Kind en dier Met twee kameraadjes op avontureoreis ffletwb&aal van den dag GEEN SPRAKE VAN! IDe Dubbelgangster I DE REGENSBURGER SIXTIJNEN w SMAAKZIN BIJ DEN REGENWORM Bedreigde Missie VRIJDAG 20 SEPTEMBER 1935 In Indië zijn veel geschiedenissen hekend van jongens en meis jes, die door wolven zijn opgevoed Een mensch-amphibie De Regensburger Singknaben „Het leven is niet zoo kwaad St. Sixtuskerk te Rome Beeldhouwer-roover- hoofdman Olympische kunst Karakorum-expeditie Straal Z Sovjet-literatuur £L warenhuis Yenki in Manchoukwo AT I 17 A R/TAJM 'Q op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f7 7^10 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door t? *7 Cfk t-\ I il j I* rlUv/llliLi ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen 1 0 tll/t" verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen i f Owe AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij een ongeval met doodelijken afloop F OCfl b« verlies van een hand uül/i" een voet of een ooi I Romulus en Remus, de stichters van Rome, zijn, zooals de legende wil, gevoed en groot gebracht door een wolvin. De Romeinen zien dit en vooral in den laatsten tijd natuurlijk, nu zij zoo'n grooten „Aufschwung" maken als een symbool van hun ingeschapen kracht. zijn meer van die histories bekend, in ver schillende landen. Zeer bekend is de geschiedenis van den grooten hervormer van Perzië, Zarathustra. Als klein kind werd hij door bandieten uit het ouderlijk huis geroofd en opdat het kind spoe diger zou omkomen, legden zijn ontvoerders het in het hol van een wolf. Doch in plaats van het kind te verslinden, ontfermde moeder-wolf er zich over. Zij bracht hem groot en Zara thustra werd de groote profeet die zijn land licht bracht. In zijn „Chahnameh" bezingt Firduzi de ge schiedenis van den Vader van Roestan die door een grooten roofvogel Simurg, werd grootge bracht. En werd de schoone Semiramis niet gevoed en grootgebracht door vogels, totdat de priesters haar tot haar schitterende bestemming zouden brengen? In het werk „Life's handicap" verhaalt de bekende schrijver Rudyard Kipling, dat de ge schiedenis van Mowgli niet slechts een product was van zijn fantasie. Hij had dit verhaal reeds vaak door zijn vader hooren vertellen. De oude Kipling, die een uitstekend kenner was van het leven der Indiërs, beweerde steeds, dat het een ware geschiedenis was. Het verschil tusschen Rudyard Kiplings vertelling en die van zijn vader is, dat Rudyard den kleinen jongen de held van den wolvenstam laat worden, terwijl zijn vader verhaalde, dat de jongen zelf ook tot een half-dier was geworden. Interessant is in dit verband de ontdekking, die de Engelsche geleerde Miles Falladay in 1889 deed. Hij maakte toen een reis door Voor- Indië en ontmoette daar in een dorp een jonge man, die met den naam „wolfboy", wolvenjong. werd betiteld. De zendeling van het dorp ver telde aan den geleerde de zeldzame levensge schiedenis van dezen wolf-boy. Op zekeren dag waren enkele mannen in de bosschen aan het jagen, toen zij daar een jongen ontmoetten, die evenals de dieren op handen en voeten liep. Toen hij de jagers zag vluchtte hij weg en ont kwam in een wolvenhol. De jagers stelden de autoriteiten van het geval in kennis en er werd een expeditie georganiseerd. Men legde vóór het hol een vuur aan, dat veel rook en hitte ontwikkelde. Plots sprong een groote wolf te voorschijn, gevolgd door den jongen, die weer op handen en voeten liep. Gevangen genomen, leek het kind wel krankzinnig. Het stootte al lerlei vreemde geluiden uit en maakte de vreemdste buitelingen. Hij trachtte ieder die in zijn nabijheid kwam te bijten. Toen men hem voedsel wilde geven, weigerde hij alle groenten of vruchten, hij at slechts rauw vleesch. -Het heeft verscheidene jaren geduurd vooraleer het „wolvenjong" kon loopen en hij zich gewend had aan