Kind en dier
Met twee kameraadjes op avontureoreis
ffletwb&aal van den dag
GEEN SPRAKE VAN!
IDe Dubbelgangster I
DE REGENSBURGER
SIXTIJNEN
w
SMAAKZIN BIJ DEN
REGENWORM
Bedreigde Missie
VRIJDAG 20 SEPTEMBER 1935
In Indië zijn veel geschiedenissen
hekend van jongens en meis
jes, die door wolven
zijn opgevoed
Een mensch-amphibie
De Regensburger Singknaben
„Het leven is niet zoo
kwaad
St. Sixtuskerk te Rome
Beeldhouwer-roover-
hoofdman
Olympische kunst
Karakorum-expeditie
Straal Z
Sovjet-literatuur
£L
warenhuis
Yenki in Manchoukwo
AT I 17 A R/TAJM 'Q op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f7 7^10 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door t? *7 Cfk
t-\ I il j I* rlUv/llliLi ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen 1 0 tll/t" verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen i f Owe
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij een ongeval met
doodelijken afloop
F OCfl b« verlies van een hand
uül/i" een voet of een ooi
I
Romulus en Remus, de stichters van Rome,
zijn, zooals de legende wil, gevoed en groot
gebracht door een wolvin. De Romeinen zien
dit en vooral in den laatsten tijd natuurlijk,
nu zij zoo'n grooten „Aufschwung" maken
als een symbool van hun ingeschapen kracht.
zijn meer van die histories bekend, in ver
schillende landen.
Zeer bekend is de geschiedenis van den
grooten hervormer van Perzië, Zarathustra. Als
klein kind werd hij door bandieten uit het
ouderlijk huis geroofd en opdat het kind spoe
diger zou omkomen, legden zijn ontvoerders het
in het hol van een wolf. Doch in plaats van
het kind te verslinden, ontfermde moeder-wolf
er zich over. Zij bracht hem groot en Zara
thustra werd de groote profeet die zijn land
licht bracht.
In zijn „Chahnameh" bezingt Firduzi de ge
schiedenis van den Vader van Roestan die door
een grooten roofvogel Simurg, werd grootge
bracht.
En werd de schoone Semiramis niet gevoed
en grootgebracht door vogels, totdat de priesters
haar tot haar schitterende bestemming zouden
brengen?
In het werk „Life's handicap" verhaalt de
bekende schrijver Rudyard Kipling, dat de ge
schiedenis van Mowgli niet slechts een product
was van zijn fantasie. Hij had dit verhaal reeds
vaak door zijn vader hooren vertellen. De oude
Kipling, die een uitstekend kenner was van het
leven der Indiërs, beweerde steeds, dat het een
ware geschiedenis was. Het verschil tusschen
Rudyard Kiplings vertelling en die van zijn
vader is, dat Rudyard den kleinen jongen de
held van den wolvenstam laat worden, terwijl
zijn vader verhaalde, dat de jongen zelf ook tot
een half-dier was geworden.
Interessant is in dit verband de ontdekking,
die de Engelsche geleerde Miles Falladay in
1889 deed. Hij maakte toen een reis door Voor-
Indië en ontmoette daar in een dorp een jonge
man, die met den naam „wolfboy", wolvenjong.
werd betiteld. De zendeling van het dorp ver
telde aan den geleerde de zeldzame levensge
schiedenis van dezen wolf-boy. Op zekeren dag
waren enkele mannen in de bosschen aan het
jagen, toen zij daar een jongen ontmoetten, die
evenals de dieren op handen en voeten liep.
Toen hij de jagers zag vluchtte hij weg en ont
kwam in een wolvenhol. De jagers stelden de
autoriteiten van het geval in kennis en er werd
een expeditie georganiseerd. Men legde vóór
het hol een vuur aan, dat veel rook en hitte
ontwikkelde. Plots sprong een groote wolf te
voorschijn, gevolgd door den jongen, die weer
op handen en voeten liep. Gevangen genomen,
leek het kind wel krankzinnig. Het stootte al
lerlei vreemde geluiden uit en maakte de
vreemdste buitelingen. Hij trachtte ieder die in
zijn nabijheid kwam te bijten. Toen men hem
voedsel wilde geven, weigerde hij alle groenten
of vruchten, hij at slechts rauw vleesch. -Het
heeft verscheidene jaren geduurd vooraleer het
„wolvenjong" kon loopen en hij zich gewend
had aan kleeéing en menschelijk voedsel.
