Bij een Utrechtsch pastoorsportret
ROND DE HAKENKRUISVLAG
ÏKdveï&aal da§
Met twee kameraadjes op avoetarenreis
L
ALLE ABONNÉ'S
F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
IDe Dubbelgangster I
IN DE PAROCHIE VAN
ST. MLLIBRORD
AARDBOL WORDT
KLEINER
lllllP
ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1935
De kapitaalmacht der
concerns
TOTALITEIT THANS
BEZEGELD
In 17 jaar tijds heeft Duitschland
drie officieele vlaggen gehad
Hitier ontwierp zelf
den vorm
vergiftiging
Boek over Schubert
F O CA by verlies van een hand
uuU*" een voet ot een oog
Bij de wisseling van het herderschap in de
St. Willibrordusparochie te Utrecht moge er
de aandacht weer eens op gevestigd worden,
dat deze pastorie een belangrijk oud-archief
van charters, transportbrieven en gezegelde
oorkonden bevat over stichtingen van H. Mis
sen, waslicht, brooduitdeelingen, grafsteden en
nog van een fundatie van een jaargetijde in
het Birgitten-klooster, „gelegen in den Karspel
van Soest bi Amersfoerdt", uit de 14e en 15e
eeuw, met nog vele andere perkamenta uit
lateren tijd.
Daarnaast bezit het Kerkbestuur nog een rij
van portretten van vroegere geestelijken, welke
een waardige „Ahnen-galerie" vormen, en
waarmede de pastorie-wanden zoo mooi gestof
feerd zijn. Daar o.a. hangen immers de voorgan
gers: de Dominicaner zielzorger en Statie
pastoor van het voormalige 3 Dorstige Herten-
steegkerkje: Ludovicus van de Hostijne (1680
1701), Jacobus de Haan (t 1826) en Antho-
nius 't Hoen (t 1837). Het wekt verwonde
ring, dat nu van den laatsten pastoor van „Het
drie dorstige Hertensteegje", die de kerk van
daar naar de JerusalemsteegHeerenstraat had
overgebracht, tegelijk den laatsten Aartspries
ter van het Utrechtsche Kerkdistrict en tevens
oud-oom van den tegenwoordigen Herder van
St. Willibrord geen enkel conterfeitsel in de
stad aanwezig is. Wel heeft men hier en daar
portretten van Z.H.Eerw. aangewezen, o.a. bij
de portretten der Kapittelzaal van St. Catha-
rina te Utrecht, te Vleuten en elders, doch
telkens bleek later weer een vergissing in het
spel te zijn.
Een merkwaardig portret is dat van Pastoor
Anthonius 't Hoen, dat wij hierbij afbeelden.
Dit portret werd langen tijd ook te Utrecht
aangezien als beeltenis van Ampl. Hartman,
maar vreemder nog, het ging op meerdere
plaatsen door voor een of anderen pastoor uit
vroegeren tijd. Hetzelfde portret vond men in
1911 te Kamerik, waar het de mondelinge tra
ditie toeschreef aan Pastoor J. P. Nuijts (over
leden te Soest 8 Maart 1852)Ook in het archief
van het Aartsbisdom wordt aan deze hetzelf
de portret toegewezen als „Zijn portret, ge
schilderd door G. Kraijenvanger in 1836, is in
de Pastorie te (Tekkop) Kamerik nog aan
wezig". (Arch. A. Utr. dl. 41, blz. 61).
Al deze portretten in het Utrechtsche kerk
district stellen voor den bovengenoemden Pas
toor 't Hoen. Het bewijs daarvoor vindt men
in een nauwkeurig gelijkende lithographie
bewaard in het Bisschoppelijk Museum te
Haarlem, met onderschrift: „Antonius THoen
R. K. Pr. en Pastoor te Utrecht"; een steen
druk van Gebr. van de Weijer, uitgegeven bij
J. R. van Rossum te Utrecht.
Een andere vraag is deze, hoe kwamen meer
dere pastorieën in bezit van dit portret, dat
onder allerlei namen voortleeft? Het is be
grijpelijk, als men weet, dat de Eerw. Heer
't Hoen zijn tot pastoor bevorderden kapelaans
een geschilderd portret als souvenir meegaf,
zoo o.a. aan Pastoor Schuurman te Kamerik-
Teckop. Dat zijn broer Lucas 't Hoen te Vleuten
ook een portret bezat, is al even vanzelfspre
kend.