kleeéing en menschelijk voedsel. De vermaarde zendeling Lewis verhaalt, dat er in Indië vele geschiedenissen bekend zijn van jongens en meisjes, die door wolven zijn opgevoed. Zoo was er een man gevangen ge nomen, die reeds dertig jaar oud was en nog nooit een mensch had gezien. Hij was absoluut verwilderd. Toen men hem onder de menschen bracht, werd hij zeer melancholiek, later abso luut krankzinnig. Twee jaar later stierf hij. De oude kronieken van de stad Amsterdam ver halen van een zekeren Juvenis Ovimes Hiber- nus, die tot zijn vijftiende jaar onder dieren verbleef en werd grootgebracht. Gevangen ge nomen, werd hij een forsche man, die echter nooit heeft leeren spreken. Een van de meest merkwaardige voorbeelden is de geschiedenis van „l'enfant de l'Aveyron", het kind van Aveyron, in Frankrijk, dat door verscheidene geleerden is bestudeerd. De geschiedenis meldt, dat den 19en Thermi- dor van het jaar VIII, in de bosschen van Canne een jongen ontdekt werd, die telkens wanneer men hem naderen wilde, wegvluchtte. Hij at kruiden en planten en toen men hem had ge vangen genomen, wist hij te ontsnappen. Doch men wist hem weer te vangen en hij werd ondergebracht bij een weduwe in Canne. Na eenigen tijd ontvluchtte hij en zwierf zes maan den lang het land rond. Hij was slechts gekleed in een hemd. Toen hij op een bar-kouden avond in een stad kwam, werd hij opgemerkt en door medelijdende menschen in huis opgenomen. Men gaf hem te eten en hij warmde zich bij het vuur. Den volgenden dag werd hij naar het St. Afrique-ziekenhuis gebracht. Veertien maan den later was zijn stem reeds zoover ontwik keld, dat hij kreten kon uitstooten. In het be gin at hij nog slechts noten en kastanjes, doch geleidelijk aan wende hij zich aan het men schelijk voedsel: brood en soep. Op het einde van het jaar werd hij toevertrouwd aan den geleerden Bonnaterre en later op bevel van den minister van Onderwijs naar Parijs overge bracht, waar hij onder toezicht van enkele ge leerden werd geplaatst. De moeite, die men aan zijn opvoeding besteed heeft, was enorm, maar men heeft hiermede nooit veel kunnen be reiken. Ook zijn vele geschiedenissen bekend van „berenjongens", door beren grootgebracht. Zoo heeft destijds de geschiedenis van Etienne Hany in Hongarije, het mensch-amphibie, geheel Europa in opschudding gebracht. Zij hebben dezelfde overeenkomsten: eten rauw voedsel, kunnen geen kleeding verdragen en zijn niet te „beschaven". Doch geen van allen bracht het zoover als Romulus, Zarathus tra of Semiramis. De opnamen voor de Majestic-Cinetone pro ductie, getiteld „Het leven is niet zoo kwaad!", zullen in de Cinetone studio's te Amsterdam een aanvang nemen. Met het bouwen der décors is men reeds begonnen. De volledige rolbezetting is als volgt: Lou Bandy, Fientje de la Mar, Cees Laseur, Lau Ezerman, Aaf Bouber, Dolly Mollinger en Adriaan van Hees. De regie is in handen van Haro van Peski. De verdere staf is als volgt samengesteld: Camera: Robert Lach; architectuur: A. H. We- gerif en Kor Postma; muziek: Max Tak; lie- derenteksten Alex de Haas. De N.V. Filma te Amsterdam zal de film uit brengen. Te Rome is dezer dagen de restauratie van de oude St. Sixtuskerk voltooid. Deze kerk da teert uit de vroege middeleeuwen en werd voor het eerst door Paus Innocentius III gerestau reerd; vervolgens werd in de 15de eeuw de voorgevel vernieuwd. In de kerk bevinden zich de graven van verscheidene pausen en marte laren. In het district Telsji in Kaunas is een roover- bende, bestaande uit 20 man, gearresteerd, die langen tijd het gebied onveilig had gemaakt. Zij pleegden tallooze roofovervallen en mis handelden hun slachtoffers op ergerlijke wijze. O a. werd een boerenvrouw door hen met messteken zwaar gewond en werd haar een oog uitgestoken. Het opmerkelijkste was, dat de bende onder leiding stond van den bekenden