Katholiek musicus jubileert
r
Met twee kameraadjes op avomturemrels
J
f
<Kdimhaal mn den daq
ALLE ABONNÉ'S
F 750- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
F 250-
IDe Dubbelgangster I
F
Een gesprek met Theo
van der Bijl
Mosterdgas
BESCHAAFDE STRIJD
KUNST EN DUIKBOOTEN
U: XX
v
Rechters en hun
jaarwedden
VRIJDAG 18 OCTOBER 1935
Maurice Rostand
1 H. P.
Van hotel tot hospitaal
De jubileerende musicus naar een
caricatuur van Funke Küppers
De vaderlijke
raad
by verlies van een hand
een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
In November, zegt men, zal het vijf en twin
tig jaar geleden zijn dat de in katholieke
kringen zeer bekende musicus en dirigent1
Theo van der Bijl zijn functie als directeur van
het koor der St. Willibrorduskerk te Amsterdam
aanvaardde.
„Maar het is niet waar" zei de directeur,
toen we hem gingen opzoeken „de dag is al
voorbij."
Het antwoord typeert van der Bijl. Ofschoon
ontelbare malen in het publiek verschenen,
toegesproken en toegejuicht, schuwt hij de
openbare hulde en trekt zich liever terug.
Iets over zich zelf vertellen, over zijn suc
cessen en teleurstellingen? Ook dat wees hij
van de hand.
„Maar vertel ons dan toch iets over uw er
varingen en ideeën omtrent het katholieke mu
ziekleven."
„Dat is een interessant onderwerp, daar wil ik
jc mijn meening wel eens over zeggen." En met
de deur in huis vallend, begon hij meteen.
„Kijk. er is een groot verschil in de muziek
beoefening der katholieken in de kerk en in de
concertzaal. Voor de kerkkoren moet men
eigenlijk dit spreekwoord goed in acht nemen:
een gegeven paard niet in den bek kijken. Want
daar komt het toch practisch op neer. zijn
natuurlijk enkele heel goede koren in ons land.
er komen er ook steeds méér. in de laatste ja
ren, maar de menscben die in de kerk zingen
ziin geen vakmusici. Zeer zeker, het zijn meest
al brave en zeer vrome menschen. maar dat zegt
niets over hun muziekkennis. Men kan aan den
kerkzang dus niet Al te hoove eischen stellen.
En dan. vergeet niet dat hier nog een an
dere factor in het snel is. n.l. de financieele. Wil
men goeden kerkzang, dan is daarvoor noodiv
in de allereerste plaats een goede leider, een
man. die het vak verstaat. Maar een goede
kracht, die zeer veel tijd aan zijn arbeid moet
besteden, kan niet van den wind leven.
Gebrek aan geld zou je dus een van de oor
zaken kunnen noemen waarom er aan onze mu
ziek in de kerk niet die zorg kan worden be
steed. die zii eigenlijk verdient.
Jaren geleden heerschte er bovendien nog ge
brek aan goede en geschoolde leiders voor d'e
kerkmuziek, maar daarin komt de laatste jaren
verbetering door het mooie werk van de kerk-
muziekschool te Utrecht het werk van Pa
ter C. Fuvvens."
„U zei daar straks dat er zooveel tijd noodl"
is voor goeden kerkzang. Is dat nu werkelijk
zoc'"! als directeuren wel zeggen?"
„Vast en zeker: m«t mannen die meestal toch
wel iets weten van de materie, moet men reeds
veelvuldig reneteeren. maar met jongens is dat
no» veel meer noodzakelijk.
Ik herinner mij. dat een pastoor eens teven
een dirigent zei: „Laat de jongens maar niet
zingen, want d'e zinven toch altild valsch."
Die pastoor had in zekeren zin gelijk. Dat
Jonvens a'tijd valsch zingen, vindt hierin ziin
oorzaak, dat ze niet voldoende reneteeren. En
dat kost enorm veel tijd alsmede paedagogisch
talent."
Kunt U me eens wat vertellen over de katho
lieke muziek in de concertzaal, b.v. over onze
oratorium-vereenigingen?"
„Ja. daar komen we aan een kapittel met
veel droevige en weinig blijde bladzijden. In het
Zuiden bestaan deze vereenigingen niet als zoo
danig want daar is de bevolking katholiek, in
het Noorden ziin er maar enkele, die het le
ven kunnen volhouden, zooals b.v. hier in Am
sterdam en tn Utrecht, maar in Den Haag en
Rotterdam hebben de pogingen zoo'n vereeni-
ging een blijvend bestaan te geven al enkele
malen schipbreuk geleden.
