<Kdvebfiaal aan den dag
Met twee kameraadjes op
0
F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
IDe Dubbelgangster I
Werkloosheid in
Indië
KUNST ONDER INTERDICT
WOENSDAG 9 OCTOBER 1935
Ontwrichting voor den
Europeaan
Rimbaud geïnterviewd
W ondbehandeling
Met vliegenmaden
Bacteriën op vruchten
weimweerjehè. Bewijsstukken
EEN STANDBEELD VOOR
CALVIJN
MONUMENT VOOR JACOB
SMITS
A T? A U 'Cl op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen
rt I il i"/-\Xj V^I i li J_Li KJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
A bij een ongeval met
ff jUi" doodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIERENTWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FQCA b]] verlies van een hand
Mt/v*" een voet of een oog
door Charles Carvico
Over de gevolgen der werkloosheid in Indië
en de bijzondere moeilijkheden, daardoor
speciaal ontstaan voor den Europeaan,
schrijft H. Schokking in ,,'t Korenland" van
Sept. j.l. een belangwekkend artikel.
„Daar zijn in de eerste plaats de 59.000.000
Inlanders, in striksten zin de eigen landskin
deren der overzeesche gewesten. Aan hen ging
de crisis geenszins voorbij. Nochtans vervaagt
ten aanzien van hen het beeld der werkloos
heid, aldus schr., zooals wij dat in westersch-
europeesche samenleving kennen, nagenoeg.
Immers zij zijn het landbouwende volk in tro
pische gewesten. Dit laatste wil zeggen be
houdens uitgezonderde streken de bewerkers
van vruchtbaren bodem in een klimaat, dat het
minimum vergt inzake behuizing en kleeding.
Voor hen staat alles in het teeken van goeden,
slechten of misoogst, zoo in tijden van voorspoed
als in tijden van tegenspoed. Behalve landbou
wer, die hij van huis uit is, is de inlander de
arbeider, de koelie op suikerfabrieken en an
dere ondernemingen en bedrijven. Toen hier
inkrimping en liquidatie aan de orde van den
dag kwamen, werden ook zij met duizendtal
len uitgestooten. Maar voor hen stond de weg
terug in het algemeen open èn wat hun vak
betreft èn wat hun samenleving betreft. Zij
verstaan de veldbewerking nog, werden immers
allen daarmee groot. En de inlandsche samenle
ving wist hen op bewonderenswaardige wijze te
absorbeeren bij het heerschende systeem van
„toelong menoelong", dat wij met onderling
hulpbetoon zouden vertalen. Slechts was het de
vraag of er voldoende is voor alle monden
ten gevolge van welvaart in westersch groot
bedrijf sterk toegenomen toen op eenmaal
zij allen op opbrengst van den eigen bodem
terugvielen, terwijl het bijkoopen van voedsel
wegens geldschaarschte tot een minimum
slechts mogelijk was. Was niet in overweging
eenigen tijd geleden een kwart cent in te voe
ren, daar een halve cent te groot geld was? In
dit opzicht is zeker van de inlandsche bevol
king het uiterste gevergd en door haar het
uiterste gepresteerd in deze crisis-tijden, maar
van werkloosheid met aanhang van onbruik
baarheid, lediggang, enz. is hier niet of nau
welijks sprake."
Het artikel vervolgt met een beschouwing van
den toestand der één en een kwart millioen
Chineezen, der 100.000 vreemde Oosterlingen en
voornamelijk der 250.000 Europeanen in onze
Oost. Voor hen gold in volle mate het heillooze
der werkloosheid, oorzaak van lediggang en
onbruikbaarheid. Het vaderland, waarheen vele
uitgestoctenen terugkeerden, bleek geen steun
punt meer te bieden. Voor anderen was de te
rugweg door gebrek aan middelen volledig en
voorgoed afgesneden.
„In dit verband moet onder de vele maat
regelen ter bestrijding der gevolgen van de
werkloosheid in Indië van Centraal Steuncomi
té, plaatselijke steuncomité's, Leger des Heils
e.a., worden genoemd de bouw van twee wijken
van ongeveer 100 huizen elk te Malang en
Bandoeng door de A.M.V.J., als noodhaven
voor deze volkomen ontredderde Europeanen
in Indië, toen ontslag hen op straat zette. Vol
komen ontreddering wil ook zeggen gevaar van
zekerste en snelste verdwijning in den „kam
pong" woonplaats van den Inlander wat
voor den Europeaan in oostersche wereld in
verschillend opzicht gelijk staat met volkomen
ondergang.
Was voor den in Holland geboren en getogen
Europeaan in Indië de werkloosheid in haar
©ogenblikkelijke acuutheid het onbarmhartigst,
als koloniaal-maatschappelijke vraag is hier
slechts sprake van een kwestie van jaren, daar
de toevoer vanuit het moederland van deze
groep nagenoeg stop staat en opschuiving tel
kens weer nieuwe plaatsen vrij maakt.
