Katholiek musicus jubileert r Met twee kameraadjes op avomturemrels J f <Kdimhaal mn den daq ALLE ABONNÉ'S F 750- bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door F 250- IDe Dubbelgangster I F Een gesprek met Theo van der Bijl Mosterdgas BESCHAAFDE STRIJD KUNST EN DUIKBOOTEN U: XX v Rechters en hun jaarwedden VRIJDAG 18 OCTOBER 1935 Maurice Rostand 1 H. P. Van hotel tot hospitaal De jubileerende musicus naar een caricatuur van Funke Küppers De vaderlijke raad by verlies van een hand een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL In November, zegt men, zal het vijf en twin tig jaar geleden zijn dat de in katholieke kringen zeer bekende musicus en dirigent1 Theo van der Bijl zijn functie als directeur van het koor der St. Willibrorduskerk te Amsterdam aanvaardde. „Maar het is niet waar" zei de directeur, toen we hem gingen opzoeken „de dag is al voorbij." Het antwoord typeert van der Bijl. Ofschoon ontelbare malen in het publiek verschenen, toegesproken en toegejuicht, schuwt hij de openbare hulde en trekt zich liever terug. Iets over zich zelf vertellen, over zijn suc cessen en teleurstellingen? Ook dat wees hij van de hand. „Maar vertel ons dan toch iets over uw er varingen en ideeën omtrent het katholieke mu ziekleven." „Dat is een interessant onderwerp, daar wil ik jc mijn meening wel eens over zeggen." En met de deur in huis vallend, begon hij meteen. „Kijk. er is een groot verschil in de muziek beoefening der katholieken in de kerk en in de concertzaal. Voor de kerkkoren moet men eigenlijk dit spreekwoord goed in acht nemen: een gegeven paard niet in den bek kijken. Want daar komt het toch practisch op neer. zijn natuurlijk enkele heel goede koren in ons land. er komen er ook steeds méér. in de laatste ja ren, maar de menscben die in de kerk zingen ziin geen vakmusici. Zeer zeker, het zijn meest al brave en zeer vrome menschen. maar dat zegt niets over hun muziekkennis. Men kan aan den kerkzang dus niet Al te hoove eischen stellen. En dan. vergeet niet dat hier nog een an dere factor in het snel is. n.l. de financieele. Wil men goeden kerkzang, dan is daarvoor noodiv in de allereerste plaats een goede leider, een man. die het vak verstaat. Maar een goede kracht, die zeer veel tijd aan zijn arbeid moet besteden, kan niet van den wind leven. Gebrek aan geld zou je dus een van de oor zaken kunnen noemen waarom er aan onze mu ziek in de kerk niet die zorg kan worden be steed. die zii eigenlijk verdient. Jaren geleden heerschte er bovendien nog ge brek aan goede en geschoolde leiders voor d'e kerkmuziek, maar daarin komt de laatste jaren verbetering door het mooie werk van de kerk- muziekschool te Utrecht het werk van Pa ter C. Fuvvens." „U zei daar straks dat er zooveel tijd noodl" is voor goeden kerkzang. Is dat nu werkelijk zoc'"! als directeuren wel zeggen?" „Vast en zeker: m«t mannen die meestal toch wel iets weten van de materie, moet men reeds veelvuldig reneteeren. maar met jongens is dat no» veel meer noodzakelijk. Ik herinner mij. dat een pastoor eens teven een dirigent zei: „Laat de jongens maar niet zingen, want d'e zinven toch altild valsch." Die pastoor had in zekeren zin gelijk. Dat Jonvens a'tijd valsch zingen, vindt hierin ziin oorzaak, dat ze niet voldoende reneteeren. En dat kost enorm veel tijd alsmede paedagogisch talent." Kunt U me eens wat vertellen over de katho lieke muziek in de concertzaal, b.v. over onze oratorium-vereenigingen?" „Ja. daar komen we aan een kapittel met veel droevige en weinig blijde bladzijden. In het Zuiden bestaan deze vereenigingen niet als zoo danig want daar is de bevolking katholiek, in het Noorden ziin er maar enkele, die het le ven kunnen volhouden, zooals b.v. hier in Am sterdam en tn Utrecht, maar in Den Haag en Rotterdam hebben de pogingen zoo'n vereeni- ging een blijvend bestaan te geven al