Deze portretten werden .geleverd door den
kunstschilder G. Craeyvanger te Utrecht, en
zoo is het Zeer aannemelijk, dat de jonge
kunstzinnige kapelaan van Heukelum niet de
volle gratie vond bij deze kunstenaarsfamilie
van wege zijn doen aanfotographie, waar
door het geschilderd portret danig in de ver-
knijping kwam. In een brief aan Alberdingk
Thijm gaat dan ook Gertrudis Craeyvanger
fijntjes spotten met den Jongen van Heukelum
over zijn vlinderen bij „de poësie dan weder o
elte groot verschil! de fotographie, dan weder
het herstellen van antieke kasuifels, enz."
(Gerard Blom, De herleving der Kerkelijke
Kunst, blz. 210). Wij willen hopen, dat deze
Pastoor A. 't Hoen, geschilderd door
G. Craeyvanger
dichteres niet uit „zakelijkheid" doch uit pure
ideëele motieven deze ontboezeming heeft neer
geschreven, anders zou zij in haar innerlijke
gezindheid even klein en krom zijn als in haar
uiterlijke verschijning.
Intusschen heeft de pastorie St. Willibrord
in dit portret van den laatsten pastoor van het
dorstige Hertensteegje een aardig document voor
hare geschiedenis, welke vanaf Onder de Lin
den via de oude Kolfbaan langs Jerusalem
steegHeerenstraat naar de Minrebroeder-
straat loopt, waar alle oude herders broe
derlijk vereend om het middelpunt, den laatsten
Herder P. J. H. van de Weijer, elkander toe-
blikken.
A. E. RIENTJES.
Reeds op school leert men, dat de aarde,
tengevolge van een steeds voortgaand afkoe-
lingsproces, langzaam ineenkrimpt. De moderne
wetenschap is in staat deze aanname te be
vestigen. In „Forschungen und Fortschritte"
verscheen een aftikel „Contractie en Evolutie
der Aarde" van de hand van den Weenschen
geleerde Leopold Kobler, waarin de uitkomsten
van de jongste wetenschappelijke onderzoekin
gen besproken worden. De moeder van ons
gansche planetenstelsel is de zon. Van haar
stamt de aarde af. Deze zelf heeft weer het
aanzijn gegeven aan de maan. Op haar beurt
is zij dus de moeder van de maan. Nu is het
bekend, dat de zon de dichtheid 1,4 bezit; de
dichtheid van de maan bedraagt meer dan het
dubbele, namelijk 3,4. Welke conclusie valt
daaruit te trekken? Ten tijde van haar ont
staan uit zonnematerie moet de aarde de
dichtheid van de zon, dus 1,4 bezeten hebben.
(Is de zon zelf ook ineengekrompen, wat voor
de hand ligt, dan zelfs een geringe dichtheid,
b.v één.) Daarna moet er een tijdstip geweest
zijn, waarop zij de dichtheid 3,4 die van de
maan bezat. Op den huidigen dag is haar
dichtheid 5,5. Wij kunnen aannemen, dat de
aardmassa sinds de vorming der vaste aard
korst dezelfde gebleven is. Kobler reduceert de
dichtheid van de maan tot één. De daaruit
berekende hoeveelheid materie van de maan,
aan de aarde toegevoegd, zou de aardstraal
ongeveer 56 K.M. grooter maken. Waar de hui
dige aardstraal 6370 K.M. bedraagt, is dit een
onbeduidende toename. Zelfs wanneer zich van
hare massa verschillende manen afgesplitst
hadden zooals bij meerdere planeten het
geval geweest is dan nog zou de aarde
slechts onmerkbaar in grootte zijn achteruit
gegaan. Kobler heeft berekend, dat bij toename
van de aarddichtheid de aardstraal steeds
kleiner is geworden. Deze bedroeg bij de dicht
heid één 11.240 K.M., bij twee 8924 K.M., bij
drie 7792 K.M., bij vier 7075 K.M., bij vijf 6576
K.M. Nu meet zij zooals gezegd 6370 KM.
Kobler veronderstelt dat bij dichtheid drie de
vorming van de vaste aardkorst aanving. In
den loop van de ontwikkeling der aarde heeft
sedert het ontstaan van de eerste vaste aard
korst tot aan het huidige landschapsbeeld de
aardkorst zes processen van gebergtevorming
doorgemaakt. Men heeft berekend dat, tenge
volge daarvan, de aardstraal ongeveer 18 pro
cent, d.i. 1146 K.M. korter geworden is. Wan
neer men uitgaat van deze verkorting, dan
komt men tot een aardstraal van 7516 K.M.
lengte. Dat zou overeenkomen met een dicht
heid van 3.25 tot 3.50. In dezen toestand der
aarde vonden de eerste gebergtevormingen
plaats en kon het ontstaan der maan zich vol
trekken.