Anders staat het ten opzichte van de in In
dië geboren en getogen Europeanen, voor wie
op den duur het vraagstuk der werkloosheid
in Indië het pijnlijkst zal blijken te zijn.
In het algemeen kan gezegd worden, dat in
Indië heel wat hardhandiger werd ingegrepen
dan in het moederland; tevens, dat met min
der weerstreving aanvaard en gedragen werd."
Uitvoerig hebben wij verteld van de avon
turen van den Franschen dichter Arthur
Rimbaud in Abessinië. De schrijver An-
dré Rousseau heeft thans een vraaggesprek met
Rimbaud verzonnen, dat wij in de Figaro vin
den. De dichter zou, op dit oogenblik, 81 jaar
zijn geweest.
Rousseau stelt het voor, of hij Rimbaud heeft
opgezocht te Charleville, waar hij werd gebo
ren. Het huis waar hij woonde is in den oorlog
geheel vernield en op aanstichten van de Nou
velle Revue Franqaise is het herbouwd.
André Rousseau vertelt, op zijn bureau twee
foto's gezien te hebben, een van Verlaine met
de woorden: doe het gevaar, dat vergeeft, de an
dere van Paul Claudel, den geliefden discipel.
In den droom van den interviewer begon toen
Rimbaud te spreken:
Ik ben bang, dat u een vruchtelooze reis
gemaakt hebt. Ik heb me uit de wereld terug
getrokken, ik ken noch zie iemand. Sinds mijn
échec voor de Académie Fran?aise, toen ik me
candidaat stelde tegen Jean Aicard en.... drie
stemmen verwierf, ben ik nooit meer te Parijs
geweest. Wel was ik ongeveer 50 jaar geleden
bij de eerste Europeanen, die Ethiopië binnen
gedrongen zijn. Menelik heeft me toen, naar
u weet, ontvangen. Hij was nog niet de koning
der koningen. Hij had zich juist te Antotte ge
vestigd, zoo heette toen het latere Addis Abeba,
verstrooide hutten in heiningen van takken.
Menelik ontving me voor zijn hut, een menge
ling van onbeschaamd- en geslepenheid, heb
zucht én intelligentie. Hij liet uitpakken wat
mijn karavaan had aangevoerd, zijden stoffen en
mechanisch speelgoed, parasols, snuisterijen en
geweren, maar toen het op betalen aankwam,
ho maar. Zijn schrijfpapier droeg, toen hij kei
zer geworden was, het groote zegel met den he-
raldischen leeuw, kruis en tiara.
En Rousseau laat Rimbaud zoeken naar de
nummers van de Bosphore Egyptien van 24 en
27 Augustus 1887, waarbij hem toevallig de tekst
van de toespraak in handen kwam, eenige jaren
geleden door hem bij de prijsuitdeeling in het
lyceum van Charleville gehouden. Op grond
van die artikelen laat hij Rimbaud zeggen, dat
Europa zich in die jaren nauwelijks om Abessi
nië bekommerde. De Engelschen zagen de be
zetting van Harrar door de Abessiniërs met leede
oogen aan.
Allerlei middelen zijn sinds de oudheid aan
gewend om een snelle genezing van wonden
te verkrijgen. Hoewel de moderne heelkunde zich
langen tijd beperkt heeft tot het steriliseeren van
geïnfecteerde wonden, b.v. met jodiumtinctuur
en het voorkomen van infectie van reeds gerei
nigde wandvlakten (aseptisch verband), komen
er toch telkens methoden op, die een snellere
genezing nastreven.
De genezing van een wond moet n.l. geschie
den door nieuwvorming van weefsel, z.g. granu
laties en deze celvermeerdering staat onder in
vloed van vele factoren.
Zoo heeft men naar uitwendige en inwendige
medicamenten gezocht, die dezen weefselgroei
bevorderen. Lichte prikkeling van de wondvlakte
met chemische stoffen, met licht, warmte, enz.,
verandering van de voeding, toediening van
hormonen en vitaminen zijn bijv. beproefd.
Ook tot het gebruik van volksgeneesmiddelen
is men in onzen tijd herhaaldelijk teruggekeerd.
Naast allerlei plantenpraeparaten worden voor
een snelle genezing van wonden vooral brand
wonden, bijv. levertraanverbanden aanbevolen.
Sinds den oorlog heeft men ook verbanden met
vliegenmaden beproefd. Ook dit middel ging uit
van een oeroude volkservaring. De geneeskunde
heeft echter de zeer noodige voorzorg genomen
om de vliegenmaden op een bacterievrijen voe
dingsbodem te kweeken, zoodat de steriele lar
ven geen infectiegevaar beteekenen. Vooral
groote vleeschwonden, zooals deze door granaat
splinters enz. veroorzaakt worden, zouden onder
den gunstigen invloed van de vliegenmaden snel
genezen.