De vermaarde zendeling Lewis verhaalt, dat
er in Indië vele geschiedenissen bekend zijn
van jongens en meisjes, die door wolven zijn
opgevoed. Zoo was er een man gevangen ge
nomen, die reeds dertig jaar oud was en nog
nooit een mensch had gezien. Hij was absoluut
verwilderd. Toen men hem onder de menschen
bracht, werd hij zeer melancholiek, later abso
luut krankzinnig. Twee jaar later stierf hij.
De oude kronieken van de stad Amsterdam ver
halen van een zekeren Juvenis Ovimes Hiber-
nus, die tot zijn vijftiende jaar onder dieren
verbleef en werd grootgebracht. Gevangen ge
nomen, werd hij een forsche man, die echter
nooit heeft leeren spreken.
Een van de meest merkwaardige voorbeelden
is de geschiedenis van „l'enfant de l'Aveyron",
het kind van Aveyron, in Frankrijk, dat door
verscheidene geleerden is bestudeerd.
De geschiedenis meldt, dat den 19en Thermi-
dor van het jaar VIII, in de bosschen van Canne
een jongen ontdekt werd, die telkens wanneer
men hem naderen wilde, wegvluchtte. Hij at
kruiden en planten en toen men hem had ge
vangen genomen, wist hij te ontsnappen. Doch
men wist hem weer te vangen en hij werd
ondergebracht bij een weduwe in Canne. Na
eenigen tijd ontvluchtte hij en zwierf zes maan
den lang het land rond. Hij was slechts gekleed
in een hemd. Toen hij op een bar-kouden avond
in een stad kwam, werd hij opgemerkt en door
medelijdende menschen in huis opgenomen.
Men gaf hem te eten en hij warmde zich bij
het vuur. Den volgenden dag werd hij naar het
St. Afrique-ziekenhuis gebracht. Veertien maan
den later was zijn stem reeds zoover ontwik
keld, dat hij kreten kon uitstooten. In het be
gin at hij nog slechts noten en kastanjes, doch
geleidelijk aan wende hij zich aan het men
schelijk voedsel: brood en soep. Op het einde
van het jaar werd hij toevertrouwd aan den
geleerden Bonnaterre en later op bevel van den
minister van Onderwijs naar Parijs overge
bracht, waar hij onder toezicht van enkele ge
leerden werd geplaatst. De moeite, die men aan
zijn opvoeding besteed heeft, was enorm, maar
men heeft hiermede nooit veel kunnen be
reiken.
Ook zijn vele geschiedenissen bekend van
„berenjongens", door beren grootgebracht. Zoo
heeft destijds de geschiedenis van Etienne Hany
in Hongarije, het mensch-amphibie, geheel
Europa in opschudding gebracht.
Zij hebben dezelfde overeenkomsten: eten
rauw voedsel, kunnen geen kleeding verdragen
en zijn niet te „beschaven". Doch geen van
allen bracht het zoover als Romulus, Zarathus
tra of Semiramis.
De opnamen voor de Majestic-Cinetone pro
ductie, getiteld „Het leven is niet zoo kwaad!",
zullen in de Cinetone studio's te Amsterdam
een aanvang nemen. Met het bouwen der décors
is men reeds begonnen.
De volledige rolbezetting is als volgt: Lou
Bandy, Fientje de la Mar, Cees Laseur, Lau
Ezerman, Aaf Bouber, Dolly Mollinger en
Adriaan van Hees. De regie is in handen van
Haro van Peski.
De verdere staf is als volgt samengesteld:
Camera: Robert Lach; architectuur: A. H. We-
gerif en Kor Postma; muziek: Max Tak; lie-
derenteksten Alex de Haas.
De N.V. Filma te Amsterdam zal de film uit
brengen.
Te Rome is dezer dagen de restauratie van
de oude St. Sixtuskerk voltooid. Deze kerk da
teert uit de vroege middeleeuwen en werd voor
het eerst door Paus Innocentius III gerestau
reerd; vervolgens werd in de 15de eeuw de
voorgevel vernieuwd. In de kerk bevinden zich
de graven van verscheidene pausen en marte
laren.
In het district Telsji in Kaunas is een roover-
bende, bestaande uit 20 man, gearresteerd, die
langen tijd het gebied onveilig had gemaakt.
Zij pleegden tallooze roofovervallen en mis
handelden hun slachtoffers op ergerlijke wijze.
O a. werd een boerenvrouw door hen met
messteken zwaar gewond en werd haar een oog
uitgestoken.
Het opmerkelijkste was, dat de bende onder
leiding stond van den bekenden Lithauschen
beeldhouwer Alexander Klemansis, die in tal
rijke steden van Lithauen vrijheids-monumen
ten heeft gebeeldhouwd.