Lithauschen beeldhouwer Alexander Klemansis, die in tal rijke steden van Lithauen vrijheids-monumen ten heeft gebeeldhouwd. Ook heeft de 57-jarige kunstenaar in vele kerken werken geschapen en hij werd tijdens zijn werk in een kerk gearresteerd. Het wereldvermaarde Regensburger Domchor, de „Regensburger Sixtijnen" genoemd, zal voor de eerste maal naar Nederland komen. Dit is- een van de oudste knapenkoren van Duitschland. Volgens Mettenleiter's „Musikge- schichte der Stadt Regensburg" gaat het ont staan van het koor, dat destijds nog aan de Domschool verbonden was, tot den tijd der Ka- rolingers, misschien zelfs tot in de zevende eeuw terug. Gedurende den 30-jarigen oorlog maakte het instituut een moeilijken tijd door, tot het door de gunst van den Bisschop Kardinaal Wartenberg, welke in 1663 een „nieuw semina rie" liet bouwen, tot nieuwen bloei kwam. Ook de Beiersche staat verleende steun tot instand houding van de instelling. Sinds het midden der vorige eeuw is het Regensburger Domchor be roemd geworden door een bijzondere verzorging van de oude klassieke kerkmuziek. Sedert de oprichting van de Kerkmuziekschool, welke in 1874 door Domkapelmeester dr. Frz Haberl ge schiedde, is Regensburg een metropolis van de katholieke kerkmuziek geworden. Wereldoorlog en inflatie brachten het Re gensburger Domchor aan den rand van den afgrond. Herhaaldelijk werd de ontbinding van het knapenkoor om financieele redenen over wogen. Doch toen de nood het hoogst was ont stond de vereeniging „Vrienden van het Re gensburger Domchor", die, in samenwerking met de kerkelijke overheden, alles in het werk stelt het koor in stand te houden en door bijdragen der leden en het organiseeren van concerten een nieuwe financieele basis te leggen. Het tegenwoordige Domchor bestaat uit 2C mannen en 40 knapen en een 1-jarige voorschool van 30 knapen. Opgenomen worden slechts gees telijk begaafde en vocaal en muzikaal buiten gewoon talentvolle knapen van ca. 10 jaar. Twee geestelijken zorgen voor de religieus- moreele opvoeding; bovendien krijgen de stu- deerende jongens voortdurende leiding en streng toezicht bij hun studie. Naast de vocale vorming wordt ook aan de muzikale opleiding de groot ste aandacht geschonken. De beste leerkrachten geven instrumentaal onderricht; de begaafdste jongens vormen onder elkaar strijkkwartetver- eenigingen alsook een klein kamerorkest. De jongens zijn vrij in de keuze van hun beroep. Velen leggen zich na het doorloopen van de middelbare school op de academische muzikale beroepsstudie toe en gaan over naar de met het Domchor verbonden Regensburger Kerk muziekschool of de Academie. In Italië wekte het Regensburger Domchor groot opzien. Het koor zong in vele kerken ''an Rome. Verder vonden er concerten plaats in de Feestzaal der Duitsche Anima en in de pauselijke Hoogeschool. Het laatste werd door hooge en de hoogste geestelijke en wereldlijke waardigheids- bekleeders, alsmede door professoren der pau selijke Hoogeschool bijgewoond. Het hoogtepunt van het bezoek aan Italië vormde de audiëntie bij den Heiligen Vader in de Sala ducale, welke drie kwartier duurde. Als erkenning der groote verdiensten van het koor liet de Heilige Vader het koor als geschenk een prachtige groote foto van den Paus overhandigen met de volgende opdracht en persoonlijke onderteekening: „Het Regensburger Domchor geven Wij in dankbare herinnering aan zijn zangvoordrachten voor Ons en in warme erkenning van zijn trouw vasthouden aan de beproefde beginselen der kerkelijke muziek uit vaderlijk hart Onzen Apostolischen Zegen", De Bond van Kunstenaars ter verdediging van cultureele rechten heeft een circulaire ver spreid, waarin de Nederlandsche kunstenaars worden aangespoord geen deel te nemen aan de internationale tentoonstelling van kunst werken, betrekking hebbende op de sport, die tijdens de