ffletvetfiaal dag
Met twee kameraadjes op avonturemreis
Arthur Rimbaud, de Fransche dichter,
in Ahessinië
IDe Dubbelgangster I
De welvaart van
Zweden
EEN A VONTUURLIJK
LEVEN
VIER ZELDZAME FILMS
I No. 16274
"■iiiiiiiiiiF
DONDERDAG 26 SEPTEMBER 1935
Een moeilijke landing'
Historisch kasteel
ingestort
Geen kanonnenwelvaart
„Verlangend zie ik uit naar.
oorlog om wat geld te kun
nen verdienenschreef
hij rond 1885 aan zijn
moeder
Zullen zijn geweren nog
dienst doen?
Reliquieën
Haagsche filmstudie-groep
AT r A DOIVTWCQ °P dlt blad zlJn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C1 bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T7 bü een ongeval met C OCA bü verlies van een hand
A I .1 .Ti /t.DL/1 V ll JL-J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen Jl f verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen X 4 doodelijken afloop X MUl/t een voet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
zaken goed; Rimbaud wordt zelfs tot hofleve
rancier van het Abessinische hof benoemd;
koning Menelik is intusschen negus geworden.
Hij ontvangt brieven van den keizer voorzien
van het keizerlijk zegel. Een van die brieven
is bewaard gebleven.
Na eenigen tijd bezit Rimbaud meer dan
80.000 frank in goud. In een gordel draagt h;i
voortdurend 40.000 frank goudstukken op zich.
Hij wil nu eindelijk naar Frankrijk terugkee-
ren en trouwen.
Het noodlot evenwel zou anders beslissen.
In Februari 1891 wordt Rimbaud ernstig ziek:
weldra is het gewricht van zijn rechterknie
geheel verstijfd. Gedwongen moet hij besluiten
Harrar te verlaten. Met bloedend hart is hij
genoodzaakt tot een onvoordeelige likwidatie
van zijn zaak over te gaan. Onder ondraag
lijke pijnen wordt hij door inboorlingen naar
de kust gedragen, een calvarie van 300 K.M.
Van de kleine haven Zeilah steekt hij over
naar Aden en vertrekt vandaar naar het
vaderland. Hij beschouwt zichzelf als een
overwonnene; zijn leven is mislukt. Hü wordt
naar Roche, naar de familieboerderij ver
voerd. De gewrichtsstijfheid breidt zich uit tot
andere deelen van het lichaam. Het is kan
ker. Toch wil hij weer vertrekken; het Oosten
lokt. Onder hevige pijnen wordt de reis naar
Marseille volbracht. Daar wordt de zieke op
genomen in een hospitaal. Er wordt hem een
been afgezet. Hij vervloekt zijn noodlot. Hij
■wil niet sterven; nieuwe streken wil hij ex-
ploreeren. Dag en nacht droomt hi) van
Arabië en Abessinië. Isabelle, die weet dat
haar broer nooit meer zal genezen, verpleegt
hem met moederlijke zorg.
Op zijn sterfbed heeft hij zich bekeerd. Ver
zoend met God is de groote literaire revo
lutionnair, die een diabolischen geest had
(„een mysticus in wilden staat," noemde
Claudel hem), gestorven op 9 November 1891.
Tijdens den hevigen storm, die ook over Bel
gië woedde, is een groot gedeelte van het his
torisch kasteel der hertogen de Troy te Havré,
dagteekenend van 1558, verder ingestort.
Enkele jaren geleden hadden zich reeds in
stortingen voorgedaan. Alleen de toren en een
klein oud gebouwtje zijn overeind gebleven.
In verband met de belangstelling voor de oor
zaken van de opleving in Zweden zijn in de
jongste aflevering van „De Nederlandsche
Conjunctuur" opnieuw eenige cijfers en grafie
ken afgedrukt, die de vraag belichten in hoe
verre de grootere export van ertsen, metalen en
metaalproducten (w.o. grondstoffen voor de be
wapeningsindustrie) een verklaring kan geven
van de hoogere productie voor de binnenland-
sche markt in Zweden. Daarbij blijkt het vol
gende: indien men wil aannemen, in het alge
meen gesproken, dat de beweging van den ex
port de voornaamste factor is welke de bewe
gingen in de productie voor de binnenlandsche
markt bepaalt, dan kan men op grond van de
overeenstemming, die er reeds tusschen 1925 en
1933 was tusschen het verloop van beide curven
vaststellen, een hoedanige stijging in de pro
ductie voor de binnenlandsche markt wordt ver
oorzaakt door een gegeven stijging in den ex
port. Daarbij blijkt, dat met een stijging van
5 punten in den export steeds is overeengeko
men een stijging van ongeveer 2 punten in de
productie voor de binnenlandsche markt. Gaat
men nu na welke stijging zich sinds 1933 heeft
voorgedaan in de productie voor de binnenland
sche markt, dan blijkt deze verre uit te gaan
boven de met de exportstijging op bovenstaand
uiteengezette wijze overeenkomende getallen.