De dichtheidstoename van 3,5 tot 5,5 is het
gevolg van de vijf andere gebergtevormings-
piocessen op aarde. Kobler houdt zich in zijn
opstel ook bezig met den tijd, waarin deze ver
korting zich voltrok. Hij gaat hierbij uit van
de veronderstelling van Barrel, dat voor de
geologische aarde 1700 tot 2200 millioen jaren
aangenomen moeten worden. Wanneer bij de
toename der dichtheid van 3 op 5,5 bij een
verkorting van de straal met 1422 K.M. mag
worden aangenomen dat 1422 millioen jaren
zijn verloopen, dan volgt hieruit een gemiddelde
snelheid der dichtheidstoename van 1 m.M. per
jaar. Dat maakt op den omvang der aarde 6,2
m.M. per jaar uit. De door fechmidt uitge
voerde berekeningen hebben uitgewezen, dat de
Alpen in 100 jaar ongeveer 250 m.M. dichter
bij München komen. Dat is per jaar gemiddeld
2,5 mM.
Voor de Alpen neemt Kobler een verkorting
van 3,2 procent, dus ongeveer 206 K.M. aan.
Daar de vorming der Alpen in het Trias be
gonnen is en tot nu toe voortgaat, zijn sinds
dien tijd bij een dichtheid vijf en een straal van
6576 K.M., van heden af 206 millioen Jaren
voorbijgegaan. Verder heeft Kobler de over
tuiging, dat het aardsche leven bij een dicht
heid 3,5 of 4 ontstaan is. Uit de onderzoekingen
van Kobler blijkt, dat de verdichting van den
aardbol „een continu-proces is, dat in de eerste
plaats de aardkern betreft. De verdichtings
energie van deze wordt overgedragen op de
aardkorst en komt tenslotte tot uiting in de
rhythmen der gebergtevormingen en is heden
ten dag nog werkzaam."
HENRI VAN MANDELE.
'J&UÖJSlT.
Litho van pastoor A. 't Hoen
41 Milliard dollars zijn in slechts 23 groote
Amerikaansche ondernemingen geconcentreerd.
Volgens het Bureau van Statistiek betreffende
Vermogensopgaven te New York was dit kapi
taal op 1 Januari 1935 onder de volgende maat
schappijen verdeeld:
Metropolitan Levensverzekeringsmij. 4000
millioen dollars.
American Telephone and Telegraph Co. 3000
millioen dollars.
Prudentical Levensverzekeringsmij. 3000 mil
lioen dollars.
South-Pacific and Pennsylvania-Spoorwegen
2300 millioen dollars.
American Steeltrust 2100 millioen dollars.
Chase National Bank 2000 millioen dollars.
Standard Oil 1900 millioen dollars.
Equitable Verzekeringsmij. 1650 millioen dol
lars.
National City Bank of New York 1650 mil
lioen dollars.
Guaranty Trust of New York 1600 millioen
dollars.
General Motors 1270 millioen dollars.
Door de aanvaarding van de wet, w"aarbij
de Hakenkruisvlag tot eenige Rijksvlag wordt
verklaard, is te Neurenberg de totaliteit in het
Derde Rijk als het ware bezegeld geworden. De
zwart-wit-roode drieklem-, welke eenige maan
den na de machtsovername van Hitler met de
Hakenkruisvlag tot de officieele vlag van het.
Rijk was verklaard, wordt in het museum op
geborgen, waarmee Duitschland in 17 jaren tijds
drie officieele vlaggen heeft gehad en ook op
dit gebied een alle andere landen overtreffende
vitaliteit heeft getoond. Tegenover het zwart-
rood-goud van de Weimar-republiek heeft de
nationaal-socialistische beweging in het tijdperk
van haar strijd om de macht altijd onverschil
ligheid aan den dag gelegd. Het kon haar, aldus
schrijft Hitler in „Mein Kampf", onverschillig
zijn, wat de republiek onder haar vlag uitspook
te. Hij zelf vertegenwoordigde het standpunt,
dat het voor het Duitsche volk een werkelijk
geluk was de oude vlag, zwiart-wit-rood, ver
loren te hebben.
De zwart-wit-roode driekleur gold wel voor
Hitier als roemvol. Alleen, zij vertegenwoordig
de voor hem een roemvol verleden. Deze vlag
van weleer paste slechts voor het Rijk van wel
eer. Op grond hiervan zagen dan ook de natio-
naal-socialisten in het hijschen van de oude
vlag geen sprekend symbool hunner activiteit.
„Want zegt Hitler in Mein Kampf wij
willen niet het oude aan zijn eigen fouten ten
gronde gegane Rijk weder van den dood op
wekken, maar een nieuwen staat opbouwen."
