ffletvetfiaal dag Met twee kameraadjes op avonturemreis Arthur Rimbaud, de Fransche dichter, in Ahessinië IDe Dubbelgangster I De welvaart van Zweden EEN A VONTUURLIJK LEVEN VIER ZELDZAME FILMS I No. 16274 "■iiiiiiiiiiF DONDERDAG 26 SEPTEMBER 1935 Een moeilijke landing' Historisch kasteel ingestort Geen kanonnenwelvaart „Verlangend zie ik uit naar. oorlog om wat geld te kun nen verdienenschreef hij rond 1885 aan zijn moeder Zullen zijn geweren nog dienst doen? Reliquieën Haagsche filmstudie-groep AT r A DOIVTWCQ °P dlt blad zlJn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C1 bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T7 bü een ongeval met C OCA bü verlies van een hand A I .1 .Ti /t.DL/1 V ll JL-J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen Jl f verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen X 4 doodelijken afloop X MUl/t een voet of een oog AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL zaken goed; Rimbaud wordt zelfs tot hofleve rancier van het Abessinische hof benoemd; koning Menelik is intusschen negus geworden. Hij ontvangt brieven van den keizer voorzien van het keizerlijk zegel. Een van die brieven is bewaard gebleven. Na eenigen tijd bezit Rimbaud meer dan 80.000 frank in goud. In een gordel draagt h;i voortdurend 40.000 frank goudstukken op zich. Hij wil nu eindelijk naar Frankrijk terugkee- ren en trouwen. Het noodlot evenwel zou anders beslissen. In Februari 1891 wordt Rimbaud ernstig ziek: weldra is het gewricht van zijn rechterknie geheel verstijfd. Gedwongen moet hij besluiten Harrar te verlaten. Met bloedend hart is hij genoodzaakt tot een onvoordeelige likwidatie van zijn zaak over te gaan. Onder ondraag lijke pijnen wordt hij door inboorlingen naar de kust gedragen, een calvarie van 300 K.M. Van de kleine haven Zeilah steekt hij over naar Aden en vertrekt vandaar naar het vaderland. Hij beschouwt zichzelf als een overwonnene; zijn leven is mislukt. Hü wordt naar Roche, naar de familieboerderij ver voerd. De gewrichtsstijfheid breidt zich uit tot andere deelen van het lichaam. Het is kan ker. Toch wil hij weer vertrekken; het Oosten lokt. Onder hevige pijnen wordt de reis naar Marseille volbracht. Daar wordt de zieke op genomen in een hospitaal. Er wordt hem een been afgezet. Hij vervloekt zijn noodlot. Hij ■wil niet sterven; nieuwe streken wil hij ex- ploreeren. Dag en nacht droomt hi) van Arabië en Abessinië. Isabelle, die weet dat haar broer nooit meer zal genezen, verpleegt hem met moederlijke zorg. Op zijn sterfbed heeft hij zich bekeerd. Ver zoend met God is de groote literaire revo lutionnair, die een diabolischen geest had („een mysticus in wilden staat," noemde Claudel hem), gestorven op 9 November 1891. Tijdens den hevigen storm, die ook over Bel gië woedde, is een groot gedeelte van het his torisch kasteel der hertogen de Troy te Havré, dagteekenend van 1558, verder ingestort. Enkele jaren geleden hadden zich reeds in stortingen voorgedaan. Alleen de toren en een klein oud gebouwtje zijn overeind gebleven. In verband met de belangstelling voor de oor zaken van de opleving in Zweden zijn in de jongste aflevering van „De Nederlandsche Conjunctuur" opnieuw eenige cijfers en grafie ken afgedrukt, die de vraag belichten in hoe verre de grootere export van ertsen, metalen en metaalproducten (w.o. grondstoffen voor de be wapeningsindustrie) een verklaring kan geven van de hoogere productie voor de binnenland- sche markt in Zweden. Daarbij blijkt het vol gende: indien men wil aannemen, in het alge meen gesproken, dat de beweging van den ex port de voornaamste factor is welke de bewe gingen in de productie voor de binnenlandsche markt bepaalt, dan kan men op grond van de overeenstemming, die er reeds tusschen 1925 en 1933 was