De conclusie luidt, dat er dus nog andere oor
zaken dan juist de exportvermeerdering zijn
geweest, die de opleving op de binnenlandsche
markt verklaren en wel voor het grootste deel
verklaren. Een dezer oorzaken is de werkver-
ruimingspolitiek van de Zweedsche regeering;
daarnaast zijn de landbouwmaatregelên en de
verhoogde investeering speciaal van landbouw-
zfjde te noemen. Het is in dit verband opmer
kelijk dat Finland, dat geen speciale werkver-
ruimingspolitiek heeft gevoerd en o.m. ook zijn
schulden heeft afgelost in plaats van vermeer
derd, een verbetering van de productie voor de
binnenlandsche markt vertoont, die wel onge
veer in overeenstemming is met de vermeer
dering van den export.
Waar overigens slechts een deel van de ex
portvermeerdering van 19331935 bij Zweden is
De schildering van de onherbergzaamheid
van Abessinië, welke men thans in vele bla
den aantreft, herinnert aan het verblijf van
Arthur Rimbaud, den Franschen dichter, in
die verre streken.
Rimbaud, de jonge demon van den zwak
ken Verlaine, die op 16-jarigen leeftijd al ver
bijsterend geniale verzen schreef, is na het
revolverdrama te Brussel, waarvoor Verlaine
twee jaar de gevangenis in ging, naar het
ouderlijke huis te Roche in de Ardennen weer
gekeerd. Daar schreef hü „Une saison en En-
fer," dat te Brussel verscheen, in October
1373. Reeds een maand later gooide hij alle
exemplaren die hü er van "bezat in het vuür.
Hü vond van dien tijd af de heele literatuur
een dwaasheid. Rimbaud zwierf daarna lang
durig rond door Europa en beleefde allerlei
avonturen. Hij is ook op Java geweest, in
1876, als vrijwilliger in het Nederlandsche ko
loniale leger, maar hü deserteerde weer. In
het jaar 1880 is hij naar Aden gereisd en
trachtte daar aan de Roode Zee aan den kast te
komen.
In een interessant boek van Jean Marie
Carré over Rimbaud's avontuurlüke leven
lezen we wat hem verder is overkomen. Na
dat hü had geprobeerd in alle havens van de
Roode Zee werk te vinden, kwam hü in dienst
bü de firma Viannay, Mazeran, Bardey et Co.,
die met Afrika handel dreef. Hü krügt vijf
frank per dag, benevens kost en inwoning. In
Aden is het moeilük uit te houden. De zon
brandt op de heete steenen; nergens zijn hoo
rnen, nergens is water. Uitgedroogd wordt hier
het lichaam, dat snakt naar frissche lucht.
Eenzaam en moeilük is het leven van Rim
baud, maar toch versaagt hü niet. Hü weet
zelfs het vertrouwen te winnen van zijn pa
troon, den heer Bardey, die zün groote werk
kracht en handigheid zeer op prijs stelt. Hij
besluit dan ook zijn bediende naar Harrar in
Abessinië te zenden waar de firma een filiaal
heeft geopend. Daar zal Rimbaud koffie en
andere producten ter plaatse moeten inkoo-
pen. Rimbaud maakt nu zijn eerste Abessi
nische reis; op 13 December 1880 komt hij na
een tocht van twintig dagen te Harrar aan. In
dien tüd was Abessinië nog zeer geïsoleerd:
de spoorweg van de kust naar het binnenland
bestond niet. Rimbaud, die zich waarschijn-
lük bij een karavaan had aangesloten, is de
c erde Franschman die tot Harrar doordringt.
