Het conflict tusschen Italië en Abessinië fflduM&aal mn dm dag BLUE BAND IDe Dubbelgangster I Hij laat zich de niet van het hrood eten! Pi ROZENKRANSMAAND W. Adolfs y yyyy y y yy yy y ss yy 91 fl4N'9 liniment RHEUMATIEK WOENSDAG 2 OCTOBER 1935 BIJZONDERHEDEN EN INZICHTEN Inleidingen voor de Haagsche af- deeling van de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede Art. 16 van het Volken bondsverdrag Een tank, waarin melk niet bederft Dienst kloppers 1 Een katholiek symbolist Over de kwesties die samennangen met het Italiaansch-Abessinisch conflict zijn in deze dagen allerwegen de gemoederen vervuld en er is overvloed van aandacht voor beschikbaar, zonder dat het echter veel helpt. Toch kan het belang van een breede voorlich ting moeilijk overschat worden. De Haagsche afdeeling van de Ver. voor Volkenbond en Vrede heeft in de Residentie een uitvoerige beschouwing aan het conflict doen wijden op een vergadering, die zeer goed bezocht was en r.jet enkel door nieuwsgierigen. Mr. A. B. Co- hen Stuart en Prof. Mr. V. H. Rutgers gaven In een rede verschillende bijzonderheden en inzichten over de kwestie, uiteraard bestemd voor een grooteren kring dan alleen der in de zaal aanwezigen. De heer Cohen Stuart wijdde in zijn bespre- k:ng voornamelijk aandacht aan de internatio nale beteekenis van de moeilijkheden, die ge rezen zijn tusschen Italië en Abessinië en aan de betrekking die zij hebben op Engeland en den Volkenbond. Tot voor kort heeft Ethiopië, zooals de offi- cieele naam van Abessinië luidt, weinig van zich doen hooren. Men was gewoonlijk niet op de hoogte van hetgeen dit land inhield, of had een zeer troosteloozen indruk ervan gekregen. De haven- en spoorverbindingen waren aller- primitiefst en de bodem lokte ook al niet uit tot enthousiaste rapporten in de beschaafde wereld. Het ontbreekt het land vrijwel geheel aan eenigerlei moderne organisatie. Toch be zitten deze streken hun aantrekkelijkheid en hun mogelijkheden. De exploitatie van delf stoffen en de ontwikkeling van landbouw en veeteelt schijnen bevorderd te kunnen worden; al hangt daarbij nog veel af van onbekende be- zv/aren, er is inderdaad eenige verwachting voor succes. Sterke tradities en een groot wantrou- rven jegens vreemdelingen blijken voortdurend het exploiteeren van concessies in den weg te staan, evenzoo de typische rechtspraak, waar mee men als concessionaris te maken krijgt. Italië heeft dan ook niet nagelaten op deze toestanden de aandacht van den Volkenbond te vestigen in zijn memorandum, gericht aan de laatstgehouden Assemblée. Ook het gebrekkige geldverkeer belemmert der. handel, waar in vele gevallen nog in na- tura betaling wordt gedaan. De Negus heeft zich zeer ingespannen om verbetering te brengen in het oude, nog half feodale bestuursstelsel, doch zijn invloed is in het binnenland nog lang niet doeltreffend. Daarbij wordt hij in beslag genomen door zeer vele en vaak onbeduidende kwesties, waarvoor door traditie nu eenmaal keizerlijke bemoei ing geëischt wordt. De geografische ligging van het land, speciaal waar het betreft de water voorziening van Egypte, is daarbij mede een oorzaak voor verwikkelingen, die Engeland niet onverschillig kunnen laten. Zoo zijn bij het Tana-meer, dat in Ethiopië ligt, zoowel Egyp tische, Soedaneesche en Engelsche belangen actueel. Ook het katoenvraagstuk vormt een kwestie op zichzelf. Bij dit alles bezit Abessinië in zijn hoogland, met de bijna ontoegankelijke gebergten een bijna onneembare vesting, die geheel Oost- en Noord-Afrika als sleutelpositie beheerscht. Deze vesting