tusschen het verloop van beide curven vaststellen, een hoedanige stijging in de pro ductie voor de binnenlandsche markt wordt ver oorzaakt door een gegeven stijging in den ex port. Daarbij blijkt, dat met een stijging van 5 punten in den export steeds is overeengeko men een stijging van ongeveer 2 punten in de productie voor de binnenlandsche markt. Gaat men nu na welke stijging zich sinds 1933 heeft voorgedaan in de productie voor de binnenland sche markt, dan blijkt deze verre uit te gaan boven de met de exportstijging op bovenstaand uiteengezette wijze overeenkomende getallen. De conclusie luidt, dat er dus nog andere oor zaken dan juist de exportvermeerdering zijn geweest, die de opleving op de binnenlandsche markt verklaren en wel voor het grootste deel verklaren. Een dezer oorzaken is de werkver- ruimingspolitiek van de Zweedsche regeering; daarnaast zijn de landbouwmaatregelên en de verhoogde investeering speciaal van landbouw- zfjde te noemen. Het is in dit verband opmer kelijk dat Finland, dat geen speciale werkver- ruimingspolitiek heeft gevoerd en o.m. ook zijn schulden heeft afgelost in plaats van vermeer derd, een verbetering van de productie voor de binnenlandsche markt vertoont, die wel onge veer in overeenstemming is met de vermeer dering van den export. Waar overigens slechts een deel van de ex portvermeerdering van 19331935 bij Zweden is De schildering van de onherbergzaamheid van Abessinië, welke men thans in vele bla den aantreft, herinnert aan het verblijf van Arthur Rimbaud, den Franschen dichter, in die verre streken. Rimbaud, de jonge demon van den zwak ken Verlaine, die op 16-jarigen leeftijd al ver bijsterend geniale verzen schreef, is na het revolverdrama te Brussel, waarvoor Verlaine twee jaar de gevangenis in ging, naar het ouderlijke huis te Roche in de Ardennen weer gekeerd. Daar schreef hü „Une saison en En- fer," dat te Brussel verscheen, in October 1373. Reeds een maand later gooide hij alle exemplaren die hü er van "bezat in het vuür. Hü vond van dien tijd af de heele literatuur een dwaasheid. Rimbaud zwierf daarna lang durig rond door Europa en beleefde allerlei avonturen. Hij is ook op Java geweest, in 1876, als vrijwilliger in het Nederlandsche ko loniale leger, maar hü deserteerde weer. In het jaar 1880 is hij naar Aden gereisd en trachtte daar aan de Roode Zee aan den kast te komen. In een interessant boek van Jean Marie Carré over Rimbaud's avontuurlüke leven lezen we wat hem verder is overkomen. Na dat hü had geprobeerd in alle havens van de Roode Zee werk te vinden, kwam hü in dienst bü de firma Viannay, Mazeran, Bardey et Co., die met Afrika handel dreef. Hü krügt vijf frank per dag, benevens kost en inwoning. In Aden is het moeilük uit te houden. De zon brandt op de heete steenen; nergens zijn hoo rnen, nergens is water. Uitgedroogd wordt hier het lichaam, dat snakt naar frissche lucht. Eenzaam en moeilük is het leven van Rim baud, maar toch versaagt hü niet. Hü weet zelfs het vertrouwen te winnen van zijn pa troon, den heer Bardey, die zün groote werk kracht en handigheid zeer op prijs stelt. Hij besluit dan ook zijn bediende naar Harrar in Abessinië te zenden waar de firma een filiaal heeft geopend. Daar zal Rimbaud koffie en andere producten ter plaatse moeten inkoo- pen. Rimbaud maakt nu zijn eerste Abessi nische reis; op 13 December 1880 komt hij na een tocht van twintig dagen te Harrar aan. In dien tüd was Abessinië nog zeer geïsoleerd: de spoorweg van de kust naar het binnenland bestond niet. Rimbaud, die zich waarschijn- lük bij een karavaan had aangesloten, is de c erde Franschman die tot Harrar doordringt. Na het dorre Aden is Harrar voor Rimbaud een paradüs; de weelderige plantengroei brengt hem in verrukking. Weldra eischen de zaken hem