Na het dorre Aden is Harrar voor Rimbaud
een paradüs; de weelderige plantengroei brengt
hem in verrukking. Weldra eischen de zaken
hem geheel op. Hü koopt koffie, ivoor en mus
kus, verkoopt allerlei Europeesche producten
en snuisterijen. Hij ontplooit een buitenge
wone bedrüvigheid en energie. Hij maakt zich
o.a. het harari-dialect eigen en weet het ver
trouwen van de inboorlingen te winnen. Na
eenigen tijd bevangt hem echter weer de de
mon der onrust. Reeds droomt hü van een ex
ploratietocht naar het geheimzinnige, dorre
land van Ogaden. Dank zü de hulp van den
heer Bardey wordt dit plan in 1883 werkelijk
heid. Rimbaud draagt het filiaal te Harrar
aan een anderen bediende der firma over en
begeeft zich naar de hoogvlakte van Boebassa,
welke hü exploreert. Tegelijkertijd drü'ft hij
handel met de inboorlingen. Van het plateau
van Boebassa uit, dringt Rimbaud Ogaden
binnen. Van zijn ervaringen aldaar geeft hü
verslag aan de „Société de Géographie" te
Parü's.
Met taaie energie zal hü nu voortgaan in
Abessinië een positie te veroveren, die hem in
staat zal stellen voldoende geld te sparen om
rustig te kunnen leven. Dit is het motief, dat
in de brieven aan zijn moeder voortdurend te
rugkeert. In een daarvan schrüft hij haar:
„Helaas! Waartoe dienen alle tochten en alle
namelooze moeiten indien ik niet eens, na
enkele jaren, rust zal kunnen vinden op een
plek, die mij bevalt?" Nog heeft hü geen geld
genoeg om naar Frankrijk terug te keeren.
Frankrük is ook trouwens zoo ver; geen enke
len, werkelijken vriend heeft hü ginds achter
gelaten. Meer en meer gaat hü nu vergroeien
met het land, dat zün stempel diep op hem
drukt.
Gedurende ongeveer elf jaren verbleef Rim
baud in Abessinië. Op de eenige foto, die van
hem uit dien tüd bestaat, zien wij hem met
naakte voeten op de rotsen staan. Zijn ge
zicht, verbrand door de zon, geeft blük van
groote vermoeienis. De haren zün kort ge
knipt, onder het hooge voorhoofd liggen de
oogen diep in hun kassen; de wenkbrauwen
zün gefronst, de lippen zün dik en zwaar, de
wangen droog en ingevallen. Hij lijkt op een
dwangarbeider.
Die man was echter een zeer geziene figuur
bü de inboorlingen, hü was bevriend met de
enkele Europeesche ontdekkingsreizigers, die
toen Abessinië doorzochten, hij stond in re
latie met den koning van Choa, den lateren
keizer Menelik.
Al de brieven die Rimbaud van uit Egypte,
Arabië en Abessinië naar zün moeder en zün
zuster heeft geschreven, zijn verzameld in een
bundel, uitgegeven door de „Mercure de
France." In een brief, verzonden uit Tadjoera
op 3 December 1885, lezen wij, dat de koop
waar die hü invoert uit geweren, bestaat Rim
baud, thans niet meer in dienst van Bardey
en zijn firma, was dus wapenhandelaar ge
worden. In Tadjoera aan de Afrikaansche
kust rust hü op eigen kosten een karavaan
uit om het binnenland in te trekken. Kort
geleden was een andere karavaan door de on
barmhartige Dankali's volledig uitgemoord.
Dit echter schrikt Rimbaud niet af. Ondanks
de tegenwerking der inboorlingen vertrekt ten
slotte de karavaan, voorzien van enkele dui
zenden geweren, die bestemd zijn voor koning
Menelik, den lateren Negus. Het gelukt Rim
baud de bloeddorstige Dankali's te ontwijken
en na groote moeilijkheden komt hü ten slotte
te Ankober, de hoofdstad van Choa, aan. Ko
ning Menelik is daar echter niet aanwezig, hü
bevindt zich te Antotto, het latere Addis-
Abeba. Rimbaud trekt er heen en onderhan
delt met den sluwen Menelik over de gewe
ren. Menelik heeft die geweren noodig, want
hü wil zijn macht vergrooten (in dien tüd
neemt hü Harrar in én laat het Egyptische
garnizoen uitmoorden). Wanneer het echter
op betalen aankomt, begint Menelik af te pin
gelen. Rimbaud wordt woedend en bruist op;
hü moet echter berusten. Menelik geeft hem
ten slotte een wissel op Dedjaz Makonnen,
den gouverneur van Harrar; hü moet wel aan
vaarden. Inmiddels is het niet onmogelük dat
op dit oogenblik tal van Abessinische solda
ten, met het oog op een mogelüken oorlog
met Italië, uitgerust worden met dezelfde ge
weren welke Rimbaud destüds aan Menelik II
leverde!