Ook heeft de 57-jarige kunstenaar in vele
kerken werken geschapen en hij werd tijdens
zijn werk in een kerk gearresteerd.
Het wereldvermaarde Regensburger Domchor,
de „Regensburger Sixtijnen" genoemd, zal voor
de eerste maal naar Nederland komen.
Dit is- een van de oudste knapenkoren van
Duitschland. Volgens Mettenleiter's „Musikge-
schichte der Stadt Regensburg" gaat het ont
staan van het koor, dat destijds nog aan de
Domschool verbonden was, tot den tijd der Ka-
rolingers, misschien zelfs tot in de zevende eeuw
terug. Gedurende den 30-jarigen oorlog maakte
het instituut een moeilijken tijd door, tot het
door de gunst van den Bisschop Kardinaal
Wartenberg, welke in 1663 een „nieuw semina
rie" liet bouwen, tot nieuwen bloei kwam. Ook
de Beiersche staat verleende steun tot instand
houding van de instelling. Sinds het midden der
vorige eeuw is het Regensburger Domchor be
roemd geworden door een bijzondere verzorging
van de oude klassieke kerkmuziek. Sedert de
oprichting van de Kerkmuziekschool, welke in
1874 door Domkapelmeester dr. Frz Haberl ge
schiedde, is Regensburg een metropolis van de
katholieke kerkmuziek geworden.
Wereldoorlog en inflatie brachten het Re
gensburger Domchor aan den rand van den
afgrond. Herhaaldelijk werd de ontbinding van
het knapenkoor om financieele redenen over
wogen. Doch toen de nood het hoogst was ont
stond de vereeniging „Vrienden van het Re
gensburger Domchor", die, in samenwerking met
de kerkelijke overheden, alles in het werk stelt
het koor in stand te houden en door bijdragen
der leden en het organiseeren van concerten een
nieuwe financieele basis te leggen.
Het tegenwoordige Domchor bestaat uit 2C
mannen en 40 knapen en een 1-jarige voorschool
van 30 knapen. Opgenomen worden slechts gees
telijk begaafde en vocaal en muzikaal buiten
gewoon talentvolle knapen van ca. 10 jaar.
Twee geestelijken zorgen voor de religieus-
moreele opvoeding; bovendien krijgen de stu-
deerende jongens voortdurende leiding en streng
toezicht bij hun studie. Naast de vocale vorming
wordt ook aan de muzikale opleiding de groot
ste aandacht geschonken. De beste leerkrachten
geven instrumentaal onderricht; de begaafdste
jongens vormen onder elkaar strijkkwartetver-
eenigingen alsook een klein kamerorkest. De
jongens zijn vrij in de keuze van hun beroep.
Velen leggen zich na het doorloopen van de
middelbare school op de academische muzikale
beroepsstudie toe en gaan over naar de met
het Domchor verbonden Regensburger Kerk
muziekschool of de Academie.
In Italië wekte het Regensburger Domchor
groot opzien. Het koor zong in vele kerken ''an
Rome. Verder vonden er concerten plaats in de
Feestzaal der Duitsche Anima en in de pauselijke
Hoogeschool. Het laatste werd door hooge en de
hoogste geestelijke en wereldlijke waardigheids-
bekleeders, alsmede door professoren der pau
selijke Hoogeschool bijgewoond. Het hoogtepunt
van het bezoek aan Italië vormde de audiëntie
bij den Heiligen Vader in de Sala ducale, welke
drie kwartier duurde. Als erkenning der groote
verdiensten van het koor liet de Heilige Vader
het koor als geschenk een prachtige groote foto
van den Paus overhandigen met de volgende
opdracht en persoonlijke onderteekening:
„Het Regensburger Domchor geven Wij in
dankbare herinnering aan zijn zangvoordrachten
voor Ons en in warme erkenning van zijn trouw
vasthouden aan de beproefde beginselen der
kerkelijke muziek uit vaderlijk hart Onzen
Apostolischen Zegen",
De Bond van Kunstenaars ter verdediging
van cultureele rechten heeft een circulaire ver
spreid, waarin de Nederlandsche kunstenaars
worden aangespoord geen deel te nemen aan
de internationale tentoonstelling van kunst
werken, betrekking hebbende op de sport, die
tijdens de Olympiade van 1936 te Berlijn zal
worden gehouden. Deze weigering zou dan het
karakter moeten hebben van een protest tegen
de onderdrukking van de vrijheid der kunste
naars in het Derde Rijk en meer speciaal te
gen de vervolging van Joodsche en Christelijke
kunstenaars en intellectueelen om wille van
hun ras of overtuiging. Het bestuur van den
Bond acht het optreden der Duitsche macht
hebbers van het oogenblik cultuurvernietigend
en een aanranding van den scheppenden geest.