Ondertusschen was de oude driekleur het
symbool van de nationale burgerlijke partijen
geworden. Voor hen vertegenwoordigde echter
deze driekleur geen Wereldbeschouwing zooals
het rood der marxisten maar enkel het stre
ven om de toestanden van het oude (Tweede)
Rijk weer in eere te herstellen.
Het probleem hoe de vlag eruit zou zien
hield de pasopgerichte partij sterk bezig. Even
als de roode vlag der marxisten, moest zij een
wereldbeschouwing symboliseeren en pakkend
tot de massa spreken. Hitier zelf vertelt hier
over in „Mein Kampf".
De werking van de vlag moest zijn als van
een plakkaat. Ee - effectrijk insigne immers kan
in honderdduizenden .gevallen den eersten stoot
tot de belangstelling in een beweging geven.
Daarom moesten alle voorstellen worden afge
wezen, die de beweging door een wit vaandel
wilden symboliseeren.'Wit is geen meesleepende
kleur en Hitier vond haar wel geschikt voor
kuische jonkvrouwenvereenigingen maar niet
voor revolutionnaire bewegingen van een revo-
lutionnairen tijd.
Ook zwart werd voorgesteld. Hoewel deze
kleur als passend voor den tijd te beschouwen
viel, kwam er echter in het geheel niet het
streven der beweging in tot uitdrukking. En ook
was deze kleur niet meesleepend genoeg.
Wit-blauw viel uit, ondanks de aesthetisch
wonderbare werking, daar het de kleuren waren
van een Duitschen staat en van een niet in
bijzonder goeden roep staand particularistisch
streven. Maar ook vond men in deze kleuren
geen aanwijzing van de beweging. Hetzelfde
gold van zwart-wit.
Hitier zelf was altijd voor het behoud der
oude kleuren opgekomen, niet slechts Wijl zij
hem als soldaat al het heiligste waren, maar
ook daar hun aesthetische werking hem het
meest voldeed. Niettemin moest hij de tallooze
ontwerpen, die uh kringen der jonge beweging
binnenkwamen en die meestal het hakenkruis
in de oude vlag hadden geteekend, alle af
wijzen. Zijn éigen ontwerp had hij voorloopig
nog teruggehouden. Een tandarts uit Starnberg
had een ontwerp ingeleverd, dat tamelijk dicht
bij dat van hemzelf kwam, doch dat slechts
het gebrek had, dat het hakenkruis met gebo
gen haken in een witte schijf gecomponeerd was.
Zelf had Hitier na vele proeven een defini
tieven vorm vastgelegd: een vlag uit rood grond-
doek met een witte schijf en in het midden
daarvan een zwart hakenkruis. Hitier schrijft
dat het hem veel zoeken heeft gekost een be
paalde verhouding te vinden tusschen de grootte
van de vlag en de grootte van de witte schijf,
De overledene was ongeveer van uw leeftijd,
niet waar?" vroeg detective Barling aan
den zenuwarts, dien hij op diens spreek
uur had opgezocht.
„Ja, meneer Barling," antwoordde deze. „Dat
wil zeggen, Penders liep rechten en ik was me
dicus. Toen Penders promoveerde, maakte ik
ongeveer tezelfder tijd mijn candidaats. Het
waren prettige jaren."
„Nadien hebt u mr. Penders uit het oog ver
loren?"
„Ja. Tenminste een tijdlang. Na mijn promo
tie heb ook ik me hier ter stede gevestigd, en
het spreekt haast vanzelf, dat de oude vriend
schapsbanden hernieuwd werden."
Barling maakte een korte notitie, en vroeg
toen verder:
„Zjjn u bijzonderheden bekend omtrent de
levenswijze van mr. Penders uit de jaren tus
schen uw candidaats-examen en uwe promotie?
Ik bedoel dus uit de eerste jaren van Penders'
carrière."
„Eenigermate. Doch het heeft geen zin deze
nog op te rakelen."
„Oppervlakkig beschouwd niet, dokter. Deze
bijzonderheden zijn trouwens ook mij bekend."
„Eh bien."
Barling dacht een oogenblik na. Dan, plotse
ling, rukte hij zijn stoel een kwartslag om, en
wierp zijn sigaar in het aschbakje. Hij legde
beide ellebogen op het schrijfbureau van den
geneesheer, en zag hem recht in de oogen:
„U hebt de doodsoorzaak gediagnoseerd, dok
ter. ik meen reden te hebben om aan te nemen,
dat uwe diagnose slechts juist was, in zooverre
deze het medische onderdeel van het vraagstuk
raakt."
„Mijns inziens is het geen vraagstuk."
