R.K.Waschindustrieelen bijeen
ENTHOUSIASME VOOR ONS
PRIJSRAADSEL
l7
CONGRES IN DEN BOSCH
BELANGSTELLING NOG
OVERTROFFEN
'7
7°
7
'Y
/z
Y
*3
ZONDAG 29 SEPTEMBER 1935
Z. H. Exc. Mgr. Diepen en minister
Gelissen spreken de ver
gadering toe
Ordening in het bedrijf
Het omzetvraagstuk
Minister Gelissen spreekt
De heer Kamerbeek geridderd
Toespraak Mgr. Diepen
BOEK EN BLAD
Onderlinge wedijver tusschen de
verschillende oplossers in het
inzenden van fraai ver
zorgde oplossingen
Wie zullen nu de rijks
daalders winnen?
/<p
37
<P
2tr
/6
f3
1/8
3
Zi/
3<P
Y7
26
/S~
ff
36
3
1/2
ytr
2(9
S
Zl
tO
21
t/6
A9
6
3/
Zo
3f
Z
Y'
33
2Z
*7
-3
3o
/3
32
Het nieuwe raadsel
edtfa.
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
JBed-eCa i-e jjl
2) ccg-fooneLi
.Cf enciatiej,
Jn.aLac.fit La.
T u.x.Lsiex.jj.
JCome nteef.
jfcoLex.fa.ag.
<Dnde.xkoud\
Jl ookufocst.
Apothekers-adsistent
Examen wiskunde L.O.
Landbouwhoogeschool
UIT DE STAATSCOURANT
Ond erscheiding
Volkshuisvesting
Populaire liedjes
^IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIBRABANTSCHE BRIEYEN
I Er staat op 't durp 'n heele verandering te gebeuren j
Den Jaan
vraagt ontslag
'n Feestcomiteit
is al opgericht
Zaterdag heeft de R. K. Nat. Bond van
Waschindustrieelen zijn veertiende congres ge
houden in Den Bosch.
Om 12 uur zijn de congressisten officieel op
het stadhuis ontvangen, waarbij de heer Ka-
nierbeek, algemeen secretaris den welkomst
groet van den burgemeester beantwoordde.
Om vier uur werd de groote congresverga
dering gehouden in een van de zalen van het
Casino. Deze vergadering werd o.m. bijgewoond
door Z. H. Exc. Mgr. Diepen, Z. Exc. Prof. Dr.
Ir. H. Gelissen, eerevoorzitter van den bond, Ir
Merckx, rijksnijverheidsconsulent te Tilburg, den
burgemeester van den Bosch, Mr. F. v. Lan-
schot.
De voorzitter van den bond, de heer Hoes
uit Haarlem, dankte in zijn openingswoord Mgr.
Diepen, daar deze zoo welwillend was een ge
deelte van de vergadering bij te wonen. Spr.
verklaarde, dat de bond zich onderwerpt aan de
bisschoppelijke leiding, de eenige leiding, die
naar succes zal voeren.
Voorts dankte spr. minister Gelissen, die naar
deze vergadering was gekomen. Reeds tien jaar
lang heeft deze minister gewerkt om een
wetenschappelijke basis aan de waschindustrie
te geven. Met 1 Jan. a.s. zal het proefstation
in werking treden; dit is een van de resulta
ten van het werk van den minister.
Vervolgens verwelkomde spr. alle aanwezi
gen, met name den burgemeester van de reci-
pieerende stad.
Spr. noemde dit congres zeer hoopvol,
daar de saneeringscommissie met wijs be
leid werkt aan de ordening in dit bedrijf.
Zoolang deze commissie zelfstandig de or
dening tot stand kan brengen, rekent de
bond niet op ingrijpen van de regeering.
Hoopvol is dit congres, omdat in den loop
van het komende jaar het proefstation in wer
king zal treden, dat zal worden ondergebracht
bij den rijksvezeldienst te Delft. Een ander goed
teeken is, dat met 30 Sept. de tweejarige cursus
voor wetenschappelijke opleiding in dit vak zal
worden geopend aan de M.T.S. te Haarlem.
Met den wensch, dat dit congres succes zal
mogen hebben, verklaart spr. de vergadering
voor geopend.
De heer Kamerbeek, alg. secretaris, hield na
dit openingswoord een beschouwing over „Het
nationaal, gewestelijk en plaatselijk omzet
vraagstuk." Spr. noemde dezen crisistijd een
herfst- en wintertijd, waarna een nieuwe zomer
zal aanbreken. Hoewel de Goddelijke Voor
zienigheid de geheele wereld leidt, moet de
mensch aan de verbetering van den tijd wer
ken, zooveel in zijn vermogen ligt. De mensch
moet zich instellen op het heden en niet uit
stellen tot morgen, wat hij heden doen kan.
