<Ket<mfiaal aan dm dag BLUE Met twee kameraadjes op avomturemreis I De Dubbelgangster I Lord Mayor VEREENIGD ENGELAND GEEN SPRAKE VAN! llP V is de beste keukenmeester! MAANDAG 7 OCTOBER 1935 ar'?, .het was Op ^f| Veiling] gekocht HET RESIDENTIE-ORKEST Een soldaat schrijft niet Toen Jasper Harms met het groote pak onder zijn arm voor het logement „Het vergulde Zwijn" bleef staan en door de ruiten naar binnen keek, was zijn besluit ge nomen. Het schilderstuk, dat hij onder zijn arm droeg, was moeilijk te dragen vanwege de grootte en hij had nog een lange reis voor de borst. Misschien zou de waard van het loge ment wel een plaatsje hebben, waar het stuk een paar dagen kon hangen. Hij opende de deur en ging de gelagkamer binnen. De aan wezigen keken hem even met een verholen glimlach aan, maar Jasper scheen van de spot tende blikken niets te zien. ,,'nAvend" prevelde het boertje bedeesd. De anderen knikten en gingen door met hun gesprek. Jasper zette het pak naast zich neei en terwijl hij zich in een stoel liet vallen, veeg de hij met een knalrooden zakdoek het vocht van zijn gezicht. .Warmpjes geweest vandaag, kastelein," zei hij tegen den waard, die naar de bestelling kwam vragen. Dirk Groen, de eigenaar van het logement., knikte heftig bij wijze van instemming. Nieuws gierig keek hij naar het langwerpige pak. ,,'n Lastig vrachtje, mijnheer," zei hij la chend. „Is het een spiegel?" Jasper schudde het hoofd. „Een schilderij kastelein, 'k Heb hem een uur geleden op de veiling gekocht voor een prik." Hij nam het laken van de lijst en de waard kon een blik werpen op een huiselijk tafereel. „Twintig gulden," hernam Harms beteeke- nisvol. ,,'n Schijntje, vindt u niet?" Dirk Groen bekeek het werk met belangstel ling, toen schudde hij het hoofd. ,,'t Zal wel zijn, omdat ik er geen verstand van heb, maar mooi vind ik het niet." .Dat is het juist," antwoordde Jasper. „Ze hebben mij verteld, dat het een oude meester is. Een van Gogh of zooiets. Ik heb er ook geen verstand van, maar een kennis van mij is een kenner van oude schilderijen. Misschien kan ik aan hem wel wat verdienen. Geef me een Pilsje." Toen de waard met het bestelde terugkwam, vroeg Harms: „Zeg, kastelein, ik moet vanavond nog naar Amsterdam en het is zoo lastig dit ding mee te nemen. Heb je er misschien een goed plaatsje voor, waar het een dag of drie kan blijven hangen?" Hij keek de gelagkamer rond. „Boven het buffet is nog een leege plaats. Kan hij daar niet hangen?" ,Met alle plezier, mijnheer," haastte Groen zich te verzekeren. Hij hoopte op een nieuwen klant. „Het schilderij mag gerust een paar da gen hier blijven. Ik zal er wel goed voor zorgen." Jasper's gezicht klaarde op. Hij was ten minste een paar dagen van het lastige ding bevrijd en kon rustig de andere zaken afdoen. Vijf minuten later hing de van Gogh boven het buffet. Jasper bestelde nog een pils met suiker en verliet een poosje later het logement met de verzekering, dat hij over drie dagen het schilderij zou komen afhalen. De waard ging weer aan zijn bezigheden en bekommerde zich niet meer om het „Interieur" zooals een der gasten het stuk spottend had genoemd. Hoe kon iemand zoo dwaas zijn, voor zoo'n prul twintig gulden te betalen? Maar Jasper zag er zelf niet al te snugger uit en dat verklaarde veel. Twee dagen gingen voorbij en het stuk werd door iedereen gecritiseerd. Er mankeerde van alles aan maarde bezoe kers van „het vergulde Zwijn" waren gewone menschen, zonder zin voor kunst en zij zagen niet, dat het een werk was van den meester van Gogh. Alleen een man met lange haren, die den avond van den tweeden dag het café betrad, scheen er meer belang in te stellen. Hij ging er vlak voor staan en bekeek alles met een ken nersblik. Toen wendde hij zich tot Dirk Groen met de