heeft uiteraard groo- te aantrekking voor een veroveringsgezind veldheer of staatsman. Zoodra Mussolini in zijn bekende rede tot de troepen in Aug. J.l. verzekerde, dat zij deze streek zouden gaan be zetten, werd Engeland opmerkzaam en dit voornamelijk door het belang van t hoogland. De kwesties van slavernij en lijfeigenschap zijn betrekkelijk buiten de Westersche belangen sfeer liggende aangelegenheden, die heel moei lijk te regelen zijn in een land als Abessinië er. zeer geleidelijk verbeterd zouden moeten worden. Temidden van de koloniseerende mogendhe den en hun expansie-politiek kreeg Abessinië reeds in de vorige eeuw toenemende staatkun dige beteekenis. In 1906 verwierven zich de drie voornaamste mogendheden een evenwich tig verdeelde invloedssfeer, waarbij Italië ech ter niet de resultaten oogstte, die het er zich van voorgesteld had. Inmiddels trad Abessinië tot den Volkenbond toe en wist daardoor tot in 1935 zijn positie ongeschokt te bewaren. Het incident te Oeal-Oeal vormde de ge- reede aanleiding tot het groeien van het con flict met Italië, dat wij nu in zijn huidigen omvang kennen. Verschillende bemiddelings pogingen hebben schipbreuk geleden, mede door Ce niet altijd duidelijke houding van naburige mogendheden en door het optreden van Italië zelf. Men kan slechts de hoop blijven koeste ren, dat het den Volkenbond mag gelukken het conflict tijdig en op juiste wijze op te lossen, terwille van de Westersche cultuur en onze nationale belangen, in 't bijzonder Oost-Indië aangaande, aldus besloot Mr. Cohen Stuart zijn rede. De tweede spr., Prof. Mr. V. H. Rutgers-be lichtte speciaal het conflict zooals dit den Vol kenbond betrof, daarbij het Itallaansche regee- rmgsstelsel bulten beschouwing latende. Vanuit Volkenbondsoogpunt dient men het standpunt van beide in 't conflict gewikkelde partijen te definieeren. Ten aanzien van Italië valt te con- stateeren. dat dit land op grond van zijn nationaal krachtsbesef en zijn behoefte aan expansie voor zijn overbevolkt gebied, voor namelijk daarop zijn eischen heeft gevestigd. Over Abessinië kan opgemerkt worden dat de niet altijd veilige en humane inheemsche toe standen en het ongebruikt blijven van enorme bodemrijkdommen een reden kunnen vormen voor nadere regeling, al blijft daarbij de be middeling van den Volkenbond gewettigd, aan gezien dit land daar lid van is en zich terecht heeft beroepen op dezen Bond. Drie bepalingen van het Volkenbondsverdrag komen in werking bij de behandeling van het conflict. Art. 15 regelt de bespreking van eenige kwestie door den Raad van den Volkenbond Daarnaast geldt art. 11, waarin bepaald wordt wat de Raad te doen heeft, om bij dreigend oorlogsgevaar tusschen twee staten den vrede tc beschermen. Voorts geeft Art. 16 de ver plichting aan van de verbonden staten om bijstand aan een aangevallen medelid van den Bond te verleenen. Hier treden dan allereerst de veelbesproken economische sancties in t licht, die echter eerst by een concreten aan val in aanmerking kunnen komen voor toepas sing. Momenteel gaat het dus nog om de art. 11 en 15 waarmee de Raad van den Volken bond zich dan ook de laatste weken heeft beziggehouden. Art. 16 is tot dusverre nog nooit toegepast; Rozenkrans, gebed voor allen, 5 Rozenkrans, aan elk gemeen. leder hart zendt zijn gebeden Langs uw krans ten hemel heen. 1 Reine, lieve kinderhandjes Houden u bedeesd omvat: Moe-gestreden menschenharten Hebben troost aan u gehad. Rozenkrans, gebed in tijden 1 Van vertwijfeling en nood; I Rozenkrans, ontroerd gebeden Als Maria uitkomst bood. I