enkele malen schipbreuk geleden. De heer van der Bijl kwam nu langzamerhand aan dat deel van het katholieke muziekleven, wat tot ziin meest succesvolle werkkringen be hoort. Met onzet vroegen we hem eerst naar de oorzaak der moeiliikheden, die de orato- rium-vereeni'vipven ondervtndpn. „Vo'wns mii ligt de oorzaak in het gebrek aan belangstelling bij de Katholieken zelf. Het is een gebrek aan belangstelling in de kunst wat heel duidelijk blijkt uit het feit dat wel lief- dadighe'dsuitvoeringen veel toeloop trekken maar niet de zuiver artistieke uitvoeringen. Tvpisch verschiinsel, want bij de christelijke oratorium vereent gingen is dat juist niet het geval. Onze R.K. Oratoriumvereeniging in Amster dam begint in de laatste jaren, vooral nu ook de subsidie zoo sterk verminderd is, ernstige moei- li'kheden te ondervinden. Het wordt, wat je zoo In het gewone leven noemt: uitkijken en dagen tellen." „En wat hebt u zooal met de oratorium-ver- een'glng beleefd?" „Daarvan heb ik toevallig juist een verzame ling gemaakt; kijk die map maar eens na." Nu kwam een groote grijze map te voorschijn. Maurice Rostand, de groote Fransche dich ter, die met zijn eigen gezelschap onder auspiciën van impressario Ernst Krauss een tournée door ons land zal maken, zal op Don. derdag 31 October in den Stadsschouwburg te Amsterdam optreden; 1 November te Haarlem, Stadsschouwburg; 4 Nov. te Den Haag. Kon. Schouwburg; 8 Nov. te Utrecht. Stadsschouw burg, terwijl voorts nog onderhandelingen gaande zijn voor een voorstelling in den Stads schouwburg te Maastricht op 9 of 10 Novem ber, telkens met „La Gloire". Theo van der Bijl Zonder eenige zelf-ingenomenheid, alsof het niets beteekende, zeide de heer van der Bijl: „Daar zie je de heele ontwikkeling van de oratorium-muziek. Behalve de bekende werken, die het repertoire van dit soort zangvereenigin- gen vormen, hebben we nog een twintig novitei ten gebracht. Kijk maar, je ziet daar wel een en ander." Inderdaad, 'n speciaal velletje papier in de map vermeldde, alsof 't de meest alledaagsche gebeurtenis was, de „Grosse Messe" (g-moll) van Bruckner en de Feestmis van Leos Janacek. In een programmaboekje van het Elfde Muziek feest, dat in Juni 1933 te Amsterdam werd ge houden, vonden we tusschen de namen van hen, die meewerkten, tusschen de grootste Neder- landsche en buitenlandsche dirigenten en com ponisten den naam van Theo van der Bijl, die met zijn oratorium-vereeniging „Pater" een can tate voor soli, koor en orkest van Jean Cortan uitvoerde en „Passacaglia" van Robert Gerlpart. Het laatste velletje in de map begon met dit zinnetje: „De R.K. Oratoriumvereeniging heeft in de laatste jaren de volgende noviteiten uit gevoerd. In deze keuze weerspiegelt zich de ont wikkeling der geheele koorlitteratuur van Schütz af tot het allermodernste toe." (Dan vol gen een twintig noviteiten). Ik sloeg de map dicht, want het werd tijd. „Zoo zie je, daar heb je alles." Inderdaad, dat was alles. Het was genoeg om ons opnieuw ervan te overtuigen, dat van der BUI een man is. die niet houdt van praten, maar van werken, een katholiek, die zijn groote verdiensten heeft voor het katholieke muziekleven in Amsterdam en in Nederland. Zooals wjj reeds meldden zijn prof. dr. J. P. Wibaut, hoogleeraar in de organische scheikunde aan dé Stedelijke Universi teit te Amsterdam en zijn assistent, drs. J. Th. Hackman, er in geslaagd een preparaat uit te vinden, waarmede kleedingstukken geïmpreg neerd kunnen worden en dat deze ondoordring baar maakt voor de inwerking van blaarver- wekkende gassen. Naar wij vernemen zijn reeds eenigen tijd ge leden uitgebreide proeven aan de Artillerie-In richtingen aan de Hembrug door bovengenoem de heeren en scheikundigen van het staatsbe drijf genomen, die dus met succes bekroond zijn. Zeven dagen bleek dit impregnatie-middel waarvan men begrijpelijkerwijze