Hij moet zich niet laten weerhouden door
moeilijkheden. Hij moet positief werken en op
bouwen. Negatief werk, strijden tegen moeilijk
heden, is niet voldoende. De werkgevers moe
ten aanpassen aan de werkelijkheid. De wasch
industrie heeft een goede toekomst, want
slechts 20 pet. van het Nederlandsche pubhek
wordt bediend door de wasscherijen. De prij
zen van deze industrie zijn niet te hoog zij
zijn veelal bijna gelijk aan den kostprijs. De
verminderde koopkracht van het publiek is
oorzaak, dat deze industrie nog slechts een
klein deel van Nederland bedient. Een der
moeilijkheden is, dat het publiek zeer lastig
te overtuigen is, dat de wasch in de wasscherij
een goede en naar verhouding goedkoope be
handeling ondergaat. De kostprijs is afhankelijk
van de chemisch-technische outillage der be
drijven, die veelal 30 tot 40 pet. onderbelast
zijn. Door vermeerdering van omzet, kan de
prijs worden verlaagd. Deze vermeerdering van
omzet zal moeten worden bereikt door goede
behandeling der wasschen en door goede ser
vice. Hiervoor is noodig, dat de vakopleiding
verbeterd wordt en dat de technische outillage
zoo perfect mogelijk zij. Voor het behalen van
succes is reclame noodig, vooral dagblad
reclame. De waschbehandeling is een kwestie
van vertrouwen, die door dagbladreclame aan
het publiek bekend moet worden gemaakt Geld
aan dagbladreclame besteed is nooit verloren.
Voor het behalen van succes is noodig, dat alle
waschindustrieelen samenwerken tot saneering
van dit bedrijf.
Na deze beschouwing nam minister Gelissen
het woord. Spr. verklaart, dat de waschindustrie
een zeer wetenschappelijke industrie is, daar
stoffen van de meest ingewikkelde samenstel
ling moeten behandeld worden. De natuurwe
tenschap stimuleert de ontwikkeling van de be
drijven, maar is ook oorzaak, dat de machine
het handwerk vervangt. In de wasscherij heeft
men te maken met de chemie en met de tech
nologie. De chemie heeft wel de aandacht der
waschindustrieelen gehad. De technologie be
hoeft ernstige bestudeering, want mechanisee
ring leidt wel tot kostprijsverlaging, maar eischt
ook grootere kapitaalinvesteering.
De minister is ervan overtuigd, dat in die
wasscherijen, die zich aan de leiding van den
rijksvezeldienst houden, het waschgoed minder
te lijden heeft dan bij de wasch, die thuis ge-,
daan wordt.
Ten aanzien van de saneering in dit bedrijf
wees de minister op de wet tot verbindend ver
klaring der ondernemers-overeenkomsten, die de
ordening nastreeft ten dienste van het alge
meen belang. De minister zegde in deze zijn
stem toe aan den bond.
Hierna spelde de minister den secretaris, den
heer Kamerbeek, de versierselen der ridderorde
van Oranje Nassau op de borst. Het verheugde
den minister, dat door toedoen van den heer
Kamerbeek het proefstation is tot stand geko
men en dat zijn verdiensten door H.M. de Ko
ningin zijn erkend.
Met enkele hartelijke woorden overhandigde
de minister aan mevr. Kamerbeek een arm
band, halsketen en oorknoppen, welke haar
door den bond worden geschonken.
De heer Kamerbeek dankte den minister vooi
zijn goede wenschen en hartelijke woorden.
Vervolgens hield ir. TEN BRUGGENCATE.
directeur van den Rijksvezeldienst te Delft een
voordracht over het belang van samenwerking
tusschen wasscherij en wetenschap.
Na deze meer vakkundige uiteenzetting,
dankte Z. H. Exc. Mgr. Diepen den voorzitter
voor de uitnoodiging om dit congres bij te wo-
ne. Ook voor de woorden van den voorzitter
dankt Mgr., daar uit deze woorden blijkt, dat
deze bond ook let op den godsdienst. Vooral
daar deze bond van zijn leden eischt, dat zij lid
zijn van de standsorganisatie. De bond eischt
dus van zijn leden, dat zij liefde en rechtvaar
digheid behartigen. Degenen, die op deze liefde
en rechtvaardigheid het meeste recht hebben,
zijn de arbeiders, die in dienst zijn van de leden
van dezen bond. Hierdoor kan, niettegenstaande
de toenemende mechanisatie, toch een aartswa-
derlijke, een echt christelijke verhouding tus
schen patroon en arbeider bestaan. Mgr. sprak
de hoop uit, dat godsdienst, wetenschap en
techniek de bloei der vereeniging en het welzijn
van de leden mogen bevorderen. Hierna gal
Mgr. aan de vergadering Zijn bisschoppelijken
zegen.