woorden: „Vind je het niet gevaarlijk, kastelein, dit dure schilderij hier open en bloot te hangen? Bent u niet bang, dat het gestolen wordt? Vooral tegenwoordig worden er zooveel van dergelijke kunstwerken gestolen." De waard haalde minachtend de schouders op. „Dat prul? Wie zal dat willen stelen?" Verwonderd keek de ander hem aan. „Wat zegt u? Een prul? Maar man, weet je dan niet, dat dat stuk geld waard is? Geloof mij gerust. Ik ben zelf kunstschilder. Ik heb er verstand van. Dit werk is op z'n minst zes honderd gulden waard. Het is een origineele van Gogh en die zijn vandaag aan den dag zeer gewild. Wat moet ik ervoor geven?" De kastelein wilde van verbazing de handen in elkaar slaan, maar plotseling bedacht hij zich. „Wilt u het koopen?" De schilder knikte. „Ja, ik geef er dadelijk vijfhonderd gulden voor." Het gelaat van Groen nam een peinzende uitdrukking aan. Als het aan hem had gelegen, kon de schilder het dadelijk meekrijgen, des noods voor min der dan vijfhon- de: maar niet van hem. Morgen zou Jas- i per Harms komen om het stuk te halen en wat moest hij dan zeggen? „Kom, hoe denkt u erover?" vroeg de ander. „Kan ik 'm meenemen?" „Het spijt me, meneer," antwoorde de waard verlegen. „Als het aan mij lag, kon u 'm gerust krfjgen, maar hij is niet van mij. Ik bewaar het schilderij voor iemand, die het morgen komt halen." „Zou die het stuk niet willen verkoopen?" vroeg de ander. De gedachten raasden Groen door het hoofd Hoe kon hij aan dit zaakje wat verdienen? „Weet u wat?" sprak hij. „Ik zal dien mijn heer zeggen, wat u ervoor betalen wilt. Als u mij uw naam en adres geeft, hoort u er wel meer van." „Uitstekend!" De bezoeker haalde een kaartje te voorschijn en Groen bekeek aandachtig den naam en het adres. Gerald van Rheden, stond er. Kunstschil der. Dorpstraat, Laren. De waard glimlachte voldaan. Dat zag er goed uit. Een kunstschilder uit Laren. Dat wa ren gewoonlijk menschen van gewicht. Zijn plan was allang gemaakt. Boer Jasper zou er niets van weten, dat het stuk vijfhonderd gul den waard was. Als hem er vijftien gulden voor geboden werd, zou hij zijn handen dichtknij pen. En dan ging hij, Dirk Groen, met het stuk naar Laren, om de vijfhonderd gulden op te strijken. Hij glunderde bij het vooruitzicht van het voordeelige zaakje. „G'n avend!" groette Jasper Harms den vol genden dag. Dadelijk keek hij naar de plaats boven het buffet, maar de kastelein had zekerheidshalve het kostbare schilderij naar zijn woonkamer overgebracht. „Waar heb je mijn schilderij?" vroeg Jasper „Achter," was het antwoord. „Ik vind, dat het in mijn kamer veel beter uitkomt, ik zou het v/el. van u willen koopen." „Dat kan," antwoordde Harms glunderend, „maar u treft het al bijzonder ongelukkig. Toe vallig trof ik vanmorgen een kennis, die ook op de veiling was geweest, maar hij was net te laat. Ik had het stuk voor zijn neus wegge kaapt. Ik begrjjp hem trouwens niet, want hij wilde er op bieden tot twee honderd gulden. Hij wilde het van mij overnemen voor honderd vijftig, maar ik heb nog niets besloten. Als u honderd vijf en zeventig geeft, is het voor u. Ik heb liever geld dan zoo'n kloddertje verf." De kastelein keek even beteuterd. Hij had gedacht er met vijftig gulden eigenaar van te worden, maar honderd vijf en zeventig gulden?. Voorzichtig probeerde hij te pingelen, maar Jasper liet niets vallen. „Honderd vijf en zeventig en geen cent min der," zei hfj. „Ja of neen?" „Voor mij!" sprak Groen langzaam. Hij ging naar een kast en haalde er zeven biljetten van vijf en twintig gulden uit, die Jasper met een effen gezicht in zijn zak liet verdwijnen. Twee dagen later slenterde Dirk Groen in zijn Zondagsche plunje door de straat, die op eai62-A. het naamkaartje stond. Hij wendde zich tot een brievenbesteller: „Beste vriend, kun je mij ook zeggen, waar ik het huis van den kunstschilder Gerald van Rheden vinden kan?" De postbode keek hem achterdochtig aan. Toen keek hij naar het pak onder den arm van den kastelein. „Bent u gestuurd, of komt u uit u eigen?" vroeg hij spottend. „Er zijn deze week al zeven menschen geweest met zoo'n pak, die naar Ge rald van Rheden hebben gevraagd. Ik ben hier veertig jaar postbode, maar er heeft te Laren nooit een schilder met dien naam gewoond. Maar weet u wat u doet? Ga met dat pak, dat zeker een interieur van van Gogh voorstelt, naar het politiebureau. Daar zal men u wel verder inlichten. Goeden dag!...." Een vaag vermoeden drong tot de hersenen van Dirk Groen door, toen hij zich naar het politiebureau begaf. Daar bracht men hem naar een vertrek, waar netjes naast elkaar zeven schilderijen stonden, die alle aan elkaar gelijk waren. Het Piet keek op. Uit het luik kwamen een tiental kerels het dek op. De commandant was er al. Op een kort bevel schaarden de kerels zich op een rij. Ook Ret en de pro fessor werden er naast gezet. Weer klonk een commando. En met korte Dasjes marcheerde de be manning met den professor en Ret heen en weer over het kleine dek van den on derzeeboot, want zoo heette het vreemde vaartuig. Jullie zult het allen wel begrepen hebben. De professor was aan zulk werk niet gewend en zweette erg, zoodat Ret medelij den met hem kreeg. Eindelijk, weer een kort bevel en de morgenoefening was afgeloopen. Toen wekte de commandant den professor en verdween met hem door het luik naar de machinekamer. Daar ging de comman dant op een krukje zitten en zei tegen den professor in vloeiend Duitsch: „Wel mijn heer professor, hoe bevalt het u hier?" Stom verbaasd keek de brave man den officier aan. schilderij van Groen werd er naast gezet en voltooide het achttal origineele interieurs van van Gogh. Ongeveer op ditzelfde oogenblik zaten op een zolderkamertje ergens in een der uithoeken der stad twee personen. Het waren de kunstschil der Gerald van Rheden en boer Jasper Harms. De schilder had zijn lange haren afgelegd en was juist bezig, de laatste hand te leggen aan een nieuw product van van Gogh. „Een volgenden keer moeten we eens wat anders maken, Gerrit," zei Jasper. „Je kunt niet weten, of het soms uitgelekt is en dan kunnen we wel eelis een zware pijp rooken. We hebben deze week genoeg verdiend. Acht maal honderd vijftig gulden, na aftrek van de on kosten. Dat is twaalfhonderd gulden. Me dunkt, we mogen niet ontevreden zijn." De schilder knikte. „Alleen deze nog," zei hij, „en dan weet ik een prachtig trucje met oud porcelein." De beroemde Dick Whittington (met de kat) die driemaal Mayor van Londen geweest is niet Lord Mayor, want deze titel bestond toen nog niet was een jongen uit den handwer kersstand. Velen die na hem aan het hoofd van Londens regeering. gestaan hebben, zijn hur. loopbaan niet minder nederig aangevangen dan hij. Sir Percy Vincent, die Zaterdag door de Gildeleden der City gekozen werd, is een zakenman, die als 13-jarige jongen hierheen kwam als leerling in een manufacturenhandel. De verkiezing geschiedt volgens een oude, steeds zeer nauwkeurig gevolgde, procedure. De namen der Aldermen (wethouders) die voor het burgemeesterschap in aanmerking komen, wor den afgeroepen, en wel in een van te voren vastgestelde volgorde. Na het afroepen van eiken naam Wordt de vraag gesteld of de Li verymen (Gildeleden) den drager als Lord Mayor verlangen, en aangezien zij het reeds lang over de zaak eens zijn wordt het als vanzelf beschouwd dat de eerst-afgeroepene ge kozen wordt. De verkiezing geschiedt door hand-opsteken, en gaat, wanneer de candidaat bijzonder popu lair is, meestal vergezeld van het roepen van „AH!" hetgeen wil zeggen: wij stemmen aller, voor