Olympiade van 1936 te Berlijn zal worden gehouden. Deze weigering zou dan het karakter moeten hebben van een protest tegen de onderdrukking van de vrijheid der kunste naars in het Derde Rijk en meer speciaal te gen de vervolging van Joodsche en Christelijke kunstenaars en intellectueelen om wille van hun ras of overtuiging. Het bestuur van den Bond acht het optreden der Duitsche macht hebbers van het oogenblik cultuurvernietigend en een aanranding van den scheppenden geest. Een bericht uit Leh, de schilderachtige Boeddhistische hoofdstad van Ladakh, prov. Kasjmir, zegt, dat de expeditie onder leiding van den Nederlandschen ontdekkingsreiziger Visser hier behouden is teruggekeerd, na een succesvollen, doch uiterst moeilijken en gevaar lijken onderzoekingstocht aan de Noordzijde van de Karakorum-bergketen. De heer Visser rapporteert, dat de gletscher- gebieden overal uitgestrekter zijn dan men wei dacht. De geologische, glaciologische en zoölogische resultaten van den tocht zijn hoogst bevredi gend, doch de expeditie vond slechts een schaarsche flora. Een Engelsch uitvinder heeft een nieuwen „doodende straal" „straal Z" uitgevonden en aan de regeering aangeboden. Het blad „People", dat dit bericht publiceer de, schrijft, dat deze uitvinder misschien uit ging van hetzelfde principe als een Italiaansch uitvinder, wiens „doodende straal" in het ge heim in Italië wordt beproefd. „Straal Z" zou boven steden op vijandelijk gebied een dergelijke atmosferische toestand kunnen scheppen, dat alle inwoners omkomen. In de openbare bibliotheek van Tiflis is een permanente tentoonstelling geopend van de literatuur van de volkeren der Sovjet-Unie. Het werk van meer dan 80 verschillende volken en stammen is geëxposeerd, waaronder van Eski mo-stammen en Boerjati-Mongolen en andere volkeren uit het hooge Noorden, die tot voor kort zelfs nog geen alfabet bezaten of wier zeer gecompliceerd alfabet werd gelatiniseerd, waarna reeds thans oorspronkelijke werken of vertalingen in hun talen zijn verschenen. Nieuwe gelegenheidsgraphiek: een hout gravure van W- J. Rozendaal, waarmee de kunstenaar kennis gaf van zijn verhuizing K«PJ KAAj. De blijdschap van den professor kende geen grenzen meer. Hij nam een der steenen tafels op en begon deze aandachtig te be- studeeren. Voor zijn omgeving en Pietje had hij geen oog meer. Pietje verveelde zich erg en hij ging maar weer terug naar Wietje, die daar eenzaam buiten den kuil in het zand zat. „Zeg, dat is een rare hoor," zei hij tegen Wiet. Die professor zegt maar niets en hij zit nu die gekke steenen dingen te bekijken. „Zeg Wiet," zei hij tenslotte, „waar zou die professor vandaan gekomen zijn. Als we eens op den ezel stapten en den weg opreden die hij gekomen is. Hij heeft toch 't touw aan zijn staart zitten." Betty Warner was een goeie ziel, maar zij had honger en de portefeuille die uit den broekzak van den man te voorschijn kwam wekte haar begeerte. Zij had het ook erg koud, haar kleeren waren dun, een mantel bezat ze niet meer. Bovendien was ze zoo pas op zeventien plaatsen geweest waar ze tevergeefs getracht had werk te krijgen. Zij was niet in het warenhuis gekomen om m- koopen te doen, maar alleen om zich te war men, zij was door en door koud. Zij deed alle moeite om niet naar de portefeuille te kijken, maar die tuurde zoo verleidelijk tusschen de jaspanden van den man door en zij zag aan den man, dat hij gerust een portefeuille verliezen kon, want de som, die zijn costuum gekost had, was voor haar voldoende geweest om een paar maanden van te leven. Zij ging vlak achter de portefeuille en be keek de menschen rondom: een vriendelijke, kleine oude vrouw in het zwart, twee jonge meisjes, die druk met elkaar babbelden. Als er niet een oogenblik gekomen was, dat het oude vrouwtje naar een zakdoek zocht en de meisjes verdwenen waren, dan had Betty