Aanvankelijk meende men, dat de oorzaak van
deze goede werking bestond in het wegvreten
van alle ziek en afgestorven weefsel door dp
maden en het onaangetast laten van het jonge
levende granulatieweefsel. Het zou dus eon
voortdurende en grondige wondreiniging betee
kenen.
In de latere jaren na den oorlog heeft men
het gebruik van steriele vliegenlarven weer af
geschaft. Men kan met eenvoudiger en voor
het gevoel minder onsmakelijke hulpmidde
len evengoed resultaat bereiken.
Volgens een mededeeling van dr. W. Robinson
zou de geneeskrachtige werking van de maden
niet alleen op de door hen veroorzaakte wond
reiniging berusten.
Zij zouden ook een chemische stof producee-
ren, n.l. Allantoine, dat de wondgenezing bevor
dert. Reeds voor den oorlog werd deze stof met
goed gevolg gebruikt en dr Robinson zag bij
zweren en moeilijk te genezen zware brandwon
den een gunstigen invloed van deze stof.
Het is wel merkwaardig, dat het Allantoine
ook aanwezig is in een plant den z.g. smeerwortsl
(Symphytum officinale), die in de volksgenees
kunde lang geleden reeds gebruikt werd in den
vorm van papcompressen bij wonden, been
breuken, enz.
Wat is dus een mummie, Frits Meyer?..
Een ingemaakte koning, meneer!
Er is een tijd geweest, dat bacterievrees een
veel voorkomend verschijnsel was. Het
denkbeeld, dat de onzichtbare verwek
kers van ziekten overal aan kunnen kleven,
verontrustte menigeen. Men was bang voor
alles, glaswerk, brood, sla, fruit enz.
Ten deele was deze vrees gegrond en nie
mand zal zoo onvoorzichtig zijn om b.v. de sla
niet grondig te wasschen voor het gebruik. De
infectie met typhus-bacillen komt maar al te
vaak door de sla tot stand.
Ir. den laatsten tijd is de bacterie-vrees niet
alleen vrijwel verdwenen, maar er is zelfs een
tegenovergestelde opvatting ontstaan. Men
wees erop, dat de opname van ziekte-verwek
kende bacillen eigenlijk onvermijdelijk is, daar
zij eigenlijk op alle voorwerpen voorkomen.
Verder zou niet zoo zeer de infectie als wel de
lichamelijke gesteldheid van de grootste betee-
kenis zijn. Is deze goed, dan kan het indringen
van bacteriën in maag en darm geen kwaad.
En ten slotte ontstond een zekere scepsis ten
aanzien van de doeltreffendheid van de ge
bruikelijke reinigings-methoden, bijv. het was
schen van het fruit.
Waar het mogelijk is zal men een vrucht
van de buitenlaag, de schil, ontdoen, die door
de aanraking met de hand van plukker en
verkooper, door slootwater enz. besmet kar.
zijn Maar aardbeien, bessen, kersen, druiven,
v/orden alleen maar gewasschen en de vraag
rijst of daarbij eigenlijk wel de bacteriën wor
den verwijderd.
Op deze vraag geven de onderzoekingen van
dr Reploh en Güllenstern een antwoord. Het
was reeds lang bekend, dat ziektekiemen vrij
veel op vruchten voorkomen. In het spoelwater
van druiven, die in een winkel waren gekocht
vond men niet alleen soms typhus-bacillen,
maar ook een enkele maal tuberkelbacillen en
zelfs cholera-bacillen.
Een goede verpakking kan natuurlijk even
als een zindelijke behandeling besmetting van
de vruchten voorkomen. Proeven leerden bijv.,
dat dadels en vijgen, die in cellophaan verpakt
waren veel minder bacteriën bevatten dan de
onverpakte vruchten.
Wat nu de beteekenis van het wasschen be
treft geeft de volgende tabel hiervan een goed
beeld. In de eerste kolom staan de aantallen
bacteriën, die in 1 cc spoelwater na 10 mi
nuten lange reiniging van het fruit gevonden
werden; in de tweede kolom het aantal dat
nog op het fruit achterbleef en in het tweede
waschwater werd gevonden.
appels 950 770
gedroogde appels 575 315
krenten 1160 615
vijgen 255 33
dadels 1365 115
druiven 64 6
Vooral het wasschen van krenten, vijgen,
dadels en druiven heeft een grooten invloed. Bij
deze proeven geschiedde het wasschen zeer
grondig, n.l. door 10 minuten krachtig schud
den in een steriele spoelvloeistof. Gewoonlijk
gebeurt het wasschen bijv. van druiven veel
oppervlakkiger en worden meestal meerdere
trossen in hetzelfde water gespoeld.
In hoeverre ziekten door vruchten worden
overgebracht is niet met zekerheid te zeggen.