hem! De naam van den tweeden afgeroepene wordt doorgaans begroet met de woorden: „Next Year!" terwijl het als passend geldt dat de Liverymen alle andere namen laten volgen door den uitroep: „Later!" Dit is trouwens geen zuivere hoffelijkheid, want iedere Alderman wordt, als hij tijd van leven heeft, eenmaal Lord Mayor. Er wordt veel meer toe vereischt het tot Alderman te brengen dan, wanneer men dezen rang eenmaal bereikt heeft, Lord Mayor te worden. Er zijn weinig eervoller posten dan die van Lord Mayor van Londen; wie dezen rang be kleedt, neemt gedurende zijn ambtsjaar een bijna vorstelijke positie in ook in dit opzicht, dat men veeleer van hem zeggen kan dat hij „régne" dan „gouverne". Op het oogenblik zijner benoeming is de Lord Mayor, buiten enge City kringen, vrijwel een onbekende; toch stroomen op 9 November tienduizenden samen om dien onbekende door de stad te zien trekken. Tegen dat men langzamerhand vertrouwd begint te raken met zijn naam, is zijn ambtsjaar om, en is hij eenmaal afgetreden, dan vergeet men hem spoedig. Er zijn weinig groote of beroemde Lord Mayors van Londen geweest. De bekendste na den half legendarischen Dick Whittington is bur gemeester Walworth geweest, die onder de re geering van Richard II een einde maakte aan het Wat Tyler-oproer, door den leider vrij laf en verraderlijk dood te steken. De dagge, welke afgebeeld is op het Citywapen, stelt het korte zwaard voor, waarmede Walworth deze helden daad uitvoerde. De Lord Mayor van Londen trekt een jaar wedde van 100.000. hetgeen evenwel zeer on voldoende is voor het bestrijden van de aan het ambt verbonden kosten. Buiten de City bekleedt hij geen officieelen rang; in de City daarentegen heeft hij den voorrang op iedereen, behalve op den koning. Maar zelfs de prins van Wales komt, zoodra hij eenmaal de City betreden heeft, in rang na den Lord Mayor. De aftredende Lord Mayor, sir Stephen Kil- lik, heeft in verband met het zilveren regee- ringsfeest meer officieele feesten en plechtig heden in officieele hoedanigheid bijgewtoond dan een zijner voorgangers sinds het kroningsjaar 1911. Ook bij het huwelijk van den Hertog van Kent vertegenwoordigde hij Londen. Hij was de vierde katholieke Lord Mayor van Londen. Het eerste Volksconcert op Woensdag 9 Oc tober as. in 't Geb. v. K. en W. te Den Haag, zal onder leiding staan van Leo Ruygrok. So liste is Julie de Stuers, zang, terwijl het pro gramma werken bevat van: Thomas, Delibes, Bizet en Richard Wagner. De vorige week heeft Mgr. Hinsley, Aarts bisschop van Westminster, te Hertford, ten Noorden van Londen, een merkwaar dige plechtigheid verricht. Hij heeft een herinneringskruis onthuld aan den buitenmuur der katholieke kerk, en dit kruis voert een inschrift waarin eraan herin nerd wordt, dat de president van het op 24 Sep tember 673 gehouden Concilie van Hertford de H. Theodorus van Tarsus was, die te Rome tot bisschop gewijd was door den Paus, en door dezen naar het diocees van Canterbury gezon den werd. En verder maakt het inschrift er gewag van dat het kruis gezegend is geworden door Dr- Hinsley, die eveneens te Rome tot bisschop ge wijd is, en die door denzelfden Apostologischen Stoel benoemd is tot Aartsbisschop van West minster. De oprichting van dit kruis is een antwoord op pogingen, van Anglikaansche zijde aange wend, om het feit weg te cijferen dat het Con cilie van 673 voorgezeten werd door een van Rome uitgezonden prelaat. Is dit dan zoo belangrijk? Ja, en niet alleen voor het Katholieke Enge land. Want zooals Mgr. Hinsley zeide in de rede die hij vóór de onthulling hield de Synode of het Concilie van de bisschoppen en geestelijken, op 24 September 673 door den H. Theodorus, Aartsbisschop van Canterbury, bij eengeroepen, was de eerste nationale vergade ring, de