MdmïAaal ma den dag S3 BLUE BAND Met twee kameraadjes op avonturenreis Nederland in Amerika IDe Dubbelgangster I De morgenstond heeft in den mond! (- en avondrood: Blue Band op 't hrood!) GESCHIEDENIS MAKEN lllllll" WOENSDAG 16 OCTOBER 1935 Cultureele propaganda Twee wolhandkrabben in de Vecht gevangen Antiquaren I De brief op Vrouwelijke fakir De restauratie van de Nieuwe Kerk «Nee, leg alles maar liever meteen in een De Vereeniging „Nederland in den Vreem de" schrijft ons: In tegenstelling met de door sommigen uitgesproken meening, als zou de cultureele propaganda voor Nederland in de Vereenigde Staten worden verwaarloosd, moge hier 'n aan tal feiten genoemd worden, die ten stelligste aantoonen, dat met name in Amerika de cul tureele propaganda voor ons land niet wordt veronachtzaamd. Ieder jaar gaan Nederlandsche geleerden naar Amerika om aan colleges en universiteiten le zingen te houden. Kort voor zijn dood heeft prof. De Sitter het land van Oost naar West bereisd en is gehuldigd waar hij kwam. Wijlen dr. P. Ehrenfest, wel geen geboren Nederlander, maar toch lid van de Leidsche faculteit, is meer dan eens in Amerika geweest voor hetzelfde doel. Prof. van Vollenhoven heeft eenige jaren geleden een drietal voordrachten over Grotius gehouden, ter gelegenheid van de Grotiusvie- ring aan de Columbia University, Dr. C. Lely heeft eenige jaren gelegen, met rijk illustratie materiaal, in de Vereenigde Staten gesproken over de droogmaking van de Zuiderzee, een on derwerp, waar de Amerikanen veel belang in stellen. Wijlen dr. D. Plooy heeft aan de New- York University een reeks lezingen gehouden over de Pillgrim Fathers in Nederland en zijn collega A. Eekhof is herhaaldelijk in Amerika geweest met voordrachten over Nederlandsche en Nieuw-Nederlandsche kerkgeschiedenis; dr. Ariëns Kappers sprak voor de medische facul teit van Columbia; dr. A. C. Josephus Jitta heeft een reeks colleges gegeven aan de Uni versiteit van Minnesota en dit najaar gaat dr. A. Bake Amerika bereizen met voordrachten over Indische volksliederen. Prof. Barnouw heeft in den zomercursus van 1933 aan de Universiteit van Californië met veel bijval zes weken col lege gegeven (zes voordrachten per week) over Nederlandsche beschavingsgeschiedenis. Boven dien heeft dezelfde hoogleeraar in de zestien ja ren van zijn verblijf aldaar in tallooze plaatsen gesproken over Nederlandsche kunst, geschie denis en koloniën voor studenten aan colleges en universiteiten. Dr. Neil van Aken doet met veel succes hetzelfde over onderwerpen van handel en economie. Dan zijn er verscheidene geboren Nederlan ders, die leerstoelen bekleeden aan Amerikaan- sche Universiteiten en binnen en buiten hun academischen kring kennis over hun geboorte land verbreiden, zooals b.v. Dr. Jan Schilt, professor in de Sterrenkunde, Columbia University. Dr. J. A. C. Fagginger Auer, prof, in de Theologie, Harvard University Dr. J. A. de Haas, prof, in de Handelsweten schap, Harvard University Dr. van Valkenburg, prof, in de Geographic, Clark University Dr. Leunis van Es, prof, in de Animal Pa thologie, University of Nebraska Dr. F. C. L. van Bteenderen, prof, in Ro- maansche talen, Lake Farest Coll. Dr. Bert J. Vos, prof, in het Duitsch, Uni versity of Indiana Dr. F. Gideonse, prof, in de Economie. Uni versity of Chicago Dr. Wm. Luyten, prof, in de Sterrenkunde, University of Minnesota Dr. A. van Maanen, Mount Wilson Obser vatory Dr. J. H. Kuiper, Lick Observatory. Met eenige moeite zouden er nog meer na men van Nederlanders gevonden kunnen wor den, die leerstoelen aan Amerikaansche Uni versiteiten bekleeden. Dan zijn er de Nederlandsch-Amerikanen, die in Nederland hebben gestudeerd, Nederlandsch spreken en over Nederland schrijven: Dr. Albert Hyma, prof, in de