De heer van der Bijl kwam nu langzamerhand
aan dat deel van het katholieke muziekleven,
wat tot ziin meest succesvolle werkkringen be
hoort. Met onzet vroegen we hem eerst naar
de oorzaak der moeiliikheden, die de orato-
rium-vereeni'vipven ondervtndpn.
„Vo'wns mii ligt de oorzaak in het gebrek
aan belangstelling bij de Katholieken zelf. Het
is een gebrek aan belangstelling in de kunst
wat heel duidelijk blijkt uit het feit dat wel lief-
dadighe'dsuitvoeringen veel toeloop trekken
maar niet de zuiver artistieke uitvoeringen.
Tvpisch verschiinsel, want bij de christelijke
oratorium vereent gingen is dat juist niet het
geval.
Onze R.K. Oratoriumvereeniging in Amster
dam begint in de laatste jaren, vooral nu ook de
subsidie zoo sterk verminderd is, ernstige moei-
li'kheden te ondervinden. Het wordt, wat je zoo
In het gewone leven noemt: uitkijken en dagen
tellen."
„En wat hebt u zooal met de oratorium-ver-
een'glng beleefd?"
„Daarvan heb ik toevallig juist een verzame
ling gemaakt; kijk die map maar eens na."
Nu kwam een groote grijze map te voorschijn.
Maurice Rostand, de groote Fransche dich
ter, die met zijn eigen gezelschap onder
auspiciën van impressario Ernst Krauss een
tournée door ons land zal maken, zal op Don.
derdag 31 October in den Stadsschouwburg te
Amsterdam optreden; 1 November te Haarlem,
Stadsschouwburg; 4 Nov. te Den Haag. Kon.
Schouwburg; 8 Nov. te Utrecht. Stadsschouw
burg, terwijl voorts nog onderhandelingen
gaande zijn voor een voorstelling in den Stads
schouwburg te Maastricht op 9 of 10 Novem
ber, telkens met „La Gloire".
Theo van der Bijl
Zonder eenige zelf-ingenomenheid, alsof het
niets beteekende, zeide de heer van der Bijl:
„Daar zie je de heele ontwikkeling van de
oratorium-muziek. Behalve de bekende werken,
die het repertoire van dit soort zangvereenigin-
gen vormen, hebben we nog een twintig novitei
ten gebracht. Kijk maar, je ziet daar wel een
en ander."
Inderdaad, 'n speciaal velletje papier in de
map vermeldde, alsof 't de meest alledaagsche
gebeurtenis was, de „Grosse Messe" (g-moll)
van Bruckner en de Feestmis van Leos Janacek.
In een programmaboekje van het Elfde Muziek
feest, dat in Juni 1933 te Amsterdam werd ge
houden, vonden we tusschen de namen van hen,
die meewerkten, tusschen de grootste Neder-
landsche en buitenlandsche dirigenten en com
ponisten den naam van Theo van der Bijl, die
met zijn oratorium-vereeniging „Pater" een can
tate voor soli, koor en orkest van Jean Cortan
uitvoerde en „Passacaglia" van Robert Gerlpart.
Het laatste velletje in de map begon met dit
zinnetje: „De R.K. Oratoriumvereeniging heeft
in de laatste jaren de volgende noviteiten uit
gevoerd. In deze keuze weerspiegelt zich de ont
wikkeling der geheele koorlitteratuur van
Schütz af tot het allermodernste toe." (Dan vol
gen een twintig noviteiten).
Ik sloeg de map dicht, want het werd tijd.
„Zoo zie je, daar heb je alles."
Inderdaad, dat was alles.
Het was genoeg om ons opnieuw ervan te
overtuigen, dat van der BUI een man is. die
niet houdt van praten, maar van werken, een
katholiek, die zijn groote verdiensten heeft voor
het katholieke muziekleven in Amsterdam en
in Nederland.
Zooals wjj reeds meldden zijn prof. dr. J.
P. Wibaut, hoogleeraar in de organische
scheikunde aan dé Stedelijke Universi
teit te Amsterdam en zijn assistent, drs. J. Th.
Hackman, er in geslaagd een preparaat uit te
vinden, waarmede kleedingstukken geïmpreg
neerd kunnen worden en dat deze ondoordring
baar maakt voor de inwerking van blaarver-
wekkende gassen.
Naar wij vernemen zijn reeds eenigen tijd ge
leden uitgebreide proeven aan de Artillerie-In
richtingen aan de Hembrug door bovengenoem
de heeren en scheikundigen van het staatsbe
drijf genomen, die dus met succes bekroond zijn.
Zeven dagen bleek dit impregnatie-middel
waarvan men begrijpelijkerwijze de samen
stelling zorgvuldig geheim houdt bestand te
zijn tegen de funeste inwerking van mosterd
gas.