Nadat Mgr. de vergadering had verlaten,
werd deze door den voorzitter op de gebruike
lijke wijze gesloten.
De avond werd verder in gezellig samenzijn
doorgebracht.
„Dokter, Priester en leek over
de periodieke onthouding." Uit
gave Dekker en vd. Vegt, Nijme
gen, N- V. Standaardboekhandel
Antwerpen.
Na een inleiding van dr. Smulders, wiens
naam in deze zaak genoegzaam bekend is, vol
gen enkele gedegen artikelen over het bekende
onderwerp. Twee priesters Prof. L. Bender
en Prof. Buys, één dokter dr. Pichard
en de leek J. C. E. Haenecour geven in meest
reeds eerder en elders gepubliceerde artikelen
hun meening over de periodieke onthouding.
Op een enkel scherp woord na is het geheel
gehouden in ironische sfeer; men voelt hoe
zoowel dr. S. als de priesters, de dokter en de
leek, bovenal, bedoelen in dezen zedelijk en
materieel allermoeilijksten tijd voor het Chris-
Dame (tot witkiel): Neen, dank U, wij
dragen onze bagage zelf!"
telijk huwelijk d,en goeden van wil een behulp
zame hand te bieden.
Bijzondere waarde schijnt mij dit boek te
hebben, doordat deze enthousiaste voorstanders
er zoo nadrukkelijk op wijzen, dat deze .methode
niet dan om heel gewichtige redenen mag wor
den gevolgd en dat de methode elementen in
zich besluit, die zelfs een waarborg zijn tegen
laksheid en oppervlakkigheid in het huwelijk.
Bovendien stellen zij ook allen op den voor
grond de noodzaak om de ideeën van kinder
kast" toch weer om te zetten in kinder-„zegen".
Vooral het naschrift, dat J. Haenecour op zijn
artikel volgen laat, bevat vele goede en groote
gedachten.
Moge deze uitgave er weer toe bijdragen om
deze allergewichtigste zaak in goede banen te
leiden.
behandeling van wasgoed" door
A. H. CoeterierShröder en G.
Jongejans. Uitgave: H. Meulen-
hojj, A'dam.
Deze handleiding voor de behandeling van
waschgoed in huis werd samengesteld voor het
Huishoudonderwijs èn voor de huisvrouwen.
De meeste huisvrouwen laten weliswaar de
groote wasch buitenshuis behandelen, maar in
ieder gezin is er toch veel waschgoed dat men
liever niet buiten de deur geeft. En juist voor
deze stukken, die een min of meer zorgvuldige
behandeling behoeven, vinden we in dit boekje
tal van vakkundige raadgevingen.
Beknopt maar duidelijk wordt aangegeven
hoe verschillende stoffen, weefsels en kleuren
in de wasch behandeld moeten worden, hoe
men de verschillende soorten handschoenen en
hoeden reinigt, hoe men vlekken verwijdert
en bovenkleeren opknapt, hoe men verft in huis
en hoe de wasch wordt opgemaakt.
Verder vinden we in dit boekje nog raadge
vingen bij het inkoopen van kleeren en huis-
houdgoed, zoodat zeer zeker iedere huisvrouw
er haar nut mee zal kunnen doen.
Mijn eiland in de Stille Zuidzee,
door pater P. van Megen S-S.C.C.
Met belangstelling hebben wy de schetsen uit
het missionarisleven van den zeereerw. schrijver
gelezen en de vele teekeningen, waarmede de
tekst is verlucht, bekeken. De 140 bladzijden
bevatten allerlei wetenswaardigs over de bevol
king der Cook-eilanden, met haar primitieve
zeden en gewoonten. Onwillekeurig komt door
de boeiende verhalen duidelijk naar voren, welk
een zwaar offer de missionarissen brengen en
wekt hun verheven roeping gevoelens tot daad
werkelijken steun. Deze opbouwende uitgave
van de paters der H.H. Harten zij ruime ver
spreiding toegewenscht. R.
„Hoe zal ik het hun zeggen?",
door Ant. van de Griendt. R. K.
Jongensweeshuis, Tilburg.
„Niet het godsdiensthalfuur alléén maakt
ons onderwijs godsdienstig."
„Het godsdienstige moet ons hele klas-doen
doordringen."