„U constateerde zelfmoord, voorafgegaan door
cocaïne-vergiftiging."
„Juist."
„De cocaïne-vergiftiging is juist," zei Barling
met nadruk. „Omtrent het vermoeden van zelf
moord verkeer ik in twijfel, in aan zekerheid
grenzenden twijfel."
„De ligging van de revolver naast het slacht
offer liet mijns inziens geen twijfel over."
Detective Barling bracht het hoofd nader bij
dit van den geneesheer, en zei op zeer vertrou-
welijken toon:
„Laten we open kaart spelen, dokter. Nu uw
patitint inmiddels overleden is, ontheft de mo
gelijke opheldering van een misdaad u van uw
beroepsgeheim. En uwe confidenties blijven
desgewenscht bij mij als in het graf."
„Onder deze omstandigheden mag ik geen be
zwaren maken, u behulpzaam te zijn, meneer
Barling. Wat wenscht u te weten?"
„Mr. Penders heeft in zijn Jeugd niet bepaald
sober geleefd, niet waar?"
„Neen."
„Er was zelfs .een tijd, waarin hij aan cocaïne
verslaafd was."
„Juist, meneer Barling. Er was een tijd."
„Mr. Penders was al dien tijd uw patiënt,
dokter?"
„Toen Penders ongeveer dertig jaar oud was,
heb ik het geluk gehad hem nog intijds te kun
nen redden. Een langdurige verpleging in een
buitenlandsch sanatorium heeft hem volkomen
genezen." 1
„Nadien bleef de overledene regelmatig onder
uwe medische behandeling?"
„Contróle mag ik wel zeggen. Er bestaat niet
de minste twijfel, dat mr. Penders na deze kuur
tot zijn vroeger lijden zou teruggevallen zijn.
Met uitzondering dan natuurlijk van deze ééne
alsmede den vorm en de dikte van het hakenkruis.
Bij dit definitieve ontwerp is het dan gebleven.
In het midden van den zomer van 1922 ver
scheen de nieuwe vlag voor het eerst in het
publiek. Zij wérkte als een brandfakkel.
Alle nationaal-socialisten zagen in de vlag der
beweging haar program. In het rood de sociale
gedachte der beweging, in het wit de nationa
listische, in het hakenkruis de zending van den
strijd voor de overwinning van den Arischen
mensch.
De visscherij had hun groote belangstel
ling en speciaal Piet was niet van de man
nen weg te slaan, wanneer ze hun netten
boordevol met visch ophaalden, en de schit
terende vischjes in het zonlicht op het dek
spartelden.
De dagen verliepen zonder bijzondere ge
beurtenissen. De bemanning had het drietal
onmiddellijk na hun redding naar hun dorp
willen terugbrengen, maar de professor wel
de daar niets van weten. Ze mochten deze
mannen, die hen zoo liefderijk hadden opge
nomen, niet in hun brood benadeelen.
Eerst hadden ze wel gegriezeld van 't eten
dat men aan boord had, maar langzamer
hand, toen ze de mannen zoo gretig zagen
eten, hadden ze ook wel trek gekregen en
smaakte het hun ook heerlijk. Op zekeren
dag was Plet in den mast geklauterd en keek
hij zoo'n beetje den omtrek af.
laatste.... laten we zeggen, zwakheid, die hem
noodlottig geworden is."
Detective Barling sloeg met de vlakke hand
op tafel:
„Neen, dokter! En dit is het kardinale punt.
Acht u het mogelijk, dat een man als mr. Pen
ders, die gedurende bijna dertig jaar de moreele
kracht gehad heeft, zijn zwakheid te overwin
nen, eensklaps op negen-en-vijftig-jarigen leef
tijd zonder eenig steekhoudend motief opnieuw
naar dit verdoovingsmiddel grijpt, en in de be
dwelming de hand aan zichzelf slaat?"
De geneesheer bracht aarzelend naar voren:
„Eén zwak oogenblik, indien de omstandig
heden medewerken
„Juist," viel Barling hem in de rede. „Indien
de omstandigheden medewerkenindien het
vergif hem bij wijze van spreken in den mond
gespeeld wordt. Mr. Penders leefde in zeer goe
de financieele omstandigheden, mr. Penders
was sedert tien jaar kinderloos weduwnaar, men
kan dus veilig aannemen, dat het verdriet over
het verlies van zijn vrouw hem geen parten ge
speeld kan hebben, althans in dit opzicht niet.
