<Kdvebfiaal aan den dag Met twee kameraadjes op 0 F 750.- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door IDe Dubbelgangster I Werkloosheid in Indië KUNST ONDER INTERDICT WOENSDAG 9 OCTOBER 1935 Ontwrichting voor den Europeaan Rimbaud geïnterviewd W ondbehandeling Met vliegenmaden Bacteriën op vruchten weimweerjehè. Bewijsstukken EEN STANDBEELD VOOR CALVIJN MONUMENT VOOR JACOB SMITS A T? A U 'Cl op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen rt I il i"/-\Xj V^I i li J_Li KJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A bij een ongeval met ff jUi" doodelijken afloop AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIERENTWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FQCA b]] verlies van een hand Mt/v*" een voet of een oog door Charles Carvico Over de gevolgen der werkloosheid in Indië en de bijzondere moeilijkheden, daardoor speciaal ontstaan voor den Europeaan, schrijft H. Schokking in ,,'t Korenland" van Sept. j.l. een belangwekkend artikel. „Daar zijn in de eerste plaats de 59.000.000 Inlanders, in striksten zin de eigen landskin deren der overzeesche gewesten. Aan hen ging de crisis geenszins voorbij. Nochtans vervaagt ten aanzien van hen het beeld der werkloos heid, aldus schr., zooals wij dat in westersch- europeesche samenleving kennen, nagenoeg. Immers zij zijn het landbouwende volk in tro pische gewesten. Dit laatste wil zeggen be houdens uitgezonderde streken de bewerkers van vruchtbaren bodem in een klimaat, dat het minimum vergt inzake behuizing en kleeding. Voor hen staat alles in het teeken van goeden, slechten of misoogst, zoo in tijden van voorspoed als in tijden van tegenspoed. Behalve landbou wer, die hij van huis uit is, is de inlander de arbeider, de koelie op suikerfabrieken en an dere ondernemingen en bedrijven. Toen hier inkrimping en liquidatie aan de orde van den dag kwamen, werden ook zij met duizendtal len uitgestooten. Maar voor hen stond de weg terug in het algemeen open èn wat hun vak betreft èn wat hun samenleving betreft. Zij verstaan de veldbewerking nog, werden immers allen daarmee groot. En de inlandsche samenle ving wist hen op bewonderenswaardige wijze te absorbeeren bij het heerschende systeem van „toelong menoelong", dat wij met onderling hulpbetoon zouden vertalen. Slechts was het de vraag of er voldoende is voor alle monden ten gevolge van welvaart in westersch groot bedrijf sterk toegenomen toen op eenmaal zij allen op opbrengst van den eigen bodem terugvielen, terwijl het bijkoopen van voedsel wegens geldschaarschte tot een minimum slechts mogelijk was. Was niet in overweging eenigen tijd geleden een kwart cent in te voe ren, daar een halve cent te groot geld was? In dit opzicht is zeker van de inlandsche bevol king het uiterste gevergd en door haar het uiterste gepresteerd in deze crisis-tijden, maar van werkloosheid met aanhang van onbruik baarheid, lediggang, enz. is hier niet of nau welijks sprake." Het artikel vervolgt met een beschouwing van den toestand der één en een kwart millioen Chineezen, der 100.000 vreemde Oosterlingen en voornamelijk der 250.000 Europeanen in onze Oost. Voor hen gold in volle mate het heillooze der werkloosheid, oorzaak van lediggang en onbruikbaarheid. Het vaderland, waarheen vele uitgestoctenen terugkeerden, bleek geen steun punt meer te bieden. Voor anderen was de te rugweg door gebrek aan middelen volledig en voorgoed afgesneden. „In dit verband moet onder de vele maat regelen ter bestrijding der gevolgen van de werkloosheid in Indië van Centraal Steuncomi té, plaatselijke steuncomité's, Leger des Heils e.a., worden genoemd de bouw van twee wijken van ongeveer 100 huizen elk te Malang en Bandoeng door de A.M.V.J., als noodhaven voor deze volkomen ontredderde Europeanen in Indië, toen ontslag hen op straat zette. Vol komen ontreddering wil ook zeggen gevaar van zekerste en snelste verdwijning in den „kam pong" woonplaats van den Inlander wat voor den Europeaan in oostersche wereld in verschillend opzicht gelijk staat met volkomen ondergang. Was voor den in Holland geboren en getogen