de samen stelling zorgvuldig geheim houdt bestand te zijn tegen de funeste inwerking van mosterd gas. In zuiveren toestand is „mosterdgas" een kleur- looze vloeistof, welke bij 217 gr. onder geringe ontleding kookt, en bij afkoeling onder de 14 gr. spoedig vast wordt. Teneinde te zorgen dat mosterd-„gas" onder normale omstandigheden vloeibaar blijft, ver mengt men het met een andere stof. om zijn smeltpunt te verlagen. In water lost het niet gemakkelijk op; zijn oplosbaarheid hierin is 1: 1000. Bovendien is mosterdgas een persistent gas, wat zeggen wil, dat het, al naar gelang van den atmosferischen toestand en den aard van het terrein dit gedurende dagen en zelfs weken be smet kan houden, daar het door water bij nor male temperatuur slechts zeer langzaam ont leed wordt. Naast deze voor een oorlogsgas gunstige eigenschap, dat het op het gevechtsveld zijn invloed zeer lang kan doen gevoelen en daar bij slechts door een flauwen, eenigszins naar mosterd riekenden geur zijn aanwezigheid ver raadt, terwijl het, gezien de verschillende be reidingsmethoden, in de diverse landen, door de groot-industrie in groote hoeveelheden gele verd kan worden, bezit het nog een eigenschap, waardoor het 't meest gevreesde gas Werd uit den laatsten grooten oorlog. Mosterdgas is namelijk een buitengewoon ge vaarlijk celgif. Bij aanraking met de huid ver toont zich hierop eerst na vele uren! een roode blaarvorming, terwijl onder de blaren de huidcellen worden gedestrueerd, met gevaar van opengaan en groote kans op secundaire infec tie, met de noodlottige gevolgen daarvan. Daar enboven en dit is juist het buitengewoon fu neste van mosterdgas dringt het zoowel door kleeren, soldatenuniformen, als schoenen heen, terwijl rubber in vloeibaar mosterdgas oplost. Het eerst werd mosterdgas toegepast in den nacht van 11 op 12 Juli 1917 door de Duitschers tegen de Engelschen nabij Yperen (vandaar de naam yperiet voor het gas), en in de eerste zes weken dat de Duitschers het gebruikten, wer den 20.000 Engelschen buiten gevecht gesteld. Sindsdien heeft men onvermoeid gezocht naar een afdoend beschermingsmiddel. Tot nog toe had men niets beters dan rubber pakken, die niet alleen zeer duur, doch bovendien slechts zeer tijdelijk bruikbaar waren, daar het gas op den duur ook door rubber heenvreet. Van des te meer beteekenis is deze nieuwe Nederlandsche vinding, welke de fatale uitwer king van dit geduchte gas belangrijk vermin dert èn den combattanten èn den non-combat tanten een grootere bescherming geeft tegen dit gevreesde oorlogsmiddel. X Ook wij hebben onzen oorlog, Ook wij leveren een slag. Volgt u in uw krant niet dagelijks i Het uitvoerige verslag? i De bijzondere interesse i Die voor dezen strijd bestaat, Heeft ten oorzaak dat hij tusschen Twee geduchte koppen gaat. I Twee beroemde ras-strategen, Die niet wijken voor geweld. I Van die twee wordt d' een en d' ander I Haast om beurten neergeveld. I Paarden steigeren en vallen f En verliezen het gevecht, I 1 Af en toe wordt zelfs den koning i Zijn onthoofding aangezegdI Wat een mooi doordachte plannen Voert dit veldheer-duo uit! Wat een geniale zetten Wat een sluw-verworven buit! En het ridderlijk-charmante I Bi; dien fieren, feilen strijd Is wel dit: men blijft steeds vrienden 1 I Of men wint of nadeel lijdt. 