In zuiveren toestand is „mosterdgas" een kleur-
looze vloeistof, welke bij 217 gr. onder geringe
ontleding kookt, en bij afkoeling onder de 14
gr. spoedig vast wordt.
Teneinde te zorgen dat mosterd-„gas" onder
normale omstandigheden vloeibaar blijft, ver
mengt men het met een andere stof. om zijn
smeltpunt te verlagen. In water lost het niet
gemakkelijk op; zijn oplosbaarheid hierin is 1:
1000.
Bovendien is mosterdgas een persistent gas,
wat zeggen wil, dat het, al naar gelang van den
atmosferischen toestand en den aard van het
terrein dit gedurende dagen en zelfs weken be
smet kan houden, daar het door water bij nor
male temperatuur slechts zeer langzaam ont
leed wordt.
Naast deze voor een oorlogsgas gunstige
eigenschap, dat het op het gevechtsveld zijn
invloed zeer lang kan doen gevoelen en daar
bij slechts door een flauwen, eenigszins naar
mosterd riekenden geur zijn aanwezigheid ver
raadt, terwijl het, gezien de verschillende be
reidingsmethoden, in de diverse landen, door
de groot-industrie in groote hoeveelheden gele
verd kan worden, bezit het nog een eigenschap,
waardoor het 't meest gevreesde gas Werd uit
den laatsten grooten oorlog.
Mosterdgas is namelijk een buitengewoon ge
vaarlijk celgif. Bij aanraking met de huid ver
toont zich hierop eerst na vele uren! een
roode blaarvorming, terwijl onder de blaren de
huidcellen worden gedestrueerd, met gevaar van
opengaan en groote kans op secundaire infec
tie, met de noodlottige gevolgen daarvan. Daar
enboven en dit is juist het buitengewoon fu
neste van mosterdgas dringt het zoowel door
kleeren, soldatenuniformen, als schoenen heen,
terwijl rubber in vloeibaar mosterdgas oplost.
Het eerst werd mosterdgas toegepast in den
nacht van 11 op 12 Juli 1917 door de Duitschers
tegen de Engelschen nabij Yperen (vandaar de
naam yperiet voor het gas), en in de eerste zes
weken dat de Duitschers het gebruikten, wer
den 20.000 Engelschen buiten gevecht gesteld.
Sindsdien heeft men onvermoeid gezocht naar
een afdoend beschermingsmiddel. Tot nog toe
had men niets beters dan rubber pakken, die
niet alleen zeer duur, doch bovendien slechts
zeer tijdelijk bruikbaar waren, daar het gas op
den duur ook door rubber heenvreet.
Van des te meer beteekenis is deze nieuwe
Nederlandsche vinding, welke de fatale uitwer
king van dit geduchte gas belangrijk vermin
dert èn den combattanten èn den non-combat
tanten een grootere bescherming geeft tegen
dit gevreesde oorlogsmiddel.
X
Ook wij hebben onzen oorlog,
Ook wij leveren een slag.
Volgt u in uw krant niet dagelijks
i Het uitvoerige verslag?
i De bijzondere interesse
i Die voor dezen strijd bestaat,
Heeft ten oorzaak dat hij tusschen
Twee geduchte koppen gaat.
I Twee beroemde ras-strategen,
Die niet wijken voor geweld.
I Van die twee wordt d' een en d' ander
I Haast om beurten neergeveld. I
Paarden steigeren en vallen f
En verliezen het gevecht, I
1 Af en toe wordt zelfs den koning i
Zijn onthoofding aangezegdI
Wat een mooi doordachte plannen
Voert dit veldheer-duo uit!
Wat een geniale zetten
Wat een sluw-verworven buit!
En het ridderlijk-charmante
I Bi; dien fieren, feilen strijd
Is wel dit: men blijft steeds vrienden 1
I Of men wint of nadeel lijdt.
't Is een hoogst-beschaafde oorlog,
i Een gevecht met diepen zin.
I t Is de zoo vermaarde schaakmatch
Tusschen EuweAljechin.
i Zie, dit is nu eens een oorlog
Waar men gaarne over leest.
i Hier geen onrecht, bruutheid, I
heerschzucht 1
Hier toch triomfeert: DE GEESTf
üiiiHiiiiiiiiiimiiiMiiiiiniiitiuiiHimi|iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiHiiiiiiïï
Tengevolge van de conflicten in Europa heb
ben de bestuurders van het Boston-Museum er
van afgezien om groote kunstschatten uit hun
Museum naar de a.s. tentoonstelling te Londen
te zenden.
Een kleine collectie zal evenwel verzonden
worden als representatie van Amerikaansche
zijde.