„Een goed opgezet godsdiensthalfuur zal dik
wijls minder „er in gaan" dan een korte, frisse
behandeling van een puntje, dat zich toevallig
in de loop van de klas voordoet."
Dit zijn drie zinnetjes uit het voorwoord van
Ant. van de Griendt's, bij het R. K. Jongens
weeshuis te Tilburg uitgekomen boekje „Hoe
zal ik het hun zeggen?"
Drie zinnen, die al dadelijk aangeven wat het
werkje wil zijn: een wegwijzer bij de behande
ling van die „puntjes", in de derde der aange
haalde zinnen bedoeld.
In het boekje nu worden tal van voorbeelden
gegeven, hoe een onderwerp van godsdienstigen
aard met de kinderen in de klas te behandelen,
zonder dat het een dorre, droge les wordt, waar
bij ze hun aandacht niet kunnen bepalen. Op
prettige wijze worden ze vertrouwd gemaakt
met allerlei: wat een wonder is, wat bidden is,
wat een heilige voor de menschen doet, wat de
verdienste is van het verkrijgen van een aflaat
en nog tal van andere „puntjes, drie en dertig
in het geheel.
Wie dit boekje heeft doorgelezen en voor de
klas staande, zoo'n „puntje" tegenkomt, ook al
is het 'n puntje, dat niet onder de drie en der
tig in het boekje behandelde voorkomt, zal we
ten hoe hij het moet aanpakken, om er voor
zijn kinderen het grootste profijt uit te halen.
Het boekje van Ant. v. d. Griendt is niet
alleen iets anders dan wat we gewoonlijk op
onderwijsgebied zien verschijnen, het is ook iets
beters.
Kijkjes in het Missieleven.
Feestuitgave bij gelegenheid van
het 50-jarig bestaan van de Con
gregatie van de missiezusters van
het Kostbaar Bloed-
Kijkjes in het Missieleven, niet het minste
onder de missietijdschriften, is bij gelegenheid
van het gouden jubileum der Congregatie van
de Missiezusters van het Kostbaar Bloed, met
een keurig verzorgd feestnummer verschenen.
Behalve de gebruikelijke missiebij dragen bevat
het een jubileum-bijdrage, een overzicht van
den groei der Congregatie in ons land en een
uitnemende levensbeschrijving van den stichter,
den Abt Franciscus Pfanner. Z. Em. Kardinaal
FumasoniBiondi, kardinaal-protector, zond
een hartelijken gelukwensch in, terwijl ook Z.
H. Exc. Mgr. A. F. Diepen, Bisschop van 's-Her-
togenbosch, een felicitatie zond. Het nummer,
dat tot een klein boekje is uitgegroeid, is ver
lucht met een behoorlijk aantal keurige illu
straties.
Wij kunnen dit tijdschrift, en deze feest
uitgave vooral, in de belangstelling van de
missievrienden en dat moeten we toch allen
zijn warm aanbevelen.
DE MAN ZONDER GEHEUGEN,
Willy Wood. H. Nelissen, Bilt-
hoven.
Tida, een oude neger, die met een markies de
zee oversteekt van Brazilië naar Frankrijk, is
de „man zonder geheugen." Het verhaal gaat
over een diamantmijn en de zeer spannende
verwikkelingen, welke ontstaan, daar twee groe
pen van tegenstanders het kostbaar bezit be
loeren en elkaar hardnekkig bevechten. De
dochter van den markies, Morrea, geeft de op
lossing. voor allen.
DE SYMPHONIE VAN RUDOLF
STEIN ER, Jhr. O. G. Bloys van
Treslong. .4. W. Bruna, Utrecht
De titel van het boek beheerscht het boek wel
niet geheel, maar toch genoegzaam om aan het
sympathieke werkje den aantrekkelijken titel te
geven. Het is meer een novelle dan een roman,
zou ik zeggen. Maniscke en dr. Linsky beheer-
schen het verhaal en hun karakter is mooi ge-
teekend. De taal van het werkje is zeer ver
zorgd. Volwassenen.
DE wenteltrap, Mary Roberts.
H. Nelissen, Bilthoven.
Wat er zich al om een wenteltrap kan afspe
len, als een zoo pientere dame als tante Liddy
zich als detective ontpopt. Het is een zeer in
gewikkelde roman, waarin de misdadiger moei
lijk wordt ontdekt; spoken, kiespijn, ladders, ge
heime kloppen, onschuldig verdachten en een
blij einde. Voor allen.
HET GOUDEN AFGODSBEELD,
Edg. Wallace. A. W. Bruna,
Utrecht.