geheel op. Hü koopt koffie, ivoor en mus kus, verkoopt allerlei Europeesche producten en snuisterijen. Hij ontplooit een buitenge wone bedrüvigheid en energie. Hij maakt zich o.a. het harari-dialect eigen en weet het ver trouwen van de inboorlingen te winnen. Na eenigen tijd bevangt hem echter weer de de mon der onrust. Reeds droomt hü van een ex ploratietocht naar het geheimzinnige, dorre land van Ogaden. Dank zü de hulp van den heer Bardey wordt dit plan in 1883 werkelijk heid. Rimbaud draagt het filiaal te Harrar aan een anderen bediende der firma over en begeeft zich naar de hoogvlakte van Boebassa, welke hü exploreert. Tegelijkertijd drü'ft hij handel met de inboorlingen. Van het plateau van Boebassa uit, dringt Rimbaud Ogaden binnen. Van zijn ervaringen aldaar geeft hü verslag aan de „Société de Géographie" te Parü's. Met taaie energie zal hü nu voortgaan in Abessinië een positie te veroveren, die hem in staat zal stellen voldoende geld te sparen om rustig te kunnen leven. Dit is het motief, dat in de brieven aan zijn moeder voortdurend te rugkeert. In een daarvan schrüft hij haar: „Helaas! Waartoe dienen alle tochten en alle namelooze moeiten indien ik niet eens, na enkele jaren, rust zal kunnen vinden op een plek, die mij bevalt?" Nog heeft hü geen geld genoeg om naar Frankrijk terug te keeren. Frankrük is ook trouwens zoo ver; geen enke len, werkelijken vriend heeft hü ginds achter gelaten. Meer en meer gaat hü nu vergroeien met het land, dat zün stempel diep op hem drukt. Gedurende ongeveer elf jaren verbleef Rim baud in Abessinië. Op de eenige foto, die van hem uit dien tüd bestaat, zien wij hem met naakte voeten op de rotsen staan. Zijn ge zicht, verbrand door de zon, geeft blük van groote vermoeienis. De haren zün kort ge knipt, onder het hooge voorhoofd liggen de oogen diep in hun kassen; de wenkbrauwen zün gefronst, de lippen zün dik en zwaar, de wangen droog en ingevallen. Hij lijkt op een dwangarbeider. Die man was echter een zeer geziene figuur bü de inboorlingen, hü was bevriend met de enkele Europeesche ontdekkingsreizigers, die toen Abessinië doorzochten, hij stond in re latie met den koning van Choa, den lateren keizer Menelik. Al de brieven die Rimbaud van uit Egypte, Arabië en Abessinië naar zün moeder en zün zuster heeft geschreven, zijn verzameld in een bundel, uitgegeven door de „Mercure de France." In een brief, verzonden uit Tadjoera op 3 December 1885, lezen wij, dat de koop waar die hü invoert uit geweren, bestaat Rim baud, thans niet meer in dienst van Bardey en zijn firma, was dus wapenhandelaar ge worden. In Tadjoera aan de Afrikaansche kust rust hü op eigen kosten een karavaan uit om het binnenland in te trekken. Kort geleden was een andere karavaan door de on barmhartige Dankali's volledig uitgemoord. Dit echter schrikt Rimbaud niet af. Ondanks de tegenwerking der inboorlingen vertrekt ten slotte de karavaan, voorzien van enkele dui zenden geweren, die bestemd zijn voor koning Menelik, den lateren Negus. Het gelukt Rim baud de bloeddorstige Dankali's te ontwijken en na groote moeilijkheden komt hü ten slotte te Ankober, de hoofdstad van Choa, aan. Ko ning Menelik is daar echter niet aanwezig, hü bevindt zich te Antotto, het latere Addis- Abeba. Rimbaud trekt er heen en onderhan delt met den sluwen Menelik over de gewe ren. Menelik heeft die geweren noodig, want hü wil zijn macht vergrooten (in dien tüd neemt hü Harrar in én laat het Egyptische garnizoen uitmoorden). Wanneer het echter op betalen aankomt, begint Menelik af te pin gelen. Rimbaud wordt woedend en bruist op; hü moet echter berusten. Menelik geeft hem ten slotte een wissel op Dedjaz Makonnen, den gouverneur van Harrar; hü moet wel aan vaarden. Inmiddels is het niet onmogelük dat op dit oogenblik