<Ket<mfiaal aan dm dag
BLUE
Met twee kameraadjes op avomturemreis
I De Dubbelgangster I
Lord Mayor
VEREENIGD ENGELAND
GEEN SPRAKE VAN!
llP
V
is de beste keukenmeester!
MAANDAG 7 OCTOBER 1935
ar'?, .het was Op ^f| Veiling]
gekocht
HET RESIDENTIE-ORKEST
Een soldaat schrijft niet
Toen Jasper Harms met het groote pak
onder zijn arm voor het logement „Het
vergulde Zwijn" bleef staan en door de
ruiten naar binnen keek, was zijn besluit ge
nomen. Het schilderstuk, dat hij onder zijn
arm droeg, was moeilijk te dragen vanwege
de grootte en hij had nog een lange reis voor
de borst. Misschien zou de waard van het loge
ment wel een plaatsje hebben, waar het stuk
een paar dagen kon hangen. Hij opende de
deur en ging de gelagkamer binnen. De aan
wezigen keken hem even met een verholen
glimlach aan, maar Jasper scheen van de spot
tende blikken niets te zien.
,,'nAvend" prevelde het boertje bedeesd.
De anderen knikten en gingen door met hun
gesprek. Jasper zette het pak naast zich neei
en terwijl hij zich in een stoel liet vallen, veeg
de hij met een knalrooden zakdoek het vocht
van zijn gezicht.
.Warmpjes geweest vandaag, kastelein," zei
hij tegen den waard, die naar de bestelling
kwam vragen.
Dirk Groen, de eigenaar van het logement.,
knikte heftig bij wijze van instemming. Nieuws
gierig keek hij naar het langwerpige pak.
,,'n Lastig vrachtje, mijnheer," zei hij la
chend. „Is het een spiegel?"
Jasper schudde het hoofd.
„Een schilderij kastelein, 'k Heb hem een
uur geleden op de veiling gekocht voor een
prik."
Hij nam het laken van de lijst en de waard
kon een blik werpen op een huiselijk tafereel.
„Twintig gulden," hernam Harms beteeke-
nisvol. ,,'n Schijntje, vindt u niet?"
Dirk Groen bekeek het werk met belangstel
ling, toen schudde hij het hoofd.
,,'t Zal wel zijn, omdat ik er geen verstand
van heb, maar mooi vind ik het niet."
.Dat is het juist," antwoordde Jasper. „Ze
hebben mij verteld, dat het een oude meester
is. Een van Gogh of zooiets. Ik heb er ook geen
verstand van, maar een kennis van mij is een
kenner van oude schilderijen. Misschien kan ik
aan hem wel wat verdienen. Geef me een
Pilsje."
Toen de waard met het bestelde terugkwam,
vroeg Harms:
„Zeg, kastelein, ik moet vanavond nog naar
Amsterdam en het is zoo lastig dit ding mee te
nemen. Heb je er misschien een goed plaatsje
voor, waar het een dag of drie kan blijven
hangen?"
Hij keek de gelagkamer rond.
„Boven het buffet is nog een leege plaats.
Kan hij daar niet hangen?"
,Met alle plezier, mijnheer," haastte Groen
zich te verzekeren. Hij hoopte op een nieuwen
klant. „Het schilderij mag gerust een paar da
gen hier blijven. Ik zal er wel goed voor
zorgen."
Jasper's gezicht klaarde op. Hij was ten
minste een paar dagen van het lastige ding
bevrijd en kon rustig de andere zaken afdoen.
Vijf minuten later hing de van Gogh boven
het buffet. Jasper bestelde nog een pils met
suiker en verliet een poosje later het logement
met de verzekering, dat hij over drie dagen het
schilderij zou komen afhalen.