Zonder overdrijving is echter het grondig was
schen van vruchten een goede maatregel te
noemen. Daarnaast is zeker zindelijkheid bij
het oogsten, verpakken en verhandelen een
eerste vereischte.
Wie thans in de St. Catharina-kerk te Am
sterdam ziet, hoe vredig de werken der moderne
religieuze kunst staan naast de lang geijkte
voorwerpen uit vroeger perioden, zou niet ge-
looven aan ernstige conflicten tusschen de ver
vaardigers van het hedendaagsche kunstwerk en
de kerkelijke overheid.
Een dergelijk conflict, en van zeer emstigen
aard, is er echter in Oostenrijk geweest en het
is op tragische wijze geëindigd.
Te Lienz, de voornaamste plaats van het ge
deelte van Zuid-Tirol, dat bij Oostenrijk bleef
behooren. werd voor eenige jaren door den be
kenden Weenschen kunsthoogleeraar Holzmeister
een Oorlogs-gedachteniskerk gebouwd, waarin de
vermaarde, te Lienz woonachtige kunstschilder
A. Egger vier groote fresco's schilderde. Het
werk van dezen kunstenaar hebben we eenige
jaren geleden ook in ons land kunnen zien. Er
was toen van Egger-Lienz, zooals hij ons werd
aangekondigd, een tentoonstelling bij „Arti et
Amicitia" te Amsterdam. Zijn werk was deco
ratief en monumentaal van opvatting, het deed
aan dat van Hodler denken. De geest ervan
was pacifistisch en van humane tendenzen door
trokken.
Drie van die fresco's ontmoetten geen ver
zet, maar over het vierde, een voorstelling van
den verrjjzenden Heiland, werd spoedig heftig
gedisputeerd. De belangstellenden waren in twee
kampen verdeeld. De moderne kunstcritiek
roemde het werk zeer en wees op de gelijkenis
met „de onpersoonlijke rust der vroegmiddel-
eeuwsche muurschilderingen". Anderen echter
namen aanstoot aan dé gestalte en de houding
van den Heiland. Ondanks die bedenkingen
heeft de bisschoppelijke overheid tenslotte de
plaatsing van het werk in een bij de kerk be-
hoorende kapel goedgekeurd. Bij testamentaire
bepaling stelde Egger vast, dat hij ook in die
kapel begraven wilde worden.
De tegenstand van een deel van clerus en
bevolking nam hiermee echter geen einde. De
zaak kwam voor dé Congregatie van het H. Of
ficie te Rome en dit besliste, dat de beeltenis
van den Heiland onwaardig was, en dat deze
derhalve verwijderd moest worden. De kunste
naar, aangetast in zijn inderdaad zeer vurige
en edele overtuiging en diep gegriefd, weigerde
daaraan te voldoen. Een betreurenswaardige af
loop en een betreurenswaardig verzet. Toen hij
ondanks overreding, hardnekkig bleef staan op
zijn recht, is op de desbetreffende kapel het in
terdict gelegd. Eenigen tijd na het optreden van
de censuur uit Rome is de schilder gestorven,
zonder zich verzoend te hebben. Hij verlangde
in de kapel, waarop het interdict was gelegd,
begraven te worden.
Er zijn over dit voorval, dat bewijst hoe de
Kerk, als Zij in eenige kunstuiting uitwassen
ziet (in onze streken heeft de Vlaamsche schil
der Albert Servaes het ervaren), voor een kras
optreden niet terugschrikt, in niet-katholieke
bladen verwrongen berichten gelanceerd. Het
wordt ontkend, dat er twee kardinalen uit Rome
op eigen gelegenheid naar Lienz zijn gekomen
om het fresco te zien. Ook is het niet de schuld
van de Kerk, maar het gevolg van de starre
houding van Egger. dat deze kunstenaar thans
in ongewijde aarde ligt begraven. De Kerk heeft
het werk niet wegens zijn kunstgehalte ver
oordeeld, maar omdat de opvatting ervan niet
vereenigbaar scheen met hetgeen men theolo
gisch houden moet. Het blijft echter wel heel
jammer, dat de beslissing zulk een groot en
edel kunstenaar treffen moest. Veel moet er in
Egger's geest zy'n omgegaan, veel zielesmart
moet hij hebben geleden, veel miskenning om
zich heen hebben gezien. Was hij niet zoo spoe
dig gestorven, misschien was men nog tot een
accoord gekomen. Kunstopvattingen wyzigen
zich, na verloop van jaren. En het komt voor
dat men werk, dat thans volop aanvaard wordt,
vroeger op de artisticiteit niet rakende gron
den verwierp. In één opzicht is hier echter iets
onherstelbaars gebeurd: het met de Kerk on-
verzoend sterven van een kunstenaar.
De overmacht was te groot en de officieren
waren gedwongen om aan de eischen van de
bemanning te voldoen. Hiermede was de
ellende begonnen. Want was het eerste fei
telijk een kwajongensstreek geweest, nu werd
het erger. Alle pogingen om de bemanning
te overreden baatten niets. Eenige dagen
verliepen.