tal van Abessinische solda ten, met het oog op een mogelüken oorlog met Italië, uitgerust worden met dezelfde ge weren welke Rimbaud destüds aan Menelik II leverde! Rimbaud verlaat nu Antotto en begeeft zich naar Harrar langs een tot nu toe ongeëxplo- reerden weg. Hü bevindt zich in gezelschap van den Italiaanschen ontdekkingsreiziger Borelli, die van dien tocht een uitvoerig ver slag heeft gegeven. Rimbaud's eigen mededee- lingen daarover vinden wij in een brief, die verscheen in den „Bosphore Egyptien" en in een schrijven aan den heer Bardey. De door de beide pioniers Borelli en Rimbaud ont dekte route ging door een land van weiden en bosschen; zü maakte deel uit van den groo- ten weg, die later door den Abessinischen spoorweg zou worden gevolgd; in zijn brief in de „Bosphore Egyptien" doet Rimbaud reeds allerlei voorslagen voor den aanleg van dien spoorweg. Rimbaud schünt te Harrar inderdaad zijn geld te hebben gekregen, maar de winst op de geheele transactie bhjkt uitermate gering te zün geweest. Hü zag dan ook verlangend uit- naar.... oorlog, om werkelük wat geld te kunnen verdienen en schreef dat zelfs aan zün moeder. Rimbaud opende daarop zelf een factorij te Harrar en wist zich in korten tijd op te wer ken tot een vermogend man. Den heelen dag is hü door zün uitgebreiden handel in beslag genomen: katoen, koffie, ivoor en goud ruilt hü tegen Europeesche producten. Toch ver veelt hü zich. Intusschen is hü niet van Europeesch be zoek gespeend. Zijn faetorü verkrijgt zekere bekendheid: Borelli, graaf Teleki, Bichetti en andere ontdekkingsreizigers kloppen bü hem aan. Borelli heeft van Rimbaud in dien tüd een duidelijk beeld gegeven. Hü schildert hem als een gewieksten handelsman, tevens raad gever der inboorlingen. Intusschen gaan de Naast de gang bleek zich een groote uitgehouwen trap in de rotsen te bevinden en met groote inspanning klauterden ze met zün drieën naar boven. Waar zouden ze nu zün? Eindelijk kwamen ze boven op een soort balkon aan en hier vielen ze uit geput van vermoeienis neer. De felle zon maakte hen slaperig en weldra waren ze in diepe rust. De professor was het eerste weer wakker. Hü keek eens om zich heen. Waar zouden ze zich toch bevinden? Hü had er geen idee van. Plotseling, zag hü goed? Daar naderde een scheepje, met typische Egyptische tuigage. Hü zwaaide uit alle macht om de aan dacht van de opvarenden te trekken en ja hoor, het werd bemerkt. Een vletje werd uit gezet en bemand met twee personen kwam het vaartuigje nader tot de plaats waarboven de professor zich met de kinderen op de rots bevond. Een der mannen wierp een touw in de hoogte dat handig door den professor werd opgevangen. Hü begreep de bedoeling. Gaande in het koffieuurtje van zün wo ning naar kantoor, liep Bernard reeds jaren lang steeds langs denzelfden weg. Eerst de gracht af, waar zün woning gelegen was, dan een bruggetje over, een straat in, een züstraaten in die zijstraat was het loterij- kantoor gevestigd, waar hij nu al jarenlang, zoolang hij getrouwd was, zonder ooit één lo terij over te slaan, zijn geluk met een doorge fourneerd twintigje beproefd had. En op de trekkingsdagen hield hü steeds voor het venster van het kantoortje even den stap er in, sloeg een blik op de voor de ruiten han gende loterijlijst en constateerde al jaren lang, soms wat eerder, soms wat later, dat zün num mertje eruit gekomen was.. met een dikke niet. Zelfs geen eigen geldje was hem ooit te beurt gevallen en telkenmale, als het lot hem dan töch nooit gunstig gezind bleek, besloot hij dan voor de zooveelste maal zijn geld maar liever op een meer practische manier te besteden en die loterij te laten voor wat die was. Maar hoe gaat dat dan, niet waar? Wie niet waagt, die niet wint, en als je niet eens een twintigje hebt, kun