Met twee kameraadjes op avonturenreis
m
ïïtetvtóéaal om dm da§
De muziek tijdens de Passiespelen
te Oberammergau
Heiligen in de hel'
d
ALLE ABONNÉ'S
I De Dubbelgangster I
„NEDERLAND IN DEN
VREEMDE"
ALS LEEK BEZIEN.
ZATERDAG 19 OCTOBER 1935
SCHOONE PARTIJEN
Rochus Dedler, de componist,
leefde als onderwijzer in een
wereld van klanken en
hoorde hemelsche
melodieën
Invloed van Haydn en
Mozart
\De schoone
nooit gezien ha? j onbekende]
H. F. R. Brandts Buys
op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen
F»7Cn blJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C
f Uv«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 f %J\Jm
bij een ongeval met
doodelijken afloop
FOCn by verlies van een hand
een voet of een oog
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Ze huiverde, en plotseling, alsof vrees en
„Nee, kindlief. Ik heb veel last van hoofd
(Wordt vervolgd)
Een der grootste verrassingen voor iemand,
die de passiesnelen te Oberammergau voor
de eerste maal bijvoont, is de muziek. Men
verwacht, dat bij het tragische gebeuren op het
tooneel zware, slepende muziek zal worden ge
speeld. Maar wat hoort men? Verrukkelijke me
lodieën, uit den tijd van Haydn en Mozart, zacht
van instrumentatie, met schoone partijen, vooral
Voor de strijkinstrumenten.
Deze tegenstelling tusschen het driehonderd
jaar oude spel en de muziek van het genre van
die van Mozart komt daarvandaan, dat er
eigenlijk tot in de 19e eeuw geen muziek bij de
Passiespelen is geweest. De tekst van de Ober-
ammergauer spelen van 1662 de oudste, die
Mj bezitten heeft slechts op één enkele plaats
muziek; Christus zingt daar: „Eli, Eli, Lama
Sabacthani", waarbij een koraal aansluit. Een
tekst van iets lateren datum kent een gezang
tnet een „Schutzgeist" en tot slot een „Aria der
Dankbaarheid". In de spelen van 1780, 1790 en
1801 komen reeds enkele muzikale deelen voor:
merkwaardigerwijze hebben alleen de duivel, de
zonde, de dood en de afgunst zangpartijen, be
halve dan dat ook de slotscène met een plech
tig jubelgezang eindigt.
Toen Ottmar Weiss den nieuwen tekst schreef,
zette Rochus Dedler zich er toe, hierbij een wer
kelijke passiemuziek te schrijven.
Rochus Dedler was in Oberammergau gebo
ren, in het schoon beschilderd huis, „Zum Weis-
sen Lamm", tegenover de kerk; in het huis,
dat sedert 150 jaar in het bezit van de familie
Dedler is.
De vader, die herbergier was, wist in het ge
heel niet hoe hij aan zulk een muzikalen zoon
kwam! De kleine Rc„hus werd Wegens zijn be
gaafdheid in de koorheerenstichting Rotten-
burch opgenomen en kreeg daar een muziek
opleiding. Daar, in het klooster Rottenburch,
hoorde hij muziek van de beide groote meesters,
Haydn en Mozart, en deze hebben zijn geheele
verdere leven beïnvloed. Dedler wüde zelfs kloos
terling worden, om steeds op het prachtig orgel
van het klooster te kunnen spelen, doch zijn
jeugd viel in den tijd, dat de kloosters werden
opgeheven, en zoo moest hij ook op 23-jarigen
leeftijd zfln philosophische en muzikale studies
onderbreken.
Hij solliciteerde naar de betrekking van on
derwijzer te Oberammergau en kreeg deze ook.
Nu was Rochus Dedler een arm schoolmees
tertje. Maar hij voelde geen nood en armoede!
Hif leefde in een wereld van klanken en hoorde
hemelsche melodieën, welke hij neerschreef. Zoo,
met de pen in de hand, naar engelenstemmen
uit den hooge luisterend, ziet men hem ook
op het oude schilderij, dat van hem in het
'Raadhuis te Oberammergau hangt.
In 1802, in hetzelfde jaar, waarin hij zijn be
trekking van onderwijzer in zijn geboorteplaats
kreeg, huwde hij de dochter van een secretaris
by het Hof, en twintig jaar lang heeft de kin
derlijk vrome man als onderwijzer en koorlei
der in de gemeente Oberammergau gewerkt.
Hij overleed op 15 October 1822, ver van Ober
ammergau; zijn stoffelijk overschot werd te
Oberfóhring nabij Mtinchen begraven. De com
ponist van de passiemuziek is dus slechts 43
jaar oud geworden.
Reeds op zijn 18e jaar, in 1797, had hij ter
gelegenheid van een priesterjubileum in het
klooster een oantate gecomponeerd, welke in de
muzikale wereld groot opzien verwekte. Hij heeft
ook voor de kinderen van Rottenburch aardige
kinderliedjes gecomponeerd, welke thans nog in
de streek worden gezongen.
