonken, toen de sherry en de ver
mouth in de karaffen op geheimzinnige wijze
begonnen te ebben. Dat de koekjes óók min
derden, kon met eenigen goeden wil aan de mui
zen worden toegeschreven, maar ook, al zouden
die diertjes aan den drank verslaafd zijn, dan
konden we toch onmogelijk aannemen, dat ze
de beleefdheid zouden hebben, de stoppen weer
op de karaffen te doen.
De vraag die we dus aan elkaar stelden was
deze: Elsje of juffrouw Boskamp,? We konden
echter geen van beiden onomwonden beschul
digen en met het oog op den staat van vijand
schap tusschen de twee gedienstigen, konden we
niet verwachten, dat onze vragen zonder een
zweem van valsche getuigenis zouden beant
woord worden.
Een paar malen vertelde Lisette mij, waar de
twee dames bij waren echter één voor één
dat de inhoud der karaffen zoo slonk, maar een
afdoend resultaat leverde dat niet op. Juffrouw
Boskamp ventileerde een keer de meening, dat
Elsje van ons er vrij sherry-achtig uitzag
en Elsje zei, dat ze onmogelijk kon gelooven,
dat juffrouw Boskamp geheelonthoudster was,
maar daarbij bleef het.
En nog steeds bleven de sherry en de ver
mouth in de karaffen maar kwijnen en zakken
en de koekjes in het trommeltje verminderden
schrikbarend.
In m'n verstoord- en zenuwachtigheid stelde
ik voor beiden maar te ontslaan, maar zooals
Lisette terecht betoogde, dat zou onrechtvaar
dig tegenover de onschuldige zijn.
Eindelijk besloten we na rijp beraad, ieder van
beiden het netelige vraagstuk voor te leggen er.
ronduit de vraag te stellen, of zij ook in staat
waren op die verdachte verschijnselen eenig
licht te werpen.
„Als u soms bedoelt, dat ik aan de karaffen
gezeten heb," verklaarde Elsje, zeer uit de
hoogte, „dan zal ik u maar vertellen, dat u 't
glad mis hebt."
„Dat bedoel ik natuurlijk heelemaal niet,"
suste m'n vrouw, „maar.,.."
„Maar," hernam Esje, „die juffrouw Boskamp
enfin, ik zeg maar liever niks."
„Wat bedoel je?"
„Ik zeg maar liever niks, mevrouw," herhaal
de onze gedienstige, en ze blééf dat zeggen.
Juffrouw Boskamp sloeg al evenmin spijkers
met koppen.
„Als er wat uit T buffet weg is, weet ik er
De Gaumont British Pictures Corporation
heeft dit jaar een bruto-winst gemaakt van
720.483, een toeneming van 28.269. Tezamen
met het saldo van het vorige jaar bedraagt de
winst £855.358 tegen £821.669 in het vooraf
gaande jaar. Na aftrek van interest, toevoe
gingen aan de reserve en van het dividend op
de preferente aandeelen resteert een netto
winst van £360.265 (v. j. £344.875).
Het bestuur stelt voor een slotdividend van
4 pCt. uit te keeren op de beide soorten ge
wone aandeelen, waardoor het totale dividend
stijgt tot 7 pCt., verminderd met belastingen.
Ook over het vorige boekjaar werd 7 pCt. uit
gekeerd. Een bedrag van 150.265 (v. j. 134.875)
zal naar nieuwe rekening worden overgebracht.
zelf absoluut niks van, mevrouw," sprak ze
waardig en met klem, „maar of die Elsje van u
d'r niet toe in staat isHier zweeg ze, sloeg
haar oogen ten hemel en haalde de schouders
op.
Toen we verder bij haar aandrongen op een
duidelijke verklaring, sloot ze ons den mond met
een heel wijs gezegde: „Enfin, wie veel zegt,
heeft veel te verantwoorden." Meer konden we
niet uit haar krijgen.
Een dag of vijf later kwam Lisette vlak voor
't koffiedrinken,
tot de ontdekking I"'
in 't nauw, want j
er zouden een
paar menschen bij ons komen eten. We zoch
ten het heele huis af, terwijl Elsje de tafel dekte
en juffrouw Boskamp de kachel wat bijwerkte.
„Ik kan 'm nergens vinden," klaagde Lisette,
toen ze weer binnen kwam. „Wat moeten we nu
beginnen?"
„Probeer eens of er een anderen sleutel op
past," stelde ik voor.