je ook nooit de honderd duizend trekken! En de resultante van deze wüsgeerige be schouwingen was telkens weer dat hü bij iedere volgende loterü opnieuw met zün drie gulden zestig een kansje waagde, met als resultaat. Dien middag liep hü weer zün bruggetje over de straat, de züstraat in, bleef voor het bekende nieten-winkeltje staan, keek onder de lüstnog eens.... „Als je me nou....! No. 16274 met 1000. Wel heb je me nou van z'n leven....! Is dat wat?" Vlug stapte hü het kantoortje binnen: „Juffrouw, ik heb een twintigje van no. 16274." „Dat doet me genoegen, mijnheer. Dat werd tijd. Nog nooit heb ik u, geloof ik, iets uitbe taald. Heb ik het u niet gezegd? De aanhou der wint!" Bernard streek vier muntjes van tien op, en borg ze in zün portefeuille. „Die rüksdaalder.laat maar, juffrouw! Maak er een armen drommel gelukkig mee." Bernard spoedde zich naar zijn kantoor, veer tig gulden rüker. Dat was nu nog eens een mee vallet je! Wat zou hü daar nu eens mee doen? Wel, z'n vrouw verrassen, natuurlijk! Maar waarmee? Niets wist zü ervan. Nooit had hü haar ver teld dat hü geregeld in de loterü speelde. Hü had er zich altüd zoo'n beetje voor geschaamd en tegenover haar had hü er zich doorgaans wat smalend over uitgelaten: „Loterü! Loterü!" was ^ün slagwoord. „Man nen die in de loterij spelen, zün meestal lorren." Maar voor zichzelf had hü altüd geheime plannen gekoesterd van opeens op een goeden dag met een onverwachte verrassing thuis te komen. Vage plannen waren het altüd geweest, gelijken tred houdend met de grootte van den te winnen prijs.nieuwe meubelen, huis raad, kleeding, radio, versnaperingen. Tegen het einde van kantoortijd had hü zün besluit genomen. Een nieuwe traplooper zou het zijn! Zoo dikwijls reeds had Nel erover geklaagd, dat die oude looper er zoo versleten begon uit te zien. Zelf had hü het ook al vaak genoeg op gemerkt, en telkens hadden zü den aankoop van een nieuwen traplooper weer een maandje uitgesteld, berekenend en vaststellend, dat er andere dingen waren, die dringender vernieuwd moesten worden. Maar nu zou Nel haar nieuwen looper hebben Vast en zeker! Direct na kantoortüd zou hij hem gaan koopen. Veertig gulden zou zeker wel voldoende zün, en anders zou hij er desnoods nog iets büleggen. Een goede moest het zün! toe te schrijven aan vermeerdering van den uit voer van metaalwaren, een ander deel aan ver meerdering van den uitvoer van hout en pa pier, volgt uit het artikel in De Nederlandsche Conjunctuur, dat a fortiori een kleiner deel van de opleving op de binnenlandsche markt aan het uitvoeren van bewapeningsgrondstoffen dan aan andere oorzaken is toe te schrüven. De in den torenhaan van de Notre Dame opgeborgen reliquieën van Heiligen blüken tot stof te zün vergaan. Deze ontdekking werd gedaan, toen de groo te bronzen haan werd afgehaald om te wor den schoongemaakt. De reliquieën zün van de H. Genoveva en den H. Dionysius, patroon-heiligen van de stad Parüs, en werden in 1850 in den haan gesloten, gelijk met een document dat het zegel be vatte van den Aartsbisschop van Parüs. Toen de doos, waarin de overblüfselen zich moesten bevinden, werd geopend, vond men niets dan een hoopje stof. In de twee maanden tüds, dat de haan wordt gerepareerd en schoongemaakt, zullen andere reliquieën, zorgvuldig gesorteerd, erin worden gedaan na plechtig gezegend te zün door Kardinaal Verdier. Degelijk, sterk en flink, en geen voddenrommel en geen afbetalings-geklungel! Een half uur na het beëindigen van zijn werk was de koop gesloten. Zijn keus was zonder twü- fel wel goed uitgevallen, en de prijs was be trekkelijk nog meegeloopen. Zijn wat late thuiskomst zou hü gemakkelyk met extra-drukke werkzaamheden kunnen ver klaren, en met geen woord zou hij erover rep pen, door geen enkele