De waard ging weer aan zijn bezigheden en
bekommerde zich niet meer om het „Interieur"
zooals een der gasten het stuk spottend had
genoemd. Hoe kon iemand zoo dwaas zijn, voor
zoo'n prul twintig gulden te betalen? Maar
Jasper zag er zelf niet al te snugger uit en dat
verklaarde veel. Twee dagen gingen voorbij en
het stuk werd door iedereen gecritiseerd. Er
mankeerde van alles aan maarde bezoe
kers van „het vergulde Zwijn" waren gewone
menschen, zonder zin voor kunst en zij zagen
niet, dat het een werk was van den meester
van Gogh.
Alleen een man met lange haren, die den
avond van den tweeden dag het café betrad,
scheen er meer belang in te stellen. Hij ging er
vlak voor staan en bekeek alles met een ken
nersblik. Toen wendde hij zich tot Dirk Groen
met de woorden:
„Vind je het niet gevaarlijk, kastelein, dit
dure schilderij hier open en bloot te hangen?
Bent u niet bang, dat het gestolen wordt?
Vooral tegenwoordig worden er zooveel van
dergelijke kunstwerken gestolen."
De waard haalde minachtend de schouders
op.
„Dat prul? Wie zal dat willen stelen?"
Verwonderd keek de ander hem aan.
„Wat zegt u? Een prul? Maar man, weet je
dan niet, dat dat stuk geld waard is? Geloof
mij gerust. Ik ben zelf kunstschilder. Ik heb er
verstand van. Dit werk is op z'n minst zes
honderd gulden waard. Het is een origineele
van Gogh en die zijn vandaag aan den dag
zeer gewild. Wat moet ik ervoor geven?"
De kastelein wilde van verbazing de handen
in elkaar slaan, maar plotseling bedacht hij
zich.
„Wilt u het koopen?"
De schilder knikte.
„Ja, ik geef er dadelijk vijfhonderd gulden
voor."
Het gelaat van Groen nam een peinzende
uitdrukking aan. Als het aan hem had gelegen,
kon de schilder het dadelijk meekrijgen, des
noods voor min
der dan vijfhon-
de:
maar
niet van hem.
Morgen zou Jas- i
per Harms komen
om het stuk te
halen en wat moest hij dan zeggen?
„Kom, hoe denkt u erover?" vroeg de ander.
„Kan ik 'm meenemen?"
„Het spijt me, meneer," antwoorde de waard
verlegen. „Als het aan mij lag, kon u 'm gerust
krfjgen, maar hij is niet van mij. Ik bewaar het
schilderij voor iemand, die het morgen komt
halen."
„Zou die het stuk niet willen verkoopen?"
vroeg de ander.
De gedachten raasden Groen door het hoofd
Hoe kon hij aan dit zaakje wat verdienen?
„Weet u wat?" sprak hij. „Ik zal dien mijn
heer zeggen, wat u ervoor betalen wilt. Als u
mij uw naam en adres geeft, hoort u er wel
meer van."
„Uitstekend!"
De bezoeker haalde een kaartje te voorschijn
en Groen bekeek aandachtig den naam en het
adres.
Gerald van Rheden, stond er. Kunstschil
der. Dorpstraat, Laren.
De waard glimlachte voldaan. Dat zag er
goed uit. Een kunstschilder uit Laren. Dat wa
ren gewoonlijk menschen van gewicht. Zijn
plan was allang gemaakt. Boer Jasper zou er
niets van weten, dat het stuk vijfhonderd gul
den waard was. Als hem er vijftien gulden voor
geboden werd, zou hij zijn handen dichtknij
pen. En dan ging hij, Dirk Groen, met het stuk
naar Laren, om de vijfhonderd gulden op te
strijken.
Hij glunderde bij het vooruitzicht van het
voordeelige zaakje.
„G'n avend!" groette Jasper Harms den vol
genden dag.
Dadelijk keek hij naar de plaats boven het
buffet, maar de kastelein had zekerheidshalve
het kostbare schilderij naar zijn woonkamer
overgebracht.
„Waar heb je mijn schilderij?" vroeg Jasper
„Achter," was het antwoord. „Ik vind, dat
het in mijn kamer veel beter uitkomt, ik zou
het v/el. van u willen koopen."