Europeaan in Indië de werkloosheid in haar ©ogenblikkelijke acuutheid het onbarmhartigst, als koloniaal-maatschappelijke vraag is hier slechts sprake van een kwestie van jaren, daar de toevoer vanuit het moederland van deze groep nagenoeg stop staat en opschuiving tel kens weer nieuwe plaatsen vrij maakt. Anders staat het ten opzichte van de in In dië geboren en getogen Europeanen, voor wie op den duur het vraagstuk der werkloosheid in Indië het pijnlijkst zal blijken te zijn. In het algemeen kan gezegd worden, dat in Indië heel wat hardhandiger werd ingegrepen dan in het moederland; tevens, dat met min der weerstreving aanvaard en gedragen werd." Uitvoerig hebben wij verteld van de avon turen van den Franschen dichter Arthur Rimbaud in Abessinië. De schrijver An- dré Rousseau heeft thans een vraaggesprek met Rimbaud verzonnen, dat wij in de Figaro vin den. De dichter zou, op dit oogenblik, 81 jaar zijn geweest. Rousseau stelt het voor, of hij Rimbaud heeft opgezocht te Charleville, waar hij werd gebo ren. Het huis waar hij woonde is in den oorlog geheel vernield en op aanstichten van de Nou velle Revue Franqaise is het herbouwd. André Rousseau vertelt, op zijn bureau twee foto's gezien te hebben, een van Verlaine met de woorden: doe het gevaar, dat vergeeft, de an dere van Paul Claudel, den geliefden discipel. In den droom van den interviewer begon toen Rimbaud te spreken: Ik ben bang, dat u een vruchtelooze reis gemaakt hebt. Ik heb me uit de wereld terug getrokken, ik ken noch zie iemand. Sinds mijn échec voor de Académie Fran?aise, toen ik me candidaat stelde tegen Jean Aicard en.... drie stemmen verwierf, ben ik nooit meer te Parijs geweest. Wel was ik ongeveer 50 jaar geleden bij de eerste Europeanen, die Ethiopië binnen gedrongen zijn. Menelik heeft me toen, naar u weet, ontvangen. Hij was nog niet de koning der koningen. Hij had zich juist te Antotte ge vestigd, zoo heette toen het latere Addis Abeba, verstrooide hutten in heiningen van takken. Menelik ontving me voor zijn hut, een menge ling van onbeschaamd- en geslepenheid, heb zucht én intelligentie. Hij liet uitpakken wat mijn karavaan had aangevoerd, zijden stoffen en mechanisch speelgoed, parasols, snuisterijen en geweren, maar toen het op betalen aankwam, ho maar. Zijn schrijfpapier droeg, toen hij kei zer geworden was, het groote zegel met den he- raldischen leeuw, kruis en tiara. En Rousseau laat Rimbaud zoeken naar de nummers van de Bosphore Egyptien van 24 en 27 Augustus 1887, waarbij hem toevallig de tekst van de toespraak in handen kwam, eenige jaren geleden door hem bij de prijsuitdeeling in het lyceum van Charleville gehouden. Op grond van die artikelen laat hij Rimbaud zeggen, dat Europa zich in die jaren nauwelijks om Abessi nië bekommerde. De Engelschen zagen de be zetting van Harrar door de Abessiniërs met leede oogen aan. Allerlei middelen zijn sinds de oudheid aan gewend om een snelle genezing van wonden te verkrijgen. Hoewel de moderne heelkunde zich langen tijd beperkt heeft tot het steriliseeren van geïnfecteerde wonden, b.v. met jodiumtinctuur en het voorkomen van infectie van reeds gerei nigde wandvlakten (aseptisch verband), komen er toch telkens methoden op, die een snellere genezing nastreven. De genezing van een wond moet n.l. geschie den door nieuwvorming van weefsel, z.g. granu laties en deze celvermeerdering staat onder in vloed van vele factoren. Zoo heeft men naar uitwendige en inwendige medicamenten gezocht, die dezen weefselgroei bevorderen. Lichte prikkeling van de wondvlakte met chemische stoffen, met licht, warmte, enz., verandering van de voeding, toediening van hormonen en vitaminen zijn bijv. beproefd. Ook tot het gebruik van volksgeneesmiddelen is men in onzen tijd herhaaldelijk teruggekeerd. Naast allerlei plantenpraeparaten worden voor een snelle genezing van wonden vooral brand wonden, bijv. levertraanverbanden aanbevolen. Sinds den oorlog heeft men ook verbanden met vliegenmaden beproefd. Ook dit middel ging uit van een oeroude volkservaring. De geneeskunde heeft echter de zeer noodige voorzorg