Rozenkrans, gebed voor ieder, <4rm en rijk en groot en klein; i Krans van kinderlijke vreugde Voor wie nederig kunnen zijn I Rozenkrans, o mag ons leven Van geboorte tot den dood Toch een krans van rozen wezen 1 En een rozenkrans in 't groot Krans van rozen door de offers Liefdevol door ons verricht; Rozenkrans: door al de daden i Waarin zieleschoonheid ligti H. P. Ülllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllih het is een bepaling die zeer diep in het staat kundig leven ingrypt, en dan ook direct de vraag oproept hoe sterk het zich zal doen gel den by eventueele noodwendigheid. Bij deze vraag ryst op den achtergrond een tweede en wel deze: of deze bepaling sterk genoeg zal blijken om het conflict te vermijden. Want boven het conflict met Abessinië, dat geen Europeeschen oorlog waard is, staat de drei ging van een voetkrijgende geweldspolitiek. die wel zeker allen Europeeschen staten aangaat. Het is verklaarbaar dat men in den Volken bondsraad art. 16 met de grootst mogeiyke voorzichtigheid ter hand wil nemen, ook al eischt het verdrag van den Bond in eenig geval toepassing. Het blijft evenwel te wenschen, dat men inziet dat art. 16 niet zonder schade bui ten werking kan worden gelaten. In de redevoeringen van verschillende minis ters in den Volkenbondsraad, is reeds tot uiting gekomen dat men zich scherp rekenschap geeft van de beteekenis van t conflict en de con sequenties der bepalingen, waardoor de be teekenis van den Volkenbond opeens zeer actueel is geworden. Het is waariyk te hopen dat de laatste vraag niet gesteld behoeft te worden, nml. de vraag om toepassing van art. 16 en dat de betrokken staten tot een doel matig offer bereid zullen zyn, waardoor het conflict verdwijnen kan. Naar de „National-Zeitung" meldt is het Theodor Hofius uit Duisburg-Meiderich na langdurige proefnemingen gelukt een vat te construeeren, de z.g. Hofius-tank, waarin alle melkproducten, zoowel versche als gepasteuri seerde, als karnemelk maandenlang goed ge houden kunnen worden. Proefondervindeiyk is (Uitgemaakt, dat de producten ten minste twee maanden goed biyven en dat tegelijkertyd de melk door de inwerking van de zuurstof wordt veredeld. Door deze nieuwe vinding, waarop patent is aangevraagd, is het mogeiyk melk producten in verschen toestand naar melk- armelanden te vervoeren. Moeder mag ik nog een beetje van die lekkere jam? Ja schat, ik kom bij je. Het heele restje van de goedkoope huishoud- jam werd handig uit het potje gelepeld en dun netjes over een boterham gestreken. Hier kindje, eet nu lekker op, hoor. Dank u, moe. Moeder was aim, meer dan arm, bijna nood- ïydend. Twee jaar geleden was zy weduwe geworden en onverzorgd met haar nu zesjarig dochtertje achtergebleven, zy verdiende den kost met wat naaiwerk en een krantenwyk. Op die manier behoefde zy tenminste niet by den Steun aan te kloppen. Alles liever dan dat, dacht zij. Maar het was ploeteren tm scharrelen. Moesje, waarom gaan we nooit meer naar dien vriendeiyken meneer, met dien mooien witten baard, die moesje altyd geld geeft voor brood en margarine en een lekkertje voor Marietje? Dat gaat niet meer, kindjelief! Waarom niet, moesje? Ja, kindje, Je hebt toch wel gezien dat moesje altyd wat meebracht voor dien me neer.... om te bewaren. En moesje heeft nu niets meer. Den laatsten keer heb ik het mooi ste en liefste wat moesje had, nog aan dien meneer gegevenWeet je wel, schat, dien mooien, gladden gouden ring? Bewaart die meneer dat allemaal goed? En krijgt moesje daar dan geld voor? Ja, lievertje. Maar nu moet Marietje zoet met poppie gaan