Geschiedenis. University of Michigan. Dr. H. S. Lucas, schrijver van een uitvoerig boek over „The low countries and the Hundred Years' War", prof, in de Geschiedenis, Uni versity of Washington. Dr. Amry Vandenbosch, schrijver van een degelijk werk over „The Dutch East Indies, its Government „Problemes and Politics", prof, in Political Science, University of Kentucky. Dezen zomer is naar Nederland vertrokken om hier te stuaeeren op 't Rijksarchief de jonge geleerde Engel Sluiter, een veelbelovend leerling van prof H. E. Bolten, University of California. Hij is geboren Amerikaan, spreekt vloeiend Ne derlandsch en is bezig aan een boek over de Nederlandsche ontdekkingsreizen langs de Ame rikaansche kusten van den Stillen Oceaan. En dan is er niet te vergeten Hendrik Willem van Loon, om wien men hier te lande pleegt te lachen om zijn oppervlakkigheid en gebrek aan ernst, maar wiens eigenaardig journalistiek talent zich voortreffelijk eigent voor het soort gehoor, dat naar populaire lezingen komt luis teren. Ruil van professoren heeft een enkele maal tusschen Nederlandsche en Amerikaansche Universiteiten plaats gehad. Eenzijdige uitzen ding van Nederland naar de Vereenigde Sta ten komt vaker voor. Zoo gaat prof. J. J. L. Duyvendak om de twee jaar een semester aan de Columbia University Chineesch doceeren; Prof. F. M. Jaeger van Groningen, heeft eenige jaren geleden, een semester chemie gedoceerd aan de Cornell University; aan de Harvard University heeft Prof. B. Faddegon, van Am sterdam, een semester college gegeven in het Sanskrit. In de laatste jaren zijn zulke „visiting pro fessors" in Amerika minder talrijk tengevolge van de crisis, die de inkomsten der onderwijs instellingen sterk heeft verminderd. Maar als er betere tijden op komst zijn waarop men in Amerika schijnt te rekenen dan zal het instituut van den „visiting professor" wel weer in zwang komen. Met eenige moeite is dit lijstje nog belang rijk uit te breiden. Men denke slechts aan het groote aantal voordrachten en filmvertooningen dat in de laatste jaren door de Vereeniging „Nederland in den Vreemde" in vele plaatsen van Amerika werd georganiseerd, de verbetering van Amerikaansche schoolboeken ten opzicht? van Nederland en Nederlandsch-Indië, die regelmatig voortgang heeft. Ontegenzeglijk bemoeilijken de tijdsomstandigheden een en ander in sterke mate, maar stilgezeten wordt er allerminst; met de weinige middelen wordt gewoekerd, en, mochten de omstandigheden jn de toekomst weder verbeteren, dan gaat dit werk weer in versterkte mate voort. De wolhandkrab, welke op enkele rivieren in ons land reeds is waargenomen en daar enorme schade wist toe te brengen aan de netten der visschers, is thans ook in de Vecht bij Weesp geconstateerd. De beroepsvisscher D. Kranepoel vond in een zijner palingfuiken twee exem plaren van de gevreesde krab. Hij wist ze zoo spoedig binnen te halen, dat zij nog geen schade aan zijn netten hadden kunnen brengen. Te Amsterdam vergaderde de onlangs op gerichte Nederl. Vereeniging van Antiquaren, welke zich o.a. ten doel stelt het voeren van propaganda voor de oude boeken en de oude prenten, het houden van tentoonstellingen, enz Na vaststelling van de statuten, waarop de ministerieele beschikking van geen bezwaar zal worden aangevraagd, werden tot bestuurs leden gekozen de heeren Menno Hertzberger en G. Theod. Bom (beiden te Amsterdam). G. W. Schultz (Utrecht), P. J. Dee (Leiden) en Meyer Elte (Den Haag). De heer Menno Hertzberger, die het initia tief tot oprichting had genomen werd door de vergadering met algemeene stemmen, als voor zitter aangewezen. Tot secretaris werd aange wezen de heer G. Theod. Bom, tot penning meester de heer G. W. Schultz. In een daarna ingestelden eereraad voor be slechting van geschillen