De kostbare Chineesche collectie, welke men
eerst van plan was over te sturen en die reeds
verpakt was om te worden vervoerd, heeft men
op het laatste oogenblik ingehouden, daar men
vreest, dat duikbooten het schip, waarmede
deze collectie overgebracht wordt, zouden kun
nen torpedeeren.
Voor het Boston Museum zou het verloren
gaan van deze collectie een onherstelbaar ver
lies beteekenen.
Van sommige zijden wordt het voorstel ge
opperd om de schatten per Engelsch oorlogs
schip over te brengen, hetgeen reeds geschied
is, toen H. M. S. „Suffolk" een kostbare col
lectie, afgestaan door de Chineesche regeering,
vorig jaar vervoerde.
Men verwacht, dat het prachtige Rivièra-
Palace-Hotel bij Nice, dat indertijd bezocht
werd door de elite van Engeland, Frankrijk en
Amerika, wegens financieele moeilijkheden
eerstdaags gesloten zal worden en als militair
hospitaal ingericht.
Het hotel is hoog boven op een rots gebouwd
temidden van Olijfboomen en vanuit het hotel
heeft men één van de schoonste uitzichten van
de Rivièra.
Men kan van daar uit ver over de Italiaan-
sche grens zien tot aan Ventimiglia toe.
Het hotel was al eenigen tijd vanwege de
slechte tijdsomstandigheden gesloten geweest
en alle andere exploitatieplannen faalden.
Speciaal de officier moest het ontgelden.
Doadsbleek stond hij voor den emmandant,
zijn hoofd gebogen. Piet verstond niets van
wat er verteld werd, maar dat het er van
langs ging was zeker.
Daarna liet de commandant Professor
Poppelstock bij zich komen, die hem alles
omtrent hun avonturen vertelde. De com
mandant riep daarop zijn eerste officier en
gelastte hem goed voor den professor en de
kinderen zorg te dragen..
Hij vroeg aan den professor die aandachtig
het geval volgde of hij met Wietje buiten
mocht spelen. De professor knikte en ijlings
gingen de twee vriendjes naar buiten. Op
de binnenplaats was het echter warm en
die kinderen hadden spoedig genoeg van
het spelen.
De oude heer in het hoekje van den spoor
wegcoupé keek hen over den rand van zijn
brilleglazen aandachtig aan. Zij zaten
dicht bij elkaar in een hoek schuin tegenover
hem en ze waren nog jong. Met veel lawaai
schokte de sneltrein over de wissels bij het
kleine station en de oude heer kon niet ver
staan wat ze zeiden. Maar de jonge man sprak
heel ernstig tegen het meisje en ze scheen te
zwichten voor de overtuiging waarmee hij dat
deed.
De oudere man was oud genoeg om zich te
herinneren, hoe heerlijk het was om jong te
zijn. Hij herkende de symptomen, z'n gedach
ten gingen terug naar den dag, heel lang ge
leden, toen hij ook een meisje ten huwelijk had
gevraagd. Hij herinnerde zichMaar wat
deed het er toe? Hij nam z'n bril af en poetste
z'n glazen op. Toen keek hij opnieuw met een
vaderlijken blik naar het jonge paar.
Juist op dat oogenblik kwam de trein op een
gelijkmatiger stuk. De jonge man scheen klaar
te zijn met z'n toespraak en wachtte ongedul
dig op het antwoord van het meisje.
Zij schudde haar hoofd. „Neen, Bert, het kan
heusch niet."
„Maar Cissy, begrijp je dan niet?"
„Neen, toe, begin nu niet meer van voren af
aan, Bert; dat geeft immers niets. Ik heb er
heusch goed over nagedacht, maar het is on
mogelijk."
„Maar je bent er toch niet tegen, is 't wel?"
vroeg de jonge man. „Ik heb altijd gedacht,
dat je 't verschrikkelijk graag wilde, even graag
als ik. Ik heb er altijd zoo naar verlangd, Cissy
en nu...."
„Ik weet het," antwoordde het meisje zacht.
„Ik heb er ook naar verlangd."
„Nu dan!"
„Maar we moeten verstandig zijn, Bert," her
nam zij. „Dat je dat toch niet inziet!"
„Hoor eens, Cissy, ik weet zeker...."
.Lieve Bert," viel het meisje hem in de rede,
„ik zou het even graag willen als jij, maar we
moeten ons verstand gebruiken, en als jij dat
niet wilt doen, zal ik het voor je doen. Dacht
je, dat ik zou toestaan, dat jij iets deed, waar
je later spijt van zult hebben?"