„Dat kan," antwoordde Harms glunderend,
„maar u treft het al bijzonder ongelukkig. Toe
vallig trof ik vanmorgen een kennis, die ook
op de veiling was geweest, maar hij was net
te laat. Ik had het stuk voor zijn neus wegge
kaapt. Ik begrjjp hem trouwens niet, want hij
wilde er op bieden tot twee honderd gulden. Hij
wilde het van mij overnemen voor honderd
vijftig, maar ik heb nog niets besloten. Als u
honderd vijf en zeventig geeft, is het voor u.
Ik heb liever geld dan zoo'n kloddertje verf."
De kastelein keek even beteuterd. Hij had
gedacht er met vijftig gulden eigenaar van te
worden, maar honderd vijf en zeventig gulden?.
Voorzichtig probeerde hij te pingelen, maar
Jasper liet niets vallen.
„Honderd vijf en zeventig en geen cent min
der," zei hfj. „Ja of neen?"
„Voor mij!" sprak Groen langzaam.
Hij ging naar een kast en haalde er zeven
biljetten van vijf en twintig gulden uit, die
Jasper met een effen gezicht in zijn zak liet
verdwijnen.
Twee dagen later slenterde Dirk Groen in
zijn Zondagsche plunje door de straat, die op
eai62-A.
het naamkaartje stond. Hij wendde zich tot een
brievenbesteller:
„Beste vriend, kun je mij ook zeggen, waar ik
het huis van den kunstschilder Gerald van
Rheden vinden kan?"
De postbode keek hem achterdochtig aan.
Toen keek hij naar het pak onder den arm van
den kastelein.
„Bent u gestuurd, of komt u uit u eigen?"
vroeg hij spottend. „Er zijn deze week al zeven
menschen geweest met zoo'n pak, die naar Ge
rald van Rheden hebben gevraagd.
Ik ben hier veertig jaar postbode, maar er
heeft te Laren nooit een schilder met dien
naam gewoond. Maar weet u wat u doet? Ga
met dat pak, dat zeker een interieur van van
Gogh voorstelt, naar het politiebureau. Daar
zal men u wel verder inlichten. Goeden
dag!...."
Een vaag vermoeden drong tot de hersenen
van Dirk Groen door, toen hij zich naar het
politiebureau begaf.
Daar bracht men hem naar een vertrek,
waar netjes naast elkaar zeven schilderijen
stonden, die alle aan elkaar gelijk waren. Het
Piet keek op. Uit het luik kwamen een
tiental kerels het dek op. De commandant
was er al. Op een kort bevel schaarden de
kerels zich op een rij. Ook Ret en de pro
fessor werden er naast gezet. Weer klonk
een commando.
En met korte Dasjes marcheerde de be
manning met den professor en Ret heen
en weer over het kleine dek van den on
derzeeboot, want zoo heette het vreemde
vaartuig. Jullie zult het allen wel begrepen
hebben. De professor was aan zulk werk niet
gewend en zweette erg, zoodat Ret medelij
den met hem kreeg. Eindelijk, weer een kort
bevel en de morgenoefening was afgeloopen.
Toen wekte de commandant den professor
en verdween met hem door het luik naar
de machinekamer. Daar ging de comman
dant op een krukje zitten en zei tegen den
professor in vloeiend Duitsch: „Wel mijn
heer professor, hoe bevalt het u hier?" Stom
verbaasd keek de brave man den officier
aan.
schilderij van Groen werd er naast gezet en
voltooide het achttal origineele interieurs van
van Gogh.
Ongeveer op ditzelfde oogenblik zaten op een
zolderkamertje ergens in een der uithoeken der
stad twee personen. Het waren de kunstschil
der Gerald van Rheden en boer Jasper Harms.
De schilder had zijn lange haren afgelegd en
was juist bezig, de laatste hand te leggen aan
een nieuw product van van Gogh.
„Een volgenden keer moeten we eens wat
anders maken, Gerrit," zei Jasper. „Je kunt
niet weten, of het soms uitgelekt is en dan
kunnen we wel eelis een zware pijp rooken. We
hebben deze week genoeg verdiend. Acht maal
honderd vijftig gulden, na aftrek van de on
kosten. Dat is twaalfhonderd gulden. Me
dunkt, we mogen niet ontevreden zijn."