't Is een hoogst-beschaafde oorlog, i Een gevecht met diepen zin. I t Is de zoo vermaarde schaakmatch Tusschen EuweAljechin. i Zie, dit is nu eens een oorlog Waar men gaarne over leest. i Hier geen onrecht, bruutheid, I heerschzucht 1 Hier toch triomfeert: DE GEESTf üiiiHiiiiiiiiiimiiiMiiiiiniiitiuiiHimi|iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiHiiiiiiïï Tengevolge van de conflicten in Europa heb ben de bestuurders van het Boston-Museum er van afgezien om groote kunstschatten uit hun Museum naar de a.s. tentoonstelling te Londen te zenden. Een kleine collectie zal evenwel verzonden worden als representatie van Amerikaansche zijde. De kostbare Chineesche collectie, welke men eerst van plan was over te sturen en die reeds verpakt was om te worden vervoerd, heeft men op het laatste oogenblik ingehouden, daar men vreest, dat duikbooten het schip, waarmede deze collectie overgebracht wordt, zouden kun nen torpedeeren. Voor het Boston Museum zou het verloren gaan van deze collectie een onherstelbaar ver lies beteekenen. Van sommige zijden wordt het voorstel ge opperd om de schatten per Engelsch oorlogs schip over te brengen, hetgeen reeds geschied is, toen H. M. S. „Suffolk" een kostbare col lectie, afgestaan door de Chineesche regeering, vorig jaar vervoerde. Men verwacht, dat het prachtige Rivièra- Palace-Hotel bij Nice, dat indertijd bezocht werd door de elite van Engeland, Frankrijk en Amerika, wegens financieele moeilijkheden eerstdaags gesloten zal worden en als militair hospitaal ingericht. Het hotel is hoog boven op een rots gebouwd temidden van Olijfboomen en vanuit het hotel heeft men één van de schoonste uitzichten van de Rivièra. Men kan van daar uit ver over de Italiaan- sche grens zien tot aan Ventimiglia toe. Het hotel was al eenigen tijd vanwege de slechte tijdsomstandigheden gesloten geweest en alle andere exploitatieplannen faalden. Speciaal de officier moest het ontgelden. Doadsbleek stond hij voor den emmandant, zijn hoofd gebogen. Piet verstond niets van wat er verteld werd, maar dat het er van langs ging was zeker. Daarna liet de commandant Professor Poppelstock bij zich komen, die hem alles omtrent hun avonturen vertelde. De com mandant riep daarop zijn eerste officier en gelastte hem goed voor den professor en de kinderen zorg te dragen.. Hij vroeg aan den professor die aandachtig het geval volgde of hij met Wietje buiten mocht spelen. De professor knikte en ijlings gingen de twee vriendjes naar buiten. Op de binnenplaats was het echter warm en die kinderen hadden spoedig genoeg van het spelen. De oude heer in het hoekje van den spoor wegcoupé keek hen over den rand van zijn brilleglazen aandachtig aan. Zij zaten dicht bij elkaar in een hoek schuin tegenover hem en ze waren nog jong. Met veel lawaai schokte de sneltrein over de wissels bij het kleine station en de oude heer kon niet ver staan wat ze zeiden. Maar de jonge man sprak heel ernstig tegen het meisje en ze scheen te zwichten voor de overtuiging waarmee hij dat deed. De oudere man was oud genoeg om zich te herinneren, hoe heerlijk het was om jong te zijn. Hij herkende de symptomen, z'n gedach ten gingen terug naar den dag, heel lang ge leden, toen hij ook een meisje ten huwelijk had gevraagd. Hij herinnerde zichMaar wat deed het er toe? Hij nam z'n bril af en poetste z'n glazen op. Toen keek hij opnieuw met een vaderlijken blik naar het jonge paar. Juist op dat oogenblik kwam de trein op een gelijkmatiger stuk. De jonge man scheen klaar te zijn met z'n toespraak en wachtte ongedul dig op het antwoord van het meisje. Zij schudde haar hoofd. „Neen, Bert, het kan heusch niet." „Maar Cissy, begrijp je dan niet?" „Neen, toe, begin nu niet meer van voren af aan, Bert; dat geeft immers niets. Ik heb er heusch goed over nagedacht, maar het is on mogelijk." „Maar je bent er toch niet tegen, is 't wel?" vroeg de jonge man. „Ik heb altijd gedacht, dat je 't verschrikkelijk graag wilde, even graag als ik. Ik heb er altijd zoo naar verlangd, Cissy en nu...." „Ik weet het," antwoordde het meisje zacht. „Ik heb er ook naar verlangd." „Nu dan!" „Maar we moeten verstandig zijn, Bert," her nam zij. „Dat je dat toch niet inziet!" „Hoor eens, Cissy, ik weet zeker...." .Lieve Bert," viel het meisje hem in de rede, „ik zou het even graag willen als jij, maar we moeten ons verstand gebruiken, en als jij dat niet wilt doen, zal