genomen om de vliegenmaden op een bacterievrijen voe dingsbodem te kweeken, zoodat de steriele lar ven geen infectiegevaar beteekenen. Vooral groote vleeschwonden, zooals deze door granaat splinters enz. veroorzaakt worden, zouden onder den gunstigen invloed van de vliegenmaden snel genezen. Aanvankelijk meende men, dat de oorzaak van deze goede werking bestond in het wegvreten van alle ziek en afgestorven weefsel door dp maden en het onaangetast laten van het jonge levende granulatieweefsel. Het zou dus eon voortdurende en grondige wondreiniging betee kenen. In de latere jaren na den oorlog heeft men het gebruik van steriele vliegenlarven weer af geschaft. Men kan met eenvoudiger en voor het gevoel minder onsmakelijke hulpmidde len evengoed resultaat bereiken. Volgens een mededeeling van dr. W. Robinson zou de geneeskrachtige werking van de maden niet alleen op de door hen veroorzaakte wond reiniging berusten. Zij zouden ook een chemische stof producee- ren, n.l. Allantoine, dat de wondgenezing bevor dert. Reeds voor den oorlog werd deze stof met goed gevolg gebruikt en dr Robinson zag bij zweren en moeilijk te genezen zware brandwon den een gunstigen invloed van deze stof. Het is wel merkwaardig, dat het Allantoine ook aanwezig is in een plant den z.g. smeerwortsl (Symphytum officinale), die in de volksgenees kunde lang geleden reeds gebruikt werd in den vorm van papcompressen bij wonden, been breuken, enz. Wat is dus een mummie, Frits Meyer?.. Een ingemaakte koning, meneer! Er is een tijd geweest, dat bacterievrees een veel voorkomend verschijnsel was. Het denkbeeld, dat de onzichtbare verwek kers van ziekten overal aan kunnen kleven, verontrustte menigeen. Men was bang voor alles, glaswerk, brood, sla, fruit enz. Ten deele was deze vrees gegrond en nie mand zal zoo onvoorzichtig zijn om b.v. de sla niet grondig te wasschen voor het gebruik. De infectie met typhus-bacillen komt maar al te vaak door de sla tot stand. Ir. den laatsten tijd is de bacterie-vrees niet alleen vrijwel verdwenen, maar er is zelfs een tegenovergestelde opvatting ontstaan. Men wees erop, dat de opname van ziekte-verwek kende bacillen eigenlijk onvermijdelijk is, daar zij eigenlijk op alle voorwerpen voorkomen. Verder zou niet zoo zeer de infectie als wel de lichamelijke gesteldheid van de grootste betee- kenis zijn. Is deze goed, dan kan het indringen van bacteriën in maag en darm geen kwaad. En ten slotte ontstond een zekere scepsis ten aanzien van de doeltreffendheid van de ge bruikelijke reinigings-methoden, bijv. het was schen van het fruit. Waar het mogelijk is zal men een vrucht van de buitenlaag, de schil, ontdoen, die door de aanraking met de hand van plukker en verkooper, door slootwater enz. besmet kar. zijn Maar aardbeien, bessen, kersen, druiven, v/orden alleen maar gewasschen en de vraag rijst of daarbij eigenlijk wel de bacteriën wor den verwijderd. Op deze vraag geven de onderzoekingen van dr Reploh en Güllenstern een antwoord. Het was reeds lang bekend, dat ziektekiemen vrij veel op vruchten voorkomen. In het spoelwater van druiven, die in een winkel waren gekocht vond men niet alleen soms typhus-bacillen, maar ook een enkele maal tuberkelbacillen en zelfs cholera-bacillen. Een goede verpakking kan natuurlijk even als een zindelijke behandeling besmetting van de vruchten voorkomen. Proeven leerden bijv., dat dadels en vijgen, die in cellophaan verpakt waren veel minder bacteriën bevatten dan de onverpakte vruchten. Wat nu de beteekenis van het wasschen be treft geeft de volgende tabel hiervan een goed beeld. In de eerste kolom staan de aantallen bacteriën, die in 1 cc spoelwater na 10 mi nuten lange reiniging van het fruit gevonden werden; in de tweede kolom het aantal dat nog op het fruit achterbleef en in het tweede waschwater werd gevonden. appels 950 770 gedroogde appels 575 315 krenten 1160 615 vijgen 255 33 dadels 1365 115 druiven 64 6 Vooral het wasschen van krenten, vijgen, dadels en druiven heeft een grooten invloed. Bij deze proeven geschiedde het wasschen zeer grondig, n.l. door 10 minuten krachtig