werden benoemd de heeren J. B. J. Kerling (Den Haag), A. Swets (Amsterdam) en G. W. Schultz (Utrecht). Het secretariaat is gevestigd, Kerkstraat 310, Am sterdam. Een schandaal was het, een groot schan daal! Al een half jaar was het nu geleden, dat Judocus Bolwerk dien mijnheer Goud vis twee boeken geleend had en nu liet die sin jeur eenvoudig niets meer van zich hooren. Ze kenden elkaar slechts oppervlakkig en boven dien, mijnheer Goudvis was een rijke vrijgezel, die z'n boeken heusch wel zelf kon koopen. Moest zoo iemand soms op kosten van anderen een goedkoope bibliotheek aanleggen? Judocus ergerde zich geweldig aan die schraperigheid. Maar.... hij schreef een zeer beleefden maan brief. Hij maakte een paar grapjes over de ver geetachtigheid der menschen in net algemeen en van vrijgezellen in 't bijzonder, sprak de hoop uit, dat mijnheer Goudvis tijd had gevonden om de boeken te lezen en vroeg of hij ze nu terug mocht ontvangen, of zelf terug komen halen op een dag en uur, door mijnheer Goudvis te bepalen. Judocus Bolwerk had een speciale reden om zoo beleefd te schijnen. Mijnheer Goudvis was niet alleen zeer rijk, maar tevens mede-direc teur van een groote bank, en aangezien Judo cus zelf op een andere bank een kassiersbaan tje had, dat niet bepaald royaal betaald werd. enfin, je kon nooit weten; alles komt op rela ties aan tegenwoordig. Een plaatsje als direc teur van een filiaal der bank van mijnheer Goudvis, was hem de twee oude boeken wel waard. Hij kreeg echter geen antwoord op z'n be leefden brief; mijnheer Goudvis gaf geen tee- ken van leven. Er gingen eenige maanden voor bij. Judocus werd procuratiehouder en kreeg een beter salaris, en zoo kwam ook de dag, dat hij de houding van dien mijnheer Goudvis be neden alle peil, vreeselijk min vond en den man een brief schreef die op pooten stond: al tien maanden geleden twee boeken van me geleend; absoluut niet langer missen; op mijn beleefden brief vangeen taal noch teeken; eenvoudig beneden alle kritiek; als ik niet binnen drie dagen....; dan andere maat regelen. In afwachting, Judocus Bolwerk.'" Dezen brief stak hij bij zich op weg naar 't postkantoor. Dien avond ging hij uit en daarna lag hij in z'n bed uit te rekenen, dat mijnheer Goudvis z'n brief die op pooten stond, den vol genden ochtend met de post van elf uur ont vangen moest. Maar al om acht uur werd er een heer bij hem aangediend, die zonder antwoord af te wachten, het dienstmeisje wegdrong van den drempel en de kamer binnenliep. Het was mijn heer Goudvis, elegant en tot in de puntjes ge kleed en opgewekt met twee boeken onder den arm. Hij ging joviaal op den rand van Judo cus' bed zitten, waarin deze wakker, maar nog slaapdronken lag uitgestrekt en zei lachend: „Zie zoo vriend, daar zijn we weer. Ik ben bijna een jaar weggeweest. Op reis ziek gewor den, eerst in Italië, toen in Zwitserland. Maar nu ben ik weer zoo gezond als 'n visch. Toen ik gisteravond thuis kwam, vond ik je maanbrief." Judocus Bolwerk, nu klaar wakker, zette groote oogen op. „Haha," ging de vroolijke bezoeker voort, „die heeft vier maanden kalm op m'n bureau gelegen. Ik mag je wel excuus vragen; hier zijn de boeken. Ik heb er nog geen letter in ge lezen; heb er absoluut geen tijd voor; eigenlijk idioot van me, boeken van een kennis te leenen. Je dacht zeker, dat ik bezig was een gratis bi- bibliotheek aan te leggen, hè? 