ik het voor je doen. Dacht je, dat ik zou toestaan, dat jij iets deed, waar je later spijt van zult hebben?" „Ik zal er geen spijt van hebben," protesteer de de jonge man heftig, „en jij evenmin. O, Cissy," vervolgde hij opgewonden, „denk je toch eens in, hoe geweldig het zou zijn. Eiken avond ga je met me mee naar 't station en 's avonds kom je me weer halen. Kan je je iets heerlijkers voorstellen?" „Ik weet het, Bert," antwoordde het meisje, „het zou zalig zijn. Maar het kan nu eenmaal niet." „Maar waarom dan niet, waarom vraag ik je?" „We hebben er niet genoeg geld voor," was het kalme antwoord. „Och wat, geld," snoof de jonge man ver achtelijk. „Ja, ik weet wel, dat het niet prettig is, Bert, maar je moet nu eenmaal rekening met die dingen houden." „Maar nu ik promotie gemaakt heb, is 't toch heel wat anders! Verleden maand zou ik het je heusch niet hebben voorgesteld, maar nü...." „De uitgaven loopen zoo op," opperde het meisje. „Het spijt me zoo, Bert, maar ik weet zeker dat het beter is...." „Och wat," viel de jonge man haar ongedul- dig in de rede en hij haalde z'n schouders op. „Enfin, als jij er dan zoo absoluut tegen bent. geloof ik niet, dat er nog iets gezegd behoeft te worden." Hij wendde z'n hoofd van haar af en keek boos het raampje uit. Het meisje legde haar hand op z'n arm. „Wees niet boos, Bert," zei ze. „Laten we een poosje wachten. Misschien later." Maar de ander antwoordde niet. Toen schoof het meisje bij hem vandaan naar den anderen hoek en staarde verdrietig uit het raampje. De oude heer was er heelemaal van in de war. Dat was nu •Itllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll* toch allerminst het „happy end' dat hij verwacht had. En toen hij ineens twee tra- nen zag glinste- i ren in de dank- bare oogen van het meisje, twee tranen, die langzaam naar beneden druppelden, kon hij zich niet langer inhouden. Hi) leunde voor over en keek het meisje glimlachend aan. „Beste kind," begon hij aarzelend, „ik hoop, dat je niet boos op me wordt, of denkt, dat ik een onbescheiden oude kerel ben, maar zie je, ik ben oud genoeg om je vader te kunnen zijn en daarom...." Hij hield even op en er was zoo'n vriendelijk belangstellende blik in z'n oogen, dat het meis je hem door haar tranen hem toelachte. „Ik kan 't niet helpen, dat ik hoorde, waar jullie over spreken," vervolgde de oude heer, opeens veel flinker, „en ik zou je graag een va derlijken raad willen geven als ik mag." „Vind u niet, dat ik gelijk heb?" vroeg het meisje. „Neen, ik vind, dat je heelemaal geen gelijk hebt," antwoordde de oude heer. „Geld is maar bijzaak, mijn kind." „Maar...." „Het eenige, waar het op aankomt, is of je van hem houdt of niet." ging de ander verder, met een blik in de richting van den jongen man, die nog steeds uit het raampje keek. „Natuurlijk houd ik van hem," antwoordde het meisje, „maar „Trouw hem dan, beste kind, trouw hem dan." „wat?" vroeg het meisje, en haar mond ging half open van verbazing. „Trouw dan gerust met hem," herhaalde de oude heer, terwijl hij met een ernstig gezicht haar toeknikte. „Maar ik ben al met hem getrouwd! Al een jaar!" Zij barstte in lachen uit om de beteuterde uitdrukking op het gezicht van den ouden heer, en de jonge man in het hoekje lachte op eens vroolijk mee. „Neen, maar nu begrijp ik 't," zei 't meisje. „U dacht, dat hij me gevraagd had met hem te willen trouwen! o, dat is kostelijk!" ,Maar.... maar.... wat dan?" stamelde de oude heer. „Hij heeft juist salaris-verhooging gehad," legde de jonge vrouw hem uit, „en nu wil hij een autootje koopen. Maar ik weet zeker, dat we ons die luxe nog niet kunnen permitteeren." De oude heer zette z'n bril af en wreef de glazen op. „Wel-alle-menschen-nog-aan-toe," zei hij hulpeloos. De koning van Engeland heeft zijn goedkeu ring gehecht aan drie zeer belangrijke rechter lijke benoemingen. Lord