Op zekeren avond, de maan scheen af en
toe eens door een dicht bewolkte lucht, ont
dekte de matroos, die de wacht had, een
lichtje dat snel op ons toe kwam. Men wist
niet of het een oorlogsschip of iets anders
was en ieder wachtte gespannen wat of het
kon zün.
Met nachtkykers werd door de officieren
nauwlettend gespeurd wat of dit lichtje te
beteekenen had. Eensklaps boorde een felle
lichtstraal door de duisternis. Dat beteekende
onraad. Dat zoeklicht kon niet van een ge
wóón schip afkomstig zijn. „Verveel ik u met
mijn verhaal," vroeg de commandant.
Penders ontwaakte met het alleronaange
naamste gevoel, of zijn hoofd tusschen
wee nijptangen in elkaar geknepen werd.
Zyn tong in zyn mond voelde aan als een
stuk leer en in zijn maag was een bütend ge-
knaag, een snijdende pijn, alsof er een scherp
voorwerp in rondgedraaid werd.
Hy wendde zich om en zijn blik viel op de
wyzerplaat van zyn wekker. Hij sperde zijn
oogen wijd open, wreef met de hand door z'n
haar, keek nogmaals sufferig op het wekker
klokjeen opeens stond hü met één sprong
klaarwakker voor zyn bed.
„Goeie genade! Vijf minuten over negen!"
Hoe was het ook weer geweest?
O ja, natuurlijk, eerst die pracht-creatie van
Buziau! Daarop het soupertje met die oester-
tjes vooraf, het glaasje champagne tydens en
het danspasje na het souper, in orde, allemaal
in orde.... toen nog een partijtje bridge op
de kamers van Wimvrijgezellen onder el
kaar, niet waareen whiskey-soda, nóg
een.... ging nog, kon er nog'eventjes mee
door.... Maar dat late! Dat geplak! Van geen
ophouden weten ze, die nachtpittenhalf
twee, twee uur, weet ik veelen die beroer
de Wim met z'n afzakkertje! Die ellendige af
zakkertjes.... m'n kop, m'n kop!
Als een geneeskrachtige bron van hernieuw
de levenskracht stroomde het yskoude water
hem langs hoofd, hals, bovenlichaam en ar
mentwee volle glazen sloeg hij met één
teug naar binnen, een weldoende lafenis in zyn
dorstig-brandende maag.
„Zoo! Dat 's één keer, maar nooit weer!"
In minder dan tien minuten was hy aange
kleed, dronk snel nog 'n grooten koD thee, stop
te een cadetje in zyn zak, en vloog de straat op.
De fietsenstalling om den hoek.... neen!
Geen fiets! Veel te langzaam! Een wagen! Een
taxi!
Een juist naderenden huur-auto met het
bordje „vrij" hield hy aan. Vlug stapte hy in,
noemde den straatnaam en een huisnummer,
enkele nummers lager dan dat van zyn kan
toor....
„Niet met dien wagen voorkomen, dacht hy.
Nooit doen!
Onderweg beet hy een knauw in zijn broodje,
stak een sigaret op, en begon roet het op sta
pel zetten van zyn smoesje.
Nog nooit was het voorgekomen, al die jaren
niet, dat hy ook maar één minuut over tyd
gekomen was!
„Goeie genade! Het kon toch voorkomen,
niet waar, het kon den beste toch gebeuren,
dat je je eens een keertje verslaapt! Wat
steekt daar nu achter? En de manier waaróp,
de büzonderheden, de oorzaken, waardóór.,
geen haan, die er naar kraait!"
Maar bekennen?! Bekennen, dat hij door
het geratel van dien wekker heen geslapen
had! Bekennen, dat het gisterenavond de spui
gaten uit geloopen wasdat nooit, nooit!
En opnieuw gingen zijn verwytende gedach
ten uit naar de al te gulle gastvrijheid van
Wim, maar hy vergat daarbij te bedenken, dat
hijzelf dan toch, zacht uitgedrukt, wel degeiyk
de medeschuldige was.
Opeens schoot hem een pracht-smoes te
binnen.
Te deksels, wat lag er nu meer voor de hand.
Een lekke fietsband natuuriyk!
De afstand van zyn woning naar het kan
toor was ongeveer drie kwartier gaans.... die
band was geknapt, toen hy by de fietsenstal
ling in de nabyheid van zyn woning op z'n kar
gesprongen was! Hij was dus genoodzaakt ge
weest, den geheelen weg te voet af te leggen,
en daarmede kon hy dus een alleszins aan-
nemelüke verklaring voor zyn telaatkomen
naar voren brengen
Toen Fenders den chauffeur betaald had, en
kort daarop zijn kantoor binnenstapte, wezen
de wijzers op de kantoorklok vijf minuten voor
half tien.