schud den in een steriele spoelvloeistof. Gewoonlijk gebeurt het wasschen bijv. van druiven veel oppervlakkiger en worden meestal meerdere trossen in hetzelfde water gespoeld. In hoeverre ziekten door vruchten worden overgebracht is niet met zekerheid te zeggen. Zonder overdrijving is echter het grondig was schen van vruchten een goede maatregel te noemen. Daarnaast is zeker zindelijkheid bij het oogsten, verpakken en verhandelen een eerste vereischte. Wie thans in de St. Catharina-kerk te Am sterdam ziet, hoe vredig de werken der moderne religieuze kunst staan naast de lang geijkte voorwerpen uit vroeger perioden, zou niet ge- looven aan ernstige conflicten tusschen de ver vaardigers van het hedendaagsche kunstwerk en de kerkelijke overheid. Een dergelijk conflict, en van zeer emstigen aard, is er echter in Oostenrijk geweest en het is op tragische wijze geëindigd. Te Lienz, de voornaamste plaats van het ge deelte van Zuid-Tirol, dat bij Oostenrijk bleef behooren. werd voor eenige jaren door den be kenden Weenschen kunsthoogleeraar Holzmeister een Oorlogs-gedachteniskerk gebouwd, waarin de vermaarde, te Lienz woonachtige kunstschilder A. Egger vier groote fresco's schilderde. Het werk van dezen kunstenaar hebben we eenige jaren geleden ook in ons land kunnen zien. Er was toen van Egger-Lienz, zooals hij ons werd aangekondigd, een tentoonstelling bij „Arti et Amicitia" te Amsterdam. Zijn werk was deco ratief en monumentaal van opvatting, het deed aan dat van Hodler denken. De geest ervan was pacifistisch en van humane tendenzen door trokken. Drie van die fresco's ontmoetten geen ver zet, maar over het vierde, een voorstelling van den verrjjzenden Heiland, werd spoedig heftig gedisputeerd. De belangstellenden waren in twee kampen verdeeld. De moderne kunstcritiek roemde het werk zeer en wees op de gelijkenis met „de onpersoonlijke rust der vroegmiddel- eeuwsche muurschilderingen". Anderen echter namen aanstoot aan dé gestalte en de houding van den Heiland. Ondanks die bedenkingen heeft de bisschoppelijke overheid tenslotte de plaatsing van het werk in een bij de kerk be- hoorende kapel goedgekeurd. Bij testamentaire bepaling stelde Egger vast, dat hij ook in die kapel begraven wilde worden. De tegenstand van een deel van clerus en bevolking nam hiermee echter geen einde. De zaak kwam voor dé Congregatie van het H. Of ficie te Rome en dit besliste, dat de beeltenis van den Heiland onwaardig was, en dat deze derhalve verwijderd moest worden. De kunste naar, aangetast in zijn inderdaad zeer vurige en edele overtuiging en diep gegriefd, weigerde daaraan te voldoen. Een betreurenswaardige af loop en een betreurenswaardig verzet. Toen hij ondanks overreding, hardnekkig bleef staan op zijn recht, is op de desbetreffende kapel het in terdict gelegd. Eenigen tijd na het optreden van de censuur uit Rome is de schilder gestorven, zonder zich verzoend te hebben. Hij verlangde in de kapel, waarop het interdict was gelegd, begraven te worden. Er zijn over dit voorval, dat bewijst hoe de Kerk, als Zij in eenige kunstuiting uitwassen ziet (in onze streken heeft de Vlaamsche schil der Albert Servaes het ervaren), voor een kras optreden niet terugschrikt, in niet-katholieke bladen verwrongen berichten gelanceerd. Het wordt ontkend, dat er twee kardinalen uit Rome op eigen gelegenheid naar Lienz zijn gekomen om het fresco te zien. Ook is het niet de schuld van de Kerk, maar het gevolg van de starre houding van Egger. dat deze kunstenaar thans in ongewijde aarde ligt begraven. De Kerk heeft het werk niet wegens zijn kunstgehalte ver oordeeld, maar omdat de opvatting ervan niet vereenigbaar scheen met hetgeen men theolo gisch houden moet. Het blijft echter wel heel jammer, dat de beslissing zulk een groot en edel kunstenaar treffen moest. Veel moet er in Egger's geest zy'n omgegaan, veel zielesmart moet hij hebben geleden, veel miskenning om zich heen hebben gezien. Was hij niet zoo spoe dig gestorven, misschien was men nog tot een accoord gekomen. Kunstopvattingen wyzigen zich, na verloop van jaren. En het komt voor dat