toespeling of wat ook laten bemerken, dat er iets bijzonders op til was. En morgen toevallig juist op zijn vrüen dag morgenochtend om tien uur zou de le verancier volgens afspraak den looper laten af leveren! Het zou hem niet moeilijk vallen, zün vrouw tegen dat uur met een boodschap de deur uit ;e bonjouren, en ianen dan, als zü terugkwam m de voordeur apendeed, zou zü plotseling, geheel mverwachts, den nieuwen looper op de trap zien liggen. Zich verkneukelend reeds in Nels opgetogen, verraste gelaatsuitdrukking van den volgenden morgen, stapte hü haastig zün bruggetje over, de gracht op, huiswaarts toe. Hü stak den sleutel in het slot van de voor deur, stampte op de vloermat en draaide den knop om van het electrisch licht in het por taal. Dan zette hü den voet op de traptrede, keek, zaghij wreef zich de oogen uit Tot zijn verbüsterenae verwondering ont waarde hij op de trap een spiksplinternieuwen looper..., een anderen dan hij gekocht had.... minstens zoo mooi. Maar boven in den corridor stond Nel zich van plezier om zün verwonderde blikken in de handen te wrijven, en toen hü boven gekomen was, duwde ze hem een kistje füne sigaren in de handen: „Dat is er nog op overgeschoten, jongen! Ja renlang heb ik op m'n huishoudgeld een twin tigje in de staatsloterü uitgespaard. Nooit heb ik iets gewonnen en nooit heb ik je er iets van gezegd! Maar vandaag is op mün nummer een duizendje gevallen, en ik heb er meteen een nieuwen looper voor gekocht. Het is nummer 16274, en ik heb het uit dat loterij kantoortje in die zijstraat over ons bruggetje." De nachtvoorstelling die de Filmstudie groep in Den Haag j.l. Zaterdag gaf en waarvoor de besloten kring van haar leden op het middernachtelijk uur de zaal van het Studio-Theater aldaar bevolkte, is voor de tweede maal een succes geworden. Vier zeldzame films, zoowei naar qualiteit als naar bekendheid werden er gedraaid en daarvan was de „Legende van de gouden tul pen" de eerste. Dit filmpje is reeds in 1912 gemaakt, had dus nog niets te maken met een geluidsband, maar wel met de kieurtechniek. Het is een voor dien tüd uitstekend gepoly chromeerd product en dan ook volstrekt de moeite van 't aanzien nog alleszins waard, mede zelfs om de vrij naïeve vertelling en dramatiek, die men erin verwerkte. De eigenlijke bijzonderheid was er echter van, dat door de Filmstudiegroep een begeleiding voor de vertooning was bijeengebracht, die al leraardigst was en zeer frappant en geestig met moderne effecten aansloot bü het sterk ver ouderde inhoudsgegeven van de film. De tweede uit de reeks was het eveneens uit stekend gekleurde reclame-filmpje „De Licht- dief" waarbij door den vervaardiger, den heer Julius Pinschewer in eigen persoon een korte uiteenzetting werd gegeven. De heer Pinsche wer leidde daarbü tegelijk de film in, die het hoogtepunt van den avond of eigenlijk van den nacht vormde: „l'Idée" van Berthold Bar- tosch, met wien inleider zeer bevriend is. Deze film werd door Bartosch met uiterst primitieve hulpmiddelen vervaardigd naar mo tieven uit het boek van Frans Masereel, diens houtsneden tot uitgangspunt nemende. Er was door Arthur Honegger muziek bü de film ge schreven, die verdienstelük was en in stijl, doch die men vergat door het gespannen waarnemen van de inderdaad geslaagde poging van Bar tosch. Hü heeft in zün werk sterke expressionisti sche elementen samengebracht en tot nadruk kelijke vertolking van het onderwerp gemaakt. De film duurt niet lang, maar is een goed voorbeeld van de toe te passen mogelijkheden, die de filmkunst biedt bü het uitbeelden van abstracties. Ook al kan er uiteraard door Bar tosch nog gewonnen worden aan scherper visie en zakelüker uitdrukking, men moet toch res pect voor het bereikte hebben. Na de pauze gaf de Filmstudiegroep een