„Ik zal er geen spijt van hebben," protesteer
de de jonge man heftig, „en jij evenmin. O,
Cissy," vervolgde hij opgewonden, „denk je
toch eens in, hoe geweldig het zou zijn. Eiken
avond ga je met me mee naar 't station en
's avonds kom je me weer halen. Kan je je iets
heerlijkers voorstellen?"
„Ik weet het, Bert," antwoordde het meisje,
„het zou zalig zijn. Maar het kan nu eenmaal
niet."
„Maar waarom dan niet, waarom vraag
ik je?"
„We hebben er niet genoeg geld voor," was
het kalme antwoord.
„Och wat, geld," snoof de jonge man ver
achtelijk.
„Ja, ik weet wel, dat het niet prettig is, Bert,
maar je moet nu eenmaal rekening met die
dingen houden."
„Maar nu ik promotie gemaakt heb, is 't toch
heel wat anders! Verleden maand zou ik het je
heusch niet hebben voorgesteld, maar nü...."
„De uitgaven loopen zoo op," opperde het
meisje. „Het spijt me zoo, Bert, maar ik weet
zeker dat het beter is...."
„Och wat," viel de jonge man haar ongedul-
dig in de rede en hij haalde z'n schouders op.
„Enfin, als jij er dan zoo absoluut tegen bent.
geloof ik niet, dat er nog iets gezegd behoeft te
worden."
Hij wendde z'n hoofd van haar af en keek
boos het raampje uit. Het meisje legde haar
hand op z'n arm.
„Wees niet boos, Bert," zei ze. „Laten we een
poosje wachten. Misschien later."
Maar de ander antwoordde niet. Toen schoof
het meisje bij hem vandaan naar den anderen
hoek en staarde verdrietig uit het raampje.
De oude heer was er heelemaal van in de
war. Dat was nu
•Itllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll*
toch allerminst
het „happy end'
dat hij verwacht
had. En toen hij
ineens twee tra-
nen zag glinste- i
ren in de dank-
bare oogen van het meisje, twee tranen, die
langzaam naar beneden druppelden, kon hij
zich niet langer inhouden. Hi) leunde voor
over en keek het meisje glimlachend aan.
„Beste kind," begon hij aarzelend, „ik hoop,
dat je niet boos op me wordt, of denkt, dat ik
een onbescheiden oude kerel ben, maar zie je,
ik ben oud genoeg om je vader te kunnen zijn
en daarom...."
Hij hield even op en er was zoo'n vriendelijk
belangstellende blik in z'n oogen, dat het meis
je hem door haar tranen hem toelachte.
„Ik kan 't niet helpen, dat ik hoorde, waar
jullie over spreken," vervolgde de oude heer,
opeens veel flinker, „en ik zou je graag een va
derlijken raad willen geven als ik mag."
„Vind u niet, dat ik gelijk heb?" vroeg het
meisje.
„Neen, ik vind, dat je heelemaal geen gelijk
hebt," antwoordde de oude heer. „Geld is maar
bijzaak, mijn kind."
„Maar...."
„Het eenige, waar het op aankomt, is of je
van hem houdt of niet." ging de ander verder,
met een blik in de richting van den jongen
man, die nog steeds uit het raampje keek.
„Natuurlijk houd ik van hem," antwoordde
het meisje, „maar
„Trouw hem dan, beste kind, trouw hem
dan."
„wat?" vroeg het meisje, en haar mond ging
half open van verbazing.
„Trouw dan gerust met hem," herhaalde de
oude heer, terwijl hij met een ernstig gezicht
haar toeknikte.
„Maar ik ben al met hem getrouwd! Al een
jaar!"
Zij barstte in lachen uit om de beteuterde
uitdrukking op het gezicht van den ouden heer,
en de jonge man in het hoekje lachte op eens
vroolijk mee.
„Neen, maar nu begrijp ik 't," zei 't meisje.
„U dacht, dat hij me gevraagd had met hem te
willen trouwen! o, dat is kostelijk!"
,Maar.... maar.... wat dan?" stamelde de
oude heer.
„Hij heeft juist salaris-verhooging gehad,"
legde de jonge vrouw hem uit, „en nu wil hij
een autootje koopen. Maar ik weet zeker, dat
we ons die luxe nog niet kunnen permitteeren."
De oude heer zette z'n bril af en wreef de
glazen op.
„Wel-alle-menschen-nog-aan-toe," zei hij
hulpeloos.
De koning van Engeland heeft zijn goedkeu
ring gehecht aan drie zeer belangrijke rechter
lijke benoemingen.
Lord Wright is benoemd tot „Master of the
Rolls", als opvolger van Lord Hanworth; Sir
Frederic Herberg Maughan tot Lord of Appeal,
als opvolger van Lord Tomlin, en Mr, Wilfred
Greene tot Lord Justice of Appeal.