Een zeer vreemd strooien met bankbiljetten
van duizend dollar hangt samen met een af
druk van een gouden duivel op de biljetten. En
kele reusachtige schurken hebben den bankiei
Bostram leelijk te pakken. Zijn dochter José lost
de raadselen op en Peter, de onnoozele slimme-
ling, trouwt haar ten slotte. Volwassenen.
HET BETOOVERDE LEDIKANT,
A. C. Askew. H. Nelissen, Bilt
hoven.
Wat zoo'n ledikant al uit kan halen als een
schurk het behekst! Zoo'n onnoozel ding en
toch zoo duivelsch listig! Het geeft een heel
verwikkelden roman, die door Clare Philip en
Harry handig wordt opgelost.
F. HENDRICHS S.J.
Deze week werd de groote belang
stelling, die onze puzzelaars de
week daarvoor voor ons prijsraadsel
aan den dag legden, nog belangrijk
overtroffen. Niet alleen blijkt de
animo buitengewoon te zijn, maar
ook de onderlinge wedijver in het
leveren van prachtig uitgevoerde op
lossingen, envan velerlei poëti
sche ontboezemingen, welke alle
deze nieuwe Zondagochtendblad-
attractie bezingen.
Deze week zullen onder de oplossers
van het nieuwe raadsel weer vier
rijksdaalders worden verloot en de
inzenders van een goede oplossing
krijgen wederom een kans.
Het tweede viertal rijksdaalders komt in het
bezit van:
Mevr. Berendsen,—Frankfort, Nassaustraat 2,
Breda.
Mej. S. Lasance, Huize „St. Bavo", Kerklaan
85, Heemstede.
En de heeren:
Joh. Fortman, Koopweg 71, Bussum.
J. H. Lindenhof, Duistervoordscheweg L 66,
Twello.
Om het vorige raadsel op te lossen volgt men
de vorige figuur naar de becijfering in het hier
gegeven diagram en dan krijgt men het mooie
versje met z'n aardig dubbelrijm te lezen:
Niet klagen, maar dragen
En vragen om kracht.
Niet zorgen voor morgen
Bij den dalenden nacht.
Niet beven voor 't leven,
Gegeven van God,
Maar 't heden besteden
Naar plicht en gebod.
Thans wordt, er gevraagd, de 9 woorden elk
van 9 letters, in alfabetische volgorde naast de
figuur gegeven, zoodanig in die figuur in de
horizontale rijen te plaatsen, dat men in de
beide kruisjes-rijen, en wel van links-boven
naar rechts-beneden èn van links-beneden naar
rechts-boven twee Nederlandsche plaatsnamen
te lezen krijgt.
De eene plaats ligt in Zuid-Holland, de an
dere in Gelderland.
Inzending van oplossingen tot Donderdag 12
uur aan den heer G. M. A. Jansen, Ruysdael-
straat 60, Utrecht.
LEIDEN. Geslaagd damés: A. J. Cramer en M.
Schrammeyer en de heer H. E. G. Boreel.
DEN HAAG. Geslaagd de heeren: G. H. Hart
man, Wezep: P. A. Menger, Amsterdam; 3. K.
Rees, Woudrichem.
WAGENINGEN. Geslaagd voor het Inge
nieurs-examen Tuinbouw mej. J. M. van Wave-
ren, geb. te Hillegom.
Aan H. J. F. Brinkman, notaris te Roermond,
is verlof verleend tot het aannemen der hem
geschonken onderscheiding van Ridder in de
Orde van de Kroon van Italië.
Met 1 October zijn benoemd tot inspecteur
van de volksgezondheid bij den dienst, welke in
het bijzonder is belast met de handhaving van
de wettelijke bepalingen betreffende de volks
huisvesting, de heeren G. F. E. Kiers te Leiden,
aan wien als ambtsgebied is aangewezen de
provincie Zuid-Holland en ir. P. K. van Meur.:
te Rotterdam, aan wien als ambtsgebied is aan
gewezen de provincie Utrecht en Noord-Holland
bezuiden het IJ (en Amsterdam). Bij beschik
king van den Minister van Sociale Zaken is
als standplaats voor den heer G. F. E. Kiers
tot wederopzegging aangewezen de gemeente
Leiden en voor den heer Ir. P. K. van Meurs
de gemeente de Bildt.
De titel, die bij het plaatje van de
vorige week behoorde was, zooals onze
lezers wel zullen hebben begrepen:
„Zoolang de lepel in den brijpot
staat".
Aan welk liedje heeft de teekenaar
thans gedacht, toen hij bovenstaand
plaatje maakte. De oplossing vindt u
in cms volgende Zondag ochtendblad.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiii
ULVENHOUT, 24 Sept. 193-5
Menier,
Daar staat hier op ons
durp 'n heele verandering te ge
beuren. Zondagmiddag is 't ons
officieel meegedeeld.