men werk, dat thans volop aanvaard wordt, vroeger op de artisticiteit niet rakende gron den verwierp. In één opzicht is hier echter iets onherstelbaars gebeurd: het met de Kerk on- verzoend sterven van een kunstenaar. De overmacht was te groot en de officieren waren gedwongen om aan de eischen van de bemanning te voldoen. Hiermede was de ellende begonnen. Want was het eerste fei telijk een kwajongensstreek geweest, nu werd het erger. Alle pogingen om de bemanning te overreden baatten niets. Eenige dagen verliepen. Op zekeren avond, de maan scheen af en toe eens door een dicht bewolkte lucht, ont dekte de matroos, die de wacht had, een lichtje dat snel op ons toe kwam. Men wist niet of het een oorlogsschip of iets anders was en ieder wachtte gespannen wat of het kon zün. Met nachtkykers werd door de officieren nauwlettend gespeurd wat of dit lichtje te beteekenen had. Eensklaps boorde een felle lichtstraal door de duisternis. Dat beteekende onraad. Dat zoeklicht kon niet van een ge wóón schip afkomstig zijn. „Verveel ik u met mijn verhaal," vroeg de commandant. Penders ontwaakte met het alleronaange naamste gevoel, of zijn hoofd tusschen wee nijptangen in elkaar geknepen werd. Zyn tong in zyn mond voelde aan als een stuk leer en in zijn maag was een bütend ge- knaag, een snijdende pijn, alsof er een scherp voorwerp in rondgedraaid werd. Hy wendde zich om en zijn blik viel op de wyzerplaat van zyn wekker. Hij sperde zijn oogen wijd open, wreef met de hand door z'n haar, keek nogmaals sufferig op het wekker klokjeen opeens stond hü met één sprong klaarwakker voor zyn bed. „Goeie genade! Vijf minuten over negen!" Hoe was het ook weer geweest? O ja, natuurlijk, eerst die pracht-creatie van Buziau! Daarop het soupertje met die oester- tjes vooraf, het glaasje champagne tydens en het danspasje na het souper, in orde, allemaal in orde.... toen nog een partijtje bridge op de kamers van Wimvrijgezellen onder el kaar, niet waareen whiskey-soda, nóg een.... ging nog, kon er nog'eventjes mee door.... Maar dat late! Dat geplak! Van geen ophouden weten ze, die nachtpittenhalf twee, twee uur, weet ik veelen die beroer de Wim met z'n afzakkertje! Die ellendige af zakkertjes.... m'n kop, m'n kop! Als een geneeskrachtige bron van hernieuw de levenskracht stroomde het yskoude water hem langs hoofd, hals, bovenlichaam en ar mentwee volle glazen sloeg hij met één teug naar binnen, een weldoende lafenis in zyn dorstig-brandende maag. „Zoo! Dat 's één keer, maar nooit weer!" In minder dan tien minuten was hy aange kleed, dronk snel nog 'n grooten koD thee, stop te een cadetje in zyn zak, en vloog de straat op. De fietsenstalling om den hoek.... neen! Geen fiets! Veel te langzaam! Een wagen! Een taxi! Een juist naderenden huur-auto met het bordje „vrij" hield hy aan. Vlug stapte hy in, noemde den straatnaam en een huisnummer, enkele nummers lager dan dat van zyn kan toor.... „Niet met dien wagen voorkomen, dacht hy. Nooit doen! Onderweg beet hy een knauw in zijn broodje, stak een sigaret op, en begon roet het op sta pel zetten van zyn smoesje. Nog nooit was het voorgekomen, al die jaren niet, dat hy ook maar één minuut over tyd gekomen was! „Goeie genade! Het kon toch voorkomen, niet waar, het kon den beste toch gebeuren, dat je je eens een keertje verslaapt! Wat steekt daar nu achter? En de manier waaróp, de büzonderheden, de oorzaken, waardóór., geen haan, die er naar kraait!" Maar bekennen?! Bekennen, dat hij door het geratel van dien wekker heen geslapen had! Bekennen, dat het gisterenavond de spui gaten uit geloopen wasdat nooit, nooit! En opnieuw gingen zijn verwytende gedach ten uit naar de al te gulle gastvrijheid van Wim, maar hy vergat daarbij te bedenken, dat hijzelf dan toch, zacht uitgedrukt, wel degeiyk de medeschuldige was. Opeens schoot hem een pracht-smoes te binnen. Te deksels, wat lag er nu meer voor de hand. Een lekke fietsband natuuriyk! De afstand van zyn woning naar het kan toor was ongeveer drie kwartier gaans.... die band was geknapt, toen hy by de fietsenstal ling in de nabyheid van zyn woning op z'n kar gesprongen was! Hij was dus genoodzaakt ge weest, den geheelen weg te voet af te leggen, en daarmede kon hy dus een alleszins aan- nemelüke verklaring voor zyn telaatkomen naar voren brengen Toen Fenders den chauffeur betaald had, en kort daarop zijn kantoor binnenstapte, wezen de wijzers op de kantoorklok vijf minuten voor half tien. „Morgen, heeren! Morgen! 