Dedler schreef de passiemuziek zelfs driemaal I
Eens voor den nieuwen tekst, in 1811. Vervol
gens, toen deze tekst moest worden omgewerkt,
voor de tweede maal; dat was in 1815. Eu
daarna trof hem in 1817 een vreeselijke slag:
by een dorpsbrand werd zijn huis verwoest en
het kleine beetje have en goed van de onderwij
zersfamilie, mét de passiemuziek, verbrandde!
Dedler was toen genoodzaakt de muziek voor de
derde maal te schrijven voor de spelen van 1820
en zoo is de muziek tot den huldigen dag ge
bleven.
Verscheidene malen zijn door grootheden in
de muziekwereld pogingen aangewend, een an
dere muziek voor de passiespelen in te voeren.
In den loop der jaren heeft men daarvoor o.a.
muziek van Bach, Wagner en Liszt voorgesteld.
Doch wat men ook probeerde, het mislukte
Het bleek, dat de muziek van Rochus Dedler,
die nu eenmaal bij het passiespel hoorde, niet
te vervangen is!
Merkwaardig is ook het verband tusschen
Dedler's muziek en Engeland. Zoo is de origi-
neele partituur, die gedurende tientallen van
jaren spoorloos verdwenen was, in Engeland
teruggevonden. Wie haar daar heeft verkocht,
is niet bekend. Een even merkwaardig lot was
beschtyen aan de orkestpartituur. Gedurende
een middagpauze in de spelen van 1850, toen het
theater geheel onbewaakt was, verdween de
muziek en toen de musici terugkwamen, ont
waarden zij tot hun schrik, dat de partituren
weg waren! Hoewel men onmiddellijk met na
sporingen begon en naar alle zijden bericht
zond. bleef de muziek weg. Eerst in 1923 werd
zij Weer ontdekt, en wel In het Westminstermu-
seum te Londen!
Dedler, in wiens geboortehuis eerst eenige
weken geleden een gedenksteen is onthuld, is
door zijn passiemuziek onsterfelijk geworden.
Deze wordt niet alleen gespeeld in de jaren
waarin de passiespelen plaats hebben, maar ook
in de kerk te Oberammergau worden elk jaar
deelen er van ten gehoore gebracht. Bij de
Palmprocessie op Palmzondag wordt het lied
van den intocht van Jeruzalem gezongen: „Heil
Dir!"; eveneens op den Zaterdag vóór Paschen
en op Hemelvaartsdag. Op Hemelvaartsdag
weerklinkt ook het plechtig „Alleluja". Boven
dien voert het kerkkoor van Oberammergau ook
in den loop van het jaar missen en vastenavond-
gezangen van Rochus Dedler uit. Ook de jeugd
van Oberammergau is den componist niet ver
geten. Wanneer zij op Sylvesteravond met de
groote, lichtende ster den traditioneelen „Ster
renrondgang" maken, zingen zij Dedler's „Ster-
reliederen" erbij. En dat is wel het beste, wat
een componist kan overkomen: dat zijn muziek
zoozeer ingang vindt bij een volk, dat zij regel
matig wordt uitgevoerd.
Naar aanleiding van het laatste rapport,
dat drs. B. G. L. M. Tosseram, leider
van het Onderwijswerk der Vereeniging
-Nederland in den Vreemde" aan het bestuur
uitbracht, bericht de Vereeniging het volgende:
Goede populaire uitgaven over Nederland in
het buitenland komen niet veelvuldig voor en
daarom verdient een werk over ons land, waar
van de uitgever Hachette te Parijs ons de
drukproef ter verbetering toezond en dat den
titel van „Les Pays-Bas" draagt, de aandacht.
Hier wordt ons een keurverzameling van bijna
140 fraaie foto's, waaraan de Vereeniging .Ne
derland in den Vreemde" haar medewerking
kon verleenen, over Nederland geboden. Door
de vaak goed gekozen en waardeerenae onder-
derschriften, is een werk ontstaan, dat onge
twijfeld de waardeering van ons land in het
buitenland zeer ten goede zal komen. In een
inleiding van vier bladzijden heeft men op
aardige wijze kans gezien een vrij juist beeld
van land en volk, voor zooverre dat in zulk een
beperkte ruimte mogelijk is. te geven De foto's
geven een zeer goed beeld van onze groote ste
den, Zuiderzeewerken en onzen bruggenbouw.
Aan onzen bouwkunst in verleden en neden
wordt de volle aandacht geschonken. Ook de
industrieele werkzaamheid wordt niet vergeten
en in beeld gebracht. Ons koloniaal befteid
wordt in een onderschrift bij een afbeelding
van het Koloniaal Instituut geroemd. „Le
Siècle d'Or" krijgt ook zijn deel, getuige de
verschillende afbeeldingen van de werken van
onze groote schilders. Hachette, die zeker de
aanteekeningen, die wij maakten ter harte zal
nemen, bewijst ons land met deze uitgave een
dienst.