ver rassing ten beste, door een draak te vertoo- nen, die onder den naam „Queen Kelly" door Eric von Stroheim gemaakt was en hier te lande na een enkele vertooning van het bios coopprogramma genomen werd. De zaal heeft een uur lang daverende pret aan de cultureele aftakeling gehad, waarmede dit product belast was! En ging vervolgens te vreden de nachtelijke stilte in, naar huis. (Historisch) door Charles Carvice 12 „Weet u het zeker? Een dokter „Beware me, meneer, dat is nergens voor noodig!" onderbrak ze hem geruststellend. „Heusch, geloof me, binnen een uur is de jonge dame weer hcelemaal opgeknapt." Toen ze naar binnen wilde gaan, wenkte Redmayne haar, nog even te wachten. „U hebt haar nog niet verteld, dat ik hoe ze uit het water werd gehaald?" vroeg hij. „Neen, mijnheer, daar heb ik nog geen tüd voor gehad; maar ik zal 't haar dadelük vertellen, 't Was waarachtig geen kleinig heid, die u gewaagd hebt; een dapper stukje dat zeg ik!' „Halt!" zei Redmayne, büna streng, „ik Wensch niet, dat de jonge dame er iets van verneemt. Wil jü dat ook onthouden, Te rence?" vroeg hy den jongen man. „De boot kwam juist bijtijds zooals ook inderdaad het geval geweest zou zijn ..Maar mijnheer Redmayne begon Te rence op gedempten toon. Redmayne keerde zich büna driftig naar hem om, beheerschte zich echter en zei koud: „Ik sta er op. Ik verzoek je, me je woord te geven." „Goed dan, ik belcof je, dat ik mün mond zal houden. Maar die menschen zullten haar toch wel op de hoogte brengen." „Laat dat maar aan mij over," zei Red mayne. Hij nam een banknoot van vijf pond uit zijn portefeuille en gaf die aan de vrouw van den sluiswachter. „Als u man niet juist CP tijd gekomen was zei hij veelbetee- kenend. De vrouw maakte van verrassing en dankbaarheid haar mooiste buiging, maar keek toch niet weinig verbaasd, dat dc moedige redder zijn daad zoc angstvallig verborgen v.ilde houden voor haar, die hü aau den dood ontrukt had. „Ik begrijp uw bedoeling, münheer; wü zullen er geten van allen een woord over rep pen. Ik ga nu maar eens naar binnen om te zien hoe de juffrouw het maakt." Even later was ze weer terug met een bemoedigenden glimlach op haar breed ge zicht. „De jonge dame voelt zich heelemaal in orde, mijnheer," Bei zie, zich tot Redmayne richtend. „Ze zou liefst zoo gauw mogelük naar huis willen; maar ik heb haar overge haald, nog een uurtje te blijven rusten. Mijn dochter zal haar wel wat kleerten leenen, en ik zal er voor zorgen, dat ze goed warm ingestopt blyft. Ik heb haar niet verteld, dat er nog een tweede heer bü betrokken was." Redmayne knikte. „Mooi zoo ik zal zorgen, dat er over een uur een wagen hier is," zei hü tot Terence. „Wie is er nog meer op Fairlawn, Lord Terence?" Mün tante, de hertogin," antwoordde Terence. „Ah juist.. Zij zal er wel voor zorgen, dat Lady Irene voldoende rust neemt en zich herstelt van den schok. Ik zou graag morgen een berichtje hebben, hoe zü het maakt. Ik ga nu heen. Ik zie, dat ze mijn caard veilig aan den kant gekregen hebben." „Wilt u niet liever blüven en haar wat ge zelschap houden?" vroeg Terence. „Als u het volstrekt wilt, hoeft zi immers niet te weten, dat u haar leven hebt gered." Redmayne keerde zich met een ruk naar hem om. „Ik heb Lady Irene's leven niet gered," beet hü hem toe. „Ik wilde, dat je dat idee van nu af aan uit je hoofd zette, Tetencede boot zou haar bij tüds bereikt hebben „Misschien, en misschien ook niet," zei Terence, wat stug. „Naar mün meening dankt Irene u het behoud van haar leven, niet tegenstaande die gedachte u onaangenaam schijnt te zün...." „Dat is ze inderdaad Kei Redmayne; „en wees zoo goed, niet te vergeten, Terence, dat ik je woord heb, mijn naam niet te zullen noemen in verband met dit voorval." Redmayne reed naar het hotelletje aan