't Is me een grap, een kapitale grap!" Judocus kon, in z'n verbazing, nog maar geen woorden vinden tot een gepast antwoord. „Enfin," zei mijnheer Goudvis weer; „ik zal t wel goed maken. Heb je zin bij ons op de bank afdeelings-directeur te worden? Over 't salaris worden we 't wel eens; daar kun je tract vandaag nog sturen. Maar 5 'pOOTCfl nu zal ik je niet langer ophouden. Als je 't contract gelezen hebt, kom je maar eens aan. Nu adieu, tot ziens." Weg was hij. Judocus hoorde hem de trap af rennen. Hij stond langzaam op; hij kreeg een zenuwprikkeling door al z'n leden en het suisde hem door 't hoofd. Dat was nu, wat je pech noemt. Nu ging Goudvis naar z'n kantoor en kreeg nu dien tweeden brief te lezen, die op pooten stond en.... met het contract was het mis. Je kimt iemand, die je den vorigen dag gedreigd heeft met „andere maatregelen" toch geen directeursbaantje geven! Zou hij dien brief niet op de een of andere manier terug kunnen krijgen? Den brieven besteller omkoopen, berooven, doodschieten? Dat ging natuurlijk niet. En morgenochtend zou hij van mijnheer Goudvis een brief krijgen, die op nog steviger pooten stond dan de zijne. Neen, dat moest hij zien te voorkomen. Hij zou dien Goudvis schrijven, dat hij tot z'n spijt op 't vriendelijk aanbod niet kon ingaan, omdat hij pas een paar dagen geleden een contract voor drie, vijf, tien jaren (het getal zou hij wel bepalen) geteekend had. Ja, dat was het beste. Snel kleedde hij zich aan, ging voor z'n schrijftafel zitten en schreef: Kan helaas uw welwillend aanbod niet accepteeren, wijl juist een paar dagen geleden een contract voor heel mijn leven geteekend heb." 68163-A. Den postzegel er op, overjas aan, hoed op, en naar beneden, naar de brievenbus op den hoek. Zie zoo, de brief zat er in. Dien kreeg hij er niet meer uit. Kalm en fier liep hij ver der. Dien had hij z'n portie gegeven en zelf bewust sloeg hij zich met de vuist tegen de borst. Hè? Wat kraakte daar? Hij tastte in zijn binnenzak en haalde er een brief uit, die nog niet opengesneden was. Gek, die was niet aan hem gericht, maar aan.... hij moest zich aan een lantaarnpaal vasthouden.... aan: „den heer P. Goudvis. Hier." Dat was toch z'n eigen schrift? Met bevende vingers scheurde hij de enveloppe open, trok er een vel papier uit, vouwde het open en las.... den brief op pooten: al tien maanden geleden twee boeken van me geleendabsoluut niet langer mis sen.... op mijn beleefden brief van geen taal of teekeneenvoudig beneden alle cri- tiekals ik binnen drie dagenandere maatregelen.... In afwachting, Judocus Bol werk." Er scheen iets aan een of ander mechanis me te haperen, want inplaats dat ze nu gin gen stijgen, daalden ze zelfs. Dat zag er raar uit. Wat men ook deed, niets lukte, de on derzeeboot bleef beneden. De temperatuur en atmosfeer werd ondraaglijk. Daar viel al een man flauw. Het angstzweer brak ieder uit. Zouden ze op zoo'n vreeselijke manier hun einde moeten vinden? Ook Pietje voelde zich erg duizelig worden. Daar viel weer een man neer en nog een. Pietje stond te tollen op zijn beenen en viel ook od den grond. In zijn val greep hij zich vast aan een handle. Flauw drong er een soort gekraak tot hem door. De machines begonnen sneller te werken en plots iemand uitte een kreet: „wij stijgen", daarna werd Piet bewusteloos. De mensch, in hoofdzaak, maakt de geschie denis en iedere man met karakter, kennis of eerzucht, droomt ervan een duidelijk stukje in de historie mee te schrijven. Fascistische naturen echter plegen deze liefhebberij tegenwoordig wel erg ver te drij ven. Zij komen er toe de geschiedenis te droo- men, op voorhand, boordevol roem en eer, bui tengewoon flink en martiaal, maar een tikje voorbarig. De geschiedenis, denken zij, moeten zal er uitzien zooals wij het wenschen. Trek aan het touw en in de historie gaat de bel over. Laat ons vast de veder roeren voor den geschiedschrijver die over honderd jaar aan 't werk zal tijgen! En laat ons de men schen dwingen te leven en te handelen volgens de lijntjes die wij thans reeds uitstippelen! Men komt op deze wijze tot uitlatingen als die van de „Gazetta del Popoio," die naar aan leiding