Hoe droevig het anders nog steeds met de
kennis over Nederland in het buitenland ge.
steld kan zijn, blijkt wel uit een tweetal aard
rijkskundeboeken, die de Consul-Generaal der
Nederlanden te New-York ons, in verband met
een herdruk, tetr verbetering toezond. Onze
Consul-Generaal schreef ons naar aanleiding
hiervan o.a.: „De wijze, waarop in de onder-
Ik zal je leeren je zusje te slaan, die
veel kleiner is dan jij bent.
Maar u slaat mij en ik ben toch ook
veel kleiner dan u. (Miroir de Paris).
havige boeken de stof wordt verwerkt, kan ik
niet bewonderen. De inhoud schijnt mij ver
ward, oppervlakkig en zóó onvolledig, dat het
niet te verwachten is, dat een leerling een
eenigszlns goeden indruk verkrijgt van de
aardrijkskundige beteekenis van behandelde
landen". Wij beamen dit oordeel volkomen. Is
bet niet belaohelijk, dat men bij de beschrij
ving van onze nijverheid het niet veel verder
weet te brengen, dan tot mededeelingen over
..Oil Mills" en „Refining of Sugar"?
Onze gezant te Rome, Z. Exc. mr. J. A. N.
Patijn, vestigde de aandacht op verscheidene
fouten, die in de groote ..Atlanta Universale",
waarin bij iedere kaart een korte schets van
het onderhavige land gegeven wordt, voorko
men. Het „Istituto Italiana d'Arti Grafiche"
te Bergam is zoo vriendelijk geweest om dezen
atlas ter inzage toe te zenden. Van de fouten,
die wij vonden noemen wij de volgende: De
bevolking van ons land zou voor 98 pet. uit
Vlamingen en de rest uit Duitschers en Walen
bestaan; de Nederlanders worden voor Luthe
ranen gehouden; het Rijk der Nederlanden zou
zün zelfstandigheid te danken hebben aan de
gevolgen van de Napoleontische oorlogen: den
Haag is de officieele hoofdstad, hoewel men
als eigenlijke hoofdstad Amsterdam beschouwt;
de doorvoerhandel zou de voornaamste bron
van welvaart zijn; in Nederland zouden een
Vlaamsch en een Waalsch element aanwezig
zijn, in België een Waalsch en een Fransch,
waaruit blijkt, dat men met de termen
Vlaamsch en Waalsch in Italië allerminst op
de hoogte is. De uitgever heeft ons bericht,
dat juist binnenkort een herdruk van den atlas
zal verschijnen, zoodat wij het met de verbe
teringen bijzonder troffen.
Verbreiding van juiste kennis over Neder
land in het buitenland is, zooals uit het bo.
venstaande blijkt, nog altijd zeer noodig.
Den zestienden October van dit jaar, op het
feest van den Heiligen Gerardus Majella, was
het veertig jaar geleden, dat in Suriname de
melaatschen-lnrichting „Sint Gerardus Ma
jella" geopend werd, dat in een hel van men.
schelijke ellende de hemel openging op een
kier; dat er wat licht viel in de diepste duis
ternis.
Pater A. Verheggen Cajs.R., de directeur van
het Secretariaat der Surinaamsche Missie, die
zelf lange jaren als missionaris in Suriname
gewerkt heeft en de ellende der melaatschheid
kent van nabij, heeft over dit hoofdstuk uit
de geschiedenis der Liefde, een gedenkboek
samengesteld, „God is Liefde", „40 Jaar Me.
laatschenverpleging", dat welsprekend is door
zijn feiten en dat in dezen tijd van vaische
helden en dito profeten zoo ontzettend leer
zaam is. Het leert ons immers, dat de grootste
heldendaad het offer is, gebracht uit liefde
tot God en tot de naasten.
Pater Verheggen, bekend om zijn treffende
conferenties over missiewerk en melaatschen-
zorg. schrijft de sobere taal der oprechtheid,
welke nu en dan door bewondering en geest
drift gestuwd wordt tot groote bewogenheid.
Hij schrijft geen litteratuur, maar geschiedenis.
Deze geschiedenis heeft ook een voorge
schiedenis, waaraan op heerlijke wijze verbon
den is de naam van den Eerbiedwaardigen
Peerke Donders. Vanaf de herleving der Missie
op Suriname in 1817, hebben de priesters, eerst
de wereldgeestelijken en later de Paters Re
demptoristen van de Nederlandsche provincie,
zich het lot der melaaatschen aangetrokken.
Sinds 1895 echter werden de verpleging en v?r.
Als leek bezien dan is het spel
Van EuweAljechin
I Een wonderlijke bezigheid,
i Een arbeid zonder zin.
i 'k Heb vroeger algebra gehad
1 En goniometrie.
i Toch snap ik die formule niet:
I C2 x Pd3.
i En Td4? en Lh5!
En „Aljechin zit vast".
I En dan dien term, dat Euwe door
Een looper wordt verrast!
i Dat riekt naar inbraak, dieverij!
i En hoe kan het bestaan
Dat Euwe, die stil-peinzend zit.
Ook tevens „slecht kan sJdan"?
1 Heelt Nederland geen strenge wet
Die 't Aljechin verbiedt
Dat hij „een lang-begeerde prooi"
In Euwe's paarden ziet?