de rivier en telefoneerde daar om een taxi, die over een uur aan de sluiswachterswoning moest zijn; toten trok hü zün natte jas uit, wreef zelf zijn paard van onder tot boven af, liet het wat haver geven en draafde daarna terug naar Londen. HOOFDSTUK VI Lord Terence wilde geen droge kleeren aantrekken er was een soort van troost in boete te deen door zoo onbehaaglük te blijven rondloopen. Hü leende slechts een jasje van d'en sluiswachter en drentelde on geduldig langs het oude jaagpad op en neer. Hü kwam sterk in de verzoeking, naar het hotelletje te gaan om wat sigaretten te koopen, maar hü had Redmayne nu eenmaal beloofd, daar op Irene te zullen wachten en vond het daarom niet behoorlek, zijn post te verlaten zelfs voor een boodschap van enkele minuten. Nog voor het uur om was, verscheen de gedaante van een jong meisje in de open huisdeur. Ze droeg een bedrukte katoenen jurk en een groote linnen zonnehoed, en in het eerst dacht Terence, dat 't een van de dochters van den sluiswachter was, een knappere dan hü tot dusver gezien had; maar plotseling begonnen zijn cogen te fon- ken van onverholen bewondering, toen hij Irene herkende. „Goeie hemel! Irene, wat wat staan die kleeren je ongeloofelük goed!" zei hü ten slotte, bijna naar adem snakkend. Ze maakte een. preutsche, ouderwetsche buiging, maar haar oogen lachten, zonder een zweem van ijdelheid of coquetterie. „En ben je weer heelemaal de oude, Irene? Voel je je niet ziek, of te erg geschrokken?" „Geschrokken ben ik natuurlük wel, maar ziek heelemaal niet. Ik voel me niets minder goed dan e'en paar uur geleden. Maar Tertence, ik kwam je eigenlük zeggen, hoe dankbaar ik je ben, dat je me gered hebt," ging ze voort, terwijl haar vroolüke maniertjes verstilden tot lieflüken ernst. „Als ik alleen geweest was, als je niet zoo kranig gezwommen had en Je tegenwoordigheid van geest bewaard Lord Terence bloosde donkerrood. „Ik heb je niet gered," zei hij, verward naar den grond starend. „Je hebt niets geen reden om me dankbaar te znjn, Irene," zei nü, büna bitter. „Natuurlük had ik kunnen weten, dat Je dat zeggen zoudt," hernam ze éénvoudig. „Mannen hebben er nu eenmaal een hekel aan, bedankt te worden. Maar 't helpt Je niets, Terence. Ik hoorde de dochter van den sluiswachter zeggen, juist toen ik bezig was, bü te komen: „Wat een geluk, oat die dappere meneer er was. om de juffrouw te redden, 't Was hoog tiid!" Dus je ziet. dat je niet hoeft te probeeren, me wat wüs te makten. Stil maar! Ik zal er niets meer over zeggten, als je het vervelend vindt, Terence." Want Lord Terence had het hoofd afgewend, en beet heftig op zün lip. „Nee, doe dat vooral niet," antwoordde hü scherp; „want ik ik zou het niet kunnen verdragten. De sluiswachter kwam naar je toe in zajn boot stamelde hü. „Dat weet ik, dat weet ik. Je wilt mij nu maar inpraten, dat jij het niet gedaan hebt; maar ik heb veel te duidelük verstaan, wat dat meisje zei." Ze keerde zich om ten staarde droomerig naar den stuwdam. „Ik zou het niet prettig gevonden hebben, te sterven, Terence nog niet; en vader Haar oogen vulden zich met tranen. Toen keerde ze zich met e'en ruk weer naar hem toe. „Terence, je hebt niet eens droge kleeren aangetrokken! Je hebt nog steeds die klets natte dingen aan! Wat dom, wat onvoorzich tig, wat slécht van je!" „Stil, tob nu maar niet over mij, Irene," zei hü bijna wrevelig. „Met mü is alles in orde. Ik ben zoo sterk als een stier; ik ge loof niet, dat ik kou zou kunnen vatten, al deed ik er nog zoo mün best voor. En ik ben trouwens zoo goed als droog, langzamer- hond. Daar heb je de taxi. We zün nog even vlug thuis als wanneer we teruggeroeid hadden". „Je hebt ook overal aan gedacht!" zei ze met dankbare waardeering. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9