van de inneming van Adoea schreef: „Adoea is geen einddoel, het is een symbool. Van hier uit gaat het voort, toekomstige over winningen en de voltooiing der missie tege moet, die de geschiedenis aan het Italië van Mussolini heeft opgedragen. Italië is op marsch en zal niet meer blijven staan." De geschiedenis, alzoo, heeft Italië een taak gegeven? De geschiedenis dat is wat nu nog in den schoot der goden ligt verborgen? We gelooven dat de geschiedenis een lijd zamer aangelegenheid is. Voor zoover zij de historie van het verleden is, moet men erg goed studeeren om geen fouten te maken. En wat de geschiedenis der toekomst betreft, daarop zal niet slechts de oorlogslust der Italianen, niet alleen hun werkelijke of ver meende „missie" invloed uitoefenen, al zijn zij nóg zulke bazen. Fascistische naturen zijn enthousiast, maar in de logica plegen zij geen helden te zijn. Als de Vesuvius en de Etna bijvoorbeeld eens goed gaan werken, wordt de Italiaansche geschiedenis misschien iets heel anders dan de „Gazetta del Popoio" verwacht. Om van de Engelsche scheepskanonnen nu maar te zwijgen. In de internationale variété-wereld is een nieuwe sensatie: de vrouwelijke Indische fakir Surja Koringa, die over magische krachten schijnt te beschikken en haar publiek voor de grootste verrassingen stelt. De kopstukken van cie Europeesche variété-wereld waren onlangs te Zürich bijeen en bekeken met echte vakbe langstelling het nieuwe „nummer", dat daar voor hun verwende oogen gedemonstreerd werd. Men was algemeen verrukt over haar toeren. Het was de eerste maal, dat Surja Koringa voor een publiek optrad en zij had meteen het meest critische voor zich. Na de voorstelling begon een run op de mysterieuze Indische, iedereen wilde haar voor zijn theater engageeren. Een Weensch variété-directeur was de gelukkige die met haar een contract afsloot en zoo kan men reeds in deze Octobermaand in de stad aan den Dcnau genieten van de kunsten der toovenares. Die kunsten zijn inderdaad buitengewoon. Zij is een echte vrouwelijke fakir. In Indië mag zij niet optreden en de krachten die in haar wonen niet toonen, want het beroep van fakir is daar aar vrouwen verboden. Daarom kwam de jonge, schoone vrouw naar Europa. Een manager had haar in Calcutta ontmoet en zorgde voor de matinée in Zürich. Surja Koringa stelt er ech ter prijs op, vast te stellen, dat zij geen artiste is doch fakir, een vrouw die tengevolge van de krachten die in haar wonen steeds haar sug gestie-macht op menschen en dieren moet be proeven. De vader van Surja Koringa is een Indiër, haar moeder een Frangaise. Zij heeft een kern achtig, mooi gezicht, dat een fascineerende werking uitoefent. Het is omlijst door een hooge gekrulde frisuur. Zij kan reuzenslangen en kro kodillen, die uit de wildernis zijn aangevoerd en totaal ongedresseerd zijn, met haar blik hypno- tiseeren. Met haar rug verbrijzelt zij glasscher ven van flesschen, zonder daarbij de geringste verwonding op te loopen. Voor het eerst zijn aldus de kunsten van den fskir verbonden met de charme der vrouw. Bij de restauratiewerkzaamheden aan de Nieuwe Kerk te Delft is men komen te staan voor een onvoorzienen arbeid, welke, welke ongetwijfeld geruimen tijd in beslag zal nemen. De pilaren van het schip, welke men gedeeltelijk meende te kunnen herstellen, bleken bij een nader onder zoek in zulk een slechten staat te verkeeren, dat een algeheele vernieuwing noodzakelijk is. Hiermede is dan ook reeds een aanvang ge maakt. Tijdens den bouw van de nieuwe pilaren wordt de bovenbouw van het schip gesteund door een ijzeren draagconstructie, berekend op een gewicht van 100 ton. door Charles Carvice 29 Ze stelde die vraag onder de ingeving van het oogenblik, zonder ten volle de strekking er van te beseffen; en