En waar haalt Euwe toch den moed,
Hoe krijgt hij 't in z\in hoofd
Dat hij in 't bijzijn van zijn vrouw, 1
Een „zwarte dame rooft"?
E
Als leek bezien dan heb ik nu
Dat tweetal in mijn zak.
En Euwe èn ook Aljechin
Zijn van het gangstersvak!
1 HARRY POLL.
5iiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiimiiiri>iiiiiiiiiiiiMiiiiiiii!imiiiimiiiiH
zorging der arme zieken systematisch, volgens
de eischen der moderne wetenschap en in een
eigen stichting uitgeoefend. Het was Mgr. W.
Wulfingh uit Den Bosch, die dit tot stand
bracht. En het was de Congregatie van de
Zusters van Liefde te Tilburg, welke met hei
lig enthousiasme den oproep volgde van den
Vader der Melaatschen, om zich te wijden aan
de verzorging en verpleging van de levende
dooden van Suriname.
Het gedenkboek getuigt op iedere bladzijde
van waren, in liefde vl'ammenden heldenmoed.
Hier worde in het kort naverteld, wat we er
over lazen van den Surinaamschen Pater
Damiaan. over den Maastrichtenaar Pater
Felix Lemmens C.s.s.R. Hij was 28 Juli 1850 te
Maastricht geboren en ging, als veelbelovend,
jong officier, naar Suriname, waar hem een
schitterende carrière in het West-Indische
Leger wachtte. Maar toen God hem riep tot den
dienst des vredes en de ware heldhaftigheid
van het offer, is hij dit bovennatuurlijk com
mando gevolgd. Op twee-en-dertig jarigen
leeftijd trad hij in het noviciaat der
Paters Redemptoristen te Den Bosch en 8 No
vember 1886 ontving hij te Wittem in de kloos.
terkerk de Heilige Priesterwijding. Twee jaar
later keerde hij terug naar Suriname.
In 1890 werd hü geplaatst op den missiepost
te Albina, „een lief coquet plaatsje aan de
mooie, breede Marowijnerivier, de geensrivier
tusschen Fransch- en Hollandsch Guyana, ge
legen."
En midden in die rivier ligt het Fransche
eilandje St. Louis, waarheen het Gouvernement
van Fransch Guyana de melaatsche bannelingen
van de bagno's transporteert, een eiland, van
verschrikking, dat iedere beschrijving tart.
Vanuit zijn mooien missiepost had Pater Lem
mens voortdurend het gezicht op deze hel
Hij vroeg zijn Overste toestemming en ging
er heen. Hij heeft ze verzorgd en verpleegd de
ze ongelukkigen. Hij heeft ze lief gehad als
een moeder haar kinderen. Hij heeft in hun
harten wat goede warmte gebracht. En hij
bleef bi] hen, totdat hij zelf meiaatsch werd.
Zijn loopbaan had hij opgeofferd. Zijn ge
zondheid had hij ten offer gebracht. Nu zou
hij ook het offer brengen van zijn leven
Het was in de St. Gerardus Majella.stichting
waar hij, als melaatsche, verbleef. De toenma
lige inspecteur van den geneeskundigen dienst,
dr. Koch, wilde een proef nemen met een nieuw
geneesmiddel tegen de melaatschheid. „Dat is
goed," zeii Pater Lemmens, „maarmijn
zieken wil ik er niet aan onderwerpen zonder
het middel eerst op mijzelf te hebben toege
past." Hij kreeg een injectie. Het geneesmiddel
werkte als vergif, en Pater Lemmens stierf.
Hij is de held der Sint Gerardus Majella, een
ware, een gróóte held. Doch in zijn geboorte,
stad Maastricht zoekt men vergeefs naar een
straat, die zijn naam draagt, naar beeld of
gedenksteen, die de herinnering aan zijn per
soon levendig houden.
F. A. BRUNKLAUS
De professor, Piet en Wiet werden per auto
naar een hotelletje gebracht, waar de com
mandant aan den waard zelf orders gaf voor
een goede verzorging van het drietal. De
waard boog als een knipmes en Piet voelde
zich vereerd.
Den volgenden dag werden ze gehaald
door twee soldaten, die hen naar een grooi
gebouw bracht. In een groote zaal met veei
ramen stonden groote banken, waarachter
verschillende deftig gekleede heeren zaten.
Dit was de rechtzaal, waar de duikbootbe
manning terecht zou staan. Angstig keek
Piet in het rond. Hu, wat was het hier eng.
Piet voelde zich niets op zijn gemak.
Hij vroeg aan den proressor cue aandachtig
het geval volgde of hij met Wietje buiten
mocht spelen. De professor knikte en ijlings
gingen de twee vriendjes naar buiten. Op de
binnenplaats was het echter warm en de
kinderen hadden spoedig genoeg van het
spelen.
Heusch, geloof me, Irma, ik kan er werke
lijk niets aan doen," zei Jim Golvin door
de telefoon, „ik werd opgehouden door
zaken. Je begrijpt toch ook welJim hoor
de een vreemd gezoem.
„Hallo, hallo!" riep hij.