'sjonge, jonge, wat een pech! Die lamme fietsband...." Bij zyn binnenkomst ontwaarde hy op de ópkijkende tronies van zyn collega's nauw-ver- holen gicheltrekken. Eén van hen streek met de hand door het haar, sloeg een veelbeteeke- nenden blik naar het privé-kantoor, en zei ernstig: „Je mag wel gauw naar binnen gaan, Pen ders. De ouwe heeft al een paar keer naar je gevraagd." „Nou, nou!" viel Penders uit. „Bedaar maar een beetje! Je kan me nog meer vertellen. Dat kan toch zeker iedereen gebeuren, niet? Heb jü nooit een mankement aan je karretje gehad?" „Sta nou niet zoo te leuteren, Penders. Ga naar binnen, man! Anders wordt het nóg later." Penders klopte aan de deur van het privé- kantoor, draaide op het binnen-geroep den knop om, en stond kort daarop in bedeesde houding voor zyn chef: „Ik vraag u wel excuus, mijnheer, dat ik vanmorgen buiten myn schuld wat te laat ben. Doordat vlak by myn woning mijn fietsband sprong, was ik genoodzaakt dat heele eind te voet te gaan, zoodat...." „Ga eens zitten, Penders," zei zyn chef niet- onvriendeiyk. „Me dunkt, we moesten dat dit maal maar door de vingers zien, temeer, omdat zooiets nog nooit is voorgekomen en je werk altyd prima in orde is." Hij zweeg een oogenblik, en ging toen ver der, terwyi hy een gemoedeiyk-sarcastischen toon in zyn stem legde: „Toch lijkt het me, vóór je aan het werk gaat, niet ondienstig, je blijkbaar ietwat ver doezeld herinneringsvermogen een beetje te helpen opfrisschen." Penders begon zich onrustig te gevoelen, en wreef de handen zenuwachtig over zijn stoel leuning. „Denk eens even na over gisterenavond, Pen ders. Er was nogal veel werk aan den winkel, en het is nogal laat geworden, nietwaar? En omdat je naar den schouwburg wilde en dus gehaast was, heb ik je met m'n chevToletje nog een flink eind meegenomen, nietwaarnu en die fiets met dien band staat dus, dunkt me, hier nog in het fietsenhok, jongen." Penders werd vuurrood, en wilde andermaal een excuus stamelen. Doch zyn chef stond op, gaf hem een jovialen klap op den schouder, en zei glimlachend: „Ik ben óók jong geweest, Penders.... Maar wacht nog eens even." Hij liep op de muurkast toe, haalde er een cartonhen doos uit, en zette deze vóór Penders op het bureau neer: „Doe dat ding hier maar even om. Toevallig heb ik er hier nog een staan." Hij hield hem een zakspiegeltje voor den neus: „Als het nóg eens mocht voorkomen, Pen ders, dat het den vorigen avond wat laat ge worden is, kijk dan, vóór je de deur uitloopt, een beetje nauwlettender in den spiegel. Je loopt bij je collega's zoo gloeiend in de gaten, als je zonder das op kantoor komt, Penders." Calvyn krijgt in de Duitsche hoofdstad een standbeeld. Luther en andere kerkhervormers hadden er al een, Luther zelfs meer dan één. Op de Neue Markt te Berlijn staan alle kerk hervormers bijeen; alleen Calvyn was ver geten. Bij edict van 29 October 1685 beloofde de groote Keurvorst plechtig, de uit Frankrijk verdreven Protestanten in zyn land een nieuw vaderland aan te bieden. In metalen letters leest men nu de woorden van dit edict: „Zoo hebben wij by edict bepaald, dat de genoemde Franschen een zeker en vry verblijf in alle deelen en provincies van ons Rijk zullen ge nieten." Naar aanleiding van de 250-jarige herden king van dit edict wil de Fransehe Frotestant- sche gemeente te Berlijn in den z.g. Franschen Dom op de Gendarmenmarkt het standbeeld van Calvyn oprichten, dat vermoedelijk ook het eerste standbeeld van Calvyn in heel Duitsch- land is. De beeldhouwer heeft zelf Hugenootsch bloed in de aderen. Het is namelijk de kunste naar George Morin te Berlin-Steglitz, die reeds talrijke standbeelden heeft geschapen. Te Achterbosch by Mol in de Antwerpsche Kempen is dezer