De schilder knikte.
„Alleen deze nog," zei hij, „en dan weet ik
een prachtig trucje met oud porcelein."
De beroemde Dick Whittington (met de kat)
die driemaal Mayor van Londen geweest is
niet Lord Mayor, want deze titel bestond toen
nog niet was een jongen uit den handwer
kersstand. Velen die na hem aan het hoofd van
Londens regeering. gestaan hebben, zijn hur.
loopbaan niet minder nederig aangevangen
dan hij. Sir Percy Vincent, die Zaterdag door
de Gildeleden der City gekozen werd, is een
zakenman, die als 13-jarige jongen hierheen
kwam als leerling in een manufacturenhandel.
De verkiezing geschiedt volgens een oude,
steeds zeer nauwkeurig gevolgde, procedure. De
namen der Aldermen (wethouders) die voor het
burgemeesterschap in aanmerking komen, wor
den afgeroepen, en wel in een van te voren
vastgestelde volgorde. Na het afroepen van
eiken naam Wordt de vraag gesteld of de Li
verymen (Gildeleden) den drager als Lord
Mayor verlangen, en aangezien zij het reeds
lang over de zaak eens zijn wordt het als
vanzelf beschouwd dat de eerst-afgeroepene ge
kozen wordt.
De verkiezing geschiedt door hand-opsteken,
en gaat, wanneer de candidaat bijzonder popu
lair is, meestal vergezeld van het roepen van
„AH!" hetgeen wil zeggen: wij stemmen aller,
voor hem!
De naam van den tweeden afgeroepene wordt
doorgaans begroet met de woorden: „Next
Year!" terwijl het als passend geldt dat de
Liverymen alle andere namen laten volgen door
den uitroep: „Later!"
Dit is trouwens geen zuivere hoffelijkheid,
want iedere Alderman wordt, als hij tijd van
leven heeft, eenmaal Lord Mayor. Er wordt
veel meer toe vereischt het tot Alderman te
brengen dan, wanneer men dezen rang eenmaal
bereikt heeft, Lord Mayor te worden.
Er zijn weinig eervoller posten dan die van
Lord Mayor van Londen; wie dezen rang be
kleedt, neemt gedurende zijn ambtsjaar een
bijna vorstelijke positie in ook in dit opzicht,
dat men veeleer van hem zeggen kan dat hij
„régne" dan „gouverne". Op het oogenblik zijner
benoeming is de Lord Mayor, buiten enge City
kringen, vrijwel een onbekende; toch stroomen
op 9 November tienduizenden samen om dien
onbekende door de stad te zien trekken. Tegen
dat men langzamerhand vertrouwd begint te
raken met zijn naam, is zijn ambtsjaar om, en
is hij eenmaal afgetreden, dan vergeet men
hem spoedig.
Er zijn weinig groote of beroemde Lord Mayors
van Londen geweest. De bekendste na den
half legendarischen Dick Whittington is bur
gemeester Walworth geweest, die onder de re
geering van Richard II een einde maakte aan
het Wat Tyler-oproer, door den leider vrij laf
en verraderlijk dood te steken. De dagge, welke
afgebeeld is op het Citywapen, stelt het korte
zwaard voor, waarmede Walworth deze helden
daad uitvoerde.
De Lord Mayor van Londen trekt een jaar
wedde van 100.000. hetgeen evenwel zeer on
voldoende is voor het bestrijden van de aan het
ambt verbonden kosten. Buiten de City bekleedt
hij geen officieelen rang; in de City daarentegen
heeft hij den voorrang op iedereen, behalve op
den koning. Maar zelfs de prins van Wales
komt, zoodra hij eenmaal de City betreden
heeft, in rang na den Lord Mayor.