„Ddaarom had ik graag dat u me vier
overhemden met blauwe en gele spikkels zond,
maar in ieder geval waschecht
„Ga van m'n lijn af, stommeling!" brulde
Jlm woedencf. Moest dan juist zoo'n kerel met
z'n overhemden tusschen hem en z'n meisje ko
men. „HalloIrmaen sokophouders."
ging de onderbreker onverstoorbaar voort.
.Hallo, spreek ik met het Vlindersanatorium
van dr. Libelle?" klonk eensklaps weer een an
dere stem.
„Hallo, Irma!" brulde Jim, nu razend van
drift.
,Het Vlin-der-sa-na-to-rium," spelde de
laatste stem zóó irriteerend langzaam, dat Jim
den persoon in kwestie graag iets naar z'n hoofd
gegooid had.
„Wilt u direct dien smerigen vlindertelefoon-
haak weer ophangen, andersriep hij.
„Jamet het circusoch, wilt u voor
vanavond twee plaatsen reserveeren?"
De stem die dat vroeg, klonk zeer welwil
lend, maar op dat oogenblik had Jim Golvin
daar geen erg in.
„De voorstelling gaat niet door; alle olifan
ten zijn uitverkocht. Er zijn alleen nog maar
drie kikkers en een zeeleeuw," nijdigde hij.
„Dan schijn ik een verkeerd circus te heb
ben opgebeld," zei de welluidende stem weer.
„Neemt u me niet kwalijk, geloof me, ik kan
er niets aan doen. Maar ik zou graag een vrien
delijker man opgebeld hebben. Denkt u ook
niet?"
Het drong nu tot Jim door, dat hij wel wat
grof tégen een dame geweest was en dan nog
wel tegen een dame, met zoo'n lieve stem.
„Och, neemt u me niet kwalijk juffrouw,"
zette hi) in, „maar verplaatst u zich eens in
m'n toestand. Ik heb tot mijn groote spijt
een afspraak met m'n meisje moeten misloo-
pen, en nu ik bezig ben haar daarvan een ver
klaring te geven, komt me een of andere idioot
vertellen dat ik hem overhemden moet stu
ren. Even daarna wil iemand in een vlinder
sanatorium worden opgenomen, terwijl u tot
overmaat van ramp nog naar een circus wilt."
„Neen, niet ik, maar twee neefjes van me,"
lichtte de vriendelijke stem hem in.
„Ook goed. Maar dan kunt u toch begrijpen
dat ik op zoo'n oogenblik nijdig word."
-Natuurlijk, maar zou u haar niet weer eens
opbellen?"
„Dat geeft niets, want ze stond op het punt
uit te gaan en in dien tusschentijd is ze na
tuurlijk al vertrokken."
„Als ik u was, stuurde ik haar een lief briefje
en liet haar dat brengen met een bosje prach
tige bloemen."
„En denkt u dan dat alles weer in orde
komt?"
„Absoluut, In ieder geval kunt u het pro-
beeren."
„Goed. Ik zal het doen. Bedankt voor uw
raad, maar.... wilt u me morgen nog even
opbellen om te vragen hoe het er mee staat?"
Aan den anderen kant van den draad klonk
een zilveren lach. „Goed, ik zal u morgen nog
eens opbellen."
„Vier nul een dubbel twee," riep Jim.
Hij hoorde de stem z'n nummer herhalen,
en daarna was het stil.
Den volgenden morgen wachtte Jim Golvin
al twee men van te voren op het telefoontje
van z'n schoone onbekende. Den geheelen dag
had hij er aan gedacht en zij was blijkbaar de
oorzaak dat z'n briefje aan Irma niet zoo
vriendelijk was geweest als hij zich aanvanke
lijk had voorgenomen. Tien uur ging echter
de telefoon.
.Hallo, ja.... hier ben ik...." riep hij ver
heugd, „ik dacht dat u me zou vergeten heb
ben."
„O, neen, en het spijt me erg dat ik zoo
laat ben, maar ik had het veel te druk. En hoe
staat het met de liefde?" De stem klonk har
telijk.
„Beroerd," zei Jim, meer oprecht dan be
schaafd.
„Ach," klonk het deelnemend, u bedoelt..?"
„Ik heb vanmorgen haar ring terug gekre
gen, met de mededeeling dat ze eigenlijk nooit
van me gehouden heeft en nu van de gelegen
heid gebruik maakt om me dm mede te deelen."
„Erg jammer," antwoordde het meisje, „maar
het komt me voor, dat je niet al te erg onder
den indruk bent."
„Eerlijk gezegd niet."
„Zoo, en gaat u soms op reis?"
„Neen, dat niet. want dan zou ik uw stem
niet meer hooren."
„Dus u denkt dat ik nog meer zal opbellen?"
„Ik hoop het. Morgenavond."
„Neen, dan niet. Overmorgen misschien. Mag
ik weten met wien ik spreek?"
„Ja, met Jim," antwoordde Golvin gedachte
loos. „En met wie spreek ik?"
„Ik heet Adri. Dag Jim."