Rimbaud verlaat nu Antotto en begeeft zich
naar Harrar langs een tot nu toe ongeëxplo-
reerden weg. Hü bevindt zich in gezelschap
van den Italiaanschen ontdekkingsreiziger
Borelli, die van dien tocht een uitvoerig ver
slag heeft gegeven. Rimbaud's eigen mededee-
lingen daarover vinden wij in een brief, die
verscheen in den „Bosphore Egyptien" en in
een schrijven aan den heer Bardey. De door
de beide pioniers Borelli en Rimbaud ont
dekte route ging door een land van weiden en
bosschen; zü maakte deel uit van den groo-
ten weg, die later door den Abessinischen
spoorweg zou worden gevolgd; in zijn brief
in de „Bosphore Egyptien" doet Rimbaud
reeds allerlei voorslagen voor den aanleg van
dien spoorweg.
Rimbaud schünt te Harrar inderdaad zijn
geld te hebben gekregen, maar de winst op de
geheele transactie bhjkt uitermate gering te
zün geweest. Hü zag dan ook verlangend uit-
naar.... oorlog, om werkelük wat geld te
kunnen verdienen en schreef dat zelfs aan zün
moeder.
Rimbaud opende daarop zelf een factorij te
Harrar en wist zich in korten tijd op te wer
ken tot een vermogend man. Den heelen dag
is hü door zün uitgebreiden handel in beslag
genomen: katoen, koffie, ivoor en goud ruilt
hü tegen Europeesche producten. Toch ver
veelt hü zich.
Intusschen is hü niet van Europeesch be
zoek gespeend. Zijn faetorü verkrijgt zekere
bekendheid: Borelli, graaf Teleki, Bichetti en
andere ontdekkingsreizigers kloppen bü hem
aan. Borelli heeft van Rimbaud in dien tüd
een duidelijk beeld gegeven. Hü schildert hem
als een gewieksten handelsman, tevens raad
gever der inboorlingen. Intusschen gaan de
Naast de gang bleek zich een groote
uitgehouwen trap in de rotsen te bevinden
en met groote inspanning klauterden ze
met zün drieën naar boven. Waar zouden
ze nu zün? Eindelijk kwamen ze boven op
een soort balkon aan en hier vielen ze uit
geput van vermoeienis neer. De felle zon
maakte hen slaperig en weldra waren ze in
diepe rust.
De professor was het eerste weer wakker.
Hü keek eens om zich heen. Waar zouden
ze zich toch bevinden? Hü had er geen idee
van. Plotseling, zag hü goed? Daar naderde
een scheepje, met typische Egyptische
tuigage.
Hü zwaaide uit alle macht om de aan
dacht van de opvarenden te trekken en ja
hoor, het werd bemerkt. Een vletje werd uit
gezet en bemand met twee personen kwam
het vaartuigje nader tot de plaats waarboven
de professor zich met de kinderen op de
rots bevond. Een der mannen wierp een touw
in de hoogte dat handig door den professor
werd opgevangen. Hü begreep de bedoeling.
Gaande in het koffieuurtje van zün wo
ning naar kantoor, liep Bernard reeds
jaren lang steeds langs denzelfden weg.
Eerst de gracht af, waar zün woning gelegen
was, dan een bruggetje over, een straat in, een
züstraaten in die zijstraat was het loterij-
kantoor gevestigd, waar hij nu al jarenlang,
zoolang hij getrouwd was, zonder ooit één lo
terij over te slaan, zijn geluk met een doorge
fourneerd twintigje beproefd had.
En op de trekkingsdagen hield hü steeds voor
het venster van het kantoortje even den stap
er in, sloeg een blik op de voor de ruiten han
gende loterijlijst en constateerde al jaren lang,
soms wat eerder, soms wat later, dat zün num
mertje eruit gekomen was.. met een dikke
niet.
Zelfs geen eigen geldje was hem ooit te beurt
gevallen en telkenmale, als het lot hem dan
töch nooit gunstig gezind bleek, besloot hij dan
voor de zooveelste maal zijn geld maar liever
op een meer practische manier te besteden en
die loterij te laten voor wat die was.
Maar hoe gaat dat dan, niet waar? Wie niet
waagt, die niet wint, en als je niet eens een
twintigje hebt, kun je ook nooit de honderd
duizend trekken!
En de resultante van deze wüsgeerige be
schouwingen was telkens weer dat hü bij iedere
volgende loterü opnieuw met zün drie gulden
zestig een kansje waagde, met als resultaat.