de portefeuille niet genomen. Op dit moment verdween alle vrees bij haar. Met een haastige beweging greep zij de portefeuille en liet ze in haar handtasch verdwijnen. Dit vreeselijk oogenblik was nu voorbij en zij was weer het nette, aardige meisje, dat in haar heele leven nooit iets echt kwaads gedaan had. Ze .bleef staan en deed alsof ze een oaar zijden kousen bekeek. Aan dezelfde toonbank stond het oude vrouwtje, „waarom gaat u niet in de dames-wachtkamer om wat uit te rusten?" „Ik.... ik kan niet, ik.... moet gaan" sta melde het meisje. In de warme lucht voelde zij zich duizelig wordenzij had immers in lang niets gegetenzij wankelde en liet haar handtaschje vallen. Het oude vrouwtje raapte het op, en gaf het haar. „Toch moet u eerst wat uitrusten." Maar Betty hoorde haar niet. Zij hield zich vast aan de toonbank, zij beefde van angst Over de hoofden der menschen heen, die door de gangen van het warenhuis liepen had zij het bezorgde gezicht van den eigenaar der porte feuille gezien en naast hem een politie-uniform De menschen in het warenhuis schenen Betty allen verwijderde, zwarte puntjes toe, zoo op gewonden was zij. „Gaat u niet weg van mij?" smeekte Betty.,.. „Ga niet weg!" Het oude vrouwtje gaf geen antwoord. Zil keek den agent aan, want hij raakte den schou- der van Betty juist aan. „Deze heer," zei hij grof „heeft zijn porte feuille verloren!" Het meisje stamelde een paar woorden, die haar zelf vreemd klanken. De eigenaar der P°r* tefeuille scheen medelijden met haar te krij gen. Hij begon: „Ik zeg immers niet, dat u de portefeuille genomen hebt, maar u waart vlak achter me r r toen het gebeur- x/ï tlel de. Zij liep eerst voor mij," zei hij tot den agent „toen bleef ze achter en een seconde later was de portefeuille weg." Betty dacht door den grond te zakken. staarde verdwaasd voor zich uit, terwijl de ag®n" haar tasch opende. Zij staarde nog altijd toen hij ze op de toon bank wierp en tot den heer zei: „Het meisje heeft ze niet!" Zij zag beide mannen heengaan, maar ver dwaasd van angst als ze was, begreep ze bet niet. „Ik heb natuurlijk de portefeuille er uit ge* nomen," zei het oude dametje, terwijl zij be- meisje naar den uitgang leidde „de politie zal het adres van den heer hebben en ik zal er voor zorgen dat hij de portefeuille terug krijgt. Hebt u honger?" „Ja, vreeselijk." „U moest uw mantel uit armoede verkoopeh' nietwaar? U schijnt zonder betrekking te zi)n en zonder geld?" „Ja." „Hmjadat dacht ik al." „Waarom.... waarom hebt u dat voor uiiJ gedaan?" „Omdat ik zulke gevallen ken. Het was do eerste maal dat u zooiets deed?" „Ja...." „Beloof me dan het nooit meer te doen." „Ach ja, nooit..nooit meer!" „Kijk eenszei de oude vrouw, „daarom heb ik het gedaanEn nu kind, zullen we wat gaan eten." „Wie.wie bent u?" vroeg het meisje. De oude dame lachte: ..Ik ben slechts de de tective van het warenhuis," antwoordde zij. Ook de regenworm, die in de huishouding der natuur zulk een onopvallende, maar nuttige rol vervult, heeft niet kunnen ont snappen aan de onderzoekingsdrift der biologen. Onze humbricus- en Allolobophora-soorten ble ken dankbare objecten te zijn voor experimenten betreffende de werking van spieren en zenu wen, van de spijsvertering en andere functies in het wormenlichaam. Uit de laatste jaren dateeren enkele belangwekkende publicaties van Prof. Mangold uit Berlijn, die den smaakzin dezer dieren onderzocht. De methodiek der proeven is als volgt: een aantal dennenaalden wordt door koken in wa ter en door bewerking met alcohol en aether geheel smakeloos gemaakt; daarna worden tel kens vijf dezer gezuiverde naalden samengebon den tot een bundeltje van ongeveer dezelfde dikte als de steel van een boomblad. Nu wordt de eene zijde van elk bundeltje bedekt met een laagje zuivere gelatine, de andere zijde met gelatine Waarin een bepaalde stof is