We zaten in „de Gouwen
Koei" mee de kompleete propclub en 't kaart
spel draaide op volle toeren als, naar gewoon
te. den Jaan binnenkwam.
Zijn uniformpet stond erg voorover. Zijn
zwarte krieken van oogen kost ge maar net
zien glimmen onder de lakken klep. Zijnen
grooten snor hing als 'nen koeistèèrt omlaag:
al 't „militaire" was uit zijnen postuur.
Den Fielp ging sjuust weer „piek" ge weet,
da's zoo zijn stokperdje en dat moet ik erbij
zeggen: hij was aan de winnende hand.
Dus: hij spuide met 'n vuur als, als als
,,'nen nest jonge honden," lijk den Blaauwe dat
noemt.
En 'n praat, 'n praat, amico, „de Gouwen"
was hum te klein.
„Zoo motte kaartspeulen," en dan smeet ie
de kaart op tafel, of er 'n zweep klapte!
„Dèèr," en hij douwde de kaart door 't tafeltje
henen! „Hier sodejuu, hedde 'r van terug?"
„Hier, hier, hier," één, twee, drie gooide-n-ie
de kaarten achter malkaar neer: „hier, hier,
nog 's hier, betaalen mannen!"
„Niks, niks," zei den Blaauwe: „oprapen die
kaarten, uitspeulen bakker!"
Maar dat was treiterderij, amico! Dat was al
leen maar om den Fielp 'n bietje koest te krijgen,
want hij had kaarten, kaartenas ermen
en beenen," zei den Joost, ge weet wel, den
weareldkampioen uit Oosterhout.
„Goeienmiddag, mannen," bromde den Jaan,
die naar ons tafeltje gedruild was.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliB
Maar den bakker zei: „zijde
gij den lolligste thuis, Blaauwe?
Aan die kaarten van mijn kun
de toch niks doen, prulleman!"
„Daar hedde gelijk in, Fielp!
Mee zulke kaarten kon m'n
grotmoeder 't vroeger ook win
nen!"
„Zoo was da zo'nen pikeur in 't proppen'"
,,'kHeb 't mensch nooit gekend, Fielp!"
„Goeienmiddag, mannen," zei Janus weer:
„aan 't kaarten?"
„Aan 't kaartenvroeg den Blaauwe
stomverwonderd: „stil, jongens, hü wil ons
uitheuren, horre, onzen Sjerlok."
„Ga zitten. Janus," zei ik: „ge zijt toch ok
ginnen weesjongen!"
„Kost ik wel 's doen," pruilde-n-ie.
„Wie gift?" vroeg den Fielp vurig.
„Die 't vraagt," ketste den Joost.
„Dus ikke," vroeg den bakker, „dan za *k ze
maar 's goed schommelen," deed ie royaal.
„Nie te hard, Fielp," schrok den Joep: „dan
krijgen ze blaauwe koppen."
„Zoo, Janus, kunde gij ni« 's netjes „goeien
middag Blaauwe" zeggen teugen mijn," zei den
Tiest.
,,'kHeb goeiendag gezeed," zei den Jaan dee
moedig: „hèhè, 'k ben moei van 't schrijven."
„Kee!" kwekte den Fielp, onderwijl ie te
geven zat: „brengt den Jaan 's 'n citroentje
met, dan houwt ie tenminste zijnen kop effen
dicht as we zitten te kaarten. Enne gift m
maar 'n sigaar ok."
Janus zweeg, ik zei: „prop," den Joost dee
„veur de negen", den Joep lummelde, den
Blaauwe zei „toemaar, pas alweer, rotkaarten
hè 'k" en den Fielp zei: „jongens, ik waag 's
'nen zwakken piek."
„Nen zwakken.,..?" vroeg den Joost.
„En of!"
„Gaat dan maar, aanders was ik veur de tien
gegaan!"
Hij haalde zijnen pico met vlag en wimpel.
„Was da 'nen zwakken piek?" vroeg den
Joost vuil.
„Hij is goed wakker, jongens," zee den Blaau
we. „Hij zit ons mee open oogen te bela-aai-
tafelen."
„Betalen! Betalen, jandome," kwekte den
bakker en 't zweet glipte as knikkers over zij
nen kollesalen gladden kop.
Janus was stillekes. En ondanks ie pas 'n
borreltje van den bakker had gekregen, gaf ie
den Fielp geen pluimke. Wat ie aanders grif
doet, vooral omdat den Fielp als Raadslid toch
alty nog 'n stuk gemeentebestuur is voor den
Jaan, dat zoo nou en dan stemmen moet over
Janus' wel en wee; over zijnen uniform of
ie wéér 'n Zondagsch pak moet hebben; over 't
een of aander bijbaantje van 25 per jaar, over
den Jaan zijnen dienst, afijn, ge verstaat!"