Dien middag liep hü weer zün bruggetje
over de straat, de züstraat in, bleef voor het
bekende nieten-winkeltje staan, keek onder de
lüstnog eens....
„Als je me nou....! No. 16274 met 1000.
Wel heb je me nou van z'n leven....! Is dat
wat?"
Vlug stapte hü het kantoortje binnen:
„Juffrouw, ik heb een twintigje van no.
16274."
„Dat doet me genoegen, mijnheer. Dat werd
tijd. Nog nooit heb ik u, geloof ik, iets uitbe
taald. Heb ik het u niet gezegd? De aanhou
der wint!"
Bernard streek vier muntjes van tien op, en
borg ze in zün portefeuille.
„Die rüksdaalder.laat maar, juffrouw!
Maak er een armen drommel gelukkig mee."
Bernard spoedde zich naar zijn kantoor, veer
tig gulden rüker.
Dat was nu nog eens een mee vallet je! Wat
zou hü daar nu eens mee doen? Wel, z'n vrouw
verrassen, natuurlijk! Maar waarmee?
Niets wist zü ervan. Nooit had hü haar ver
teld dat hü geregeld in de loterü speelde. Hü
had er zich altüd zoo'n beetje voor geschaamd
en tegenover haar had hü er zich doorgaans
wat smalend over uitgelaten:
„Loterü! Loterü!" was ^ün slagwoord. „Man
nen die in de loterij spelen, zün meestal lorren."
Maar voor zichzelf had hü altüd geheime
plannen gekoesterd van opeens op een goeden
dag met een onverwachte verrassing thuis te
komen. Vage plannen waren het altüd geweest,
gelijken tred houdend met de grootte van den
te winnen prijs.nieuwe meubelen, huis
raad, kleeding, radio, versnaperingen.
Tegen het einde van kantoortijd had hü zün
besluit genomen. Een nieuwe traplooper zou het
zijn!
Zoo dikwijls reeds had Nel erover geklaagd,
dat die oude looper er zoo versleten begon uit
te zien. Zelf had hü het ook al vaak genoeg op
gemerkt, en telkens hadden zü den aankoop
van een nieuwen traplooper weer een maandje
uitgesteld, berekenend en vaststellend, dat er
andere dingen waren, die dringender vernieuwd
moesten worden.
Maar nu zou Nel haar nieuwen looper hebben
Vast en zeker! Direct na kantoortüd zou hij
hem gaan koopen. Veertig gulden zou zeker wel
voldoende zün, en anders zou hij er desnoods
nog iets büleggen. Een goede moest het zün!
toe te schrijven aan vermeerdering van den uit
voer van metaalwaren, een ander deel aan ver
meerdering van den uitvoer van hout en pa
pier, volgt uit het artikel in De Nederlandsche
Conjunctuur, dat a fortiori een kleiner deel van
de opleving op de binnenlandsche markt aan
het uitvoeren van bewapeningsgrondstoffen dan
aan andere oorzaken is toe te schrüven.
De in den torenhaan van de Notre Dame
opgeborgen reliquieën van Heiligen blüken tot
stof te zün vergaan.
Deze ontdekking werd gedaan, toen de groo
te bronzen haan werd afgehaald om te wor
den schoongemaakt.
De reliquieën zün van de H. Genoveva en den
H. Dionysius, patroon-heiligen van de stad
Parüs, en werden in 1850 in den haan gesloten,
gelijk met een document dat het zegel be
vatte van den Aartsbisschop van Parüs.
Toen de doos, waarin de overblüfselen zich
moesten bevinden, werd geopend, vond men
niets dan een hoopje stof.
In de twee maanden tüds, dat de haan
wordt gerepareerd en schoongemaakt, zullen
andere reliquieën, zorgvuldig gesorteerd, erin
worden gedaan na plechtig gezegend te zün
door Kardinaal Verdier.
Degelijk, sterk en flink, en geen voddenrommel
en geen afbetalings-geklungel!
Een half uur na het beëindigen van zijn werk
was de koop gesloten. Zijn keus was zonder twü-
fel wel goed uitgevallen, en de prijs was be
trekkelijk nog meegeloopen.
Zijn wat late thuiskomst zou hü gemakkelyk
met extra-drukke werkzaamheden kunnen ver
klaren, en met geen woord zou hij erover rep
pen, door geen enkele toespeling of wat ook
laten bemerken, dat er iets bijzonders op til
was.
En morgen toevallig juist op zijn vrüen
dag morgenochtend om tien uur zou de le
verancier volgens afspraak den looper laten af
leveren!