Mr. Penders had het voornemen, zich op zestig
jarigen leeftijd uit de zaken terug te trekken
en de daardoor open gekomen mede-directeurs
plaats door zijn neef te laten innemen. Dit was
reeds contractueel overeengekomen. Mr. Pen
ders genoot een voor zijn jaren nog zeer goede
gezondheiden hij was een religieus gods
dienstig man.... Deze man greep niet zonder
eenige aanleiding t
van be'teekenis
opnieuw uit eigen f mcaiflP-
beweging naar E VUCLllrlfz
het venijnige gif,
tenzijhem dit,
zooals ik reeds
zei, in den mond
gespeeld werd."
„Het is mogelijk, meneer Barling, dat een
man, die jarenlang een bedwelmingsmiddel
ontwend was, desondanks op een zwak oogen
blik ernaar grijpt, indien hem de verleiding al
te gemakkelijk gemaakt wordt."
„Juist, dokter. Men heeft hem het vergif
dus voorgezet en daarbij gespeculeerd od
zijn zwakheid. En die „men" kan slechts een
gewetenlooze schurk zijn, die belang bij zijn
dood had. Uwe verklaring voor de rechtbank,
dokter, dat mr. Penders sinds nagenoeg dertig
jaren zich van cocaïne onthouden heeft, zal den
schurk den strop kosten."
De openbare aanklager was aan het einde
van zijn acte van beschuldiging:
Het cocaïne-doosje, mijne heeren. was
inderdaad het eigendom van den overledene.
Dit doosje bevatte ook nog resten van het ver
derfelijke poeder. Ongetwijfeld heeft het slacht
offer, toen hij het hem welbekende doosje, ge
vuld met het gif, plotseling na zoovele jaren
onder zijn bereik zag, de verleiding niet kunnen
weerstaan, en andermaal het poeder ingesno
ven. Bij de lijkschouwing zijn ook cocaïne-
sporen geconstateerd.
Maar ik wensch hier in het openbaar een
woord van lof uit te spreken over de scherp
zinnigheid van den onvermoeiden medewerker
der recherche, den detective Barling, aan wiens
initiatief het te danken is,, dat zoowel op het
doosje als op de revolver, waarmede het
slachtoffer ongemotiveerd zelfmoord gepleegd
zou hebben, de vingerafdrukken gevonden zijn
van diens mede-directeur, den beklaagde S., die
eenige belanghebbende bij het ontijdig ver
scheiden van het slachtoffer zijn kan
Immers, mijne heeren, contractueel wajï,0
overeengekomen, dat mr. Penders op zestig
jarigen leeftijd zijn functie als mede-directeur cl
der handelsonderneming op diens neef zou
overdragen, terwijl bij een eventueel vroeger
overlijden te dien opzichte geenerlei schikking
getroffen was, zoodat de beklaagde S. reden
meende te hebben, alsdan als eenig rechtmatig
firmant van de onderneming te kunnen op
treden
Op den avond van het misdrijf heeft het
slachtoffer zich geruimen tijd alleen op diens
privé-kantoor bevonden, en de door zijn com
pagnon op sluwe wijze onder zijn bereik ge
brachte cocaïne inderdaad uit eigen beweging
tot zich genomen. Daarna, toen beklaagde S.
redelijkerwijze kon aannemen, dat mr. Penders
zich in bedwelmden toestand bevond, is deze
het kantoor binnengedrongen, heeft de geluid
dempende revolver op zijn slachtoffer gericht,
en met behulp van een inmiddels ontrafeld
alibi zelfmoord van het slachtoffer gefingeerd.
Op grond der aangebrachte overtuigende in
diciën beschuldig ik den beklaagde S. van
moord met voorbedachten rade."
Bij het vernemen van deze woorden verloor
de aangeklaagde zijn zelfbeheersching, en leg
de een volledige bekentenis af.
Twee gerechtsdienaren voerden S. naar
de cel.
Naar wij vernemen zal er dit najaar bij de
N.V. Uitg. Mij. „Joost van den Vondel" te Am
sterdam van de hand van den heer Lou van
Strien een boek over Schubert verschijnen. Het
werk zal, behalve een biografie, een beschou
wing over de liederen en een keuze uit het
vocale werk van den componist bevatten. Anton
Pieck leverde voor het boek 16 aquarellen.
op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij een ongeval met
ve'rlies van belde armen, belde beenen of beide oogen F 750 döodeUjken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
door Charles Garvice
14
Onmiddellijk trok Irene zich, bij deze poging
om haar te liefkozen, terug.
„Nee, nee!" met heel zachte, diepe stem,
maar zoo beslist, 'dat Terence ineenkromp en
haar onmiddellijk losliet. „Ik zou graag „ja"
willen zeggen maar er is iets, dat me er van
weerhoudt. Ik wil er eerst eens rustig over
nadenken, ik wil zekerheid hebben dar ik van je
houd of niet van je houd."