De aftredende Lord Mayor, sir Stephen Kil-
lik, heeft in verband met het zilveren regee-
ringsfeest meer officieele feesten en plechtig
heden in officieele hoedanigheid bijgewtoond dan
een zijner voorgangers sinds het kroningsjaar
1911. Ook bij het huwelijk van den Hertog van
Kent vertegenwoordigde hij Londen.
Hij was de vierde katholieke Lord Mayor van
Londen.
Het eerste Volksconcert op Woensdag 9 Oc
tober as. in 't Geb. v. K. en W. te Den Haag,
zal onder leiding staan van Leo Ruygrok. So
liste is Julie de Stuers, zang, terwijl het pro
gramma werken bevat van: Thomas, Delibes,
Bizet en Richard Wagner.
De vorige week heeft Mgr. Hinsley, Aarts
bisschop van Westminster, te Hertford,
ten Noorden van Londen, een merkwaar
dige plechtigheid verricht.
Hij heeft een herinneringskruis onthuld aan
den buitenmuur der katholieke kerk, en dit
kruis voert een inschrift waarin eraan herin
nerd wordt, dat de president van het op 24 Sep
tember 673 gehouden Concilie van Hertford
de H. Theodorus van Tarsus was, die te Rome
tot bisschop gewijd was door den Paus, en door
dezen naar het diocees van Canterbury gezon
den werd.
En verder maakt het inschrift er gewag van
dat het kruis gezegend is geworden door Dr-
Hinsley, die eveneens te Rome tot bisschop ge
wijd is, en die door denzelfden Apostologischen
Stoel benoemd is tot Aartsbisschop van West
minster.
De oprichting van dit kruis is een antwoord
op pogingen, van Anglikaansche zijde aange
wend, om het feit weg te cijferen dat het Con
cilie van 673 voorgezeten werd door een van
Rome uitgezonden prelaat.
Is dit dan zoo belangrijk?
Ja, en niet alleen voor het Katholieke Enge
land. Want zooals Mgr. Hinsley zeide in de
rede die hij vóór de onthulling hield de
Synode of het Concilie van de bisschoppen en
geestelijken, op 24 September 673 door den H.
Theodorus, Aartsbisschop van Canterbury, bij
eengeroepen, was de eerste nationale vergade
ring, de eerste algemeene en openbare uiting
van het beginsel van kerkelijke eenheid in En
geland. Zij was ook de voorloopster en het mo
del van de latere Witenagemots en ten slotte
van de Parlementen.
Door deze synode werd Hertford de geboor
teplaats van een Vereenigd Engeland.
De Eerbiedwaardige Bede getuigde van den
H. Theodorus van Tarsus dat deze „de eerste
Aartsbisschop (Was) wien heel de Engelsche
kerk gehoorzaamde".
Deze uit Rome gezonden Aartsbisschop be
reisde heel het eiland, stichtte alom kloosters
en scholen, maakte een einde aan twisten en
naijver, verbeterde het bestuur, versterkte de
tucht; hij werd alom ontvangen als de verte
genwoordiger van het hoogste gezag, die zegen
bracht over heel het land. En de door hem
bijeengeroepen synode stelde de Constitutie vast
van de kerk in Engeland, een constitutie die
ten grondslag ligt aan de grondwettige instel
lingen, waarop het Engelsche volk zoo trotsch
is, en aan de vrijheidsbeginselen, welke dit volk
groot en machtig gemaakt hebben.
Telkens als ik ambtelijke stukken onder m'n
neus krfjg moet ik denken aan wat een vriend
en collega van me overkwam in den glorieuzen
tijd van de mobilisatie van ons roemruchte
leger.
Deze man, hetzij hij inspiratie kreeg om zijn
blad op een niet-militaire primeur te vergasten,
hetzij hij het in zijn toen al grijzende hoofd
kreeg iets teers toe te stieren aan een geliefde
relatie, wilde schrijven.
Hij maakte den wensch daartoe kenbaar aan
den dienstdoenden sergeant, aan wien hij met
een beleefdheid, die in dienst als burgerlijke
poespas wordt aangezien, vroeg of hij, de
dienstdoende sergeant, hem, den dienstplich
tigen milicien in het bezit stellen kon van een
vel papier.