Wright is benoemd tot „Master of the Rolls", als opvolger van Lord Hanworth; Sir Frederic Herberg Maughan tot Lord of Appeal, als opvolger van Lord Tomlin, en Mr, Wilfred Greene tot Lord Justice of Appeal. De Master of the Rolls, die oorspronkelijk Griffier en Archivaris was, is na den Lord Kansslier en den Lord Chief Justice de hoog ste rechterlijke ambtenaar van het koninkrijk. Hij heeft zitting in het HoogEThuis, in het Opperste Gerechtshof en in de Privy Council, en trekt een jaarwedde van £6000. Een Lord of Appeal, of eigenlijk: Lord of Appeal in Ordinary is rechter in het Hoogste Gerechtshof van het koninkrijk, n.l. in het Op perste Hof van Beroep, dat bestaat uit een Commissie uit het Hoogerhuis. Ook zijn jaar wedde bedraagt £6000. Een Lord Justice of Appeal is rechter in het Hof van Beroep van het Opperste Gerechtshof; hij heeft een jaarwedde van 5000. Deze jaarwedden zijn, vergeleken bij wat den leden der Rechterlijke Macht in ons land toe gekend wordt, vorstelijk; het algemeene oor deel hier luidt evenwel dat zij te laag zijn. Ofschoon te allen tijde groote juristen zit ting gehad hebben in Engelsche gerechtshoven en rechtbanken, is het een vaak geuite klacht, dat velen der allergrootsten niet voor een be noeming in aanmerking wenschen te komen, omdat hun praktijk als advocaat veel meer op brengt dan hun als rechter toegekend wordt. Merkwaardig is het dat eenige beroemdste juristen zooals Mr. Asquith (Lord Oxford), Lord Birkenhead, Sir John Simon en Lord Car son, wier praktijken fabelachtige inkomens af wierpen, zich wèl in de politiek begeven heb ben en ministerieele ambten aanvaardden, die hun zelden meer en meestal minder opbrach ten dan een rechtersambt, en bovendien zelfs in het gunstigste geval van betrekkelijk korten duur waren. Voor vele der voornaamste King's Coun sels (advocaten van den hoogsten rang) be- teekent de aanvaarding van een rechterlijke benoeming een zware financieele opoffering, die zii evenwel gaarne brengen, wanneer zij een- zekeren leeftijd bereikt hebben. Mr. Greene, de nieuwe Lord Justice, is reeds 52, en zal na den beroemden Sir Henry Slesser, die bij zijn benoeming 45 was, het jongste lid van het Op perste Gerechtshof zijn. De jaarwedde van 5000 is niet meer dan het achtste deel van wat hij de laatste jaren aan de balie ver diend heeft (per jaar). Nog in Februari kon hij voor het appèl van British Celanese (de Engelsche kunstzijde-onderneming) in het Hoo gerhuis 12.100 declareeren. Hij is waarschijn lijk het hoogst betaalde lid der balie, ofschoon Sir John Simon, Lord Carson en misschien ook Lord Birkenhead, toen zij nog praktijk uit oefenden, het tot aanzienlijk meer dan 40.000 per jaar brachten. Toch trad Lord Birkenhead in 1928 op als minister voor Indië, omdat hij een ruimere bron van inkomsten noodig had, en hij stierf enkele jaren later betrekkelijk arm. Lord Ox ford, die, vóór hij een belangrijke rol in de po litiek begon te spelen, een der grootste praktij ken van Londen had, overleed bijna onbe middeld. Een leeftijdsgrens bestaat in Engeland voor rechters niet. Twee jaren geleden was slechts één van de 16 rechters der King's Bench Divisie beneden de zestig; één de beroemde, kort geleden gestorven Justice Avory was boven de tachtig. Lord Dunedin, van het Opperste Ge rechtshof van het Hoogerhuis, was nog twee jaren ouder. Sindsdien zijn er door overlijden of aftreden eenige veranderingen in de sa menstelling der hoogste rechterlijke colleges gekomen, maar ook thans nog zijn verscheidene rechters boven de zeventig, en slechts enkele beneden de zestig. Van de thans „gepromoveer den" is Lord Wright 66 en Lord Justice Maughan 69 jaar oud. op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen F7CA by een ongeval met f JjV/doodeiyken afloop door Charles Carvice 31 „Irene, Irene! Is dat dan zóóveel, wat Ik je vraag? We