„Misschien de sleutel van het keukenbuffetje,"
opperde Esje.
„Nou mevrouw, ik zou niet denken...." be
gon juffrouw Boskamp.
Aanstonds vlamde Elsje's vijandige gezindheid
op.
„Ze weet er niets van mevrouw; u hebt voor
de zooveelste maal weer eens ongelijk, juffrouw
Boskamp. Hij past pre
Eensklaps zweeg ze en maakte met een bloed
rood gezicht, dat ze de kamer uit kwam.
Juffrouw Boskamp keek ons zegevierend aan
en riep:
„Heb ik 't niet gezegd? En nou ziet u eens,
hoe dat Elsje van u 't er od aanlegt! Ze heeft
zich moeten oefenen als wat. Als je de deurtjes
van 't buffet met dien sleutel open wilt krijgen,
moet je ineens een eigenaardig rukje geven, en
dat lukt maar zoo niet in ééns."
Naar wij vernemen heeft de bekende onder
zoekingsreiziger en cameraman dr. Martin Rikli
in opdracht van de Ufa gedurende vijf maan
den in Abessinië vertoefd en dit land, dat thans
in het middelpunt van de belangstelling staat,
geheel doorkruist.
Het resultaat is een documentaire rolprent,
die als hoofdfilm zal worden uitgebracht, onder
den titel „Abessinië, het laatste keizerrijk in
Afrika". Dit is dus de derde film over het land
van den Negus.
Dr. Rikli heeft als de eenige filmreporter ter
wereld voor den aanvang van den regentijd
alle oorlogsvoorbereidingen uitvoerig kunnen
filmen en tevens is het hem gelukt tal van zeld
zame bijzonderheden op te nemen, die in den
meest actueelen vorm een overzicht zullen
geven van natuur en cultuur van het Ethiopi
sche keizerrijk.
Allereerst heeft men het familieleven van
den Negus verfilmd. Dr. Rikli heeft het keizer
lijke paar, wiens gast hij is geweest, gedurende
vier weken op een inspectiereis door de grens
gebieden van Somaliland begeleid.
Voor de eerste maal is men er thans in ge
slaagd, werkelijk zeldzame opnamen te maken
van de Abessijnsche Staatskerk, met eeredien
sten der Koptische Christenen.
Behalve met den keizer en de keizerin zelf
maken wij in deze film kennis met de Ehiopl-
sche hofhouding en met enkele leden van het
Kabinet.
Op de jongste Biennale te Venetië werden 84
films vertoond, ingezonden door twaalf landen.
Het aantal toeschouwers, dat de vertooningen
heeft bijgewoond, bedraagt 38.500. De film
„Anne Karerina", vervaardigd onder regie van
Clarence Brown, met Greta Garbo in de hoofd
rol, heeft den eersten prijs behaald.
De regisseur King Vidor kreeg den eersten
prijs voor regie en Walt Disney voor zijn tee
kenfilms.
Paula Wessely, de Oostenrijksche actrioe,
kreeg den eersten prijs voor de beste vrouwen
rol in de film „Episode". De beste mannenrol
werd geacht die van Pierre Blanchart in
„Schuld en Boete".
De Mussolini-beker voor de beste Italiaan
sche film werd gewonnen door „La Casta Diva".
.Becky Sharp" kreeg een prijs als de eerste
gekleurde film, waarin de kleur een autonome
functie had.
De Engelsche acteur Leslie Howard vertoeft
sedert eenige dagen op het kasteel Leopolds
Kroon, als gast van den regisseur Max Rein-
hardt. Men zal bij deze gelegenheid de plannen
voor een verfilming van Hamlet onder Rein-
hardt's regie, hetzij te Londen, hetzij te Holly-
woord, uitwerken, waarbij Howard de titelrol
zal spelen.
door Charles Carvice
j^Adge draaide de pit neer en wierp een
"Uk op de tafel. De jeneverflesch, die, leeg
M gevuld doorgaans den eenigen tooi er van
tiitmaakte, was niet te zien en Madge wist
dit onfeilbaar verschijnsel, dat de oude
Able in haar geliefkoosd kroegje zat de
"^eit met de Sik", op {len hoek van de vol
gde steeg.
2e slaakte een zucht van opluchting, ging
den rand van het bed zitten en haalde
JJtit horloge met den gebroken ketting te
„°orschijn om het eens nauwkeurig te onder
steken.