Een bericht uit Leh, de schilderachtige
Boeddhistische hoofdstad van Ladakh, prov.
Kasjmir, zegt, dat de expeditie onder leiding
van den Nederlandschen ontdekkingsreiziger
Visser hier behouden is teruggekeerd, na een
succesvollen, doch uiterst moeilijken en gevaar
lijken onderzoekingstocht aan de Noordzijde
van de Karakorum-bergketen.
De heer Visser rapporteert, dat de gletscher-
gebieden overal uitgestrekter zijn dan men wei
dacht.
De geologische, glaciologische en zoölogische
resultaten van den tocht zijn hoogst bevredi
gend, doch de expeditie vond slechts een
schaarsche flora.
Een Engelsch uitvinder heeft een nieuwen
„doodende straal" „straal Z" uitgevonden en
aan de regeering aangeboden.
Het blad „People", dat dit bericht publiceer
de, schrijft, dat deze uitvinder misschien uit
ging van hetzelfde principe als een Italiaansch
uitvinder, wiens „doodende straal" in het ge
heim in Italië wordt beproefd.
„Straal Z" zou boven steden op vijandelijk
gebied een dergelijke atmosferische toestand
kunnen scheppen, dat alle inwoners omkomen.
In de openbare bibliotheek van Tiflis is een
permanente tentoonstelling geopend van de
literatuur van de volkeren der Sovjet-Unie.
Het werk van meer dan 80 verschillende volken
en stammen is geëxposeerd, waaronder van Eski
mo-stammen en Boerjati-Mongolen en andere
volkeren uit het hooge Noorden, die tot voor
kort zelfs nog geen alfabet bezaten of wier
zeer gecompliceerd alfabet werd gelatiniseerd,
waarna reeds thans oorspronkelijke werken of
vertalingen in hun talen zijn verschenen.
Nieuwe gelegenheidsgraphiek: een hout
gravure van W- J. Rozendaal, waarmee de
kunstenaar kennis gaf van zijn verhuizing
K«PJ KAAj.
De blijdschap van den professor kende
geen grenzen meer. Hij nam een der steenen
tafels op en begon deze aandachtig te be-
studeeren. Voor zijn omgeving en Pietje
had hij geen oog meer.
Pietje verveelde zich erg en hij ging maar
weer terug naar Wietje, die daar eenzaam
buiten den kuil in het zand zat. „Zeg, dat
is een rare hoor," zei hij tegen Wiet. Die
professor zegt maar niets en hij zit nu die
gekke steenen dingen te bekijken.
„Zeg Wiet," zei hij tenslotte, „waar zou
die professor vandaan gekomen zijn. Als we
eens op den ezel stapten en den weg opreden
die hij gekomen is. Hij heeft toch 't touw
aan zijn staart zitten."
Betty Warner was een goeie ziel, maar zij
had honger en de portefeuille die uit den
broekzak van den man te voorschijn kwam
wekte haar begeerte.
Zij had het ook erg koud, haar kleeren waren
dun, een mantel bezat ze niet meer. Bovendien
was ze zoo pas op zeventien plaatsen geweest
waar ze tevergeefs getracht had werk te krijgen.
Zij was niet in het warenhuis gekomen om m-
koopen te doen, maar alleen om zich te war
men, zij was door en door koud. Zij deed alle
moeite om niet naar de portefeuille te kijken,
maar die tuurde zoo verleidelijk tusschen de
jaspanden van den man door en zij zag aan den
man, dat hij gerust een portefeuille verliezen
kon, want de som, die zijn costuum gekost had,
was voor haar voldoende geweest om een paar
maanden van te leven.
Zij ging vlak achter de portefeuille en be
keek de menschen rondom: een vriendelijke,
kleine oude vrouw in het zwart, twee jonge
meisjes, die druk met elkaar babbelden. Als er
niet een oogenblik gekomen was, dat het oude
vrouwtje naar een zakdoek zocht en de meisjes
verdwenen waren, dan had Betty de portefeuille
niet genomen. Op dit moment verdween alle
vrees bij haar. Met een haastige beweging greep
zij de portefeuille en liet ze in haar handtasch
verdwijnen.