dagen een monument onthuld op het graf van den schilder Jacob Smits, dia te Rotterdam is geboren en een groot deel van zyn levensjaren heeft doorgebracht in de Kem pen, waar hy eenige jaren geleden is overle den. Bij de plechtigheid waren o. m. aanwezig de Nederlandsche gezant te Brussel, jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborch Stachouwer, de Belgische minister Bovesse, de burgemeester van Antwerpen, Huysmans, de directeur van het museum Boymans, de heer Hannema en prof. Vermeylen. Betrouwbaar. „Kunt u eigenlijk nog kauwen, Opafc- Alleen nog maar met veel moeite, Jatt» tje, en niet graag!" „Houdt dit dan even voor me vast, tot* "dat ik terugkom!" 23 Mersia stond op en begon het vertrek op sn neer te loopen. Eindelijk bleef hij staan en legde een hand op Redmayne's schouder. „Redmayne, ik ben in de verzoeking, jou Wies te vertellen. Maar neen; zelfs niet aan mijn besten vriend. Er zyn dingen geheimen die een mensch in zyn eigen hart moet begraven al verbranden en Verschroeien ze het ik ik vraag je excuus," brak hy af, terwijl hy zyn beven de stem met de grootste inspanning in be dwang hield. „Ik ik ben een beetje op gewonden en van streek. Terence is hier ge weest om myn toestemming te vragen voor zijn Verloving met Irene." Redmayne bleef een oogenblik zwijgen; zijn Bezicht was onbewogen, zijn oogen keken vast bi die van zyn ouderen vriend. „En u hebt toegestemd?" vroeg hy toen, ®n zijn stem was even onbewogen als zyn trekken. „Neen, ik heb geweigerd," antwoordde Persia, bijna kortaf. „Wil je myn reden Weten?" „Ik zou er niet aan denken, u die te vragen," zei Redmayne. „Ze zijn te jong veel te jong. Ze moe ten wachten," zei Mersia, met bedwongen heftigheid. Hij liet zich weer in zijn stoel vallen en tyeef een paar seconden somber voor zich uit staren; toen zei hij gedempt: „Ik wil Irene thuis hebben. En dadelijk. Wil je morgen naar Fairlawn gaan en haar halen? Ik wil niet langer wachten!" Een zwak rood kleurde Redmayne's wan gen en voor het eerst sloeg hij zijn oogen neer. „Uitstekend," zei hij rustig. „En nu zal ik u alleen laten, zoodat u kunt gaan rusten." „Neen, neen!" zei Mersia, met ongewone prikkelbaarheid. „We hadden immers af gesproken, nog een paar uur te werken! Laten we meteen aan den slag gaan. Het zal me op andere gedachten brengen." HOOFDSTUK XII Madge had Stephanota's aanzoek met veront waardiging aangehoord en hem met een ver achtelijk lachje verlaten; maar ze was zich be wust van een ellendig gevoel van zwakte en weerloosheid. Ze kon dien vreemden invloed, dien hij op haar had, niet afschudden; de betoovering bleef haar gevangen houden. „Je ziet er niet goed uit, Agnes," zei hy op een avond, nadat ze hem, op zijn bevel, in den tuin ontmoet had. „Dat werk hier in het ziekenhuis is te zwaar voor je. Enfin, 't zal er gauw mee gedaan zyn; en dan zul je kunnen uitrusten uitrusten en van het leven genieten. Want ik heb de zaak nog eens overdacht en ben tot het besluit gekomen, dat we onmiddellijk zullen trouwen." Madge's gezicht werd krijtwit en haar oogen vlamden, maar ze sprong niet op van haar plaats op de bank en sprak geen woord van protest. „Ja, onmiddellijk," herhaalde hij; „want ik heb gemerkt dat ik naar je verlang, Agnes. Ik heb me zelf onrecht gedaan toen ik onlangs zei, dat ik geen hart had. Ik heb er een, en jij hebt het ontdekt; het ge schapen, zou ik byna zeggen. Ben je daar blij om, liefste?" Heel haar wezen kwam in opstand tegen dat woord, dat hij voor de eerste maal ge bruikte en zonder dat ze hem het recht daartoe had gegeven. Maar ze bleef beweging loos zitten. .Duister, liefste," zei hij na een korte stilte. „Ik moet voor een paar dagen op reis. Ik blijf niet langer weg dan een week op zijn hoogst en zoodra ik terugkom, trouwen we niet waar?" Madge stond op en bleef met neergeslagen oogen voor hem staan. „Dat is al heel gauw, maar zei ze met trillende stem, en met uitstekend gespeelde schuchterheid. Hy legde zijn arm om haar heen en trok haar naar zich toe. „Geef me een kus," zei hij, „uit eigen be weging. Je was zoo boos, toen ik er onlangs een