Het conflict tusschen Italië
en Abessinië
fflduM&aal mn dm dag
BLUE BAND
IDe Dubbelgangster I
Hij laat zich de
niet van het hrood eten!
Pi ROZENKRANSMAAND
W. Adolfs
y
yyyy y
y yy yy y
ss yy
91 fl4N'9 liniment
RHEUMATIEK
WOENSDAG 2 OCTOBER 1935
BIJZONDERHEDEN EN
INZICHTEN
Inleidingen voor de Haagsche af-
deeling van de Vereeniging
voor Volkenbond
en Vrede
Art. 16 van het Volken
bondsverdrag
Een tank, waarin melk
niet bederft
Dienst
kloppers 1
Een katholiek symbolist
Over de kwesties die samennangen met het
Italiaansch-Abessinisch conflict zijn in
deze dagen allerwegen de gemoederen
vervuld en er is overvloed van aandacht voor
beschikbaar, zonder dat het echter veel helpt.
Toch kan het belang van een breede voorlich
ting moeilijk overschat worden. De Haagsche
afdeeling van de Ver. voor Volkenbond en
Vrede heeft in de Residentie een uitvoerige
beschouwing aan het conflict doen wijden op
een vergadering, die zeer goed bezocht was en
r.jet enkel door nieuwsgierigen. Mr. A. B. Co-
hen Stuart en Prof. Mr. V. H. Rutgers gaven
In een rede verschillende bijzonderheden en
inzichten over de kwestie, uiteraard bestemd
voor een grooteren kring dan alleen der in de
zaal aanwezigen.
De heer Cohen Stuart wijdde in zijn bespre-
k:ng voornamelijk aandacht aan de internatio
nale beteekenis van de moeilijkheden, die ge
rezen zijn tusschen Italië en Abessinië en aan
de betrekking die zij hebben op Engeland en
den Volkenbond.
Tot voor kort heeft Ethiopië, zooals de offi-
cieele naam van Abessinië luidt, weinig van
zich doen hooren. Men was gewoonlijk niet op
de hoogte van hetgeen dit land inhield, of had
een zeer troosteloozen indruk ervan gekregen.
De haven- en spoorverbindingen waren aller-
primitiefst en de bodem lokte ook al niet uit
tot enthousiaste rapporten in de beschaafde
wereld. Het ontbreekt het land vrijwel geheel
aan eenigerlei moderne organisatie. Toch be
zitten deze streken hun aantrekkelijkheid en
hun mogelijkheden. De exploitatie van delf
stoffen en de ontwikkeling van landbouw en
veeteelt schijnen bevorderd te kunnen worden;
al hangt daarbij nog veel af van onbekende be-
zv/aren, er is inderdaad eenige verwachting voor
succes. Sterke tradities en een groot wantrou-
rven jegens vreemdelingen blijken voortdurend
het exploiteeren van concessies in den weg te
staan, evenzoo de typische rechtspraak, waar
mee men als concessionaris te maken krijgt.
Italië heeft dan ook niet nagelaten op deze
toestanden de aandacht van den Volkenbond te
vestigen in zijn memorandum, gericht aan de
laatstgehouden Assemblée.
Ook het gebrekkige geldverkeer belemmert
der. handel, waar in vele gevallen nog in na-
tura betaling wordt gedaan.
De Negus heeft zich zeer ingespannen om
verbetering te brengen in het oude, nog half
feodale bestuursstelsel, doch zijn invloed is in
het binnenland nog lang niet doeltreffend.
Daarbij wordt hij in beslag genomen door zeer
vele en vaak onbeduidende kwesties, waarvoor
door traditie nu eenmaal keizerlijke bemoei
ing geëischt wordt. De geografische ligging van
het land, speciaal waar het betreft de water
voorziening van Egypte, is daarbij mede een
oorzaak voor verwikkelingen, die Engeland niet
onverschillig kunnen laten. Zoo zijn bij het
Tana-meer, dat in Ethiopië ligt, zoowel Egyp
tische, Soedaneesche en Engelsche belangen
actueel. Ook het katoenvraagstuk vormt een
kwestie op zichzelf. Bij dit alles bezit Abessinië
in zijn hoogland, met de bijna ontoegankelijke
gebergten een bijna onneembare vesting, die
geheel Oost- en Noord-Afrika als sleutelpositie
beheerscht. Deze vesting heeft uiteraard groo-
te aantrekking voor een veroveringsgezind
veldheer of staatsman. Zoodra Mussolini in
zijn bekende rede tot de troepen in Aug. J.l.
verzekerde, dat zij deze streek zouden gaan be
zetten, werd Engeland opmerkzaam en dit
voornamelijk door het belang van t hoogland.