„Papier?" zoo moet de sergeant hebben uit
gebruld, „wat papier, waarom papier?" Op het
bedeesdelijk gegeven antwoord „om te schrijven,
sergeant" volgde toen een nog heviger uit
barsting: Schrijven, schrijven: een soldaat
schrijft niet!
Had de sergeant maar gelijk, want helaas,
soldaten schrijven wel en dit doende schrijven
zij slecht, alles keurig volgens voorschrift, maar
onleesbaar en meestal onbegrijpelijk.
Het leger schrijft, het Departement schrijft,
het Stadhuis schrijft, waarom zou ook de po
litie niet schrijven en waarom zou ook zij het
niet slecht doen?
lederen middag word ik verblijd met een
keurig gestencild papier, regelrecht uit het
hoofdkwartier van de Amsterdamsche prinse-
merij. Het blaadje ziet er keurig uit, ofschoon
een typiste van een „burger"-kantoor, indien
zij dezelfde regelmaat zou volgen, vermoedelijk
haar dienstverbintenis spoedig beëindigd zou
zien.
Maar dat is nog tot daar toe, de inhoud doet
't em.
Wij lezen daar: „Vanaf den openbaren weg,
den N. Z. Voorburgwal, wordt van een rijwiel,
staande voor een aan genoemden wal gelegen
perceel vermist een baal, inh. manufacturen.
Ontvreemding wordt vermoed."
Een anderen keer wordt ons oog getroffen
door: „Uit het water van de Schinkel, waarin
hij zich had begeven om te zwemmen, werd
middels handreiking door toevallig passeerende
burgers gered een 34-jarige koopman, welke de
zwemkunst niet machtig bleek."
Of: „Doordat hij, bij het springen van een
rijdenden tramwagen van lijn 3, kwam te val
len, geraakte op 4.10.'35 14.35 op het Spui
een 76-jarig manspersoon onder 't linkervoor
wiel van een op de tramlijn ter plaatse rijdend
met een paard bespannen voertuig, waardoor
hij vermoedelijk een lichte hersenschudding en
een onderbeenfractuur bekwam."
Of: Maar neen, laat het genoeg zijn om de
juistheid te staven van onze verzuchting, dat
de in aanhef dezes genoemde sergeant gelijk
mocht hebben, niet alleen ten aanzien van den
soldaat!
Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te
kosten. Plaats maar eens een Omroeper! Rubri
ceering en gelijkvormige zetwijze. Billijk han
delstarief.
door Charles Carvice
21
„Het gaat door. ja," bromde Terence, wtens
opgeruimdheid bij tooverslag leek te verdwijnen.
„Om u de waarheid te zeggen wilde ik. dat ik
er nooit aan begonnen was. Maar ik heb nu
eenmaal toegezegd, dat ik mee zou vliegen en
Lord Randall verstaat geen gekheid. Ik kan
elk oogenblik bericht krijgen, dat 't zoo ver
is en juist op 't oogenblik heb ik niet den
minsten lust, van huis te gaan om aUerlei
redenen." Hij waagde een blik in Irene's rich
ting.
„Heb je lang tijd noodig om je te ver-
kleeden?" vroeg hij na de lunch ongeduldig
„Vijf minuten!" beloofde ze lachend; ze
verheugde zich er op, er eens uit te komen
Toen ze een kwartiertje gereden hadden en
op een stillen, rechten landweg waren geko
men, vroeg Irene, die een klein beetje chsuf-
feeren kon, of zij het weer eens mocht pro-
beeren. Terence stond haar plaats aan het wiel
af en prees haar rustig en vast sturen.
„Ik zal toch mijn rijbewijs eens zien te
halen," zei ze, bemoedigend door haar succes.
„Ja, dat moet je zeker doen!" zei hij vlug.
„Irene?"
„En?" vroeg ze argeloos, al haar aandacht
bij het sturen.
„Heb je al eens nagedacht over over wat
ik je onlangs gevraagd heb?" vroeg hij.