zouden tóch vroeg of Iaat ge trouwd zijn dat heb je me beloofd. En je be!o;fde me óók, dat je me zoudt helpen, als ik je hulp hard noodig had; en. hemel, kun je een ernstiger geval bedenken dan dit? Luister. Ik heb alles ger;ge d. Aw je toestemt en dat zul je doen. liefstel dan treffen we elkaar op den hoek van Wellington Bar racks, Donderdagmorgen om tien uur. Je tunt in een taxi komen; niemand zal je zien of he kennen gren mensch uit onzen kring is zóó vroeg daar in die buurt." Hij zweeg even om adem te scheppen en ging toen voort, maar met zóó zachte stem, dat Madge niet ieder woord kon verstaan. „Donderdagmorgen om tien uui Ik zal dan o je wdchten. De speciale vergunning heb ik al in mijn zak. Het zal een stil en prozaïsch huwelijk zijn, heel iets anders dan Ik me Vroeger gedroomd had maar het moét. -(Vannee. we eenmaal getrouwd zijn haar gezichtje werd donkerrood „zaj ik je natuurlijk dadelijk laten gaan. Ik bedoel," stamelde hij, „dat je onmiddellijk naar huis terug kunt gaan, recht van het bureau. Begrijp je?" Hij las in haar onschuldige oogen, dat ze het nauwelijks begreep. „Zeg toch iets. Irene! Mijn leven, mijn goede naam, is in jouw handen!" „Ik zal het doen!" Hij sloeg de armen om haar heen en kuste haar hartstochtelijk. Maar ze beantwoordde zijn liefkoozingen niet. „Je zult het doen!" herhaald» hij, buiten zichzelf van blijdschap en opluchting. „Irene je je bent een kraan!" Ze glimlachte mat. „Zeg nog eens precies, wat Ik doen moet." „Donderdag om tien uur aan den heek van Wellington Barracks zijn Dat is alles. Je kunt je niet vergissen, lief te." .Nee. Ik zal er zijn En ga nu, Terence ik ik ben een beetje moe." HOOFDSTUK XVII Irene zou dien avond met de hertogin bij vrienden dineeren. en de oude dame kwam haar als gewoonlijk afhalen. Toen de knecht het portier van den auto voor haar openhield, viel het licht vol op haar gezicht, en de hertogin uitte een kreetje. „M'n kind, m'n lieve Irene, wat zie je bleek! Ben je niet in orde?" „O, ik voel me uitstekend," zei het meisje, maar de hertogin was niet tevreden gesteld. „Weet je dat wel zeker?" vroeg ze bezorgd. „Hemel, je hand is ook al zoo gloeiend heet, Irene. Laten we niet gaan; de Granvilles zijn zulke oude vrienden, dat ze heusch niet be- leedigd zullen zijn, als lk op het laatste oogen blik nog afzeg. Laat me met je mee naar huis gaan. Ik zou het mezelf nooit vergeven, en je vader evenmin, als je ziek werd!" „Nee, nee!" zei Irene, met bijna koortsige haast. „Ik ben heusch volmaakt gezond! En latten we asjeblieft gaan! Ik heb behoefte aan wat afleiding." Aan het diner zelf waren ze maar met weinigen, doch daarna zou er een dansavond zijn en al spoedig kwamen de gasten, meestal jongelui opzetten. Irene werd van alle kanten omringd, en ze deed haar best om te lachen en opgeruimd te schijnen, zoodat niemand iets aan haar zou kunnen merken. Maar na een poosje werd de inspanning te groot voor haar en ze dacht er juist over, aan de hertogin te vragen, of die haar thuis wilde brengen, toen Mayne Redmayne de zaal binnenkwam. Redmayne was niet alleen beroemd om zijn gaven, doch ook, wat méér is, door iedereen geacht en bemind. Het kwam Irene plotseling voor, of zij vanavond voor het eerst zag, hoe 'n mooi, nobel gezicht hij had, hoe indruk wekkend zijn gestalte was en hoe fier en rustig zijn gang. Hij zag er ernstig uit, nadenkend en gereserveerd zooals gewoonlijk, en hij baande zich een weg door de groepjes met een afwezige en toch zoekende uitdrukking in zijn donkere oogen, alsof hij iemand hoopte te vinden. Zij vroeg zich af, wie dat kon zijn; toen ontmoette plotseling zijn blik den haren, de heele uitdrukikng van zijn gezicht veranderde, zijn oogen leefden op en verzachtten zich en zijn strakke mond ontspande zich in een jongensachtigen glimlach, die hem niet ouder deed lijken dan de jongste van de