„Dag Adri. Dus je
De haak was echter al opgehangen. Twee
dagen later ongeveer om denzelfden tijd, kwam
de stem weer terug. Ze spraken nu met elkaar
als oude bekenden en dat gesprek herhaalde
zich nu trouw om de twee dagen. Jim verlang
de al des morgens naar den avond, om met z'n
onbekend meisje te kunnen spreken. Zij had
hardnekkig geweigerd hem haar naam te zeg
gen, doch dat leek hem bijzaak. Na veertien
dagen kon hij het niet meer uithouden en drong
hij er op aan om haar te ontmoeten. Zij strib
belde aanvankelijk wat tegen. Het was zóóveel
romantischer dan de werkelijkheid, merkte zij
op, maar Jim redeneerde haar bezwaren weg.
Hij stelde haar voor den volgenden dag met een
roode roos in d'r hand, in Belgrivia-lunchroom
te komen. Hij zou een roode roos in z'n knoops
gat dragen en links van de deur gaan zitten.
Belgravia was een groote inrichting en nie
mand zou daar erg in hen hebben.
Jim Golvin floot een liedje, toen het gesprek
ten einde was. Hij vroeg zich af hoe het mo
gelijk was dat
iemand zoo ver- j
„Ik geloof dat
je toch niet
komt," had ze gezegd, maar ze had eens moeten
weten hoe verliefd hij op haar was. Enfin, dat
zou hij haar morgen wel zeggen.
Het was nog geen kwart voor acht, toen hij
Belgravia-lunchroom binnentrad. Om dien tijd
was het nog zeer stil, want eerst tegen acht
uur begon het drukker te worden. De minuten
kropen voorbij en 't leek hem een eeuwigheid,
vóór de groote electrische klok acht slagen
deed weerklinken.
Nog was de laatste slag niet weggestorven,
of de draaideur zette zich in beweging en er
kwam een lange, spichtige dame door, even
opvallend als smakeloos gekleed. Eerst sloeg
Jim geen acht op haar, doch dan stond z'n
hart bijna stil van schrik. Ze droeg roode rozen
in haar hand en kwam links den hoek om. Jim
keek haar met meer opmerkzaamheid aan en
z'n hart stond bijna stil, toen hij er zich ein
delijk van bewust was, wat hij voor zich zag.
Ze leek hem minstens vijftig, doch dat was nog
niet alles. Volgens Jim had ze minstens de
helft van haar leven in de azijn gelegen en dat
had haar geen goed gedaan.
Vlug stond hij op, terwijl z'n hand naar z'n
knoopsgat greep. De roos, die hij daar zoo zorg
vuldig had ingedaan, lag eenige seconden later
verfrommeld onder de tafel. Hij wierp het be
drag van z'n vertering op tafel en rende als
de wind de deur uit, bly aan dat gevaar te zijn
ontsnapt.
De dame met de roode rozen zette zich kalm
aan een tafeltje en deed haar bestelling. Tien
minuten na Jim's vertrek kwam er een Jong
meisje binnen, dat links afsloeg, toen ze bin
nen kwam. Ze droeg een roode roos in d'r hand
en liep schuchter door de lunchroom. Er zat
echter niemand anders dan een oude vrijster
en onder een tafeltje in den hoek lag een ver
fomfaaide roode roos.
Dien avond kwamen nog meer menschen met
roode rozen de Belgravia-lunchroom binnen,
want voor de deur stond een koopman met een
mand vol en die riep onophoudelijk: „Mooie
rozen! Mooie rozen!"
Maar Jim Golvin was zoo geschrokken, dat
hij met een hart vol schrik en teleurstelling de
lunchroom was uitgeloopen.
Het was Donderdag 17 October juist
dertig jaar geleden, dat de bekende Neder
landsche musicus, Henri F. R. Brandts Buys,
componist van de opera „Albrecht Beijling.-'-'r'
overleed. Het zou stellig niet aan het milieu
hebben geiegen, waarin de jonge Henri Brandts>l
Buys opgroeide, indien hU niet speciaal in de
muziekwereld zijn werkkring had gevonden.
Immers, ook zijn vader, Comelis A. Brandts
Buys, leefde geheel voor de muziek en was in
zijn tijd een gezien muziek-directeur te De
venter.
Henri Brandts Buys werd geboren op 20 April
1850, te Deventer. Zijn muzikale aanleg bleek
reeds op jongen leeftijd en zijn bijzondere be
gaving was aanleiding, dat hij als pension-
naire van Z-M. Koning Willem III zich geheel
aan de muziek-studie kon wijden.
Hij studeerde daartoe geruimen tijd te Keu
len en ontving zijn verdere opleiding van zijn
muzikalen vader. Na deze grondige voorberei
ding en optreden in meer besloten kring, trad
Henri Brandts Buys voor het eerst meer naar
bulten door zijn benoeming (in 1878) tot di
recteur van de Liedertafel „Amstels Mannen
koor."