spelen. Moesje moet nu gaan werken. Moesje komt vanmiddag weer thuis. Ja, moe! Toen moeder weg was, zat Marietje met pop pie in haar armpjes heel ernstig en ingespan nen na te denken. Toen kamde ze de vlashaartjes van poppie, strikte er een lichtblauw lintje overheen, wreef met gewichtige zorgzame gebaartjes het jurkje glad en haalde het spreitje uit poppies bedje. Daar wikkelde ze het heel voorzichtig in en droeg het, stijf tegen zich aangedrukt, de trap af. Vlug liep ze eenige straten door, tot ze ge komen was aan het groote huis, waar ze zoo dikwyis met moesje geweest was. Marietje stapte kordaat naar binnen. Juist toen ze binnenkwam, zag zij dat meneer met den witten baard een lyst, bedrukt met een heeleboel cyfers, aan een anderen heer gaf, die achter hem stond, en Marietje hoorde hem mompelen: Alweer een dikke niet, jongens! Daarop boog de meneer met den witten baard zich voorover door het loketraampje en vroeg: Wel, beste meid wat wou je? Zoo maar alleen, zonder moeder? Marietje rekte zich op de teentjes omhoog. Met beide armpjes wist ze poppie op te heffen tot op de toonbank, vlak onder het bereik van meneers handen. Meneer, dit is het mooiste en liefste wat Marietje heeft en moesje heeft gezegd dat me neer poppie héél erg goed voor me bewaren wil! En krijgt Marietje daar dan geld voor, om aan moesje te geven? Toen was het een oogenblik héél stil in het trieste, sombere lokaal. Bewegingloos stond de man achter het loket, starend met wijd-open oogen achter de glinsterende brilleglazen naar het kleedje waar- op het arm- zalige speelgoed.. een waardeloos vodje. De witte baard i ging een paar f maal op en neer. Dan nam hy de pop en het kleedje en zet vriendeiyk: Ga daar maar even op die Jiank zitten, zus! Ik zal je zoo helpen. Na verloop van eenige minuten het had Marietje o zoo lang toegeschenen kwam de zelfde meneer uit een züdeur met poppie by zich op Marietje toe, drukte het kind het pakje in de armen en zei langzaam, woord voorwoord: Luister eens, beste meid. Ik durf heusch je mooie pop niet voor Je te bewaren. Ik ben veel te bang dat ze hier ziek zou worden. En wy hebben hier niet zoo'n lieve meid als jü bent, om er goed op te passen. Het is beter dat je ze maar weer mee naar huis neemt.... en geef dit maar aan je moeder! Onder het blousje van de pop stopte hy een gesloten dubbelgevouwen enveloppe. Niet verliezen hoor zus! Dag! Maar Marietje, schat, waar zit je dan toch? Ik loop je overal te zoeken! Moes, ik ben by dien meneer met den witten baard geweest. En hy zei dat hy poppie niet bewaren kon. En dat poppie daar ziek zou worden. En dat ik er zelf op moest passen! En dat moest ik u geven.... enne.... enne.... Uit het couvert ontvouwde de vrouw twee rijksdaalders en het volgende schryven: Mejuffrouw, Volgens onze boeken bevinden zich onder onze berusting de onderstaande pan den, welke uw eigendom zyn: 1 zilveren heerenremontoir, 2 wollen dekens, 1 gebe denboek met gouden slot (beschadigd), 1 damesmantel, 1 paar oorbellen, 2 gouden trouwringen. Deze panden kunt u op de daartoe vast gestelde uren te onzen kantore tegen over legging der beleenbriefjes zonder terugstor ting der daarop geleende gelden komen af halen. wy verzoeken u deze tegemoetkoming niet als een aalmoes te beschouwen, maar als een uiting van vreugde over een ge- wonnen loteryprysje, waarvan wy een ge deelte niet beter wisten te besteden. De handteekening was onleesbaar. BB 161-A Onder den rook van Den Haag, te Voor burg, is men een nieuwe expositie-ge legenheid ryker geworden: de foyer van het Vereenigingsgebouw, waarmee