Het zou hem niet moeilijk vallen, zün vrouw
tegen dat uur met een boodschap de deur uit
;e bonjouren, en
ianen dan,
als zü terugkwam
m de voordeur
apendeed, zou zü
plotseling, geheel
mverwachts, den
nieuwen looper op
de trap zien liggen.
Zich verkneukelend reeds in Nels opgetogen,
verraste gelaatsuitdrukking van den volgenden
morgen, stapte hü haastig zün bruggetje over,
de gracht op, huiswaarts toe.
Hü stak den sleutel in het slot van de voor
deur, stampte op de vloermat en draaide den
knop om van het electrisch licht in het por
taal.
Dan zette hü den voet op de traptrede, keek,
zaghij wreef zich de oogen uit
Tot zijn verbüsterenae verwondering ont
waarde hij op de trap een spiksplinternieuwen
looper..., een anderen dan hij gekocht had....
minstens zoo mooi.
Maar boven in den corridor stond Nel zich
van plezier om zün verwonderde blikken in de
handen te wrijven, en toen hü boven gekomen
was, duwde ze hem een kistje füne sigaren in de
handen:
„Dat is er nog op overgeschoten, jongen! Ja
renlang heb ik op m'n huishoudgeld een twin
tigje in de staatsloterü uitgespaard. Nooit heb
ik iets gewonnen en nooit heb ik je er iets van
gezegd! Maar vandaag is op mün nummer een
duizendje gevallen, en ik heb er meteen een
nieuwen looper voor gekocht. Het is nummer
16274, en ik heb het uit dat loterij kantoortje in
die zijstraat over ons bruggetje."
De nachtvoorstelling die de Filmstudie
groep in Den Haag j.l. Zaterdag gaf en
waarvoor de besloten kring van haar
leden op het middernachtelijk uur de zaal van
het Studio-Theater aldaar bevolkte, is voor de
tweede maal een succes geworden.
Vier zeldzame films, zoowei naar qualiteit
als naar bekendheid werden er gedraaid en
daarvan was de „Legende van de gouden tul
pen" de eerste. Dit filmpje is reeds in 1912
gemaakt, had dus nog niets te maken met een
geluidsband, maar wel met de kieurtechniek.
Het is een voor dien tüd uitstekend gepoly
chromeerd product en dan ook volstrekt de
moeite van 't aanzien nog alleszins waard,
mede zelfs om de vrij naïeve vertelling en
dramatiek, die men erin verwerkte.
De eigenlijke bijzonderheid was er echter van,
dat door de Filmstudiegroep een begeleiding
voor de vertooning was bijeengebracht, die al
leraardigst was en zeer frappant en geestig met
moderne effecten aansloot bü het sterk ver
ouderde inhoudsgegeven van de film.
De tweede uit de reeks was het eveneens uit
stekend gekleurde reclame-filmpje „De Licht-
dief" waarbij door den vervaardiger, den heer
Julius Pinschewer in eigen persoon een korte
uiteenzetting werd gegeven. De heer Pinsche
wer leidde daarbü tegelijk de film in, die het
hoogtepunt van den avond of eigenlijk van
den nacht vormde: „l'Idée" van Berthold Bar-
tosch, met wien inleider zeer bevriend is.
Deze film werd door Bartosch met uiterst
primitieve hulpmiddelen vervaardigd naar mo
tieven uit het boek van Frans Masereel, diens
houtsneden tot uitgangspunt nemende. Er was
door Arthur Honegger muziek bü de film ge
schreven, die verdienstelük was en in stijl, doch
die men vergat door het gespannen waarnemen
van de inderdaad geslaagde poging van Bar
tosch.
Hü heeft in zün werk sterke expressionisti
sche elementen samengebracht en tot nadruk
kelijke vertolking van het onderwerp gemaakt.
De film duurt niet lang, maar is een goed
voorbeeld van de toe te passen mogelijkheden,
die de filmkunst biedt bü het uitbeelden van
abstracties. Ook al kan er uiteraard door Bar
tosch nog gewonnen worden aan scherper visie
en zakelüker uitdrukking, men moet toch res
pect voor het bereikte hebben.
Na de pauze gaf de Filmstudiegroep een ver
rassing ten beste, door een draak te vertoo-
nen, die onder den naam „Queen Kelly" door
Eric von Stroheim gemaakt was en hier te
lande na een enkele vertooning van het bios
coopprogramma genomen werd.