„Morgen, heeren! Morgen! 'sjonge, jonge,
wat een pech! Die lamme fietsband...."
Bij zyn binnenkomst ontwaarde hy op de
ópkijkende tronies van zyn collega's nauw-ver-
holen gicheltrekken. Eén van hen streek met
de hand door het haar, sloeg een veelbeteeke-
nenden blik naar het privé-kantoor, en zei
ernstig:
„Je mag wel gauw naar binnen gaan, Pen
ders. De ouwe heeft al een paar keer naar je
gevraagd."
„Nou, nou!" viel Penders uit. „Bedaar maar
een beetje! Je kan me nog meer vertellen. Dat
kan toch zeker iedereen gebeuren, niet? Heb jü
nooit een mankement aan je karretje gehad?"
„Sta nou niet zoo te leuteren, Penders. Ga
naar binnen, man! Anders wordt het nóg
later."
Penders klopte aan de deur van het privé-
kantoor, draaide op het binnen-geroep den
knop om, en stond kort daarop in bedeesde
houding voor zyn chef:
„Ik vraag u wel excuus, mijnheer, dat ik
vanmorgen buiten myn schuld wat te laat ben.
Doordat vlak by myn woning mijn fietsband
sprong, was ik genoodzaakt dat heele eind te
voet te gaan, zoodat...."
„Ga eens zitten, Penders," zei zyn chef niet-
onvriendeiyk. „Me dunkt, we moesten dat dit
maal maar door de vingers zien, temeer, omdat
zooiets nog nooit is voorgekomen en je werk
altyd prima in orde is."
Hij zweeg een oogenblik, en ging toen ver
der, terwyi hy een gemoedeiyk-sarcastischen
toon in zyn stem legde:
„Toch lijkt het me, vóór je aan het werk
gaat, niet ondienstig, je blijkbaar ietwat ver
doezeld herinneringsvermogen een beetje te
helpen opfrisschen."
Penders begon zich onrustig te gevoelen, en
wreef de handen zenuwachtig over zijn stoel
leuning.
„Denk eens even na over gisterenavond, Pen
ders. Er was nogal veel werk aan den winkel,
en het is nogal laat geworden, nietwaar? En
omdat je naar den schouwburg wilde en dus
gehaast was, heb ik je met m'n chevToletje nog
een flink eind
meegenomen,
nietwaarnu
en die fiets met
dien band staat
dus, dunkt me,
hier nog in het fietsenhok, jongen."
Penders werd vuurrood, en wilde andermaal
een excuus stamelen. Doch zyn chef stond op,
gaf hem een jovialen klap op den schouder, en
zei glimlachend:
„Ik ben óók jong geweest, Penders.... Maar
wacht nog eens even."
Hij liep op de muurkast toe, haalde er een
cartonhen doos uit, en zette deze vóór Penders
op het bureau neer:
„Doe dat ding hier maar even om. Toevallig
heb ik er hier nog een staan."
Hij hield hem een zakspiegeltje voor den
neus:
„Als het nóg eens mocht voorkomen, Pen
ders, dat het den vorigen avond wat laat ge
worden is, kijk dan, vóór je de deur uitloopt,
een beetje nauwlettender in den spiegel. Je
loopt bij je collega's zoo gloeiend in de gaten,
als je zonder das op kantoor komt, Penders."
Calvyn krijgt in de Duitsche hoofdstad een
standbeeld. Luther en andere kerkhervormers
hadden er al een, Luther zelfs meer dan één.
Op de Neue Markt te Berlijn staan alle kerk
hervormers bijeen; alleen Calvyn was ver
geten.
Bij edict van 29 October 1685 beloofde de
groote Keurvorst plechtig, de uit Frankrijk
verdreven Protestanten in zyn land een nieuw
vaderland aan te bieden. In metalen letters
leest men nu de woorden van dit edict: „Zoo
hebben wij by edict bepaald, dat de genoemde
Franschen een zeker en vry verblijf in alle
deelen en provincies van ons Rijk zullen ge
nieten."
Naar aanleiding van de 250-jarige herden
king van dit edict wil de Fransehe Frotestant-
sche gemeente te Berlijn in den z.g. Franschen
Dom op de Gendarmenmarkt het standbeeld
van Calvyn oprichten, dat vermoedelijk ook het
eerste standbeeld van Calvyn in heel Duitsch-
land is. De beeldhouwer heeft zelf Hugenootsch
bloed in de aderen. Het is namelijk de kunste
naar George Morin te Berlin-Steglitz, die reeds
talrijke standbeelden heeft geschapen.
Te Achterbosch by Mol in de Antwerpsche
Kempen is dezer dagen een monument onthuld
op het graf van den schilder Jacob Smits, dia
te Rotterdam is geboren en een groot deel van
zyn levensjaren heeft doorgebracht in de Kem
pen, waar hy eenige jaren geleden is overle
den.