Dit vreeselijk oogenblik was nu voorbij en
zij was weer het nette, aardige meisje, dat in
haar heele leven nooit iets echt kwaads gedaan
had. Ze .bleef staan en deed alsof ze een oaar
zijden kousen bekeek. Aan dezelfde toonbank
stond het oude vrouwtje, „waarom gaat u niet
in de dames-wachtkamer om wat uit te rusten?"
„Ik.... ik kan niet, ik.... moet gaan" sta
melde het meisje. In de warme lucht voelde
zij zich duizelig wordenzij had immers in
lang niets gegetenzij wankelde en liet haar
handtaschje vallen.
Het oude vrouwtje raapte het op, en gaf het
haar. „Toch moet u eerst wat uitrusten."
Maar Betty hoorde haar niet. Zij hield zich
vast aan de toonbank, zij beefde van angst
Over de hoofden der menschen heen, die door
de gangen van het warenhuis liepen had zij het
bezorgde gezicht van den eigenaar der porte
feuille gezien en naast hem een politie-uniform
De menschen in het warenhuis schenen Betty
allen verwijderde, zwarte puntjes toe, zoo op
gewonden was zij.
„Gaat u niet weg van mij?" smeekte Betty.,..
„Ga niet weg!"
Het oude vrouwtje gaf geen antwoord. Zil
keek den agent aan, want hij raakte den schou-
der van Betty juist aan.
„Deze heer," zei hij grof „heeft zijn porte
feuille verloren!"
Het meisje stamelde een paar woorden, die
haar zelf vreemd klanken. De eigenaar der P°r*
tefeuille scheen medelijden met haar te krij
gen. Hij begon:
„Ik zeg immers niet, dat u de portefeuille
genomen hebt,
maar u waart
vlak achter me r r
toen het gebeur- x/ï tlel
de. Zij liep eerst
voor mij," zei hij
tot den agent
„toen bleef ze
achter en een seconde later was de portefeuille
weg."
Betty dacht door den grond te zakken.
staarde verdwaasd voor zich uit, terwijl de ag®n"
haar tasch opende.
Zij staarde nog altijd toen hij ze op de toon
bank wierp en tot den heer zei:
„Het meisje heeft ze niet!"
Zij zag beide mannen heengaan, maar ver
dwaasd van angst als ze was, begreep ze bet
niet.
„Ik heb natuurlijk de portefeuille er uit ge*
nomen," zei het oude dametje, terwijl zij be-
meisje naar den uitgang leidde „de politie
zal het adres van den heer hebben en ik zal
er voor zorgen dat hij de portefeuille terug
krijgt. Hebt u honger?"
„Ja, vreeselijk."
„U moest uw mantel uit armoede verkoopeh'
nietwaar? U schijnt zonder betrekking te zi)n
en zonder geld?"
„Ja."
„Hmjadat dacht ik al."
„Waarom.... waarom hebt u dat voor uiiJ
gedaan?"
„Omdat ik zulke gevallen ken. Het was do
eerste maal dat u zooiets deed?"
„Ja...."
„Beloof me dan het nooit meer te doen."
„Ach ja, nooit..nooit meer!"
„Kijk eenszei de oude vrouw, „daarom
heb ik het gedaanEn nu kind, zullen we
wat gaan eten."
„Wie.wie bent u?" vroeg het meisje.
De oude dame lachte: ..Ik ben slechts de de
tective van het warenhuis," antwoordde zij.
Ook de regenworm, die in de huishouding
der natuur zulk een onopvallende, maar
nuttige rol vervult, heeft niet kunnen ont
snappen aan de onderzoekingsdrift der biologen.
Onze humbricus- en Allolobophora-soorten ble
ken dankbare objecten te zijn voor experimenten
betreffende de werking van spieren en zenu
wen, van de spijsvertering en andere functies
in het wormenlichaam. Uit de laatste jaren
dateeren enkele belangwekkende publicaties van
Prof. Mangold uit Berlijn, die den smaakzin dezer
dieren onderzocht.
De methodiek der proeven is als volgt: een
aantal dennenaalden wordt door koken in wa
ter en door bewerking met alcohol en aether
geheel smakeloos gemaakt; daarna worden tel
kens vijf dezer gezuiverde naalden samengebon
den tot een bundeltje van ongeveer dezelfde
dikte als de steel van een boomblad. Nu wordt
de eene zijde van elk bundeltje bedekt met een
laagje zuivere gelatine, de andere zijde met
gelatine Waarin een bepaalde stof is opgelost.