De zaal heeft een uur lang daverende pret
aan de cultureele aftakeling gehad, waarmede
dit product belast was! En ging vervolgens te
vreden de nachtelijke stilte in, naar huis.
(Historisch)
door Charles Carvice
12
„Weet u het zeker? Een dokter
„Beware me, meneer, dat is nergens voor
noodig!" onderbrak ze hem geruststellend.
„Heusch, geloof me, binnen een uur is de
jonge dame weer hcelemaal opgeknapt."
Toen ze naar binnen wilde gaan, wenkte
Redmayne haar, nog even te wachten.
„U hebt haar nog niet verteld, dat ik
hoe ze uit het water werd gehaald?" vroeg
hij.
„Neen, mijnheer, daar heb ik nog geen
tüd voor gehad; maar ik zal 't haar dadelük
vertellen, 't Was waarachtig geen kleinig
heid, die u gewaagd hebt; een dapper stukje
dat zeg ik!'
„Halt!" zei Redmayne, büna streng, „ik
Wensch niet, dat de jonge dame er iets van
verneemt. Wil jü dat ook onthouden, Te
rence?" vroeg hy den jongen man. „De boot
kwam juist bijtijds zooals ook inderdaad het
geval geweest zou zijn
..Maar mijnheer Redmayne begon Te
rence op gedempten toon.
Redmayne keerde zich büna driftig naar
hem om, beheerschte zich echter en zei
koud:
„Ik sta er op. Ik verzoek je, me je woord
te geven."
„Goed dan, ik belcof je, dat ik mün mond
zal houden. Maar die menschen zullten haar
toch wel op de hoogte brengen."
„Laat dat maar aan mij over," zei Red
mayne. Hij nam een banknoot van vijf pond
uit zijn portefeuille en gaf die aan de vrouw
van den sluiswachter. „Als u man niet juist
CP tijd gekomen was zei hij veelbetee-
kenend. De vrouw maakte van verrassing en
dankbaarheid haar mooiste buiging, maar keek
toch niet weinig verbaasd, dat dc moedige
redder zijn daad zoc angstvallig verborgen
v.ilde houden voor haar, die hü aau den dood
ontrukt had.
„Ik begrijp uw bedoeling, münheer; wü
zullen er geten van allen een woord over rep
pen. Ik ga nu maar eens naar binnen om te
zien hoe de juffrouw het maakt."
Even later was ze weer terug met een
bemoedigenden glimlach op haar breed ge
zicht.
„De jonge dame voelt zich heelemaal in
orde, mijnheer," Bei zie, zich tot Redmayne
richtend. „Ze zou liefst zoo gauw mogelük
naar huis willen; maar ik heb haar overge
haald, nog een uurtje te blijven rusten. Mijn
dochter zal haar wel wat kleerten leenen,
en ik zal er voor zorgen, dat ze goed warm
ingestopt blyft. Ik heb haar niet verteld,
dat er nog een tweede heer bü betrokken
was."
Redmayne knikte.
„Mooi zoo ik zal zorgen, dat er over een
uur een wagen hier is," zei hü tot Terence.
„Wie is er nog meer op Fairlawn, Lord
Terence?"
Mün tante, de hertogin," antwoordde
Terence.
„Ah juist.. Zij zal er wel voor zorgen, dat
Lady Irene voldoende rust neemt en zich
herstelt van den schok. Ik zou graag morgen
een berichtje hebben, hoe zü het maakt. Ik
ga nu heen. Ik zie, dat ze mijn caard veilig
aan den kant gekregen hebben."
„Wilt u niet liever blüven en haar wat ge
zelschap houden?" vroeg Terence. „Als u
het volstrekt wilt, hoeft zi immers niet te
weten, dat u haar leven hebt gered."
Redmayne keerde zich met een ruk naar
hem om.
„Ik heb Lady Irene's leven niet gered," beet
hü hem toe. „Ik wilde, dat je dat idee van
nu af aan uit je hoofd zette, Tetencede boot
zou haar bij tüds bereikt hebben
„Misschien, en misschien ook niet," zei
Terence, wat stug. „Naar mün meening dankt
Irene u het behoud van haar leven, niet
tegenstaande die gedachte u onaangenaam
schijnt te zün...."
„Dat is ze inderdaad Kei Redmayne;
„en wees zoo goed, niet te vergeten, Terence,
dat ik je woord heb, mijn naam niet te zullen
noemen in verband met dit voorval."
Redmayne reed naar het hotelletje aan de
rivier en telefoneerde daar om een taxi, die
over een uur aan de sluiswachterswoning
moest zijn; toten trok hü zün natte jas uit,
wreef zelf zijn paard van onder tot boven af,
liet het wat haver geven en draafde daarna
terug naar Londen.