Bij de plechtigheid waren o. m. aanwezig de
Nederlandsche gezant te Brussel, jhr. mr. A.
W. L. Tjarda van Starkenborch Stachouwer, de
Belgische minister Bovesse, de burgemeester
van Antwerpen, Huysmans, de directeur van
het museum Boymans, de heer Hannema en
prof. Vermeylen.
Betrouwbaar.
„Kunt u eigenlijk nog kauwen, Opafc-
Alleen nog maar met veel moeite, Jatt»
tje, en niet graag!"
„Houdt dit dan even voor me vast, tot*
"dat ik terugkom!"
23
Mersia stond op en begon het vertrek op
sn neer te loopen. Eindelijk bleef hij staan en
legde een hand op Redmayne's schouder.
„Redmayne, ik ben in de verzoeking, jou
Wies te vertellen. Maar neen; zelfs niet
aan mijn besten vriend. Er zyn dingen
geheimen die een mensch in zyn eigen
hart moet begraven al verbranden en
Verschroeien ze het ik ik vraag je
excuus," brak hy af, terwijl hy zyn beven
de stem met de grootste inspanning in be
dwang hield. „Ik ik ben een beetje op
gewonden en van streek. Terence is hier ge
weest om myn toestemming te vragen voor zijn
Verloving met Irene."
Redmayne bleef een oogenblik zwijgen; zijn
Bezicht was onbewogen, zijn oogen keken vast
bi die van zyn ouderen vriend.
„En u hebt toegestemd?" vroeg hy toen,
®n zijn stem was even onbewogen als zyn
trekken.
„Neen, ik heb geweigerd," antwoordde
Persia, bijna kortaf. „Wil je myn reden
Weten?"
„Ik zou er niet aan denken, u die te vragen,"
zei Redmayne.
„Ze zijn te jong veel te jong. Ze moe
ten wachten," zei Mersia, met bedwongen
heftigheid. Hij liet zich weer in zijn stoel
vallen en tyeef een paar seconden somber voor
zich uit staren; toen zei hij gedempt:
„Ik wil Irene thuis hebben. En dadelijk.
Wil je morgen naar Fairlawn gaan en haar
halen? Ik wil niet langer wachten!"
Een zwak rood kleurde Redmayne's wan
gen en voor het eerst sloeg hij zijn oogen
neer. „Uitstekend," zei hij rustig. „En nu
zal ik u alleen laten, zoodat u kunt gaan
rusten."
„Neen, neen!" zei Mersia, met ongewone
prikkelbaarheid. „We hadden immers af
gesproken, nog een paar uur te werken! Laten
we meteen aan den slag gaan. Het zal me op
andere gedachten brengen."
HOOFDSTUK XII
Madge had Stephanota's aanzoek met veront
waardiging aangehoord en hem met een ver
achtelijk lachje verlaten; maar ze was zich be
wust van een ellendig gevoel van zwakte en
weerloosheid. Ze kon dien vreemden invloed,
dien hij op haar had, niet afschudden; de
betoovering bleef haar gevangen houden.
„Je ziet er niet goed uit, Agnes," zei hy
op een avond, nadat ze hem, op zijn bevel,
in den tuin ontmoet had. „Dat werk hier in
het ziekenhuis is te zwaar voor je. Enfin,
't zal er gauw mee gedaan zyn; en dan zul
je kunnen uitrusten uitrusten en van het
leven genieten. Want ik heb de zaak nog
eens overdacht en ben tot het besluit gekomen,
dat we onmiddellijk zullen trouwen."
Madge's gezicht werd krijtwit en haar
oogen vlamden, maar ze sprong niet op van
haar plaats op de bank en sprak geen woord van
protest.
„Ja, onmiddellijk," herhaalde hij; „want
ik heb gemerkt dat ik naar je verlang,
Agnes. Ik heb me zelf onrecht gedaan toen
ik onlangs zei, dat ik geen hart had. Ik heb
er een, en jij hebt het ontdekt; het ge
schapen, zou ik byna zeggen. Ben je daar blij
om, liefste?"
Heel haar wezen kwam in opstand tegen
dat woord, dat hij voor de eerste maal ge
bruikte en zonder dat ze hem het recht
daartoe had gegeven. Maar ze bleef beweging
loos zitten.
.Duister, liefste," zei hij na een korte stilte.
„Ik moet voor een paar dagen op reis. Ik blijf
niet langer weg dan een week op zijn hoogst
en zoodra ik terugkom, trouwen we niet
waar?"
Madge stond op en bleef met neergeslagen
oogen voor hem staan.
„Dat is al heel gauw, maar zei ze met
trillende stem, en met uitstekend gespeelde
schuchterheid.
Hy legde zijn arm om haar heen en trok
haar naar zich toe.