eerste algemeene en openbare uiting van het beginsel van kerkelijke eenheid in En geland. Zij was ook de voorloopster en het mo del van de latere Witenagemots en ten slotte van de Parlementen. Door deze synode werd Hertford de geboor teplaats van een Vereenigd Engeland. De Eerbiedwaardige Bede getuigde van den H. Theodorus van Tarsus dat deze „de eerste Aartsbisschop (Was) wien heel de Engelsche kerk gehoorzaamde". Deze uit Rome gezonden Aartsbisschop be reisde heel het eiland, stichtte alom kloosters en scholen, maakte een einde aan twisten en naijver, verbeterde het bestuur, versterkte de tucht; hij werd alom ontvangen als de verte genwoordiger van het hoogste gezag, die zegen bracht over heel het land. En de door hem bijeengeroepen synode stelde de Constitutie vast van de kerk in Engeland, een constitutie die ten grondslag ligt aan de grondwettige instel lingen, waarop het Engelsche volk zoo trotsch is, en aan de vrijheidsbeginselen, welke dit volk groot en machtig gemaakt hebben. Telkens als ik ambtelijke stukken onder m'n neus krfjg moet ik denken aan wat een vriend en collega van me overkwam in den glorieuzen tijd van de mobilisatie van ons roemruchte leger. Deze man, hetzij hij inspiratie kreeg om zijn blad op een niet-militaire primeur te vergasten, hetzij hij het in zijn toen al grijzende hoofd kreeg iets teers toe te stieren aan een geliefde relatie, wilde schrijven. Hij maakte den wensch daartoe kenbaar aan den dienstdoenden sergeant, aan wien hij met een beleefdheid, die in dienst als burgerlijke poespas wordt aangezien, vroeg of hij, de dienstdoende sergeant, hem, den dienstplich tigen milicien in het bezit stellen kon van een vel papier. „Papier?" zoo moet de sergeant hebben uit gebruld, „wat papier, waarom papier?" Op het bedeesdelijk gegeven antwoord „om te schrijven, sergeant" volgde toen een nog heviger uit barsting: Schrijven, schrijven: een soldaat schrijft niet! Had de sergeant maar gelijk, want helaas, soldaten schrijven wel en dit doende schrijven zij slecht, alles keurig volgens voorschrift, maar onleesbaar en meestal onbegrijpelijk. Het leger schrijft, het Departement schrijft, het Stadhuis schrijft, waarom zou ook de po litie niet schrijven en waarom zou ook zij het niet slecht doen? lederen middag word ik verblijd met een keurig gestencild papier, regelrecht uit het hoofdkwartier van de Amsterdamsche prinse- merij. Het blaadje ziet er keurig uit, ofschoon een typiste van een „burger"-kantoor, indien zij dezelfde regelmaat zou volgen, vermoedelijk haar dienstverbintenis spoedig beëindigd zou zien. Maar dat is nog tot daar toe, de inhoud doet 't em. Wij lezen daar: „Vanaf den openbaren weg, den N. Z. Voorburgwal, wordt van een rijwiel, staande voor een aan genoemden wal gelegen perceel vermist een baal, inh. manufacturen. Ontvreemding wordt vermoed." Een anderen keer wordt ons oog getroffen door: „Uit het water van de Schinkel, waarin hij zich had begeven om te zwemmen, werd middels handreiking door toevallig passeerende burgers gered een 34-jarige koopman, welke de zwemkunst niet machtig bleek." Of: „Doordat hij, bij het springen van een rijdenden tramwagen van lijn 3, kwam te val len, geraakte op 4.10.'35 14.35 op het Spui een 76-jarig manspersoon onder 't linkervoor wiel van een op de tramlijn ter plaatse rijdend met een paard bespannen voertuig, waardoor hij vermoedelijk een lichte hersenschudding en een onderbeenfractuur bekwam." Of: Maar neen, laat het genoeg zijn om de juistheid te staven van onze verzuchting, dat de in aanhef dezes genoemde sergeant gelijk mocht hebben, niet alleen ten aanzien van den soldaat! Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te kosten. Plaats maar eens een Omroeper! Rubri ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han delstarief. door Charles Carvice 21 „Het gaat door. ja," bromde Terence, wtens opgeruimdheid bij tooverslag leek te verdwijnen. „Om u de waarheid te zeggen wilde ik. dat ik er nooit aan begonnen was. Maar ik heb nu eenmaal toegezegd, dat ik mee zou vliegen en Lord Randall verstaat geen gekheid. Ik kan elk oogenblik bericht krijgen, dat 't zoo ver is en juist op 't oogenblik heb ik niet den minsten lust, van huis te gaan om aUerlei redenen." Hij waagde een blik in Irene's rich ting. „Heb je lang tijd noodig om je te ver- kleeden?" vroeg hij na de lunch ongeduldig „Vijf minuten!" beloofde ze lachend; ze verheugde zich er op, er eens uit te komen Toen ze een kwartiertje gereden hadden en op een stillen, rechten landweg waren geko men, vroeg Irene, die een klein beetje chsuf- feeren kon, of zij het weer eens mocht pro- beeren. Terence stond haar plaats aan het wiel af en prees haar rustig en vast sturen. „Ik zal toch mijn rijbewijs eens zien te halen," zei ze, bemoedigend door haar succes. „Ja, dat moet je zeker doen!" zei hij vlug. „Irene?" „En?" vroeg ze argeloos, al haar aandacht bij het sturen. „Heb je al eens nagedacht over over wat ik je onlangs gevraagd heb?" vroeg hij. „Je herinnert 't je nog wel, hè? Ik ik vroeg je om om met me te trouwen." „Ja," zei ze, „ik heb er over nagedacht, en Weet je zeker, dat je 't erg graag wilt, Terence?" „Of ik dat zeker weet?" vroeg hij; en toen hij naar haar lief gezichtje keek, naar de diepe grijze oogen, die strak op den weg ge richt waren, begon zijn hart luid en zwaar te bonzen. „Natuurlijk weet ik dat zeker!" „Dan dan zal ik „ja" zeggen!" zei ze. „Ik wist zelf nog niet wat ik doen moest, totdat ik totdat ik mijnheer Redmayne om raad had gevraagd." „Mijnheer Redmayne om raad gevraagd?" echode hij, verwonderd en ietwat ontstemd. „Ja," zei ze, terwijl ze haar hoofdje een oogenblik naar hem toekeerde en nem on schuldig aankeek. „Ik heb hem er van ver teld; dat vind je toch niet erg? Ik vertel hem altijd alles en hij raadde me aan „Ja?" vroeg hij snel. „Om „ja" te zeggen. En daarom zeg ik „ja". „Irene!" riep hij, en sloeg zijn arm om haar heen. „Pas op!" riep ze waarschuwend. „Ten slotte ben ik nog niet zóó'n goede rijdster, dat ik mijn aandacht kan verdeelenl" En Lord Terence trok zijn arm terug, ter wijl hij op zijn lippen beet en de wenkbrauwen fronste. Maar een oogenblik later klaarde zijn gezicht weer op. Hij was verloofd met de dochter van Lord Mersia, en kon zijn geldschieters in hun ge zicht uitlachen HOOFDSTUK XI Terence en Irene zwegen een paar minuten, nadat ze zijn liefkoozing vriendelijk had afve- weerd; en ze ging voort, met gespannen aan dacht den wagen te besturen, alsof haar ver loving, die zoojuist een feit was geworden, haar hart geen oogenblik sneller had doen kloppen. Haar volmaakte kalmte verbaasde Terence en irriteerde hem zelfs eenigszins Ze had nauwelijks gebloosd en haar lieve, heldere stem had zelfs niet getrild. „We moeten het tante vertellen," zei hij; „en dan zal ik naar de stad gaan en mijn opwachting maken bij Lord Mersia. Denk je dat hij dat hij zijn toestemming zal geven, liefste?" „Ja, natuurlijk," antwoordde zij. „Waar om niet? Hij kent je al van je kinderjaren af. Waarom zou hij er iets tegen hebben, Terence?" „O, dat weet ik niet," zei hü vaag. ..Vaders maken soms allerlei bezwaren; en en jij bent zijn oogappel. En dan ben je zoo onme telijk rijk, weet je." „Maar wat heeft dat er nu mee te maken?" zei ze met een glimlach. „Jij zelf bent toch ook gefortuneerd of zult dat toch ooit zijn, is 't niet? Ik weet zeker, dat mijn vader zfin toestemming niet zal weigeren, als hij weet dat het mijn wensch is." „Dat is dan in orde," zei hij, blijkbaar opge lucht. „Wat zullen we gelukkig zijn, Irene! Denk toch eens man en vrouw!" En