„Hoe hè 'k 'm da geleverd, Janus?" vroeg den
Fielp, die snakte naar 'n pluimke.
En op denzelfden lusteloozen toon waarmee
den Jaan was binnengekomen, zei ie; „och, mee
zulke kaarten is t gin kunst om te winnen,
bakker."
Verwonderd, mee toegeknepen oogskes, keek
den Fielp naar den Jaan. Zoo op de manier
van: „wat is dat voor 'n soortement van ge
dierte?"
Ook den Blaauwe zat naar den Jaan te kij
ken met 'n bakkes van; „wa loopt daar toch?"
„Eh eh smokt oew citroentje, Jaan?"
vroeg den Fielp verdacht-vrindelijk.
Janus smakte met z'n lippen, keek ongeluk
kig, enschudde zijnen kop. ,,'k Heb van
daag mijnen smaak nie," zuchtte-n-ie.
Den bakker schoof de kaarten opzij en
dat wil iets zeggen, amico. Want we hebben 't
hier 's gehad, dat we zoo vurig zaten te prop
pen en onderwijle te stoken wij „kijken"
zelf naar de kachel in den winterdag in „de
Gouwen", dat er 'n 'schoorsteenbrandje ont
stond en toen sprak den Fielp de volgende, on
vergetelijke, in de Ulvenhoutsche historie op-
ge teekende woorden: „eerst uitspeulen en dan
blusschen."
Maar nou schoof den Fielp de kaarten in t
.midden van 't tafelblad, school kalm den Joep
z'n glas om en met allebei zijn arms op de ta
fel geleund, begost ie den Jaan 's op z'n gemak
te bekijken.
„Spul maar deur en frit me maar nie op,"
sprak Janus onverschillig en zeurderig.
Den Fielp keek ons allemaal, stuk voor stuk,
's verwonderd aan.
„Jaja, bakker," zei den Blaauwe droog: „Ja
nus is ök groot geworren. Hij gaat nouw zuut-
jesaan teugen z'n ouwers opstaan."
Janus dee 'n paar knoopen los van zijnen tu
niek. Toen ritselde-n-ie in 'nen geheimejx zak
met pampier.
„Mannen," sprak ie.
„Man," zee den Blaauwe.
„Mannen" nog steeds friemelde-n-ie:
„mannen, ik heb van den middag...."
En daar was 't.
'Nen grooten gelen envelop was te voorschün
gekomen uit Janus z'n binnenste en hij legde
'm, gesloten nog, op tafel en zei: „hy is nog nie
toegeplakt, guilie zult 't het eerste weten."
Hij dee 't allemaal zoo plechtig, dat wij stil
lekes waren geworden. Alleen den bakker keek
'n bietje met minachting naar den grooten
brief, die daar tusschen de spulkaarten en de
plaskes citroen en pils wel 'n bietje 'nen 'sweek-
schen belastingindruk lag te verwekken op deu-
zen Zondagmiddag.
Mee groote krullen, sjuust uitgevallen haren,
stond er in den Jaan zijn proces-verbalen-
schrift op geschreven: „Den EdelAchtBaren
Heer, den Heer BurgeMeester."
„Nou," lachte den Blaauwe en hy draaide den
brief naar zich toe, in 'n plaske plakkerigen
citroen: „hij staat teugeswoorig mee z'nenOuwe
in krispedentieWijt ie oew gezicht niemeer
zien, Janus? Is 't af tusschen jullie gebeien?"
Maar den Jaan vischte den envelop uit den
citroen, veegde den brief weer proper en zee:
„vuilen vetzak, verknoei m'n werk nie."
Toen lee den Jaan den belastingachtigen
envelop weer veur 'm, keek ons allemaal triestig
aan, drukte met zynen dikken wijsvinger op
dieën brief, met eiken lettergreep die hij sprafc
en zee: „Jongens dit is mijn ver
zoek om ontslag."
Den Fielp haalde zyn arms binnen, zette een
hand aan z'n kin en de andere hand viel zwaar
op Janus zynen schouwer en zoo draaide-n-ie
den Jaan naar zich toe om 'm nog 's 'n Wetje
beter te zien.
Wij zwegen ok. Keken straf naar Janusse.
Den Blaauwe vroeg in diepen ernst: „wa-d-
hedde uitgevoerd, Jaan? Kunnen we jouw er
nie uithalen?"
„Teugen Nuuwjaar!" vulde Janus toen
aan. En hij keek ons allemaal weer 's triestig,
stuk voor stuk aan.