De kwesties van slavernij en lijfeigenschap zijn
betrekkelijk buiten de Westersche belangen
sfeer liggende aangelegenheden, die heel moei
lijk te regelen zijn in een land als Abessinië
er. zeer geleidelijk verbeterd zouden moeten
worden.
Temidden van de koloniseerende mogendhe
den en hun expansie-politiek kreeg Abessinië
reeds in de vorige eeuw toenemende staatkun
dige beteekenis. In 1906 verwierven zich de
drie voornaamste mogendheden een evenwich
tig verdeelde invloedssfeer, waarbij Italië ech
ter niet de resultaten oogstte, die het er zich
van voorgesteld had. Inmiddels trad Abessinië
tot den Volkenbond toe en wist daardoor tot
in 1935 zijn positie ongeschokt te bewaren.
Het incident te Oeal-Oeal vormde de ge-
reede aanleiding tot het groeien van het con
flict met Italië, dat wij nu in zijn huidigen
omvang kennen. Verschillende bemiddelings
pogingen hebben schipbreuk geleden, mede door
Ce niet altijd duidelijke houding van naburige
mogendheden en door het optreden van Italië
zelf. Men kan slechts de hoop blijven koeste
ren, dat het den Volkenbond mag gelukken het
conflict tijdig en op juiste wijze op te lossen,
terwille van de Westersche cultuur en onze
nationale belangen, in 't bijzonder Oost-Indië
aangaande, aldus besloot Mr. Cohen Stuart zijn
rede.
De tweede spr., Prof. Mr. V. H. Rutgers-be
lichtte speciaal het conflict zooals dit den Vol
kenbond betrof, daarbij het Itallaansche regee-
rmgsstelsel bulten beschouwing latende. Vanuit
Volkenbondsoogpunt dient men het standpunt
van beide in 't conflict gewikkelde partijen te
definieeren. Ten aanzien van Italië valt te con-
stateeren. dat dit land op grond van zijn
nationaal krachtsbesef en zijn behoefte aan
expansie voor zijn overbevolkt gebied, voor
namelijk daarop zijn eischen heeft gevestigd.
Over Abessinië kan opgemerkt worden dat de
niet altijd veilige en humane inheemsche toe
standen en het ongebruikt blijven van enorme
bodemrijkdommen een reden kunnen vormen
voor nadere regeling, al blijft daarbij de be
middeling van den Volkenbond gewettigd, aan
gezien dit land daar lid van is en zich terecht
heeft beroepen op dezen Bond.
Drie bepalingen van het Volkenbondsverdrag
komen in werking bij de behandeling van het
conflict. Art. 15 regelt de bespreking van eenige
kwestie door den Raad van den Volkenbond
Daarnaast geldt art. 11, waarin bepaald wordt
wat de Raad te doen heeft, om bij dreigend
oorlogsgevaar tusschen twee staten den vrede
tc beschermen. Voorts geeft Art. 16 de ver
plichting aan van de verbonden staten om
bijstand aan een aangevallen medelid van den
Bond te verleenen. Hier treden dan allereerst
de veelbesproken economische sancties in t
licht, die echter eerst by een concreten aan
val in aanmerking kunnen komen voor toepas
sing. Momenteel gaat het dus nog om de art.
11 en 15 waarmee de Raad van den Volken
bond zich dan ook de laatste weken heeft
beziggehouden.
Art. 16 is tot dusverre nog nooit toegepast;
Rozenkrans, gebed voor allen,
5 Rozenkrans, aan elk gemeen.
leder hart zendt zijn gebeden
Langs uw krans ten hemel heen.
1 Reine, lieve kinderhandjes
Houden u bedeesd omvat:
Moe-gestreden menschenharten
Hebben troost aan u gehad.