„Je zoudt het wei weten zonder dat
als Je genoeg om me gaf," zei hij, onbewust
een diepe waarheid uitsprekend.
„Zou ik?" vroeg ze, heel rustig. „Dan houd
ik niet van je, en moet ik „neen" zeggen,
Teiénce. Wil je het me vergeven en met boos
zijn en zullen we toch nog vrienden blij
ven?"
„Nefen, neen!" zei hij. „Ik kan geen ge
noegen nemen met dat antwoord, net is al
te hard voor me. Ik zal geduldig wachten,
tot je eens rustig heb nagedacht; maar
Irene, als je eenigszins kunt, zeg dan „ja!!"
„Ja, ik zal het probeeren," zei ze. „Want
ik zou erg graag je zin doen, Terence; en
de hertogin en vader zouden er erg blij mee
zijn, dat geloof ik vast. Maar laten we er nu
niet langer over praten; en Terence, toe, vertel
er nog niets van aan de hertogin."
Gedurende den verderen rit wisseldén zij
nauwelijks meer een woord.
De hertogin kwam in de hall op hen toe
en zette groote oogen op bij het zién van
Irene in het katoenen jurkje en met den
zonnehoed.
,,'t Is allemaal in orde, lieve snoes," zei
Iréne lachend. „We hebben een beetje pech
gehad en 'n onver wachten duiksprong ge
nomen Nee, zoo'n grapje was het eigen
lijk niet, en het had ernstig kunnen afloopen
als Terence me niet gered had."
Teiénce draaide op zijn hakken. Htf had een
telegram van het hall-tafeltje genomen.
„Daar is niets van aan," zei hij, rood wor
dend. „Het was integendeel allemaal mijn
stomme schuld. Maar Irene heeft er geluk
kig geen nadeel van ondervonden, tante; er
is uitstekend voor haar gezorgd. Maar luis
tert u eéns! Ik krijg daar e'en telegram: er
is een belangrijke bespreking in verband met
die vlucht van me naar Australië. Die oude
baas, die de zaak financiert en als pasagier
mee moet, schijnt iets dringends met me te
moeten behandelen. Ik zal den trein van vieren
moetén nem'en."
Hij vertrok na de lunch én zijn laatste
woordén, bij het afscheid van Irene, waren
een vurig-gefluisterd: „Tracht „ja" te zeg
gen, Irene!"
Zijn beslommeringen in verband met zijn
vlucht wanen echter niet zóó omvangrijk of
overheerschend, dat ze hem beletten, dien
avond deel te nemen aan eén gezellig sou-
pertje voor een beroemde ballet-danseres;
en Terence wuifde haar én haar kunstzusters
enthousiast toe met een champagneglas, ter
wijl Irene slapeloos lag te overpeinzen, of ze
hem genoeg liefhad om zijn vrouw te kunnen
worden.
Toen ze den volgenden morgén met hoofd
pijn wakker werd, was de vraag nog steeas
onbeantwoord. Aan het ontbijt was ze zóó
stil, dat de hertogin zich bezorgd begon te
maken.
„Weet je heel zeker, dat je geen kou hebt
gevat, kindlief?" vroeg ze angstig. „Ik ver
beeld me, dat je een beetje bleek ziet van
morgen."
„Ik heb toch nooit zoo heel veel kleur, wel?"
vroeg Irene glimlachend. „Neen, ik heb heusch
gefón kou gevat en voel me uitstekend. Me
dunkt dat ik straks eens naar de sluis
wachterswoning moest gaan, om de menschen
nog 'ns te bedanken voor hun vriendelijke
hulpvaardigheid. Gaat u misschen mee?"
Ze reden er heen na de lunch; en de her
togin betuigde het gezin haar dank op haar
vriéndelijke, maar statige jpanier, zonder den
auto te verlaten. Irene sprong er echter uit en
bleef zóó lang met juffrouw Shome en haar
dochter staan praten, dat de hertogin haar
een zachten wenk moest geven. Langzaam en
met tegenzin kwam Irene terug.
„Ik zou best in zoo'n huisje willen wonen,"
zei ze, terwijl ze wegreden. „Wat zien die
menschen er tevreden en gelukkig uit! Zoudt
u 't heel erg vinden als u arm was?"
„Heel erg, werkelijk," antwoordde de oude
dame lachend.
„Heusch? Ik heelemaal niet. Ik voel me
altijd aangetrokken tot arme menschen, ik
houd van ze; en soms benijd ik hen."
„Hé, kijk eens, wie staat daar bij het hek?
Ik heb mijn bril thuis gelaten. Kun jij het
onderscheidén, Irene?"