De Master of the Rolls, die oorspronkelijk
Griffier en Archivaris was, is na den Lord
Kansslier en den Lord Chief Justice de hoog
ste rechterlijke ambtenaar van het koninkrijk.
Hij heeft zitting in het HoogEThuis, in het
Opperste Gerechtshof en in de Privy Council,
en trekt een jaarwedde van £6000.
Een Lord of Appeal, of eigenlijk: Lord of
Appeal in Ordinary is rechter in het Hoogste
Gerechtshof van het koninkrijk, n.l. in het Op
perste Hof van Beroep, dat bestaat uit een
Commissie uit het Hoogerhuis. Ook zijn jaar
wedde bedraagt £6000.
Een Lord Justice of Appeal is rechter in het
Hof van Beroep van het Opperste Gerechtshof;
hij heeft een jaarwedde van 5000.
Deze jaarwedden zijn, vergeleken bij wat den
leden der Rechterlijke Macht in ons land toe
gekend wordt, vorstelijk; het algemeene oor
deel hier luidt evenwel dat zij te laag zijn.
Ofschoon te allen tijde groote juristen zit
ting gehad hebben in Engelsche gerechtshoven
en rechtbanken, is het een vaak geuite klacht,
dat velen der allergrootsten niet voor een be
noeming in aanmerking wenschen te komen,
omdat hun praktijk als advocaat veel meer op
brengt dan hun als rechter toegekend wordt.
Merkwaardig is het dat eenige beroemdste
juristen zooals Mr. Asquith (Lord Oxford),
Lord Birkenhead, Sir John Simon en Lord Car
son, wier praktijken fabelachtige inkomens af
wierpen, zich wèl in de politiek begeven heb
ben en ministerieele ambten aanvaardden, die
hun zelden meer en meestal minder opbrach
ten dan een rechtersambt, en bovendien zelfs in
het gunstigste geval van betrekkelijk korten
duur waren.
Voor vele der voornaamste King's Coun
sels (advocaten van den hoogsten rang) be-
teekent de aanvaarding van een rechterlijke
benoeming een zware financieele opoffering, die
zii evenwel gaarne brengen, wanneer zij een-
zekeren leeftijd bereikt hebben. Mr. Greene,
de nieuwe Lord Justice, is reeds 52, en zal na
den beroemden Sir Henry Slesser, die bij zijn
benoeming 45 was, het jongste lid van het Op
perste Gerechtshof zijn. De jaarwedde van
5000 is niet meer dan het achtste deel van
wat hij de laatste jaren aan de balie ver
diend heeft (per jaar). Nog in Februari kon
hij voor het appèl van British Celanese (de
Engelsche kunstzijde-onderneming) in het Hoo
gerhuis 12.100 declareeren. Hij is waarschijn
lijk het hoogst betaalde lid der balie, ofschoon
Sir John Simon, Lord Carson en misschien ook
Lord Birkenhead, toen zij nog praktijk uit
oefenden, het tot aanzienlijk meer dan 40.000
per jaar brachten.
Toch trad Lord Birkenhead in 1928 op als
minister voor Indië, omdat hij een ruimere
bron van inkomsten noodig had, en hij stierf
enkele jaren later betrekkelijk arm. Lord Ox
ford, die, vóór hij een belangrijke rol in de po
litiek begon te spelen, een der grootste praktij
ken van Londen had, overleed bijna onbe
middeld.
Een leeftijdsgrens bestaat in Engeland voor
rechters niet. Twee jaren geleden was slechts
één van de 16 rechters der King's Bench Divisie
beneden de zestig; één de beroemde, kort
geleden gestorven Justice Avory was boven de
tachtig. Lord Dunedin, van het Opperste Ge
rechtshof van het Hoogerhuis, was nog twee
jaren ouder. Sindsdien zijn er door overlijden
of aftreden eenige veranderingen in de sa
menstelling der hoogste rechterlijke colleges
gekomen, maar ook thans nog zijn verscheidene
rechters boven de zeventig, en slechts enkele
beneden de zestig. Van de thans „gepromoveer
den" is Lord Wright 66 en Lord Justice
Maughan 69 jaar oud.
op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
F7CA by een ongeval met
f JjV/doodeiyken afloop
door Charles Carvice
31
„Irene, Irene! Is dat dan zóóveel, wat Ik
je vraag? We zouden tóch vroeg of Iaat ge
trouwd zijn dat heb je me beloofd. En je
be!o;fde me óók, dat je me zoudt helpen, als
ik je hulp hard noodig had; en. hemel, kun
je een ernstiger geval bedenken dan dit?