Men legt nu de naald - op aarde waarin wor
men leven; deze komen des nachts te voorschijn,
pakken de bundeltjes aan een punt vast en
trekken ze in hun gangen, juist zooals ze met
afgevallen boomblad doen. Den volgenden mor
gen gaat men na aan welken kant de wormen
de bundeltjes in den grond trokken; het ligt
voor de hand om te concludeeren dat deze kant
den wormen het best heeft gesmaakt.
Als resultaat dezer proeven bleek vooreerst
dat keukenzout en andere zouten den wormen-
smaak onaangenaam schijnen te prikkelen; hoe
sterker de oplossing daarvan was, des te groo-
ter afkeer werd door de dieren hiervoor be
toond. Ook stoffen zooals chinine en zoutzuur
vielen blijkbaar niet erg in den smaak. Riet
suiker bleek voor het dier noch aangenaam, noen
onaangenaam te zijn. Het voor ons zoetsmaken-
de dulcine werd door de dieren meestal afge
wezen; oxaalzuur daarentegen scheen een soort
lekkernij» te vormen. De wormensmaak verschilt
dus niet onbelangrijk van dien welken de mensch
bezit!
Werd substantie van rottend blad als smaak
stof gebruikt, dan vormde zij voor de wormen
een groote attractie. De smaakzin past dus bij
de levenswijze van het dier. Merkwaardig is dat
het notenblad, dat voor ons een bittere stof be
vat, tot de meest geapprecieerde bladeren bleek
te behooren.
Hierna werden proeven genomen met combi
naties van verschillende stoffen. Het bleek nu
dat de totaal Werking van twee of drie onaan-
genaam-smakende stoffen ongeveer de som was
van de werkingen dezer stoffen afzonderlijk.
Voegde men bij zulk een combinatie het aange-
naam-smakende oxaalzuur toe, dan werd het
geheel voor de dieren blijkbaar sterk „verzoet".
Men denkt hier onwillekeurig aan de werking
Welke de suiker heeft op den smaak van den
mensch.
Een andere vraag is of de verschillende stof
fen voor den worm ook verschillende smaken
vertoonen, of dus smaakqualiteiten aanwezig
zijn. Mangold vindt vooral in de proeven, welke
leeren hoe van verschillende onaangename stof
fen de werking als het ware wordt „opgeteld"
een reden om aan te nemen dat de regenworm
alleen „aangenaam" en „onaangenaam" onder
scheidt. De smaak van verschillende „onaange
name" stoffen, zooals keukenzout en chinine,
zou dan alleen door intensiteit verschillen, niet
door qualiteit. Het gaat hier echter over een
hypothese waarvan de juistheid moeilijk strikt
bewezen kan worden. Want het is voor den
mensch zeker niet gemakkelijk om zóó diep in
de Wormenpsyche door te dringen dat hij de
psychologische waarde kan beoordeelen die ver
schillende smaken voor het dier bezitten!
M. B.
Men schrijft ons uit Maastricht:
Hït is voldoende bekend, dat in Manchou
kwo in de laatste jaren door allerlei ele
menten op vreeselijke wijze is te keer ge"
gaan tegen alles, wat dank zij godsdienst
beschaving was tot stand gekomen.
Bijzonder zijn de daar bestaande missiestat<es
getroffen, zoodat vele met den ondergang be
dreigd worden.
Een der ongeteekenden ontving gisteren van
Mgr. Dr. Th. Breher, Apostol. Vicaris van
Yenki (Prov. Chientao), die het vorig jaar een
tijdlang in dit gewest vertoefde, een dringende
bede om hulp. Er zijn in diens missiegebied li®
staties door brandstichting vernield, missi°'
narissen en christenen zijn op gruwelijke wijze
ter dood gebracht. Middelen tot noodzakelijken
wederopbouw ontbreken. Daarom wordt aan al
len, die voor dit doel een geldelijke bijdrage t?r
beschikking willen stellen, het verzoek gericht,
deze bijdrage met de woorden: voor de missie-
staties van Yenki, te doen toekomen aan een
der beide laatst ondergeteekenden.
F. MOUBIS ir.
Dr. J. E. SCHULTE,
Kapoenstr. 7, gironr. 13666"
Dr. L. DE VREESE,
Heylerhofflaan
Een advertentie behoeft geen „kapitalen"
kosten. Plaats maar eens een Omroeper! Rubri
ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han
delstarief.
door Charles Garvice
„In me hand, meneer? Niks. Ik hou ze dicht
omdat ze heelemaal krom staat van de rim-
metiek, opgeftopen in de waschtobbe, omdat
ik zoo'n fatsoenlijke vrouw benaltijd hard
gewerkt, dat weet u wel, meneer Saunders
De heer Saunders, wiens naam ze zich
ondoordacht liet ontglippen, greep liaar hand
en wrong ze open. De twee geldstukken, die de
Speld haar gegeven had, rolden op het bed.