opgelost. Men legt nu de naald - op aarde waarin wor men leven; deze komen des nachts te voorschijn, pakken de bundeltjes aan een punt vast en trekken ze in hun gangen, juist zooals ze met afgevallen boomblad doen. Den volgenden mor gen gaat men na aan welken kant de wormen de bundeltjes in den grond trokken; het ligt voor de hand om te concludeeren dat deze kant den wormen het best heeft gesmaakt. Als resultaat dezer proeven bleek vooreerst dat keukenzout en andere zouten den wormen- smaak onaangenaam schijnen te prikkelen; hoe sterker de oplossing daarvan was, des te groo- ter afkeer werd door de dieren hiervoor be toond. Ook stoffen zooals chinine en zoutzuur vielen blijkbaar niet erg in den smaak. Riet suiker bleek voor het dier noch aangenaam, noen onaangenaam te zijn. Het voor ons zoetsmaken- de dulcine werd door de dieren meestal afge wezen; oxaalzuur daarentegen scheen een soort lekkernij» te vormen. De wormensmaak verschilt dus niet onbelangrijk van dien welken de mensch bezit! Werd substantie van rottend blad als smaak stof gebruikt, dan vormde zij voor de wormen een groote attractie. De smaakzin past dus bij de levenswijze van het dier. Merkwaardig is dat het notenblad, dat voor ons een bittere stof be vat, tot de meest geapprecieerde bladeren bleek te behooren. Hierna werden proeven genomen met combi naties van verschillende stoffen. Het bleek nu dat de totaal Werking van twee of drie onaan- genaam-smakende stoffen ongeveer de som was van de werkingen dezer stoffen afzonderlijk. Voegde men bij zulk een combinatie het aange- naam-smakende oxaalzuur toe, dan werd het geheel voor de dieren blijkbaar sterk „verzoet". Men denkt hier onwillekeurig aan de werking Welke de suiker heeft op den smaak van den mensch. Een andere vraag is of de verschillende stof fen voor den worm ook verschillende smaken vertoonen, of dus smaakqualiteiten aanwezig zijn. Mangold vindt vooral in de proeven, welke leeren hoe van verschillende onaangename stof fen de werking als het ware wordt „opgeteld" een reden om aan te nemen dat de regenworm alleen „aangenaam" en „onaangenaam" onder scheidt. De smaak van verschillende „onaange name" stoffen, zooals keukenzout en chinine, zou dan alleen door intensiteit verschillen, niet door qualiteit. Het gaat hier echter over een hypothese waarvan de juistheid moeilijk strikt bewezen kan worden. Want het is voor den mensch zeker niet gemakkelijk om zóó diep in de Wormenpsyche door te dringen dat hij de psychologische waarde kan beoordeelen die ver schillende smaken voor het dier bezitten! M. B. Men schrijft ons uit Maastricht: Hït is voldoende bekend, dat in Manchou kwo in de laatste jaren door allerlei ele menten op vreeselijke wijze is te keer ge" gaan tegen alles, wat dank zij godsdienst beschaving was tot stand gekomen. Bijzonder zijn de daar bestaande missiestat<es getroffen, zoodat vele met den ondergang be dreigd worden. Een der ongeteekenden ontving gisteren van Mgr. Dr. Th. Breher, Apostol. Vicaris van Yenki (Prov. Chientao), die het vorig jaar een tijdlang in dit gewest vertoefde, een dringende bede om hulp. Er zijn in diens missiegebied li® staties door brandstichting vernield, missi°' narissen en christenen zijn op gruwelijke wijze ter dood gebracht. Middelen tot noodzakelijken wederopbouw ontbreken. Daarom wordt aan al len, die voor dit doel een geldelijke bijdrage t?r beschikking willen stellen, het verzoek gericht, deze bijdrage met de woorden: voor de missie- staties van Yenki, te doen toekomen aan een der beide laatst ondergeteekenden. F. MOUBIS ir. Dr. J. E. SCHULTE, Kapoenstr. 7, gironr. 