„I'oen ze het omdraaide op haar kleine,
vti'ie handpalm, zag ze, dat er op den achter-
*Ant een wapen op gegraveerd was; een soort
An vreemde vogel met een blad in zijn krom-
jtien bek, en een paar Latijnsche woorden op
banderoUe er omheen. Dat was een teleur-
tiing voor Madge, want ze wist uitondervio-
tig, dat voor artikelen met wapens of initialen
°P niet zulke goede prijzen te maken vielen
A]«
voor ongemerkte.
In elk geval was het geen kwaad dagwerk
geweest en als 't haar nu maar lukte, het
kwüt te raken zonder dat haar grootmoeder
er iets van merkte wat nog zoo eenvou
dig niet was, als de oude dame toevallig be
trekkelijk nuchter thuis kwam dan was
Madge voor een paar weken „binnen".
Ze verdiepte zich in rooskleurige visioenen
van parketplaatsen in de bioscoop, een nieuwen
hoed van echt fluweel en een paar schoenen
met hooge hakken heele hooge hakken,
toen ze haar grootmoeder de trappen hoorde
opstrompelen. Ze liet het horloge weer tusschen
haar jumper glijden en bleef zitten afwachten,
in welken toestand de oude zou blijken te
zijn.
Ze werd niet lang in twijfel gelaten. De
deur ging open en ouwe moeke Bunch, zoo
als de Hofjes-bewoners haar familiaar en
een beetje oneerbiedig noemden, waggelde
onzeker naar binnen. De jeneverflesch hield
ze in haar hand. Die was half vol, zoodat
Madge, concludeerend, dat haar grootmoeder
nog juist nuchter genoeg was om gevaarlijk te
zijn, opstond om zich beter te kunnen verde
digen.
De oude vrouw zette de flesch met de
uiterste zorg op tafel en kwam toen, zonder
tijd te verliezen, op het meisje af. Met uit
gezochte scheldwoorden informeerde ze, waar
Madge gezeten had en wat ze had „uitge-
kuurd."
„Heb ik je niet buiten „Het Zwaantje"
laten staan en je gezegd, op me te wachten,
jou helleveeg?" vroeg ze. „En waarom heb je
dat dan niet gedaan?"
„Ik heb 't wèl gedaan tot ik er schoon
genoeg van kreeg," wierp het meisje tegen.
„Ik zal je leeren, jou hardvochtig, onge
voelig schepsel! Om je arme oude grootmoe
daar maar alleen te laten staan, na alles wat
ze voor je gedaan heeft! Kom jij maar eens
hier, dan zal ik je het lekkerste pak slaag
geven dat je nog ooit van me hebt gehad!"
Ze greep een half-verkoolden stoelpoot, die
altijd dienst deed als pook; maar Madge gaf
geen gehoor aan de dringende uitnoodiging
en was met één sprong achter de tafel. De
oude vrouw stond een oogenblik in beraad,
langs welken kant zij haar zou achtervolgen,
en haar kleindochter maakte van de gelegen
heid gebruik, greep de flesch en hield die sar
rend omhoog.
„Leg die stok neer, of ik gooi die flesch
kapot tegen de kachel," zei ze vastberaden.
„Zet 'm weer op tafel, Madge, zet 'm weer
op tafel, dan ben je 'n lieve meid," suste de
oude vrouw haastig met een angstigen klank in
haar stem. „Ik maakte maar 'n grappie. Ik zou
je geen pijn willen doen, hoor, nog voor geen
duizend pond. Toe, geef 'm nou hier, dan krijg
je ook 'n druppie."
Ze klauwde naar de flesch, waggelde naar
het kastje, waaruit ze een gebarsten kopje
nam, vulde dit met het afschuwelijk goedje
en hield het, na het half te hebben leegge
dronken, Madge met een gul gebaar voor.
Maar het meisje schudde het hoofd, want,
hoe vreemd het ook mag schijnen, zij had den
geliefkoosden drank van Baldwin's Rents nog
niet leeren drinken.
Madge kende alle phasen en het waren
er vele en uiteenloopende van haar
grootmoeder's methode om zich te bedrinken.
Ze kwam behoedzaam naderbij, leunde tegen
de tafel, en vroeg met geveinsde onverschil
ligheid:
„Zeg, grootmoe, wat bedoelde je toch eigen
lijk, toen we daar stonden te kijken naar
die rijkelui's kinderen, die daar naar het feest
gingen?"
„Wat voor rijkelui's kinderen wat voor
feest?" vroeg ze verwezen.