Zijn bijzondere bekwaamheid op dit speciaal
gebied was dan ook de reden, dat hij o.a. de
koren leidde, tijdens uitvoeringen op den Dam
te Amsterdam, bij gelegenheid van bezoeken van
H.M. de Koningin-Moeder en van Koningin
Wilhelmina. Ook bij de eerste steenlegging van
het „Wilhelmina Gasthuis" te Amsterdam was
Brandts Buys de leider van den koorzang en
verzorgde hij de geheele organisatie.
In latere jaren vervulde hü gelijke functies
te Nijmegen, tevens trad hij meermalen op als
gast-dirigent in verscheidene Nederlandsche
plaatsen. Brandts Buys trad piet vaak in het
buitenland op; hij hield van zijn land en zijn
landgenooten en het liefst werkte hij temid
den van hen. Toch bleef zijn naam niet on
bekend in het buitenland. In Duitschland b.v.
werden en worden thans nog meermalen wer
ken van Brandts Buys ten gehoore gebracht.
Van de composities van Henri Brandts Buys
zijn voornamelijk bekend zijn liederen voor
mannen- en gemengde koren. Van hem is één
opera bekend, n.l. de reeds hierboven genoem
de, „Albrecht Beijling."
door Charles Garvice
32
„Neen; en ik denk ook wel niet. dat iemand
daar ooit achter zal komen. Het is e'3n van
die raadselen, die nooit opgelost zullen worden.
Mersia heeft zün geheim bewaard en zal het
wel met zich in het graf nemen."
Irene kreeg een schok en wilde opspringen,
maar Redmayne legde zijn hand zwaar op haar
schouder en deze aanraking kalmeerde haar.
Maar ze keerde haar krijtwit gezichtje naar
hem toe met een uitdruking van doodeliJke
ontzetting.
Redmayne legde een vinger 0p zijn lippen,
en z\] wachtte, tot de beide mannen verder
waren gegaan; toen stond ze op en knelde
haar handen om zijn arm.
„Vertel het me!" hijgde ze. „vertel het me!
Ze spraken over mijn vader ik wist dat niet
van van mijn moeder! Mijnheer Redmayne,
vertel het me! Ze zelden, dat er een geheim
was een mysterie 1"
„Stil!" zij hij sussend, en er was op dat
oogenblik een k'ank in zijn stem, d'e alles ver
ried, wat hij voor haar voelde; maar ze was
te verbijsterd, te opgewonden om dat to be
merken. „Ik kan het u niet vertellen ja,
ik wenschte dat ik het kon; maar ik kan
niet! Stil toch, liefste liefste!"
Het woord kwam hem geheel onwillekeurig
van de lippen; hij wist nauwelijks, dat hij
het had uitgesproken, en ook tot Irene drong
het niet door. Toch deed zijn teederlieid
haar, half onbewust, goed en ze werd rus
tiger.
„O, als Ik het toch maar wist!" fluisterde
zij.
„Luister!" zei hij, terwijl hij zijn hoofd zóó
ver naar haar overbocg, dat hij kon fluisteren.
„Je hebt, door een toeval, Iets gehoord, dat
betrekking heeft op het vroeger leven van Je
vader. Wat het ook zijn mag, hij heeft het
voor je verborgen gehouden. Twijfel je er aan,
dat hü dat deed uit liefde en zorg voor jou.
Irene?"
Haar lippen vormden het woord „neen,"
maar er kwam geen geluid en ze keek hulpe
loos naar hem op.
„Irene, vergeet, wat je daarjuist gehoord
hebt. Kom, ik heb jou daarstraks een be
lofte gegeven; geef jü me er een in ruil:
dat Je je vader in dit verband geen enkele
vraag zult stellen."
Ze beefde en klemde zich aan hem vast.
„Ik beloof het!" fluisterde zij oijna
onhoorbaar. „Maar maar o, als u eens
wist, welk een donkere wolk er over me schijnt
te hangen, welk 'n doodeHjke angst lk weet
zelf niet waarvoor!"
verwarring haar te machtig waren, verborg ze
haar gezicht tegen zün borst.
HOOFDSTUK XVIII
Na afloop wilde de hertogin Irene mee
naar haar eigen huis nemen; doch Irene
weigerde, vriendeiük maar nadrukkelyk. Ze
wilde alleen zün, om ongestoord te kunnen
nadenken over wat haar boven 't hoofd hing
om te trachten, zich te realiseeren, dat ze
Donderdagmorgen met Terence getrouwd zou
zün.
Toen ze haar kleedkamer binnenkwam, werd
Madge getroffen door de bleekheid van haar
gezicht en. de lüdende, uitgeputte expressie
er van.
„Kleed me maar vlug uit, Margaret. Ik ben
erg moe; moe en koud."
Madge hielp haar vlot en handig, en Irene
ging te bed liggen; maar slapen kon ze niet.
Na een poosje begon ze te denken over Red-
mayne's woorden en de wüze, waarop hü kaar
had toegesnroken en behandeld. Vergiste ze
zich of had hü haar „liefste" genoemd? Ze
wist, dat ze haar gezicht tegen zün borst ver
borgen had, maar hü had haar slechts '-ver
het haar gestreeld. Had hü ook zün arm om
haar heen geslagen? Ja, zeker. Maar hü
had haar immers dikwüls opgetild en
gedragen, toen ze nog een kind was, een klein
meisje. Voor hem was zs blükbaar nog steeds
datzelfde kind. En toch werd haar hart ver
warmd, als ze dacht aan zün liefkoozing, de
teederheid in zijn stem; en ten laatste viel
ze in slaap, denkend aan hem.