het kerkbe stuur zéér belangryke nevenplannen heeft, is als zoodanig ingericht en werd! dezer dagen reeds in gebruik genomen. Het is de jonge schilder W. Adolfs, die er zyn eerste expositie houdt, een keur uit zijn werken en wel voor- namelyk portretten en religieuze voorstellingen. Men mag in de eerste plaats een woord van lof wijden aan het actieve comité, dat voor zyn doel reeds dadeiyk een jong kunstenaar wist te kiezen en diens werk onder het publiek bracht. Want er is in dit werk iets, naast veel dat nog lang niet bevredigde, waarmee men den schilder geluk kan wenschen: een groote aan dacht voor zyn werk, een toewijding aan zyn onderwerp, die van den grootsten ernst getuigt. Adolfs is niet vry, nog niet vry wellicht van een sterk overwegenden academie-stijl in zyn werk en van een strakke gebondenheid aan de stof, aan het object. Men zou hem soepeler wenschen, hartstochtelyker vooral. bewogener in zijn visie en zelfstandiger in zyn expressie Hy „lydt" byna aan zijn drang tot symboliek, vooral in de religieuze voorstellingen wordt dit soms beklemmend en geforceerd. Daarby willen wij niet over 't hoofd zien, dat hy soms verdienstelyk den juisten toon weet te treffen en zich vooral in zyn portretten ge draagt als een schilder die weet wat hy met eenige weinige kleuren kan doen. Een portret als dat van kanunnik van Schaik, in opdracht van het R.K.W.V. in Nederland geschilderd als geschenk voor zyn eminenten geestelijken advi seur, is mooi en rustig gedaan; het blauw ka- nunikenkleed met de paarse sjerp contras teert in een goedgevoeld evenwicht met de hel gele tint van het licht, dat uit den achtergrond opstijgt, terwyi het scherpbesneden gelaat de centrale plaats op het doek verkregen heeft en van een sterke psychische kracht is. De rech terhand, tot vuist geklemd, is niet fraai, zooals trouwens op Adolfs' meeste doeken de handen het zwakst zyn. Een ander goed geslaagd por tret is dat van M. P. X. M. van Woesik, en vooral dat van pastoor dr. J. P. van Etten, te Wormer, dat een hooggevoelige weergave van het object is en tegeiyk in zyn verbeelding het tydeiyke en plaatselyke element volkomen heeft opgeheven, al doet ook hier een bykomstig- heid (het erbij geschilderde kerkje) afbreuk aan de eenheid der compositie. De heiligenfiguren zyn naar verhouding van veel minder beteekenis voor het talent van Adolfs. Voor zyn St. Leonardus maken we graag een uitzondering omdat het een der weinige doeken is, waar ook de kleurwerking in 't geheel der expressie is opgenomen, maar zyn „Petrus Canisius", zyn „Heilige Familie", „St, Laduina" en de twee dames portretten zyn uiterst zwak. Er is hier teveel naar symboliek gestreefd en dit heeft de werkelyke innerlijke stuwing, die dezen schilder toch niet vreemd is, sterk be lemmerd. Merkwaardig mooie werkstukken heeft hy echter nog geleverd in zyn bronzen panee- len „De Zaaier" (preekstoel-ornament) en „Lam Gods" (tabelnakeldeur). De beide volgens een speciaal procédé ontworpen asbest-cement- paneelen (een altaarstuk en een kruiswegstatie) zyn echter boven zyn kracnt gegaan. v. O. Evenals de zonneschijn, geeft Sloan Liniment warmte en verdrijft het de rheu- matische pijnen doordat het de bloeds omloop stimuleert. Gebruik daarom Sloan's bij spit, lendepijn, jicht en tegen alle spier pijnen Wrijf Sloan's zachtjes op de pijn lijke plaatsen masseer niet! ULUnll VERDRIJFT PIJN door Charles Garvice 17 HOOFDSTUK Vin Het laboratorium, dat aan Stephanota was toegewezen, bestond uit een afzonderiyi: ge bouwtje en lag achter in den tuin, die voor het gebruik der verpleegsters