Rozenkrans, gebed in tijden 1
Van vertwijfeling en nood;
I Rozenkrans, ontroerd gebeden
Als Maria uitkomst bood. I
Rozenkrans, gebed voor ieder,
<4rm en rijk en groot en klein; i
Krans van kinderlijke vreugde
Voor wie nederig kunnen zijn I
Rozenkrans, o mag ons leven
Van geboorte tot den dood
Toch een krans van rozen wezen
1 En een rozenkrans in 't groot
Krans van rozen door de offers
Liefdevol door ons verricht;
Rozenkrans: door al de daden
i Waarin zieleschoonheid ligti
H. P.
Ülllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllih
het is een bepaling die zeer diep in het staat
kundig leven ingrypt, en dan ook direct de
vraag oproept hoe sterk het zich zal doen gel
den by eventueele noodwendigheid. Bij deze
vraag ryst op den achtergrond een tweede en
wel deze: of deze bepaling sterk genoeg zal
blijken om het conflict te vermijden. Want
boven het conflict met Abessinië, dat geen
Europeeschen oorlog waard is, staat de drei
ging van een voetkrijgende geweldspolitiek.
die wel zeker allen Europeeschen staten aangaat.
Het is verklaarbaar dat men in den Volken
bondsraad art. 16 met de grootst mogeiyke
voorzichtigheid ter hand wil nemen, ook al
eischt het verdrag van den Bond in eenig geval
toepassing. Het blijft evenwel te wenschen, dat
men inziet dat art. 16 niet zonder schade bui
ten werking kan worden gelaten.
In de redevoeringen van verschillende minis
ters in den Volkenbondsraad, is reeds tot uiting
gekomen dat men zich scherp rekenschap geeft
van de beteekenis van t conflict en de con
sequenties der bepalingen, waardoor de be
teekenis van den Volkenbond opeens zeer
actueel is geworden. Het is waariyk te hopen
dat de laatste vraag niet gesteld behoeft te
worden, nml. de vraag om toepassing van art.
16 en dat de betrokken staten tot een doel
matig offer bereid zullen zyn, waardoor het
conflict verdwijnen kan.
Naar de „National-Zeitung" meldt is het
Theodor Hofius uit Duisburg-Meiderich na
langdurige proefnemingen gelukt een vat te
construeeren, de z.g. Hofius-tank, waarin alle
melkproducten, zoowel versche als gepasteuri
seerde, als karnemelk maandenlang goed ge
houden kunnen worden. Proefondervindeiyk is
(Uitgemaakt, dat de producten ten minste twee
maanden goed biyven en dat tegelijkertyd de
melk door de inwerking van de zuurstof wordt
veredeld. Door deze nieuwe vinding, waarop
patent is aangevraagd, is het mogeiyk melk
producten in verschen toestand naar melk-
armelanden te vervoeren.
Moeder mag ik nog een beetje van die
lekkere jam?
Ja schat, ik kom bij je.
Het heele restje van de goedkoope huishoud-
jam werd handig uit het potje gelepeld en dun
netjes over een boterham gestreken.
Hier kindje, eet nu lekker op, hoor.
Dank u, moe.
Moeder was aim, meer dan arm, bijna nood-
ïydend.
Twee jaar geleden was zy weduwe geworden
en onverzorgd met haar nu zesjarig dochtertje
achtergebleven, zy verdiende den kost met wat
naaiwerk en een krantenwyk. Op die manier
behoefde zy tenminste niet by den Steun aan
te kloppen.
Alles liever dan dat, dacht zij.
Maar het was ploeteren tm scharrelen.
Moesje, waarom gaan we nooit meer naar
dien vriendeiyken meneer, met dien mooien
witten baard, die moesje altyd geld geeft voor
brood en margarine en een lekkertje voor
Marietje?
Dat gaat niet meer, kindjelief!
Waarom niet, moesje?
Ja, kindje, Je hebt toch wel gezien dat
moesje altyd wat meebracht voor dien me
neer.... om te bewaren. En moesje heeft nu
niets meer. Den laatsten keer heb ik het mooi
ste en liefste wat moesje had, nog aan dien
meneer gegevenWeet je wel, schat, dien
mooien, gladden gouden ring?
Bewaart die meneer dat allemaal goed?
En krijgt moesje daar dan geld voor?
Ja, lievertje. Maar nu moet Marietje zoet
met poppie gaan spelen. Moesje moet nu gaan
werken. Moesje komt vanmiddag weer thuis.
Ja, moe!
Toen moeder weg was, zat Marietje met pop
pie in haar armpjes heel ernstig en ingespan
nen na te denken.