„Het is mijnheer Redmayne!" zei ze, met een
blijden klank in haar stem.
„Werkelijk? Weet je het zeker? Wat be
lachelijk jong ziet hij er uit met dat sport
pak!"
Redmayne verdreef haar laatste twijfels
door naar den wagen, die stilstond, toe te
komen.
„Ik ben een soort van onbetaalde ijlbode,
hertogin," legde hij glimlachend uit. „Lord
Mersia vroeg me om hier uit de bibliotheek
een paar boeken te halén, die hij noodig
heeft; hij heeft me precies uitgelegd, waar
ze staan. Zelf heeft hij het te druk om Lon
den te kunnen verlaten. Ik moet zijn harte
lijkste groeten overbrengen aan Lady Irene
en, zeggen, hoe het hem spijt, dat hij haar zelf
niet eens kan komen opzoeken."
„Ik ben zoo blij, dat u hier moet zijn voor
die boeken." zei Iréne. „Ik vermoed, dat vader
alleen maar voorgaf, ze noodig te hebben;
dat 't maar een voorwendsel was om u eens
de stad uit te sturen. .Ik heb hem hooren zeg
gen, dat u veel te weinig vrij neemt. Waarom,
werkt u zoo overdreven hard, mijnheer Red
mayne?" voegde ze er bij, hem aanziend met
kinderlijk-gretige belangstelling en nog dien
blijden glans op haar gezichtje, die was opge
straald, zoodra ze hem in het oog kreeg.
„Een slecht aanwendsel van me, Lady Irene,"
glimlachte hij. „Ik verzeker u overigens, dat ik
heusch niet overwerkt ben." En daar zag hij
op dat oogenblik ook werkelijk niet naar uit,
dacht Irene; want zjjn gestalte was kaarsrecht,
zijn stap licht en vast, en zijn knap jong ge
zicht drukte kracht en vastberadenheid uit.
„Iedereen werkt tegenwoordig hard. En voelt
u zich weer heelemaal in orde doet de ver
andering u goed?"
„O ja," zei ze onverschillig, want ze wilde
over hem praten, niet over zichzelf, „zullen
we wat naar de rivier gaan u hebt toch
zeker den tijd? Maakt vader het goed? Ik
vind het niets prettig, van hem vandaan te
zijn, hoewel het hier heerlijk is en ik de
hertogin eis graag mag. Zou ik nu nog niet
naar hem terug kunnen? Denkt u, dat hij me
mist? Hij heeft niemand dan mij, weet u."
„Ik denk, dat Lord Mersia het liefst zou
willen, dat u hier bleef tot u weer heelemaal
sterk bent heelemaal hersteld van dat
ongeluk, Lady Irene."
„O, wat ongelukken betreft, daar schijn ik
me tegenwoordig op toe te leggen," zei ze
lachend. „Gisteren heb ik er alweer een ge
had."
„Werkelijk!" zei hij, met goed-gespeelde ver
bazing. „Het spijt me erg, dat te moeten 1
hooren. Toch geen ernstig ongeval, wil ik
hopen?"
„Dat wil zeggen, het liep goed af, maar
't had wél ernstig kunnen worden. Terence
en ik waren gisteren op de rivier aan het
roeien en sloegen om bij den stuwdam. Hij
zegt, dat het zijn schuld is, maar het was
de mijne evengoed. We spoelden over de
stroomversnelling; en ik geloof, nee, ik
weet zeker, dat ik verdronken zou zijn, als
hij me niet gered had. Hij houdt vol, dat
hi) 't niet gedaan heeft, maar ik hoorde een
van de vrouwen in de sluiswachterswoning
ik ben daar binnen gebracht er over praten,
toén ik aan 't bijkomen was."
„Ik ben erg blij, dat 't zoo gelukkig afge-
loopen is; en dat u bovendien geen kou schijnt
gevat te hebben. Terence moet in 't vervolg
voorzichtiger zijn, maar dat zal hij ook wel,
denk ik."
„O ja, zeker; hij heeft zich verschrikkelijk
angstig gemaakt. En zelf moet hij ook wel in
gevaar verkeerd hebben. Ik ga eens wat meer
werk maken van mijn zwemmen. Ja, Terence
zegt, dat hij een les voor zijn leven heeft
gehad." Er was een korte stilte; toen zei ze:
„Moogt u Terence graag lijden, mijnheer
Redmayne?"
„Iedereen mag Lord Terence graag lijden,"
antwoordde hij. „Hij is een van onze meest
populaire Jongelui."
Ze keek hem nadenkend aan; toen lachte
ze.
(Wordt vervolgt).