bestemd was. Toen Madge den volgenden middag over de padfen drentelde, ging de deur van het labo ratorium open en Ambrose Stephanota kwam naar buiten; hy sloot de deur zorgvuldig achter zich en stak den sleutel in zyn zak. Zou hy haar opmerken en haar aanspreken? vroeg ze zich af. Maar hy passeerde haar zonder een blik, liep naar het einde van het pad, keerde daar om en beende met groote stappen weer terug. Blijkbaar had hy haar aanwezigheid zelfs niet opgemerkt! Madge beet zich op de lippen en wierp e'en steelschen blik op hem, toen hy weer langs haar kwam; daarna haalde ze haar zakdoek te voorschyn, liet dien op het pad vallen en drentelde langzaam verder. Aan het eind van het pad, by het laboratorium, draaide hy om, en Madge, die het andere eind had bereikt, wandelde ook terug. Ze zag hem stilstaan by den zakdoek; toen bukte hij en raapte hem op. Haar hart klopte sneller, maar ze liep verder zonder iets te laten blijken en toen hy haar voorby was, keek ze om: juist byty'ds om te zien, hoe hiy den zakdoek in een der bloemperken smeet. Ze klemde haar tanden opeen en haar oogen vonkten; ze sloeg een zypad in om hem niet meer te ontmoeten; maar ze bleef hem in t oog houden, tot hy de deur van het laboratorium weer ontsloot en naar binnen ging. Na een poosje kwam hy weer te voorschijn, alsof hy te ongedurig was om binnen te blijven en Madge sloot haar boek en begon om zich heen te kyken alsof ze Iets zocht en biykbaar met zóó gespannen aandacht, dat ze byna tegen hem aanbotste. „O, neemt u me niet kwaiyk!" stamelde zy, in keurig-gespeelde verwarring. „Het was mijn schuld. Ik keek niet uit, waar ik liep. Zoekt u iets?" „Ja, myn zakdoek. Ik ben hem kwyt. Ik d'enk dat ik hem ergens heb laten vallen, want ik weet, dat ik hem nog had, toen ik hier kwam." „Zakdoek?" peinsde hy, alsof hy zich Iets trachtte te herinneren. „O ja, ik heb er daar straks een zien liggen. Juist, nu weet ik het weer. Hy hangt daar in dien struik. Hoe is 't mogelijk, dat u dat niet gezien hebt?" vroeg hy, terwyi hy haar plotseling opmerkzaam aan keek, - „Aangezien zakdoeken niet kunnen vliegen als vogels, heb ik zóó hoog niet gekeken." „Ik vrees, dat ik hem daar heb neerge gooid," zei hy. „Wacht, ik zal hem voor u halen." Hy stapte door het bloemperk, meedocgen- loos de bloemen vertrappend en bracht haar den zakdoek. „Hier is hy," zei hy. Toen kwam er een glimp van herkennen in zyn oogen. „Heb ik u al niet eens eerder gezien?" vroeg hij. „Neen, ik geloof het niet," zei Madge op haar lieftalligste manier. „Niet? Ik dacht van wel; maar jullie ver pleegsters lykt ook allemaal precies op el kaar. Madge glimlachte. „Niet bepaald een com pliment," ging hy voort, als tot zichzelf. „En ook niet eerlyk, want u bent heel mooi." „Dat is in elk geval een compliment," zei ze. „Had ik dat niet mogen zeggen?" vroeg hy lachend en keek haar onderzoekend aan. „Maar het is waar. Heeft niemand u dat nog ooit gezegd?" „Niemand heeft het ooit gedurfd!" ant woordde Madge. „Niet? Dat is vreemd. Maar u hebt toch wel een spiegel?" „Die houdt zyn mond gelukkig maar voor hem." „O, u zoudt hem niet stukgooien!" zei hy vei'strooid. „Nu nog niet. Over twintig jaar, als hy u een ingevallen, gerimpeld gezicht toont, met oogen, die rood zijn van het huilen en, bleeke, strakke lippen, dan zult u misschien verlangen, het ding aan scherven te gooien. Maar nu niet, o neen! U glimlacht hem dank baar genoeg toe voor de aangename waarheden, die hy u zegt!" „Twintig jaar is lang," zei ze peinzend. „Vindt u?" vroeg hy. „Neen, 't is niet zoo heel lang, niet zoo heel