Toen kamde ze de vlashaartjes van poppie,
strikte er een lichtblauw lintje overheen, wreef
met gewichtige zorgzame gebaartjes het jurkje
glad en haalde het spreitje uit poppies bedje.
Daar wikkelde ze het heel voorzichtig in en
droeg het, stijf tegen zich aangedrukt, de trap
af. Vlug liep ze eenige straten door, tot ze ge
komen was aan het groote huis, waar ze zoo
dikwyis met moesje geweest was.
Marietje stapte kordaat naar binnen.
Juist toen ze binnenkwam, zag zij dat meneer
met den witten baard een lyst, bedrukt met
een heeleboel cyfers, aan een anderen heer gaf,
die achter hem stond, en Marietje hoorde hem
mompelen:
Alweer een dikke niet, jongens!
Daarop boog de meneer met den witten baard
zich voorover door het loketraampje en vroeg:
Wel, beste meid wat wou je? Zoo maar
alleen, zonder moeder?
Marietje rekte zich op de teentjes omhoog.
Met beide armpjes wist ze poppie op te heffen
tot op de toonbank, vlak onder het bereik van
meneers handen.
Meneer, dit is het mooiste en liefste wat
Marietje heeft en moesje heeft gezegd dat me
neer poppie héél erg goed voor me bewaren wil!
En krijgt Marietje daar dan geld voor, om aan
moesje te geven?
Toen was het een oogenblik héél stil in het
trieste, sombere lokaal. Bewegingloos stond de
man achter het loket, starend met wijd-open
oogen achter de glinsterende brilleglazen naar
het kleedje waar-
op het arm-
zalige speelgoed..
een waardeloos
vodje.
De witte baard i
ging een paar f
maal op en neer.
Dan nam hy de pop en het kleedje en zet
vriendeiyk:
Ga daar maar even op die Jiank zitten,
zus! Ik zal je zoo helpen.
Na verloop van eenige minuten het had
Marietje o zoo lang toegeschenen kwam de
zelfde meneer uit een züdeur met poppie by
zich op Marietje toe, drukte het kind het pakje
in de armen en zei langzaam, woord voorwoord:
Luister eens, beste meid. Ik durf heusch
je mooie pop niet voor Je te bewaren. Ik ben
veel te bang dat ze hier ziek zou worden. En wy
hebben hier niet zoo'n lieve meid als jü bent,
om er goed op te passen. Het is beter dat je ze
maar weer mee naar huis neemt.... en geef
dit maar aan je moeder!
Onder het blousje van de pop stopte hy een
gesloten dubbelgevouwen enveloppe.
Niet verliezen hoor zus! Dag!
Maar Marietje, schat, waar zit je dan
toch? Ik loop je overal te zoeken!
Moes, ik ben by dien meneer met den
witten baard geweest. En hy zei dat hy poppie
niet bewaren kon. En dat poppie daar ziek zou
worden. En dat ik er zelf op moest passen! En
dat moest ik u geven.... enne.... enne....
Uit het couvert ontvouwde de vrouw twee
rijksdaalders en het volgende schryven:
Mejuffrouw,
Volgens onze boeken bevinden zich onder
onze berusting de onderstaande pan
den, welke uw eigendom zyn: 1 zilveren
heerenremontoir, 2 wollen dekens, 1 gebe
denboek met gouden slot (beschadigd), 1
damesmantel, 1 paar oorbellen, 2 gouden
trouwringen.
Deze panden kunt u op de daartoe vast
gestelde uren te onzen kantore tegen over
legging der beleenbriefjes zonder terugstor
ting der daarop geleende gelden komen af
halen.
wy verzoeken u deze tegemoetkoming
niet als een aalmoes te beschouwen, maar
als een uiting van vreugde over een ge-
wonnen loteryprysje, waarvan wy een ge
deelte niet beter wisten te besteden.
De handteekening was onleesbaar.
BB 161-A
Onder den rook van Den Haag, te Voor
burg, is men een nieuwe expositie-ge
legenheid ryker geworden: de foyer van
het Vereenigingsgebouw, waarmee het kerkbe
stuur zéér belangryke nevenplannen heeft, is
als zoodanig ingericht en werd! dezer dagen
reeds in gebruik genomen. Het is de jonge
schilder W. Adolfs, die er zyn eerste expositie
houdt, een keur uit zijn werken en wel voor-
namelyk portretten en religieuze voorstellingen.