nam, weet je nog wel? Nu zul je niet boos zijn, wel; nu wil je me wel een kus geven, is 't niet liefste?" „Toe, laat me nu gaan," zei ze, terwyl ze zich dwong tot een glimlachje en een luch- tigen toon trachtte aan te slaan. „Wanneer ga je weg? Je je blijft niet langer dan een week?" „Morgenochtend vroeg. Nee, in geen geval langer dan een week. Maar die eene week zal me al veel te lang vallen." Madge haalde diep adem, zoodra ze alleen was; toen haastte ze zich naar haar kamertje en pakte haastig haar bescheiden garderobe in haar kleinen handkoffer. Ze nam haar beursje en telde den inhoud. Madge ging voor zichtig met haar geld om en had het grootste deel van haar salaris overgespaard; er was genoeg om een paar weken van te kunnen leven. Den volgenden morgen zag ze Stephanota wegrijden in een taxi en een half uur later klopte ze aan de kamer van de directrice en sloop bleek en met behuilde oogen binnen Ze had juist een brief gekregen, dat haar moeder heel zwaar ziek was stervende. Wilde de directrice haar verlof geven om er dadelijk heen te reizen? De directrice luisterde en keek vol sym pathie in het mooie, treurige gezichtje. Ze had een zwak- voor Madge. „Het spü't me erg, dat te hooren," zei ze. „Natuurlijk kunt u dadelijk gaan. Wacht," voegde ze er by, toen Madge een paar woor den van dank stamelde. „Hebt u geld genoeg, zuster?." „Genoeg om de reis te betalen." zei Madge. „Ik moet naar Birmingham." De directrice nam een banknoot van vijf pond uit haar lessenaar. „Nu, dat lijkt niet al te veel; neem dit voor alle zekerheid ook nog mee. Het komt later wel in orde en t zal u misschien van pas komen." Madge nam haastig afscheid van haar collega's. Ze waren allen hartelijk met haar begaan en Mary ging zelfs zoover, dat ze verlof vroeg om zuster Agnes tot aan haar taxi te brengen, tot groote ergernis van die jonge dame. „Midland Station," hoorde Mary haar tegen den chauffeur zeggen, maar zoodra de wagen een paar straten verder was, tikte Madge tegen het glas en gaf den man een adres in Bloomsbury. Toen leunde ze met een zucht van verlichting achterover en glimlachte bevrijd. Al was er green Stephanota geweest om haar op de vlucht te drijven verplegen was tóch maar een zuur baantje; en ze vroeg zich nu af, hoe ze het nog zoo lang had uitgehouden. In het pension, waar ze nu heen reed, had ze al eens gewoond in den tijd toen ze nog aan het tooneel was; en ze had het geluk, een kamer vrij te vinden. Dien avond ging ze naar den schouwburg, en ze was a] half van plan, maar weer aan het tooneel te gaan. Maar, hoewel de meeste menschen denken, dat een acteur een prettig en gemakkelijk leven heeft, Madge, die er onder vinding van had, wist wel beter; en ze rilde bij de gedachte, dat leven van zwoegen èn zwerven weer te moeten opnemen. Toen ze weer thuis was, at ze nog een stukje alvorens naar bed te gaan; ze nam een krant op en keek werktuigelijk de lange lijst van aangeboden betrekkingen door. Ze had geen plan, naar een daarvan te solliciteeren en dacht nauwelijks bij wat ze las. Maar plotseling trok een naam haar aandacht. Ze ging meteen schokje rechtop zitten, één en al aandacht en leven. De advertentie luidde: GEVRAAGD. Een beschaafde en ge routineerde kamenier met uitstekende referen tiën. Aanmelden bij Lady Irene Mersia, Carlton House Terrace. „Lady Irene Mersia!" Dat was de naam van dat meisje, de dochter van den graaf van Mer sia, die, zooals de heer Bates haar verteld had. met dien knappen vlieger ging trouwen, dien ze in de loge in den schouwburg had gezien dien Lord Terence, waar mijnheer Bates zoo veel over had weten te vertellen! En Lady Irene had een kamenier noodig. Waarom zou zij haar geluk niet eens beproeven? Ze sprong plotseling op en bekeek zich in den goedkoopen spiegel boven den schoorsteen, streek haar haar glad langs de slapen, zette een ernstig en gereserveerd gezicht, sloeg haar oogen neer en zuchtte ingetogen. Toen ver anderde haar gezicht; ze trok een overmoe dige, uitdagende grimas en lachte hardop. „Ik ga het probeeren!" riep ze uit. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9