lang voor weten schap of kunst. Maar voor den vrouw een meisje U bent nog een meisje, is 't niet? Hoe oud bent u?" „Kunt u die zoo knap bent, zooals ze zeg gen, dat niet raden?" vroeg Madge glim lachend. „Geef me uw hand eens," zei hij. Ze hield hem haar goedgevormde hand voor. „Een mooie hand," zei hy, als in gedachten. „Een intelligente hand. Ik vraag me af, noe u aan die verhevenheid onder dén duim komt. Zooiets heb ik nog maar ééns gezien." „Waar?" vroeg Madge, met onderdrukte opwinding. „Waar? Dat weet ik niet meer. Ik ben geen handlynkundige. Waarom wilde ik uw hand ook weer bekyken? Ah ja, ik weet 't alweer. Juist. U bent twintig jaar." „Ja," zei Madge. „Hoe weet u dat?" „Heel eenvoudig," zei hy laconiek. „Er zyn lynen, die met twintig jaar dieDer wor den, en andere, die vóór dien leeftyd niet te zien zyn. Twintig jaar bn mooi. Ik ver onderstel, dat u het leven de moeite waard vindt? Waarom eigeniyk, dat zou ik wel eens willen weten." „Vindt u het leven dan niet de moeite waard, mijnheer Stephanota?" vroeg ze. „Ik? Ja," zei hy nadrukkeiyk en met nalf- verachteiyke verbazing. „Ik heb nog zooveel te bestudeeren. Maar u." „Ik heb misschien óók nog veel te bestudee ren veel te ontdekken," zei ze gedempt. Hij lachte met een neerbuigendheid, die baar woedend maakte. „Vrouwen denken alleen aan liefde, en leven voor niets anders," zei hij rustig. „Dat heb ik tenminste hooren vertellen. Ik weet het niet. fce interesseeren me niet. Ik heb andere dingen om aan te denten." Hfj fronste zyn voorhoofd, alsof die woorden hem aan iets herinnerden en zonder nog een woord te spreken, keerde hy zich om en liet haar staan. Madge ging naar haar kamer in een eigen aardige stemming. Ze kon uit haar eigen gevoelens niet wys. Het eene oogenblik voelde ze zich eigenaardig aangetrokken tot dezen vreemden man en even later voelde ze zich even onverklaarbaar afgestooten. Twee dagen later ontmoette ze hem in den tuin. Hy ysbeerde heen en weer evenals den eersten keer, maar hy bleef staan, toen hy haar zag aankomen. „Goeden avond!" zei hij, want het begon al te schemeren. „Ik weet nu waar ik u den eersten keer gezien heb. Op de zaal. By dat geval van slapeloosheid." Hij kwam naast haar loopen, met gebogen hoofd en de handen op den rug. „Waarom bent u verpleegster geworden?" vroeg hy plotseling. „Ik wist niets beters. Ik was alleen op de wereld „Ah! Ik weet, wat dat zeggen will" mom pelde hy. „En ik was arm." „Ik weet ook wat dét be teekent. Ik ben nog arm. Maar armoede is niet het ergste, zoolang je nog maar aan materiaal voor je experimenten kunt komen." „Armoede is wél het ergste voor een vrouw een meisje," zei ze. „Werkelyk?" Hy keek haar peinzend aan. „U moest dat verplegen er aan geven," zei hij. „U deugt er niet voor o, ik wil graag gelooven, dat u uw plichten met den grootsten yver vervult, maar Hy maakte den zin niet af; en toen ze by de deur van het laboratorium waren ge komen, ontsloot hy die en ging naar binnen zonder een woord van afscheid. Madge had nog een half uur vryen tyd en ze wandelde heen en weer, peinzend over Ambrose Stephanota, zyn vreemde opmerkingen en nog vreemder manieren. Ze drentelde herhaaldelijk voorby het laboratorium; het rook eigenaardig in de omgeving er van. Ze was op het punt om naar het ziekenhuis terug te keeren, toen de deur van het kleine gebouwtje openvloog en de lange gestalte van Ambrose Stephanota zich afteekende tegen het licht. „Wie is dat? Kom hier. Ik heb u noodlg," zei hy, met gedempte stem, maar gebiedend. iW.qrctt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10