Men mag in de eerste plaats een woord van
lof wijden aan het actieve comité, dat voor zyn
doel reeds dadeiyk een jong kunstenaar wist
te kiezen en diens werk onder het publiek
bracht.
Want er is in dit werk iets, naast veel dat
nog lang niet bevredigde, waarmee men den
schilder geluk kan wenschen: een groote aan
dacht voor zyn werk, een toewijding aan zyn
onderwerp, die van den grootsten ernst getuigt.
Adolfs is niet vry, nog niet vry wellicht van
een sterk overwegenden academie-stijl in zyn
werk en van een strakke gebondenheid aan de
stof, aan het object. Men zou hem soepeler
wenschen, hartstochtelyker vooral. bewogener
in zijn visie en zelfstandiger in zyn expressie
Hy „lydt" byna aan zijn drang tot symboliek,
vooral in de religieuze voorstellingen wordt dit
soms beklemmend en geforceerd.
Daarby willen wij niet over 't hoofd zien, dat
hy soms verdienstelyk den juisten toon weet te
treffen en zich vooral in zyn portretten ge
draagt als een schilder die weet wat hy met
eenige weinige kleuren kan doen. Een portret
als dat van kanunnik van Schaik, in opdracht
van het R.K.W.V. in Nederland geschilderd als
geschenk voor zyn eminenten geestelijken advi
seur, is mooi en rustig gedaan; het blauw ka-
nunikenkleed met de paarse sjerp contras
teert in een goedgevoeld evenwicht met de hel
gele tint van het licht, dat uit den achtergrond
opstijgt, terwyi het scherpbesneden gelaat de
centrale plaats op het doek verkregen heeft en
van een sterke psychische kracht is. De rech
terhand, tot vuist geklemd, is niet fraai, zooals
trouwens op Adolfs' meeste doeken de handen
het zwakst zyn. Een ander goed geslaagd por
tret is dat van M. P. X. M. van Woesik, en
vooral dat van pastoor dr. J. P. van Etten, te
Wormer, dat een hooggevoelige weergave van
het object is en tegeiyk in zyn verbeelding het
tydeiyke en plaatselyke element volkomen
heeft opgeheven, al doet ook hier een bykomstig-
heid (het erbij geschilderde kerkje) afbreuk
aan de eenheid der compositie.
De heiligenfiguren zyn naar verhouding van
veel minder beteekenis voor het talent van
Adolfs. Voor zyn St. Leonardus maken we graag
een uitzondering omdat het een der weinige
doeken is, waar ook de kleurwerking in 't geheel
der expressie is opgenomen, maar zyn „Petrus
Canisius", zyn „Heilige Familie", „St, Laduina"
en de twee dames portretten zyn uiterst zwak.
Er is hier teveel naar symboliek gestreefd en
dit heeft de werkelyke innerlijke stuwing, die
dezen schilder toch niet vreemd is, sterk be
lemmerd. Merkwaardig mooie werkstukken heeft
hy echter nog geleverd in zyn bronzen panee-
len „De Zaaier" (preekstoel-ornament) en „Lam
Gods" (tabelnakeldeur). De beide volgens een
speciaal procédé ontworpen asbest-cement-
paneelen (een altaarstuk en een kruiswegstatie)
zyn echter boven zyn kracnt gegaan.
v. O.
Evenals de zonneschijn, geeft Sloan
Liniment warmte en verdrijft het de rheu-
matische pijnen doordat het de bloeds
omloop stimuleert. Gebruik daarom Sloan's
bij spit, lendepijn, jicht en tegen alle spier
pijnen Wrijf Sloan's zachtjes op de pijn
lijke plaatsen masseer niet!
ULUnll VERDRIJFT PIJN
door Charles Garvice
17
HOOFDSTUK Vin
Het laboratorium, dat aan Stephanota was
toegewezen, bestond uit een afzonderiyi: ge
bouwtje en lag achter in den tuin, die voor
het gebruik der verpleegsters bestemd was.
Toen Madge den volgenden middag over de
padfen drentelde, ging de deur van het labo
ratorium open en Ambrose Stephanota kwam
naar buiten; hy sloot de deur zorgvuldig achter
zich en stak den sleutel in zyn zak.
Zou hy haar opmerken en haar aanspreken?
vroeg ze zich af.