Luister. Ik heb alles ger;ge d. Aw je toestemt
en dat zul je doen. liefstel dan treffen
we elkaar op den hoek van Wellington Bar
racks, Donderdagmorgen om tien uur. Je tunt
in een taxi komen; niemand zal je zien of
he kennen gren mensch uit onzen kring is
zóó vroeg daar in die buurt."
Hij zweeg even om adem te scheppen en ging
toen voort, maar met zóó zachte stem, dat
Madge niet ieder woord kon verstaan.
„Donderdagmorgen om tien uui Ik zal dan
o je wdchten. De speciale vergunning heb ik
al in mijn zak. Het zal een stil en prozaïsch
huwelijk zijn, heel iets anders dan Ik me
Vroeger gedroomd had maar het moét.
-(Vannee. we eenmaal getrouwd zijn haar
gezichtje werd donkerrood „zaj ik je
natuurlijk dadelijk laten gaan. Ik bedoel,"
stamelde hij, „dat je onmiddellijk naar huis
terug kunt gaan, recht van het bureau. Begrijp
je?"
Hij las in haar onschuldige oogen, dat ze
het nauwelijks begreep.
„Zeg toch iets. Irene! Mijn leven, mijn goede
naam, is in jouw handen!"
„Ik zal het doen!"
Hij sloeg de armen om haar heen en kuste
haar hartstochtelijk. Maar ze beantwoordde
zijn liefkoozingen niet.
„Je zult het doen!" herhaald» hij, buiten
zichzelf van blijdschap en opluchting. „Irene
je je bent een kraan!"
Ze glimlachte mat.
„Zeg nog eens precies, wat Ik doen moet."
„Donderdag om tien uur aan den heek van
Wellington Barracks zijn Dat is alles. Je kunt
je niet vergissen, lief te."
.Nee. Ik zal er zijn En ga nu, Terence ik
ik ben een beetje moe."
HOOFDSTUK XVII
Irene zou dien avond met de hertogin bij
vrienden dineeren. en de oude dame kwam
haar als gewoonlijk afhalen. Toen de knecht
het portier van den auto voor haar openhield,
viel het licht vol op haar gezicht, en de hertogin
uitte een kreetje.
„M'n kind, m'n lieve Irene, wat zie je bleek!
Ben je niet in orde?"
„O, ik voel me uitstekend," zei het meisje,
maar de hertogin was niet tevreden gesteld.
„Weet je dat wel zeker?" vroeg ze bezorgd.
„Hemel, je hand is ook al zoo gloeiend heet,
Irene. Laten we niet gaan; de Granvilles zijn
zulke oude vrienden, dat ze heusch niet be-
leedigd zullen zijn, als lk op het laatste oogen
blik nog afzeg. Laat me met je mee naar huis
gaan. Ik zou het mezelf nooit vergeven, en je
vader evenmin, als je ziek werd!"
„Nee, nee!" zei Irene, met bijna koortsige
haast. „Ik ben heusch volmaakt gezond! En
latten we asjeblieft gaan! Ik heb behoefte aan
wat afleiding."
Aan het diner zelf waren ze maar met
weinigen, doch daarna zou er een dansavond
zijn en al spoedig kwamen de gasten, meestal
jongelui opzetten. Irene werd van alle kanten
omringd, en ze deed haar best om te lachen
en opgeruimd te schijnen, zoodat niemand iets
aan haar zou kunnen merken. Maar na een
poosje werd de inspanning te groot voor haar
en ze dacht er juist over, aan de hertogin te
vragen, of die haar thuis wilde brengen, toen
Mayne Redmayne de zaal binnenkwam.
Redmayne was niet alleen beroemd om zijn
gaven, doch ook, wat méér is, door iedereen
geacht en bemind. Het kwam Irene plotseling
voor, of zij vanavond voor het eerst zag, hoe
'n mooi, nobel gezicht hij had, hoe indruk
wekkend zijn gestalte was en hoe fier en rustig
zijn gang. Hij zag er ernstig uit, nadenkend
en gereserveerd zooals gewoonlijk, en hij
baande zich een weg door de groepjes met een
afwezige en toch zoekende uitdrukking in zijn
donkere oogen, alsof hij iemand hoopte te
vinden.
Zij vroeg zich af, wie dat kon zijn; toen
ontmoette plotseling zijn blik den haren, de
heele uitdrukikng van zijn gezicht veranderde,
zijn oogen leefden op en verzachtten zich en
zijn strakke mond ontspande zich in een
jongensachtigen glimlach, die hem niet ouder
deed lijken dan de jongste van de aanwezigen.