„Je herinnert 't je nog wel, hè? Ik ik vroeg
je om om met me te trouwen."
„Ja," zei ze, „ik heb er over nagedacht,
en Weet je zeker, dat je 't erg graag wilt,
Terence?"
„Of ik dat zeker weet?" vroeg hij; en toen
hij naar haar lief gezichtje keek, naar de
diepe grijze oogen, die strak op den weg ge
richt waren, begon zijn hart luid en zwaar te
bonzen. „Natuurlijk weet ik dat zeker!"
„Dan dan zal ik „ja" zeggen!" zei ze.
„Ik wist zelf nog niet wat ik doen moest,
totdat ik totdat ik mijnheer Redmayne om
raad had gevraagd."
„Mijnheer Redmayne om raad gevraagd?"
echode hij, verwonderd en ietwat ontstemd.
„Ja," zei ze, terwijl ze haar hoofdje een
oogenblik naar hem toekeerde en nem on
schuldig aankeek. „Ik heb hem er van ver
teld; dat vind je toch niet erg? Ik vertel hem
altijd alles en hij raadde me aan
„Ja?" vroeg hij snel.
„Om „ja" te zeggen. En daarom zeg ik
„ja".
„Irene!" riep hij, en sloeg zijn arm om haar
heen.
„Pas op!" riep ze waarschuwend. „Ten slotte
ben ik nog niet zóó'n goede rijdster, dat ik
mijn aandacht kan verdeelenl"
En Lord Terence trok zijn arm terug, ter
wijl hij op zijn lippen beet en de wenkbrauwen
fronste. Maar een oogenblik later klaarde zijn
gezicht weer op.
Hij was verloofd met de dochter van Lord
Mersia, en kon zijn geldschieters in hun ge
zicht uitlachen
HOOFDSTUK XI
Terence en Irene zwegen een paar minuten,
nadat ze zijn liefkoozing vriendelijk had afve-
weerd; en ze ging voort, met gespannen aan
dacht den wagen te besturen, alsof haar ver
loving, die zoojuist een feit was geworden,
haar hart geen oogenblik sneller had doen
kloppen. Haar volmaakte kalmte verbaasde
Terence en irriteerde hem zelfs eenigszins
Ze had nauwelijks gebloosd en haar lieve,
heldere stem had zelfs niet getrild.
„We moeten het tante vertellen," zei hij;
„en dan zal ik naar de stad gaan en mijn
opwachting maken bij Lord Mersia. Denk je
dat hij dat hij zijn toestemming zal geven,
liefste?"
„Ja, natuurlijk," antwoordde zij. „Waar
om niet? Hij kent je al van je kinderjaren
af. Waarom zou hij er iets tegen hebben,
Terence?"
„O, dat weet ik niet," zei hü vaag. ..Vaders
maken soms allerlei bezwaren; en en jij
bent zijn oogappel. En dan ben je zoo onme
telijk rijk, weet je."
„Maar wat heeft dat er nu mee te maken?"
zei ze met een glimlach. „Jij zelf bent toch
ook gefortuneerd of zult dat toch ooit zijn,
is 't niet? Ik weet zeker, dat mijn vader zfin
toestemming niet zal weigeren, als hij weet
dat het mijn wensch is."
„Dat is dan in orde," zei hij, blijkbaar opge
lucht. „Wat zullen we gelukkig zijn, Irene!
Denk toch eens man en vrouw!" En weel
sloop zijn hand naar de hare, maar Irene
schudde het hoofd.
„Niet terwijl ik sturen moet!" zei ze, een
beetje kort.
Terence beet op zijn lippen.
„Maar ik zou je zoo graag eens een oogen
blikje voor mezelf hebben, al is 't maar een
paar minuten," fluisterde hij. „Ik kan nauwe
lijks gelooven, dat je werkelijk om me geeft,
dat je mijn vrouw zult worden. Ja, we zuilen
gelukkig zijn! Zul je gauw met me trouwen,
liefste?"
Een schaduw kwam over Irene's gezichtje.