„Weet je dat dan niet meer, grootmoe?
Waar zit dan je geheugen, waar je altijd zoo
over opschept? Vanavond toch immers, toen we
daar vbor dat fijne huis stonden, waar zoo'n
groote partij gegeven werd weet je dan
niet meer, dat je hebt staan schreeuwen tegen
een deftige jongedame, die de trappen opging
in een wit-fluweelen jurk, en dat we toen
'n smeris op ons dak gekregen hebben?"
„Heb ik staan schreeuwen?" vroeg de oude
vrouw, met een mengeling van verrassing en
gehuichelde schaamte. „Oei, osi! Hoe heb ik
me dan toch zóó kunnen aanstellen, hè? En
ik, op wie nou gewoonweg niet dat te zeggen
valt. Wat heb ik dan eigenlijk geroepen,
lief ie?"
Madge, haar felle wolvenoogen strak op het
gezicht van haar grootmoeder gevestigd,
herhaalde den vloed van scheldwoorden en
bedreigingen, diten de oude vrouw over Irene
had uitgestort.
De sluwe uitdrukking, die over de verloopten,
afgeleefde trekken lag, werd sterker.
„Heer nog an toe! Heb ik dat nou heusch
allemaal gezegd?" mompelde ze, alsof ze
trachtte, zich een en ander te herinneren.
„Maar dat was gewoonweg 'n affront, hè?
Heb ik van m'n leven! En de smeris be
moeide z'n eigen d'r mee? Oei, oe! Maar
d'r was niks bij, hoor Madge; 't was enkel
maar 'n 'n lolletje."
„Aardig lolletje! We zijn haast opgebracht!"
snauwde het meisje vinnig. „En 't klonk om
de dooie dood niet, of 't een lolletje moest
verbeelden, 't klonk net precies of je ieder
woord metende als je tenminste niet dron
ken was."
Deze oneerbiedige veronderstelling deed de
stemming der oude plotseling weer omslaan. Ze
kwam onzeker overeind en tastte opnieuw naar
den stoelpoot, terwijl ze onsamenhangende be
dreigingen mompelde; maar de uitwerking van
de jenever deed zich reeds gevoelen, en terwijl
ze eten onvasten uitval naar het meisje deed,
verloor ze haar evenwicht en viel dwars over
het ordelooze bed.
Madge had nauwelijks hoeven uitwijken om
dten machteloozen aanval te ontgaan, en ze
bleef een paar seconden voor zich uit staan
staren, niet naar haar grootmoeder, maar over
haar heen, met een verstrooide peinzende uit
drukking op haar smal, intelligent gezicht. Ze
stond zich af te vragen, of die woorden van de
oude heks iets méér waren geweest dan het
zinloos geraaskal van opkomende dronken
schap, of dat Ze streek met de hand over
het voorhoofd en zocht in haar herinnering
naar iets dat haar op het spoor zou kunnen
brengen, naar eenig verbandMaar ze vond
geen enkel aanknoopingspunt.
Ze haalde haar schouders op en keek naar
het bed. Ze wist, dat het een onmogelijkheid
zou blijken, eenige beweging in de oude vrouw
te krijgen of haar van houding te doen ver
anderen; zij, Madge, zou vannacht weer moeten
slapen waar zij al zoo menigen zomernacht
geslapen had buiten in het hoekje van de
gang.
Madge draaide de lamp uit en verliet de
kamer, de deur achter zich sluitend. In eten
hoekje tusschen den muur en de trapleuning
draaide ze zich ineen als een katje, legde
een ouden rok, dien ze had meegenomen,
opgerold onder haar hoofd en trachtte in
slaap te komen. Eindelijk lukte haar dit,
maar het bleef een onrustige sluimering, die
niet overging in volledige bewusteloosheid.
In een der tusschenpoozten van verhelderd
besef hoorde ze voetstappen het huis binnen
gaan en de trap opkomen. De huizen in
Baldwin's Rents waren nooit volkomen stil en
rustig.
Het gerucht werd ditmaal veroorzaakt door
eten jongen man met een buitengewoon schrale
gestalte en een opvallend klein, rond hoofd.
Hü heette Splay, maar de hofjesbewoners,
steeds bijzonder bedreven in het verzinnen van
bünamen, hadden hem sedert zijn eerste ver-
schijnen in hun midden de Speld genoemd.
Het was ongewoon toepasselük.
(Wordt vervolgd)
v