13666" Dr. L. DE VREESE, Heylerhofflaan Een advertentie behoeft geen „kapitalen" kosten. Plaats maar eens een Omroeper! Rubri ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han delstarief. door Charles Garvice „In me hand, meneer? Niks. Ik hou ze dicht omdat ze heelemaal krom staat van de rim- metiek, opgeftopen in de waschtobbe, omdat ik zoo'n fatsoenlijke vrouw benaltijd hard gewerkt, dat weet u wel, meneer Saunders De heer Saunders, wiens naam ze zich ondoordacht liet ontglippen, greep liaar hand en wrong ze open. De twee geldstukken, die de Speld haar gegeven had, rolden op het bed. De andere rechercheur nam ze op. „Valsch!" zei hij kort. „Dan is hij niet ver Weg." „Valsch zijn die valsch!" schreeuwde ze, In plotselinge razernij. „Dat is niet waar dat is niet waar! Het zijn goeie! Geef ze terug! Ze hooren niet van jou. Je kan ze mo zoo maar niet afnemen. Geef hier!" Iiy wierp haar achteloos de valsche mun ten toe. Zij klauwde er naar en hield ze in i'C licht van zijn zaklantaarn, bewreef ze. %e„t er op met haar groote gele hoektanden Teen, met een grauw den grauw van een Woedende, teleurgestelde tijgerin en met een boosaardigen glimlach, die slechts een verwringing van haar gezicht was, wees ze onder het bed, In een oogwenk was de Speld gegrepen en te voorschijn gesleurd; de volgende seconde had hij de handboeien aan. „Een goede vangst, hè?" zei hij cynisch „Wat zit er op? Zeven jaar, meneer Saun ders?" „Zeven jaar, jou fielt!" krijschte de oude vrouw. „Levenslang moest je hebben! Smiecht! Om 'n arme oude ziel te bedotten, die altijd een rrleder voor je geweest is! Om d'r blikken rommel in d'r handen te stoppen zoodat ze d'r nog in kan vliegen als ze ze wil uitgeven om een armoedig stukje brood te koopen! Maar ik zal jou leeren. De installatie staat in zijn kamer, meneer Saunders de kamer hiernaast, en in de kelder is nog meer van dat moois. Jou vuile leugenaar, jou bedrieger! Ik zal tegen hem getuigen, meneer Saunders!" De Speld likte aan zijn kleurlooze iippen. „Zij is d'r ook bij betrokken, meneer," zei hij rustig, zijn oogen onbewogen gericht op de oude heks, die haar vuist tegen hem schudde in sprakelooze woede. „Kijk maar eens onder de mat." Een van de rechercheurs was met één stap bij de mat, schopte ze opzij, tilde een losse plank op en haalde eten rol valsche munt stukken te voorschijn. „Ze is m'n compagnon," zei de Speld, bijna plechtig. Dat is een leugen een leugen!" gilde ze. „Hij heeft ze daar zelf verstopt expres om mij d'r in te laten loopten. 't Is allemaal doorgestoken kaart! Ik zweer 't bij alles wat me dierbaar is! Hij weet dat ik de waarheid spreek. Kijk hem maar aan!" Een langzame, zalvende glimlach van vol doening streek over Splay's wit gezicht, toen een van de rechercheurs zijn hand op haar schouder legde. Zij trachtte hem af te schudden, terwijl zij onder de vreeselijkste verwenschingen haar onschuld betuigde; toen bracht ze plotseling de hand aan haar keel, omknelde die alsof ze het tot stikkens toe benauwd had, en een oogen blik later sloeg ze beide armen in de lucht en viel voorover. De rechercheur ving haar op en belichtte haar gezicht. „Goeie hemel! Ik geloof dat ze dood Is!" zei hij in ademloos gefluister. „Neem jij de Speld mee ik raad je aan je rustig te houden. Speld en stuur me een dokter. Nee. wacht! Dat meisje daar op de trap je kunt beter htór sturen." Maar het meisje op de trap had op dit oogenblik de straatdeur reeds bereikt. Ze wist instinctmatig, dat de man gelijk had en dat haar grootmoeder dood was, en haar etenige gedachte was, weg te komen althans voor het oogenblik. Haar grootmoeder was dood, en het geheim, dat ze in haar laatste uur verraden had, was in het bezit van de Speld, die gezworen had het met niemand te deelen In den vroegen middag van den volgenden dag kwam ze langzaam en slepend de trap pen op en ging de kamer van haar groot moeder binnen. Een groepje buren, voi be langstelling ten jenever, dromde om het bed, waar Madge heen stormde, gillend van goed- gespeelde smart en ontzetting. „Grootmoeder! Ze is dood! Ze is dood! O, o, mijn