Maar hy passeerde haar zonder een blik,
liep naar het einde van het pad, keerde daar
om en beende met groote stappen weer terug.
Blijkbaar had hy haar aanwezigheid zelfs niet
opgemerkt!
Madge beet zich op de lippen en wierp e'en
steelschen blik op hem, toen hy weer langs
haar kwam; daarna haalde ze haar zakdoek
te voorschyn, liet dien op het pad vallen en
drentelde langzaam verder. Aan het eind van
het pad, by het laboratorium, draaide hy om,
en Madge, die het andere eind had bereikt,
wandelde ook terug. Ze zag hem stilstaan by
den zakdoek; toen bukte hij en raapte hem op.
Haar hart klopte sneller, maar ze liep
verder zonder iets te laten blijken en toen
hy haar voorby was, keek ze om: juist byty'ds
om te zien, hoe hiy den zakdoek in een der
bloemperken smeet.
Ze klemde haar tanden opeen en haar
oogen vonkten; ze sloeg een zypad in om hem
niet meer te ontmoeten; maar ze bleef hem
in t oog houden, tot hy de deur van het
laboratorium weer ontsloot en naar binnen
ging.
Na een poosje kwam hy weer te voorschijn,
alsof hy te ongedurig was om binnen te blijven
en Madge sloot haar boek en begon om zich
heen te kyken alsof ze Iets zocht en biykbaar
met zóó gespannen aandacht, dat ze byna tegen
hem aanbotste.
„O, neemt u me niet kwaiyk!" stamelde zy,
in keurig-gespeelde verwarring.
„Het was mijn schuld. Ik keek niet uit,
waar ik liep. Zoekt u iets?"
„Ja, myn zakdoek. Ik ben hem kwyt. Ik
d'enk dat ik hem ergens heb laten vallen, want
ik weet, dat ik hem nog had, toen ik hier
kwam."
„Zakdoek?" peinsde hy, alsof hy zich Iets
trachtte te herinneren. „O ja, ik heb er daar
straks een zien liggen. Juist, nu weet ik het
weer. Hy hangt daar in dien struik. Hoe is
't mogelijk, dat u dat niet gezien hebt?" vroeg
hy, terwyi hy haar plotseling opmerkzaam aan
keek, -
„Aangezien zakdoeken niet kunnen vliegen
als vogels, heb ik zóó hoog niet gekeken."
„Ik vrees, dat ik hem daar heb neerge
gooid," zei hy. „Wacht, ik zal hem voor u
halen."
Hy stapte door het bloemperk, meedocgen-
loos de bloemen vertrappend en bracht haar
den zakdoek.
„Hier is hy," zei hy. Toen kwam er een
glimp van herkennen in zyn oogen. „Heb
ik u al niet eens eerder gezien?" vroeg hij.
„Neen, ik geloof het niet," zei Madge op haar
lieftalligste manier.
„Niet? Ik dacht van wel; maar jullie ver
pleegsters lykt ook allemaal precies op el
kaar.
Madge glimlachte. „Niet bepaald een com
pliment," ging hy voort, als tot zichzelf. „En
ook niet eerlyk, want u bent heel mooi."
„Dat is in elk geval een compliment," zei ze.
„Had ik dat niet mogen zeggen?" vroeg hy
lachend en keek haar onderzoekend aan. „Maar
het is waar. Heeft niemand u dat nog ooit
gezegd?"
„Niemand heeft het ooit gedurfd!" ant
woordde Madge.
„Niet? Dat is vreemd. Maar u hebt toch wel
een spiegel?"
„Die houdt zyn mond gelukkig maar voor
hem."
„O, u zoudt hem niet stukgooien!" zei hy
vei'strooid. „Nu nog niet. Over twintig jaar,
als hy u een ingevallen, gerimpeld gezicht
toont, met oogen, die rood zijn van het huilen
en, bleeke, strakke lippen, dan zult u misschien
verlangen, het ding aan scherven te gooien.
Maar nu niet, o neen! U glimlacht hem dank
baar genoeg toe voor de aangename waarheden,
die hy u zegt!"
„Twintig jaar is lang," zei ze peinzend.
„Vindt u?" vroeg hy. „Neen, 't is niet zoo
heel lang, niet zoo heel lang voor weten
schap of kunst. Maar voor den vrouw een
meisje U bent nog een meisje, is 't niet? Hoe
oud bent u?"