„Geef me een kus," zei hij, „uit eigen be
weging. Je was zoo boos, toen ik er onlangs
een nam, weet je nog wel? Nu zul je niet
boos zijn, wel; nu wil je me wel een kus geven,
is 't niet liefste?"
„Toe, laat me nu gaan," zei ze, terwyl ze
zich dwong tot een glimlachje en een luch-
tigen toon trachtte aan te slaan. „Wanneer
ga je weg? Je je blijft niet langer dan een
week?"
„Morgenochtend vroeg. Nee, in geen geval
langer dan een week. Maar die eene week zal
me al veel te lang vallen."
Madge haalde diep adem, zoodra ze alleen
was; toen haastte ze zich naar haar kamertje
en pakte haastig haar bescheiden garderobe
in haar kleinen handkoffer. Ze nam haar
beursje en telde den inhoud. Madge ging voor
zichtig met haar geld om en had het grootste
deel van haar salaris overgespaard; er was
genoeg om een paar weken van te kunnen
leven.
Den volgenden morgen zag ze Stephanota
wegrijden in een taxi en een half uur later
klopte ze aan de kamer van de directrice en
sloop bleek en met behuilde oogen binnen
Ze had juist een brief gekregen, dat haar
moeder heel zwaar ziek was stervende.
Wilde de directrice haar verlof geven om er
dadelijk heen te reizen?
De directrice luisterde en keek vol sym
pathie in het mooie, treurige gezichtje. Ze
had een zwak- voor Madge.
„Het spü't me erg, dat te hooren," zei ze.
„Natuurlijk kunt u dadelijk gaan. Wacht,"
voegde ze er by, toen Madge een paar woor
den van dank stamelde. „Hebt u geld genoeg,
zuster?."
„Genoeg om de reis te betalen." zei Madge.
„Ik moet naar Birmingham."
De directrice nam een banknoot van vijf
pond uit haar lessenaar. „Nu, dat lijkt niet
al te veel; neem dit voor alle zekerheid ook
nog mee. Het komt later wel in orde en t
zal u misschien van pas komen."
Madge nam haastig afscheid van haar
collega's. Ze waren allen hartelijk met haar
begaan en Mary ging zelfs zoover, dat ze
verlof vroeg om zuster Agnes tot aan haar
taxi te brengen, tot groote ergernis van die
jonge dame.
„Midland Station," hoorde Mary haar tegen
den chauffeur zeggen, maar zoodra de wagen
een paar straten verder was, tikte Madge
tegen het glas en gaf den man een adres in
Bloomsbury. Toen leunde ze met een zucht van
verlichting achterover en glimlachte bevrijd.
Al was er green Stephanota geweest om haar
op de vlucht te drijven verplegen was tóch
maar een zuur baantje; en ze vroeg zich nu
af, hoe ze het nog zoo lang had uitgehouden.
In het pension, waar ze nu heen reed, had
ze al eens gewoond in den tijd toen ze nog
aan het tooneel was; en ze had het geluk, een
kamer vrij te vinden.
Dien avond ging ze naar den schouwburg,
en ze was a] half van plan, maar weer aan
het tooneel te gaan. Maar, hoewel de meeste
menschen denken, dat een acteur een prettig en
gemakkelijk leven heeft, Madge, die er onder
vinding van had, wist wel beter; en ze rilde
bij de gedachte, dat leven van zwoegen èn
zwerven weer te moeten opnemen.
Toen ze weer thuis was, at ze nog een stukje
alvorens naar bed te gaan; ze nam een krant
op en keek werktuigelijk de lange lijst van
aangeboden betrekkingen door. Ze had geen
plan, naar een daarvan te solliciteeren en
dacht nauwelijks bij wat ze las. Maar plotseling
trok een naam haar aandacht. Ze ging meteen
schokje rechtop zitten, één en al aandacht en
leven.
De advertentie luidde:
GEVRAAGD. Een beschaafde en ge
routineerde kamenier met uitstekende referen
tiën. Aanmelden bij Lady Irene Mersia,
Carlton House Terrace.
„Lady Irene Mersia!" Dat was de naam van
dat meisje, de dochter van den graaf van Mer
sia, die, zooals de heer Bates haar verteld had.
met dien knappen vlieger ging trouwen, dien
ze in de loge in den schouwburg had gezien
dien Lord Terence, waar mijnheer Bates zoo
veel over had weten te vertellen!
En Lady Irene had een kamenier noodig.
Waarom zou zij haar geluk niet eens beproeven?
Ze sprong plotseling op en bekeek zich in
den goedkoopen spiegel boven den schoorsteen,
streek haar haar glad langs de slapen, zette
een ernstig en gereserveerd gezicht, sloeg haar
oogen neer en zuchtte ingetogen. Toen ver
anderde haar gezicht; ze trok een overmoe
dige, uitdagende grimas en lachte hardop.
„Ik ga het probeeren!" riep ze uit.
(Wordt vervolgd)