Den volgenden morgen bracht Madge Irene
het ontbüt op haar kamer; op het blad lag een
briefje.
„Het Is van juffrouw Prosper, my lady," zei
Madge.
Irene ging overeind zitten.
„Van juffrouw Prosper?"
„Ja, my lady. Ze werd gisterenavond plotse
ling gehaald; haar zuster is gevaarlük ziek.
Ze vroeg me, u gisteren bij uw thuiskomst niet
meer met het bericht lastig te vallen, maar u
het briefje vanmorgen pas te geven."
Irene maakte het papiertje open. „Och,
arme Prosper," zei ze. „Ik ben bang, dat het
met haar zuster niet goed afloopt. Geef me
even een velletje napier en mijn vulpen! Ik
zal haar schrijven, dat ze zich niet hoeft te
haasten met terugkomen, en dat ze nergens
over hoeft te piekeren, want dat jü wel goed
voor me zult zorgen."
„Dank u, my lady," zei Madge. „Ik zal alles
doen wat ik kan."
Dien avond dineerde Irene alleen. Ze had
weinig eetlust en zoodra ze 'Jcon, keerde ze
terug naar den salon.
Nauwelijks was ze daar, of ze hoorde de
stem van haar vader in de hall. Ze sprong op
om hem te gaan begroeten; al haar lusteloos
heid was ze plotseling vergeten.
„Vader! Bent u terug? Goddank!"
Hü nam haar in zün armen en kuste haar.
Zün gezicht was bleek en vertrokken, met
blauwzwarte kringen onder de oogen.
„Vader! U bent ziek!" zei ze verschrikt.
pijn gehad en ik ben erg moe; dat is alles.
Maar jü ziet er zelf niet goed uit, Irene. Wat
scheelt er aan, m'n kind?"
„Ik heb me ook een beetje vervelend ge
voeld," zei ze, „maar nu gaat 't beter. Al
was 't enkel maar van blijdschap over uw
thuiskomst! Hebt u al gegeten, vader?"
„Ja kind, in den trein. Want ik ben maar
even komen overwippen; naar alle waar-
schijnlükheid moet ik meteen weer terug. En
wat heb jü zooal uitgevoerd?"
Ze vertelde hem, hoe ze haar dagen had
doorgebracht. Hü luisterde verstrooid.
„Heb je tnünheer Redmayne nog gezien?
Ik telegrafeerde hem, vanavond hier te komen."
„Ja, lk sprak hem gisteravond," antwoordde
ze, terwül ze naar den grond keek.
„Ik ben blü, dat hü in de stad ls; ik heb
hem dringend noodig. En nu moet lk eerst
eens een bad nemen. Ik zal maar geen
avondkleeren aantrekken, want het kan zün,
dat lk over een paar uur alweer in den trein
zit. Wacht hier maar op me, kindlief. Heb
je Terence nog gezien?" vroeg hü, met de
hand al aan den deurknop.
„Ja," zei ze, büna onhoorbaar.
Hü trok zün wenkbrauwen op, maar voegde
er niets meer aan toe en ging naar boven. Na
een poosje kwam hij terug en ze gingen bü
het vuur zitten praten. Hü vertelde haar van
zün reis en het gewicht daarvan.
„De zaak is nog niet in het reine, daarom
moet ik nog weer terug," zei hü. „Maar eerst
wil ik. een conferentie met Redmayne hebben.
Je ziet, ik kan al evenmin buiten hem als Jij,"
voegde hü er met een glimlach bü.
Irene bloosde en keerde het hoofd af.
„Hü is niet alleen een groot man, maar
een zeldzaam nobel mensch," ging Mersia
voort, als tot zichzelf. „Elke blik, elk woord
van hem boezemt vertrouwen in. Het zal niet
lang meer duren, Irene, of je zult je er
trotsch op kunnen beroemen, dat je een der
meest vooraanstaande mannen van Engeland tot
vriend hebt."
„De heer Redmayne, my lord," kondigde de
butler aan.
Lord Mersia stond haastig op.
„Blü dat je er bent, Redmayne! Ik heb je
hard noodig. Laten we naar de bibliotheek
gaan; straks komen we hier dan weer terug,
Irene, en dan kun je ons een kopje thee
geven."
Irene bleef een oogenblik in den salon, toen
ging ze naar haar kamer om een boek t»
halen. Madge kwam uit de kleedkamer met
een klein flesctrie in de hand.
„Ik heb een beetje phenacetlne voor u laten
komen, my lady," zei ze. „Uw hoofdpün zal
er büna oogënblikkelük van overgaan. O wilt
het toch wel nemen, niet?"
„Ik wil alles Innemen, wat JU me geeft,"
zei Irene dankbaar. „Wat aardig van je om
daaraan te denken! Je kunt wel zien, dat je
een doktersdochter bent!"