Wy zwegen. Vonden 't gedacht nie gezellig,
dat we den Janus als champetter gingen ver
liezen.
Zelfs den Blaauwe,, die den Jaan al jaren
achterna zit om te „harresteeren", zelfs den
Tiest zei: „da's jammer!"
„En waarom, waarom is datte?" vroeg den
Fielp op z'n Raadslidstoontje. „Kan ik er niets
aan doen, Jaan? Zeg op, dalijk!"
Triestig schudde Janus zijnen zwarten kop.
„Neeë, Fielp, daar zyn gin kruiën veur gewas
sen, jonk! Ik mot eruit vanweuges mijnen leef
tijd. Tc Ben deus week zestig geworren!"
„In ieder geval, eerst gefeliciteerd, Jaan," zee
den Blaauwe: „daar zullen me op klinken;
Keeeü! 'n Rondje veur den Jaan!"
„Nou, nou, kalmkes aan," zei Janus: „zóó
lollig is 't nou nie, horre!"
„Maar ge krijgt toch pensioen Jaan?" vroeg ik.
„Jawel, Dré, dartig dienstjaren. Ejus 3/4 van
2/3 van 28.50 14.25, da's de helft van
m'n inkomen. En as den gulden dan valt, dan
kan 'k op 'n houtje bijten mee m'n Tonia."
„Sodejuu, wa kan dieën kearel rap rekenen,"
bromde den Joep.
„Nou," zei den Blaauwe: „ge hebt gin klagen,
Jaan, proost, laank zulde leven!"
„Proost, saantjes" en zooals dat by ons altij
gaat, amico, 't wier van triestigheid al weer rap
feest,
„As dieën vrekten gulden maar nie valt,"
peinsde Janus weer hardop.
„Die bleft," zei den Fielp, die kollesaal op de
hoogte is van de politiek.
„En as ie nie bleft dan ging ie deur.
„Jaaa?' vroeg den Jaan.
„Laten me nog maar 's vol laten doen," be
sloot den Fielp. „Keee!""
,,'kHeb nooit veul mee Kelün aan m'n pet
g'ad," zei den Jaan tusschen twee slokskes ci
troen in; „maar ik mag toch maar lyen dat ie
nou aan de Regeering bleft."
„Gy mot Raadslid zien te worren," kwekte
den Blaauwe: „gij hebt er kijk op, Jaan!"
„Da gaat zoo maar niet," zee den bakker. „Daar
kom meer veur kijken, Blaauwe, dan 3/4 X 2/3
X 28.50 14.25."
„Gij kunt 't weten, edelachtbare," ketste den
Tiest.
„Tonia wil terug naar Zeuvenbergen," zee
den Jaan somber: „julie wit, daar hè ze
vandaan gehaald as Piëta, m'n eerste vrouw,
gestorven was."
Amico, toen zakte de stemming efkens. Toen
hebben we uitgemokt dat den Jaan den vol
genden keer dan tóch maar op den lyst moet
veur t Raadslidmaatschap. En den Blaauwe
zou morgen al beginnen Tonia's „eergevoel te
gaan bewerken."
„Hij mag dan nie zoo stom zyn as den bak
ker,zee den Tiest: „voor Raadslid is ie alty
geschikt. Wa gij, Dré?"
„Mijn stem krijgt ie," beloofde-n-ik.
Janus kwam weer bij. En 's avonds zijn we
in feeststemming den Jaan zijnen ontslagbrief
in de bus van 't durpshuis gaan gooien.
Neeë, amico, hoe dan ok, Janus mot hier
blyven. tls al erg genoeg dat we 'm verliezen
als veldwachter. Ge weet wel wat ge hebt, maar
nie wat ge krijgt.
„En as ik oe, op 't scheien van de markt toch
nog 'n plazier kan doen om m'n eigen te laten
arresteeren," beloofde den Tiest: „dan kunde
op me rekenen, hoor Jaan!"
Den Jaan schudde zijnen kop, flaauw lachend.
„Da's af, Tiest! GU hedt 't gewonnen," be
kende den Jaan.
Ziedaar, amico, de groote verandering op
Ulvenhout.
We hebben ai 'nen feestcomimiteit opgericht.
Den Jaan zal vertrekkenmee muziek.
Eere, wien eere toekomt!
Den Blaauwe hee de leiding en den Fielp is
den officieelen feestvoorzitter. Ge leest er meer
van.
Maar nou schei 'k er af, want Tc mot aoo
daiyk naar d* eerste vergadering.
Veul groeten van Trui en as alty gin hork»
minder van oewen
toet a we
DRJS