weel sloop zijn hand naar de hare, maar Irene schudde het hoofd. „Niet terwijl ik sturen moet!" zei ze, een beetje kort. Terence beet op zijn lippen. „Maar ik zou je zoo graag eens een oogen blikje voor mezelf hebben, al is 't maar een paar minuten," fluisterde hij. „Ik kan nauwe lijks gelooven, dat je werkelijk om me geeft, dat je mijn vrouw zult worden. Ja, we zuilen gelukkig zijn! Zul je gauw met me trouwen, liefste?" Een schaduw kwam over Irene's gezichtje. „O, nee, nog niet gauw," zei ze haastig „Waarom zouden we eerst nog niet een poosje verloofd blijven? Er is tijd genoeg; we zijn allebei nog zoo jong." „Niet te jong om te trouwen," antwoordde hij. „En waarop zouden we moeten wachten?' „Ik wilde liever nog niet dadelijk trouwen Terence," zei ze zachtjes, de wenkbrauwen peinzend gefronst. „Ik zou werkelijk liever nog een beetje wachten." Zoodra ze Fairlawn bereikt hadden, volgde Terence haar naar den salon, nam haar hand en leidde haar naar de hertogin, terwijl zijn oogen triomfantelijk flitsten. „Tante, Irene heeft me beloofd, mijn vrouw te worden," zei hij. Zijn tante kreeg een kleur en slaakte een uitroep van blijdschap, die Terence ervan overtuigde, dat zij er in elk geval mee inge nomen was. „Mijn lieve Irene! Mijn lief kind!" riep ze, terwijl ze het meisje tegen zich aantrok. „O, ik ben zoo blij, zoo echt blij! Maar is het werkelijk waar?" onderbrak ze zichzelf, want Irene had haar omhelzing met ©en rustigen kus beantwoord en geen blozend gezichtje aan haar schouder verborgen, zooals de hertogin eigenlijk verwacht had. Irene keek met een glimlach naar haar op. „Het is werkelijk waar," zei ze met zachte :tem. „Ik ben zoo blij, dat het u plezier doet." „Plezier doet! Het is het beste nieuws, dat ik ooit van mijn leven gehoord heb!" riep de hertogin. „Al jaren heb ik er naar verlangd en er op gewacht! Maar zooiets moest ik eigen lijk niet zeggen vóór Terence met je vader gesproken heeft. O liefje, ik zal meer dan ooit het gevoel hebben, dat je mijn eigen kind bent!" De tranen sprongen haar in de oogen, maar die van Irene bleven even helder en rustig „Ja," stemde ze in. hartelijk genoeg, aoch zonder eenig teeken van de ontroering, die zulke tooneeltjes pleegt te kenmerken „Mis schien heb ik daar wel aan gedacht, toen ik „ja" zei tegen Terence." „Vertel me er van, liefje," zei de oude dame. haar meetrekkend naar een sofa. Te rence was de kamer uitgegaan, wijselijk be seffend, dat hij nu uitstekend gemist kon worden. Irene glimlachte. „Er is eigenlijk niet veel te vertellen. Terence vroeg me kort geleden na na dat onge luk op de rivier, en ik zei, dat ik er over na zou denken; en nu, vandaag, vroeg nij me weer en ik zei „ja". Dat is alles." De eetlust van de jongelui scheen door de gebeurtenissen van den middag hoegenaamd niet geleden te hebben, en zij deden de wel voorziene theetafel van hun gastvrouw alle eer aan. Onder de warme blijdschap en harte lijkheid van de hertogin verdwenen Irene's vage twijfel en onbehaaglijheid, voor het oogenblik althans; want de oudere vrouw be handelde het meisje, alsof ze iets buitenge woon verdienstelijks had gedaan, en Terence omringde haar met al die kleine voorkomend heden, die den zoojuist-geaccepteerden aanbid der zoo vlot en zwierig afgaan. Hij bleef zoo lang hangen als hij maar kon; maar eindelijk moest hij zich toch losrukken en afscheid nemen. „Hemel! Ik had geen idee, dat t al zóó laat was! Ik wil je vader vandaag nog spre ken. Ik zal den sneltrein nemen en den wagen hier laten en morgen kom ik dan terug om je er van te vertellen. Wensch me succes, liefste! Ik ga de hand vragen van het mooiste en engelachtigste meisje op de heele wereld, en ik ben werkelijk zenuwachtig, weet je!" (wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 12