„Kunt u die zoo knap bent, zooals ze zeg
gen, dat niet raden?" vroeg Madge glim
lachend.
„Geef me uw hand eens," zei hij.
Ze hield hem haar goedgevormde hand
voor.
„Een mooie hand," zei hy, als in gedachten.
„Een intelligente hand. Ik vraag me af, noe u
aan die verhevenheid onder dén duim komt.
Zooiets heb ik nog maar ééns gezien."
„Waar?" vroeg Madge, met onderdrukte
opwinding.
„Waar? Dat weet ik niet meer. Ik ben
geen handlynkundige. Waarom wilde ik uw
hand ook weer bekyken? Ah ja, ik weet 't
alweer. Juist. U bent twintig jaar."
„Ja," zei Madge. „Hoe weet u dat?"
„Heel eenvoudig," zei hy laconiek. „Er
zyn lynen, die met twintig jaar dieDer wor
den, en andere, die vóór dien leeftyd niet te
zien zyn. Twintig jaar bn mooi. Ik ver
onderstel, dat u het leven de moeite waard
vindt? Waarom eigeniyk, dat zou ik wel eens
willen weten."
„Vindt u het leven dan niet de moeite
waard, mijnheer Stephanota?" vroeg ze.
„Ik? Ja," zei hy nadrukkeiyk en met nalf-
verachteiyke verbazing. „Ik heb nog zooveel
te bestudeeren. Maar u."
„Ik heb misschien óók nog veel te bestudee
ren veel te ontdekken," zei ze gedempt.
Hij lachte met een neerbuigendheid, die baar
woedend maakte.
„Vrouwen denken alleen aan liefde, en
leven voor niets anders," zei hij rustig. „Dat
heb ik tenminste hooren vertellen. Ik weet
het niet. fce interesseeren me niet. Ik heb
andere dingen om aan te denten." Hfj
fronste zyn voorhoofd, alsof die woorden hem
aan iets herinnerden en zonder nog een
woord te spreken, keerde hy zich om en liet
haar staan.
Madge ging naar haar kamer in een eigen
aardige stemming. Ze kon uit haar eigen
gevoelens niet wys. Het eene oogenblik voelde
ze zich eigenaardig aangetrokken tot dezen
vreemden man en even later voelde ze zich
even onverklaarbaar afgestooten.
Twee dagen later ontmoette ze hem in den
tuin. Hy ysbeerde heen en weer evenals den
eersten keer, maar hy bleef staan, toen hy
haar zag aankomen.
„Goeden avond!" zei hij, want het begon al
te schemeren. „Ik weet nu waar ik u den
eersten keer gezien heb. Op de zaal. By dat
geval van slapeloosheid."
Hij kwam naast haar loopen, met gebogen
hoofd en de handen op den rug.
„Waarom bent u verpleegster geworden?"
vroeg hy plotseling.
„Ik wist niets beters. Ik was alleen op de
wereld
„Ah! Ik weet, wat dat zeggen will" mom
pelde hy.
„En ik was arm."
„Ik weet ook wat dét be teekent. Ik ben
nog arm. Maar armoede is niet het ergste,
zoolang je nog maar aan materiaal voor je
experimenten kunt komen."
„Armoede is wél het ergste voor een vrouw
een meisje," zei ze.
„Werkelyk?"
Hy keek haar peinzend aan.
„U moest dat verplegen er aan geven," zei
hij. „U deugt er niet voor o, ik wil graag
gelooven, dat u uw plichten met den grootsten
yver vervult, maar
Hy maakte den zin niet af; en toen ze
by de deur van het laboratorium waren ge
komen, ontsloot hy die en ging naar binnen
zonder een woord van afscheid. Madge had
nog een half uur vryen tyd en ze wandelde
heen en weer, peinzend over Ambrose
Stephanota, zyn vreemde opmerkingen en nog
vreemder manieren. Ze drentelde herhaaldelijk
voorby het laboratorium; het rook eigenaardig
in de omgeving er van. Ze was op het punt
om naar het ziekenhuis terug te keeren, toen
de deur van het kleine gebouwtje openvloog
en de lange gestalte van Ambrose Stephanota
zich afteekende tegen het licht.
„Wie is dat? Kom hier. Ik heb u noodlg,"
zei hy, met gedempte stem, maar gebiedend.
iW.qrctt vervolgd).