HOOFDSTUK VI
Lord Terence wilde geen droge kleeren
aantrekken er was een soort van troost
in boete te deen door zoo onbehaaglük te
blijven rondloopen. Hü leende slechts een
jasje van d'en sluiswachter en drentelde on
geduldig langs het oude jaagpad op en neer.
Hü kwam sterk in de verzoeking, naar het
hotelletje te gaan om wat sigaretten te koopen,
maar hü had Redmayne nu eenmaal beloofd,
daar op Irene te zullen wachten en vond het
daarom niet behoorlek, zijn post te verlaten
zelfs voor een boodschap van enkele minuten.
Nog voor het uur om was, verscheen de
gedaante van een jong meisje in de open
huisdeur. Ze droeg een bedrukte katoenen
jurk en een groote linnen zonnehoed, en in
het eerst dacht Terence, dat 't een van de
dochters van den sluiswachter was, een
knappere dan hü tot dusver gezien had;
maar plotseling begonnen zijn cogen te fon-
ken van onverholen bewondering, toen hij
Irene herkende.
„Goeie hemel! Irene, wat wat staan die
kleeren je ongeloofelük goed!" zei hü ten
slotte, bijna naar adem snakkend.
Ze maakte een. preutsche, ouderwetsche
buiging, maar haar oogen lachten, zonder een
zweem van ijdelheid of coquetterie.
„En ben je weer heelemaal de oude, Irene?
Voel je je niet ziek, of te erg geschrokken?"
„Geschrokken ben ik natuurlük wel, maar
ziek heelemaal niet. Ik voel me niets minder
goed dan e'en paar uur geleden. Maar Tertence,
ik kwam je eigenlük zeggen, hoe dankbaar ik
je ben, dat je me gered hebt," ging ze voort,
terwijl haar vroolüke maniertjes verstilden tot
lieflüken ernst. „Als ik alleen geweest was,
als je niet zoo kranig gezwommen had en Je
tegenwoordigheid van geest bewaard
Lord Terence bloosde donkerrood.
„Ik heb je niet gered," zei hij, verward
naar den grond starend. „Je hebt niets geen
reden om me dankbaar te znjn, Irene," zei nü,
büna bitter.
„Natuurlük had ik kunnen weten, dat Je
dat zeggen zoudt," hernam ze éénvoudig.
„Mannen hebben er nu eenmaal een hekel
aan, bedankt te worden. Maar 't helpt Je
niets, Terence. Ik hoorde de dochter van
den sluiswachter zeggen, juist toen ik bezig
was, bü te komen: „Wat een geluk, oat die
dappere meneer er was. om de juffrouw te
redden, 't Was hoog tiid!" Dus je ziet. dat
je niet hoeft te probeeren, me wat wüs te
makten. Stil maar! Ik zal er niets meer over
zeggten, als je het vervelend vindt, Terence."
Want Lord Terence had het hoofd afgewend,
en beet heftig op zün lip.
„Nee, doe dat vooral niet," antwoordde hü
scherp; „want ik ik zou het niet kunnen
verdragten. De sluiswachter kwam naar je toe
in zajn boot stamelde hü.
„Dat weet ik, dat weet ik. Je wilt mij nu
maar inpraten, dat jij het niet gedaan hebt;
maar ik heb veel te duidelük verstaan, wat dat
meisje zei."
Ze keerde zich om ten staarde droomerig naar
den stuwdam.
„Ik zou het niet prettig gevonden hebben,
te sterven, Terence nog niet; en vader
Haar oogen vulden zich met tranen. Toen
keerde ze zich met e'en ruk weer naar hem
toe.
„Terence, je hebt niet eens droge kleeren
aangetrokken! Je hebt nog steeds die klets
natte dingen aan! Wat dom, wat onvoorzich
tig, wat slécht van je!"
„Stil, tob nu maar niet over mij, Irene,"
zei hü bijna wrevelig. „Met mü is alles in
orde. Ik ben zoo sterk als een stier; ik ge
loof niet, dat ik kou zou kunnen vatten, al
deed ik er nog zoo mün best voor. En ik
ben trouwens zoo goed als droog, langzamer-
hond. Daar heb je de taxi. We zün nog
even vlug thuis als wanneer we teruggeroeid
hadden".
„Je hebt ook overal aan gedacht!" zei ze met
dankbare waardeering.
(Wordt vervolgd)