weinig vermoedde nij, welk gewicht ze aan zijn antwoord zou hechten. „Ik zou denken van wel," zei hil luchtig. „Een mensch zwicht gewoonlijk voor een wer kelijk gewichtige reden. Maar neem me niet kwalijk ik kan me er moeilijk een voor den geest halen." „Ik ook niet," zei ze geruststellend; „maar als er nu eens een was als Terence dat kon bewijzen?" Hij streek haar over het haar en kuste haar met een vreemde, weemoedige teeder- heid. „We zullen dan maar wachten tot het zoo ver is, Irene," zei hij. „Mijn kind" zijn stem brak bijna ,,je weet toch, dat ik je geluk niet in den weg zou willen staan! Kom, ga nu gauw naar bed en laat mij aan 't werk gaan. God zegene je mijn dochter!" Hij keerde zich haastig om. alsof hij er spijt van had, dat hij zich zoo had laten gaan] en Irene ging met vochtige oogen naar haar kamer. De graaf bleef een oogenblik voor het vuur staan, zijn handen uitgestrekt naar den koes terenden gloed. Ze trilden, en hij bekeek ze koel en critisch, alsof ze die van een ander waren. „Jamison had tóch gelijk," mompelde hij. „Ik heb hem in zijn gezicht uitgelachen; maar ja, hij had gelijk. Ik zou wel eens willen weten, hoeoveel maanden ik nog precies te leven heb. Vreemd, dat ik volstrekt niet ontzet of bevreesd ben bij die gedachte. Neen; ik zou blij kunnen zijn, oprecht blij, als 't niet was om mijn arm kind!" Zijn hoofd zonk voorover, zijn lippen trilden. „Durf ik mijn geheim mee in het graf te nemen? Durf ik?" HOOFDSTUK XVI De dag, waarop haar vader naar het vaste land was vertrokken, viel Irene lang. De meeste moederlooze meisjes van haar leeftijd en positie hebben wel een oudere bloedver wante om haar gezelschap te houden en te chaperonneeren; maar, ofschoon de hertogin vaak als zoodanig fungeerde wanneer ze niet bij Irene kon zijn, was het meisje alleen. Het was daarom niet zoo vreemd, dat Irene in haar eenzaamheid bijna een vriendin maakte van haar nieuwe kamenier. Madge kon de ver persoonlijking van discretie en beschaving zijn, wanneer ze verkoos; ze was een uitstekende actrice en spande al haar krachten in om Irene's vertrouwen te winnen, Toen Irene boven kwam om zich te kleeden voor het diner, vond ze Madge bij de tafel staan met tranen in de oogen en een gebroken portretlijst in de hand. „Ik ga vanavond uit eten, Margaret, bij de hertogin van St. Ormonde," zei Irene opgewekt, „en je moet me maar zoo mooi mogelijk maken O, wat scheelt er aan? Heb je gehuild?" „Het spijt me zoo, my lady," zei Madge met een snik, „maar ik heb een ongeluk gehad! Ik heb dit portret laten vallen." „Is dat alles?" vroeg ze sussend. „Ik was al bang dat je ziek was of slechte berichten had gekregen. Je hoeft je dat werkelijk niet zoo aan te trekken! Wat is er aan kapot? O, het is enkel maar het glas en het lijstje; de foto zelf heeft niet eens geleden. Ik zal Lord Terence wel vragen, ze opnieuw voor me te laten inlijsten." „O, my lady, wat bent u toch goed en vriendelijk voor me!" zei Madge, haar oogen afvegend. „Nonsens! Wat had je dan gedacht dat ik je zou uitschelden, of je misschien zou slaan?" vroeg Irene lachend, terwijl ze haar jurk begon uit te trekken. „Dat is het portret van Lord Castelford, met wien ik ga trouwen vroeg of laat," zei ze opgeruimd en bijna nonchalant. „Misschien zie ik hem vanavond wel, en dan zal ik hem wel vragen, me een ander lijstje te sturen. Denk er nu maar niet meer over." „Zal ik de foto weer op tafel zetten?" vroeg Madge. la; je zoudt je anders nog kunnen bezeeren aan de glasscherven." Toen Irene weg was, nam Madge het portret mee naar haar eigen kamer en zat er lang en aandachtig naar te kijken. „Ze geeft geen steek om hem," bepeinsde ze, „en hij om haar misschien óók wel niet! Het lijkt uitstekend. Was hij mijn verloofde maar!" Zooals zij verwacht