lieve grootmoe!" ,,'t Is moeke Bunch d'r kleindochter, me vrouw," legde een der oude wijven uit aan een vriendelijke, gezette, zij het wat schaap- achtig-uitziende dame, die ook in de kamer stond. Zij was de huisbezoekster van een liefdadig- heidsvereeniging. Ze ging op Madge toe en trok haar weg van het bed. „Huil niet zoo, liefje," zei ze vol medelijden. Natuurlijk ging Madge luidruchtiger te keer dan ooit. „Kom, kom, lief kind! Schik je in het on vermijdelijke en denk er aan dat we moeten berusten!" fluisterde de dame aangedaan. „O, o! Ik ben heelemaal alleen op de we reld!" gorgelde Madge, in een goed-geslaagde imitatie van de heldin uit de laatste film. die ze op een goedkoope plaats had gezien. „O, wat moet er van me worden?" Op dit oogenblik kwam een der leden van den armenraad binnen een heer op leef tijd met een gemoedelijk buikje. Hij was even goedig en even argeloos als de huis bezoekster. „Er moet noodzakelijk iets gedaan worden voor het arme kind," fluisterde hij de dame vertrouwelijk toe. „Ze is eh hebt u niet opgemerkt hoe 'n knap gezichtje ze heeft, ik zou bijna zeggen eh ontstellend knap!" „Ja! Het arme kind! Ik moet haar voor- loopig onder mijn hoede nemen, mijnheer Simpkins. Ik zal haar meteen naar mijn huis brengen, als ze mee wil gaan; maar mis schien wil ze haar grootmoeder liever niet verlaten tot na de Maar Madge, die scherpe ooren had, was volstrekt niet gebrand op die begrafenis. Met den jammerkreet van een eenzame, ver laten ziel, kroop ze naar de dame toe en dook ineen aan haar voeten, snikkend nog steeds in den stijl van de filmheldin „O, laat me niet alleen laat me niet al leen!" „Neen, neen, dat zal ik niet dat zal ik niet, mijn arm kind!" murmelde de dame met verstikte stem. „Ik mag haar wel mee nemen, denkt u niet, mijnheer Simpkins? Ik heb zelf geen klein meisje „U bent een tengel van naastenliefde, mijn lieve mevrouw," blaatte hij. „Ik zal een taxi voor u bestellen. De hemel zal u beloonen!" HOOFDSTUK IV Door langdurige oefening en vernuftige vindingrijkheid zal mten er misschien in kunnen slagen, een jongen wolf te vangen, maar tem men kan men hem niet. Mevrouw Kemp, de huisbezoekster met het weeke hart en. helaas de even weeke hersenen had Madge gevangen, maar het temmings-proces bleek een mislukking. Uiterlijk was ze gedwee en aan hankelijk genoeg, maar de wolf blijft een wolf. al naait men hem in een lammcrvacht; en ofschoon Madge zich het optredten en de ver schijning van de doorsnee-jongedame had eig'etj gemaakt, was ze in haar hart nog steeds straatkind uit Baldwin's Rents. Ze had een °n' gewoon aanpassingsvermogen en een hiJ11 ontstellende bevattelijkheid; ze kon leeren wat ze wilde, zelfs de fijnste kunst va. voor te Wenden, dat ze het prettig vod3) haar weldoenster voor te lezen uit „g°e"efl boeken en haar te helpen met het uitdeel^ van tractaatjes aan de armen, die daar alW bijzonder blij mee waren, omdat het zulke u stekende vuurmakertjes bleken. In vier jaar tijds had ze geleerd, zich bewegen, te praten en te glimlachen als e"r dame; maar onder het vernisje, dat warten aard zoo keurig en zoo volkomen ve,5 borg, leefde de ongetemde wilde; en worstelde deze zóó vertwijfeld om zich te do gelden, dat het welopgevoede meisje er hi)1 gek van werd. x Wel tien maal per dag snakte ze er B® met een ruk op te springen, haar keuris zedige japonnetjes af te scheuren, haar 3„>s bandjes en ringen naar mevrouw KervP hoofd te smijten en te vloeken! Die ë°e° liefdadige ziel had niet het flauwste v® moeden van den waren geestestoestand h® beschermelinge, en hield zielsveel van Zóóveel, dat, toen ze op een morgen hoo^O' dat juffrouw Madge niet in haar 'oed geslap® had en spoorloos verdwenen was, haar vert feling geen grenzen kende en ze volslag ontroostbaar was. (Wordt vervolg")

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 12