aanwezigen. Hl) kwam recht door de zaal naar haar toe, en toen zijn hand zich vast en warm om de hare sloot, leek het Irene, of al haar angst en kommer van haar af werd genomen. Met een glimlach keek ze naar hem op. „Ik ben zoo blij, dat u gekomen bent," zei ze. „Ik heb hoofdpijn, en zou liever rustig wat zitten praten dan te moeten dansen." HU knikte, alsof hij het begreep, trok haar arm door den zijnen en leidde haar naar een rustig hoekje. „U moest e'genlijk niet hier zijn, maar thuis en In bed," zei hij ernstig, maar met dien klank van teederheid in zijn stem. „Laat ik eens zien, of ik de hertogin kan vinden „Nee, nee, nog niet. Nog een poosje." HU schrok van de angstige smeeking in haar stem en schoof onwillekeurig wat dichter naar haar toe. „M.nheer Redmayne, ik zou graag willen, dat u me iets beloofde." „En wat is dat?" vroeg hij. „Zoudt u willen beloven, dat u in de toe komst, wanneer u wanneer u iets over me hoort, wat dan ook, dat u nooit slecht over me zult denken?" Hij glimlachte, maar was ernstig bezorgd. „Dat is gemakkelijk genoeg," zei hU. „Vraag u me liever iets, dat een beetje moei lijker is! Nooit zou ik slecht over u kunnen denken. Neem me niet kwalijk, maar wat u daar zegt, klinkt absurd!" En weer glimlachte hij. Ze keek naar hem op, en in haar olik lag half-verwonderde dankbaarheid, zoowel ais een soort ontzetting om zijn blind vertrouwen. „Wat zei u dat wonderlijk! Wat wat bent u toch altijd goed voor me." „We zijn zulke oude vrienden," zei hij rus tig. „En daarom waag ik u ook te vragen: vertelt u me, wat u van plan bent te doen." Ze schudde het hoofd. „Ik weet niet wat ik wel zou willen geven, als ik 't u kon vertellen; maar dat kan ik niet. Het het is niets slechts." Ze glim lachte. „Maar méér kan ik niet zeggen. Enkel dit nog: als u het bU toeval zoudt ontdekken, moet u er met niemand over spreken, en zeker niet met my; ik zou het niet kunnen ver dragen. En beloof me verder nog dat, wat er ook gebeurt, wat lk ook zou doen u nooit zult trachten, in te grUpen, zelfs wanneer u zoudt denken, dat 't voor mUn bestwil was." „Ik beloof het," zei hij. Ze stak hem haar hand toe. HU wilde ze aan zijn lippen brengen, bedacht zich nog intijds, maar bleef ze vasthouden. Twee mannen kwamen aandrentelen en geruischloos, handig, zonder van houding te veranderen, trok hij de gordijnen wat verder voor de diepe raatn. 's waar zij zaten, zoodat zy geheel verborgen waren. De twee mannen bleven op een paar pas afstands staan. Het waren beiden staatslieden van beteekenis. en ze praatten ernstig en met gedempte stem» maar slechts het gordUn scheidde hen va» Redmayne en Irene, en dezen konden elk woord verstaan. „Ja de toestand ziet er donker genoeg uit," zei de een. „Wat een zegen dat we hèm hebben! Als er iemand is, die ons er doorheen kan helpen, dan is hij het. Jk zou niet weten, hoe het gaan moest, als we hem verloren, vóór deze zaak tot een goed einde is gebracht." „We hebben Redmayne nog," zei de ander. „Ja, hU is knap genoeg en je kunt oo hei» bouwen als op een rots, maar ten slotte is hU nog jong en heeft niet die ruime ervaring va» den chef. Heb je hem gezien vóór zUn ver trek? Zóó ellendig heeft hU er nog nooit uit' gezien." De ander knikte. „Ja, maar dat is eigenlijk al een heel poosje zoo, al hebben de meesten van ons het niet gemerkt. En hU heeft nergens over geklaagd- Maar dat is niet vreemd: hU klaagt nooit. HemeJ, als ik bedenk, wat hU allemaal neeft doorgemaakt en hoe hU het gedragen heeft' Je kunt niet anders doen dan hem bewonde ren. De meesten zouden er aan te gronde zU» gegaan." „Je bedoelt het verlies van zUn vrou# natuurlUk?" „Ja, dat geheimzinnige mysterie, dat over zijd leven ligt." „Niemand weet eigenlek precies, wat er va» haar geworden is of wat er achter haat verdwUning stak, nietwaar?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10