had, ontmoette Irene Terence bij de hertogin. Hij kwam aanloopen toen het diner juist was opgediend, zoodat hij voorloopig geen gelegenheid vond, Irene onder vier oogen te spreken. Na tafel, toen ze allen bij elkaar waren in den salon, trok de hertogin haar neef bij een mouw naar zich toe. „Terence, help jij me nu eens, Irene over te halen om hier bij mij te komen, terwijl haar vader op reis is. Ze is koppig als een muilezel, en blijft maar „nee" zeggen!" „Is Lord Mersia afwezig?" vroeg hij. „Ja, vader is naar Parijs voor zaken," zei Irene. „Ik wilde wel, dat 't niet noodig was geweest; hij ziet er toch al zoo slecht uit." De hertog wierp haar een snellen blik toe. „Hij heeft den laatsten tijd erg hard ge werkt," zei hij, „maar er is overigens heusch geen reden om je bezorgd te maken, Irene. De verandering zal hem waarschijnlijk goed doen." Hij nam afscheid en ging naar zijn club; maar hoewel hij opbeurend en geruststellend had gesproken, stond zijn gezicht ernstig, toep hij het bujë vefliet, en hij mompelde; „Arme Mersia! Zou het kind er een vermoeden van hebben, hoe ziek hij is?" Irene was naar den vleugel gegaan, en Terence stond naast haar tegen den zijkant geleund. Ze keek naar hem en fluisterde: „Wat scheelt er aan, Terence? Je was aan tafel zoo stil. Voel je je ongelukkig?" „Heb ik daar geen reden voor?" vroeg hij, „Vergeet je, dat ik je binnen heel kort moet verlaten, Irene?" „Nee, Terence; maar maar dat is toch niet voor lang? En als je terugkomt, ben je overladen met roem, en alle menschen hangen uit de ramen om den kranigen oceaanvlieger te zien!" „Of verdringen zich voor de bulletins waarin te lezen staat, hoe hij in zee is gestort," zei hij gemelijk. „O, zeg zulke dingen toch niet!" smeekte ze, terwijl de tranen haar in de oogen kwamen. „Wie zal t zeggen?" zei hij, met een schouderophalen. „Ik ben trouwens heusch niet zoo bezorgd voor mijn kostbaar leven, 't Is de gedachte, jou te moeten verlaten onder deze omstandigheden die me half dol maakt. En ik moet gaan er is nu niets meer aan te veranderen!" „Ja, dat weet ik," zei ze zacht. „Denk je dan, dan het mij óók niet spijt, Terence?" „Werkelijk?" fluisterde hij gretig. „Ik dacht ik vreesde het dat het je niet veel kon schelen. Toen ik je vroeg om je weet wel wat ik bedoel laatst op di'en avond toen was je zoo verontwaardigd, zoo koud." „Ik was misschien een beetje geschrokken, maar koud neen, dat kun je me toch niet verwijten, Terence. En als als er werkelijk ernstige redenen waren." „Ik ben in ellendige moeilijkheden, Irene," zei hij, op zijn onderlip bijtend. „Je zoudt me kunnen helpen, maar dat zul je niet doen." „Waarom zeg je dat, Terence?" vroeg ze gedempt. „Je weet dat ik je wèl zou helpen." „Tot eiken prijs ten koste van een groot offer? Maar ik mag het je niet vragen. Ik durf het zelfs niet vertellen." „Je moet het me vertellen," zei ze ernstig. „Je maakt me bang, Terence. Wat is het?" De hertogin riep hun iets toe vanuit de hall, en hij liet haar hand los en deed een stap achteruit. „Nu niet," zei hij haastig. „Ik zal naar Carlton House Terrace komen en het je ver tellen als je het dan volstrekt wilt." „Ja, ik sta er op!" fluisterde ze haastig, met een onderdrukte zucht. „Ik kan niet verdragen, dat je zoo ongelukkig bent, Terence!" Toen ze dien avond op haar kamer kwam, was ze bleek en moe. Terence's toespelingen bleven haar vervolgen en gaven haar een voorgevoel van naderend onheil. Als d&t nu de liefde was en hooggeroemd geluk dat ze mee bracht! Maar ze zette die spijtige gedachten van zich af als minderwaardig en zelfzuchtig. Natuurlijk was het de plicht van een vrouw, om den man die haar liefhad en aan wien ze zichzelf beloofd had, te helpen in moeilijke

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9