„O, nee, nog niet gauw," zei ze haastig
„Waarom zouden we eerst nog niet een poosje
verloofd blijven? Er is tijd genoeg; we zijn
allebei nog zoo jong."
„Niet te jong om te trouwen," antwoordde
hij. „En waarop zouden we moeten wachten?'
„Ik wilde liever nog niet dadelijk trouwen
Terence," zei ze zachtjes, de wenkbrauwen
peinzend gefronst. „Ik zou werkelijk liever nog
een beetje wachten."
Zoodra ze Fairlawn bereikt hadden, volgde
Terence haar naar den salon, nam haar hand
en leidde haar naar de hertogin, terwijl zijn
oogen triomfantelijk flitsten.
„Tante, Irene heeft me beloofd, mijn vrouw
te worden," zei hij.
Zijn tante kreeg een kleur en slaakte een
uitroep van blijdschap, die Terence ervan
overtuigde, dat zij er in elk geval mee inge
nomen was.
„Mijn lieve Irene! Mijn lief kind!" riep ze,
terwijl ze het meisje tegen zich aantrok.
„O, ik ben zoo blij, zoo echt blij! Maar is
het werkelijk waar?" onderbrak ze zichzelf,
want Irene had haar omhelzing met ©en rustigen
kus beantwoord en geen blozend gezichtje aan
haar schouder verborgen, zooals de hertogin
eigenlijk verwacht had.
Irene keek met een glimlach naar haar op.
„Het is werkelijk waar," zei ze met zachte
:tem. „Ik ben zoo blij, dat het u plezier doet."
„Plezier doet! Het is het beste nieuws, dat ik
ooit van mijn leven gehoord heb!" riep de
hertogin. „Al jaren heb ik er naar verlangd
en er op gewacht! Maar zooiets moest ik eigen
lijk niet zeggen vóór Terence met je vader
gesproken heeft. O liefje, ik zal meer dan ooit
het gevoel hebben, dat je mijn eigen kind
bent!"
De tranen sprongen haar in de oogen, maar
die van Irene bleven even helder en rustig
„Ja," stemde ze in. hartelijk genoeg, aoch
zonder eenig teeken van de ontroering, die
zulke tooneeltjes pleegt te kenmerken „Mis
schien heb ik daar wel aan gedacht, toen ik
„ja" zei tegen Terence."
„Vertel me er van, liefje," zei de oude
dame. haar meetrekkend naar een sofa. Te
rence was de kamer uitgegaan, wijselijk be
seffend, dat hij nu uitstekend gemist kon
worden.
Irene glimlachte.
„Er is eigenlijk niet veel te vertellen. Terence
vroeg me kort geleden na na dat onge
luk op de rivier, en ik zei, dat ik er over na
zou denken; en nu, vandaag, vroeg nij me
weer en ik zei „ja". Dat is alles."
De eetlust van de jongelui scheen door de
gebeurtenissen van den middag hoegenaamd
niet geleden te hebben, en zij deden de wel
voorziene theetafel van hun gastvrouw alle eer
aan. Onder de warme blijdschap en harte
lijkheid van de hertogin verdwenen Irene's
vage twijfel en onbehaaglijheid, voor het
oogenblik althans; want de oudere vrouw be
handelde het meisje, alsof ze iets buitenge
woon verdienstelijks had gedaan, en Terence
omringde haar met al die kleine voorkomend
heden, die den zoojuist-geaccepteerden aanbid
der zoo vlot en zwierig afgaan. Hij bleef zoo
lang hangen als hij maar kon; maar eindelijk
moest hij zich toch losrukken en afscheid
nemen.
„Hemel! Ik had geen idee, dat t al zóó
laat was! Ik wil je vader vandaag nog spre
ken. Ik zal den sneltrein nemen en den
wagen hier laten en morgen kom ik dan
terug om je er van te vertellen. Wensch me
succes, liefste! Ik ga de hand vragen van het
mooiste en engelachtigste meisje op de heele
wereld, en ik ben werkelijk zenuwachtig,
weet je!"
(wordt vervolgd.)