De andere rechercheur nam ze op.
„Valsch!" zei hij kort. „Dan is hij niet ver
Weg."
„Valsch zijn die valsch!" schreeuwde ze,
In plotselinge razernij. „Dat is niet waar
dat is niet waar! Het zijn goeie! Geef ze
terug! Ze hooren niet van jou. Je kan ze mo
zoo maar niet afnemen. Geef hier!"
Iiy wierp haar achteloos de valsche mun
ten toe. Zij klauwde er naar en hield ze in
i'C licht van zijn zaklantaarn, bewreef ze.
%e„t er op met haar groote gele hoektanden
Teen, met een grauw den grauw van een
Woedende, teleurgestelde tijgerin en met
een boosaardigen glimlach, die slechts een
verwringing van haar gezicht was, wees ze
onder het bed,
In een oogwenk was de Speld gegrepen en
te voorschijn gesleurd; de volgende seconde
had hij de handboeien aan.
„Een goede vangst, hè?" zei hij cynisch
„Wat zit er op? Zeven jaar, meneer Saun
ders?"
„Zeven jaar, jou fielt!" krijschte de oude
vrouw. „Levenslang moest je hebben! Smiecht!
Om 'n arme oude ziel te bedotten, die altijd
een rrleder voor je geweest is! Om d'r blikken
rommel in d'r handen te stoppen zoodat ze
d'r nog in kan vliegen als ze ze wil uitgeven
om een armoedig stukje brood te koopen!
Maar ik zal jou leeren. De installatie staat
in zijn kamer, meneer Saunders de kamer
hiernaast, en in de kelder is nog meer van
dat moois. Jou vuile leugenaar, jou bedrieger!
Ik zal tegen hem getuigen, meneer Saunders!"
De Speld likte aan zijn kleurlooze iippen.
„Zij is d'r ook bij betrokken, meneer," zei
hij rustig, zijn oogen onbewogen gericht op de
oude heks, die haar vuist tegen hem schudde
in sprakelooze woede. „Kijk maar eens onder de
mat."
Een van de rechercheurs was met één stap
bij de mat, schopte ze opzij, tilde een losse
plank op en haalde eten rol valsche munt
stukken te voorschijn.
„Ze is m'n compagnon," zei de Speld, bijna
plechtig.
Dat is een leugen een leugen!" gilde ze.
„Hij heeft ze daar zelf verstopt expres om
mij d'r in te laten loopten. 't Is allemaal
doorgestoken kaart! Ik zweer 't bij alles wat
me dierbaar is! Hij weet dat ik de waarheid
spreek. Kijk hem maar aan!"
Een langzame, zalvende glimlach van vol
doening streek over Splay's wit gezicht, toen
een van de rechercheurs zijn hand op haar
schouder legde.
Zij trachtte hem af te schudden, terwijl
zij onder de vreeselijkste verwenschingen haar
onschuld betuigde; toen bracht ze plotseling
de hand aan haar keel, omknelde die alsof ze
het tot stikkens toe benauwd had, en een oogen
blik later sloeg ze beide armen in de lucht en
viel voorover.
De rechercheur ving haar op en belichtte
haar gezicht.
„Goeie hemel! Ik geloof dat ze dood Is!"
zei hij in ademloos gefluister. „Neem jij de
Speld mee ik raad je aan je rustig te houden.
Speld en stuur me een dokter. Nee. wacht!
Dat meisje daar op de trap je kunt beter
htór sturen."
Maar het meisje op de trap had op dit
oogenblik de straatdeur reeds bereikt. Ze
wist instinctmatig, dat de man gelijk had en
dat haar grootmoeder dood was, en haar
etenige gedachte was, weg te komen althans
voor het oogenblik. Haar grootmoeder was
dood, en het geheim, dat ze in haar laatste
uur verraden had, was in het bezit van de
Speld, die gezworen had het met niemand te
deelen
In den vroegen middag van den volgenden
dag kwam ze langzaam en slepend de trap
pen op en ging de kamer van haar groot
moeder binnen. Een groepje buren, voi be
langstelling ten jenever, dromde om het bed,
waar Madge heen stormde, gillend van goed-
gespeelde smart en ontzetting.
„Grootmoeder! Ze is dood! Ze is dood!
O, o, mijn lieve grootmoe!"
,,'t Is moeke Bunch d'r kleindochter, me
vrouw," legde een der oude wijven uit aan
een vriendelijke, gezette, zij het wat schaap-
achtig-uitziende dame, die ook in de kamer
stond.