Hl) kwam recht door de zaal naar haar
toe, en toen zijn hand zich vast en warm om
de hare sloot, leek het Irene, of al haar angst
en kommer van haar af werd genomen. Met
een glimlach keek ze naar hem op.
„Ik ben zoo blij, dat u gekomen bent," zei
ze. „Ik heb hoofdpijn, en zou liever rustig wat
zitten praten dan te moeten dansen."
HU knikte, alsof hij het begreep, trok haar
arm door den zijnen en leidde haar naar een
rustig hoekje.
„U moest e'genlijk niet hier zijn, maar thuis
en In bed," zei hij ernstig, maar met dien
klank van teederheid in zijn stem. „Laat ik
eens zien, of ik de hertogin kan vinden
„Nee, nee, nog niet. Nog een poosje."
HU schrok van de angstige smeeking in
haar stem en schoof onwillekeurig wat dichter
naar haar toe.
„M.nheer Redmayne, ik zou graag willen,
dat u me iets beloofde."
„En wat is dat?" vroeg hij.
„Zoudt u willen beloven, dat u in de toe
komst, wanneer u wanneer u iets over me
hoort, wat dan ook, dat u nooit slecht over me
zult denken?"
Hij glimlachte, maar was ernstig bezorgd.
„Dat is gemakkelijk genoeg," zei hU.
„Vraag u me liever iets, dat een beetje moei
lijker is! Nooit zou ik slecht over u kunnen
denken. Neem me niet kwalijk, maar wat u
daar zegt, klinkt absurd!" En weer glimlachte
hij.
Ze keek naar hem op, en in haar olik lag
half-verwonderde dankbaarheid, zoowel ais een
soort ontzetting om zijn blind vertrouwen.
„Wat zei u dat wonderlijk! Wat wat
bent u toch altijd goed voor me."
„We zijn zulke oude vrienden," zei hij rus
tig. „En daarom waag ik u ook te vragen:
vertelt u me, wat u van plan bent te doen."
Ze schudde het hoofd.
„Ik weet niet wat ik wel zou willen geven,
als ik 't u kon vertellen; maar dat kan ik
niet. Het het is niets slechts." Ze glim
lachte. „Maar méér kan ik niet zeggen. Enkel
dit nog: als u het bU toeval zoudt ontdekken,
moet u er met niemand over spreken, en zeker
niet met my; ik zou het niet kunnen ver
dragen. En beloof me verder nog dat, wat er
ook gebeurt, wat lk ook zou doen u nooit
zult trachten, in te grUpen, zelfs wanneer u
zoudt denken, dat 't voor mUn bestwil was."
„Ik beloof het," zei hij.
Ze stak hem haar hand toe. HU wilde ze
aan zijn lippen brengen, bedacht zich nog
intijds, maar bleef ze vasthouden.
Twee mannen kwamen aandrentelen en
geruischloos, handig, zonder van houding te
veranderen, trok hij de gordijnen wat verder
voor de diepe raatn. 's waar zij zaten, zoodat
zy geheel verborgen waren. De twee mannen
bleven op een paar pas afstands staan. Het
waren beiden staatslieden van beteekenis. en
ze praatten ernstig en met gedempte stem»
maar slechts het gordUn scheidde hen va»
Redmayne en Irene, en dezen konden elk woord
verstaan.
„Ja de toestand ziet er donker genoeg uit,"
zei de een. „Wat een zegen dat we hèm hebben!
Als er iemand is, die ons er doorheen kan
helpen, dan is hij het. Jk zou niet weten, hoe
het gaan moest, als we hem verloren, vóór
deze zaak tot een goed einde is gebracht."
„We hebben Redmayne nog," zei de ander.
„Ja, hU is knap genoeg en je kunt oo hei»
bouwen als op een rots, maar ten slotte is hU
nog jong en heeft niet die ruime ervaring va»
den chef. Heb je hem gezien vóór zUn ver
trek? Zóó ellendig heeft hU er nog nooit uit'
gezien."
De ander knikte.
„Ja, maar dat is eigenlijk al een heel poosje
zoo, al hebben de meesten van ons het niet
gemerkt. En hU heeft nergens over geklaagd-
Maar dat is niet vreemd: hU klaagt nooit.
HemeJ, als ik bedenk, wat hU allemaal neeft
doorgemaakt en hoe hU het gedragen heeft'
Je kunt niet anders doen dan hem bewonde
ren. De meesten zouden er aan te gronde zU»
gegaan."
„Je bedoelt het verlies van zUn vrou#
natuurlUk?"
„Ja, dat geheimzinnige mysterie, dat over zijd
leven ligt."
„Niemand weet eigenlek precies, wat er va»
haar geworden is of wat er achter haat
verdwUning stak, nietwaar?"
(Wordt vervolgd)