Zij was de huisbezoekster van een liefdadig-
heidsvereeniging. Ze ging op Madge toe en
trok haar weg van het bed.
„Huil niet zoo, liefje," zei ze vol medelijden.
Natuurlijk ging Madge luidruchtiger te keer
dan ooit.
„Kom, kom, lief kind! Schik je in het on
vermijdelijke en denk er aan dat we moeten
berusten!" fluisterde de dame aangedaan.
„O, o! Ik ben heelemaal alleen op de we
reld!" gorgelde Madge, in een goed-geslaagde
imitatie van de heldin uit de laatste film. die
ze op een goedkoope plaats had gezien. „O, wat
moet er van me worden?"
Op dit oogenblik kwam een der leden van
den armenraad binnen een heer op leef
tijd met een gemoedelijk buikje. Hij was
even goedig en even argeloos als de huis
bezoekster.
„Er moet noodzakelijk iets gedaan worden
voor het arme kind," fluisterde hij de dame
vertrouwelijk toe. „Ze is eh hebt u niet
opgemerkt hoe 'n knap gezichtje ze heeft, ik
zou bijna zeggen eh ontstellend knap!"
„Ja! Het arme kind! Ik moet haar voor-
loopig onder mijn hoede nemen, mijnheer
Simpkins. Ik zal haar meteen naar mijn huis
brengen, als ze mee wil gaan; maar mis
schien wil ze haar grootmoeder liever niet
verlaten tot na de
Maar Madge, die scherpe ooren had, was
volstrekt niet gebrand op die begrafenis.
Met den jammerkreet van een eenzame, ver
laten ziel, kroop ze naar de dame toe en
dook ineen aan haar voeten, snikkend
nog steeds in den stijl van de filmheldin
„O, laat me niet alleen laat me niet al
leen!"
„Neen, neen, dat zal ik niet dat zal
ik niet, mijn arm kind!" murmelde de dame
met verstikte stem. „Ik mag haar wel mee
nemen, denkt u niet, mijnheer Simpkins? Ik
heb zelf geen klein meisje
„U bent een tengel van naastenliefde, mijn
lieve mevrouw," blaatte hij. „Ik zal een taxi voor
u bestellen. De hemel zal u beloonen!"
HOOFDSTUK IV
Door langdurige oefening en vernuftige
vindingrijkheid zal mten er misschien in kunnen
slagen, een jongen wolf te vangen, maar tem
men kan men hem niet. Mevrouw Kemp, de
huisbezoekster met het weeke hart en.
helaas de even weeke hersenen had Madge
gevangen, maar het temmings-proces bleek een
mislukking. Uiterlijk was ze gedwee en aan
hankelijk genoeg, maar de wolf blijft een wolf.
al naait men hem in een lammcrvacht; en
ofschoon Madge zich het optredten en de ver
schijning van de doorsnee-jongedame had eig'etj
gemaakt, was ze in haar hart nog steeds
straatkind uit Baldwin's Rents. Ze had een °n'
gewoon aanpassingsvermogen en een hiJ11
ontstellende bevattelijkheid; ze kon
leeren wat ze wilde, zelfs de fijnste kunst va.
voor te Wenden, dat ze het prettig vod3)
haar weldoenster voor te lezen uit „g°e"efl
boeken en haar te helpen met het uitdeel^
van tractaatjes aan de armen, die daar alW
bijzonder blij mee waren, omdat het zulke u
stekende vuurmakertjes bleken.
In vier jaar tijds had ze geleerd, zich
bewegen, te praten en te glimlachen als e"r
dame; maar onder het vernisje, dat
warten aard zoo keurig en zoo volkomen ve,5
borg, leefde de ongetemde wilde; en
worstelde deze zóó vertwijfeld om zich te do
gelden, dat het welopgevoede meisje er hi)1
gek van werd. x
Wel tien maal per dag snakte ze er B®
met een ruk op te springen, haar keuris
zedige japonnetjes af te scheuren, haar 3„>s
bandjes en ringen naar mevrouw KervP
hoofd te smijten en te vloeken! Die ë°e°
liefdadige ziel had niet het flauwste v®
moeden van den waren geestestoestand h®
beschermelinge, en hield zielsveel van
Zóóveel, dat, toen ze op een morgen hoo^O'
dat juffrouw Madge niet in haar 'oed geslap®
had en spoorloos verdwenen was, haar vert
feling geen grenzen kende en ze volslag
ontroostbaar was.
(Wordt vervolg")