Met twee kameraadjes op avonturenreis m ïïtetvtóéaal om dm da§ De muziek tijdens de Passiespelen te Oberammergau Heiligen in de hel' d ALLE ABONNÉ'S I De Dubbelgangster I „NEDERLAND IN DEN VREEMDE" ALS LEEK BEZIEN. ZATERDAG 19 OCTOBER 1935 SCHOONE PARTIJEN Rochus Dedler, de componist, leefde als onderwijzer in een wereld van klanken en hoorde hemelsche melodieën Invloed van Haydn en Mozart \De schoone nooit gezien ha? j onbekende] H. F. R. Brandts Buys op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen F»7Cn blJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C f Uv«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 f %J\Jm bij een ongeval met doodelijken afloop FOCn by verlies van een hand een voet of een oog AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Ze huiverde, en plotseling, alsof vrees en „Nee, kindlief. Ik heb veel last van hoofd (Wordt vervolgd) Een der grootste verrassingen voor iemand, die de passiesnelen te Oberammergau voor de eerste maal bijvoont, is de muziek. Men verwacht, dat bij het tragische gebeuren op het tooneel zware, slepende muziek zal worden ge speeld. Maar wat hoort men? Verrukkelijke me lodieën, uit den tijd van Haydn en Mozart, zacht van instrumentatie, met schoone partijen, vooral Voor de strijkinstrumenten. Deze tegenstelling tusschen het driehonderd jaar oude spel en de muziek van het genre van die van Mozart komt daarvandaan, dat er eigenlijk tot in de 19e eeuw geen muziek bij de Passiespelen is geweest. De tekst van de Ober- ammergauer spelen van 1662 de oudste, die Mj bezitten heeft slechts op één enkele plaats muziek; Christus zingt daar: „Eli, Eli, Lama Sabacthani", waarbij een koraal aansluit. Een tekst van iets lateren datum kent een gezang tnet een „Schutzgeist" en tot slot een „Aria der Dankbaarheid". In de spelen van 1780, 1790 en 1801 komen reeds enkele muzikale deelen voor: merkwaardigerwijze hebben alleen de duivel, de zonde, de dood en de afgunst zangpartijen, be halve dan dat ook de slotscène met een plech tig jubelgezang eindigt. Toen Ottmar Weiss den nieuwen tekst schreef, zette Rochus Dedler zich er toe, hierbij een wer kelijke passiemuziek te schrijven. Rochus Dedler was in Oberammergau gebo ren, in het schoon beschilderd huis, „Zum Weis- sen Lamm", tegenover de kerk; in het huis, dat sedert 150 jaar in het bezit van de familie Dedler is. De vader, die herbergier was, wist in het ge heel niet hoe hij aan zulk een muzikalen zoon kwam! De kleine Rc„hus werd Wegens zijn be gaafdheid in de koorheerenstichting Rotten- burch opgenomen en kreeg daar een muziek opleiding. Daar, in het klooster Rottenburch, hoorde hij muziek van de beide groote meesters, Haydn en Mozart, en deze hebben zijn geheele verdere leven beïnvloed. Dedler wüde zelfs kloos terling worden, om steeds op het prachtig orgel van het klooster te kunnen spelen, doch zijn jeugd viel in den tijd, dat de kloosters werden opgeheven, en zoo moest hij ook op 23-jarigen leeftijd zfln philosophische en muzikale studies onderbreken. Hij solliciteerde naar de betrekking van on derwijzer te Oberammergau en kreeg deze ook. Nu was Rochus Dedler een arm schoolmees tertje. Maar hij voelde geen nood en armoede! Hif leefde in een wereld van klanken en hoorde hemelsche melodieën, welke hij neerschreef. Zoo, met de pen in de hand, naar engelenstemmen uit den hooge luisterend, ziet men hem ook op het oude schilderij, dat van hem in het 'Raadhuis te Oberammergau hangt. In 1802, in hetzelfde jaar, waarin hij zijn be trekking van onderwijzer in zijn geboorteplaats kreeg, huwde hij de dochter van een secretaris by het Hof, en twintig jaar lang heeft de kin derlijk vrome man als onderwijzer en koorlei der in de gemeente Oberammergau gewerkt. Hij overleed op 15 October 1822, ver van Ober ammergau; zijn stoffelijk overschot werd te Oberfóhring nabij Mtinchen begraven. De com ponist van de passiemuziek is dus slechts 43 jaar oud geworden. Reeds op zijn 18e jaar, in 1797, had hij ter gelegenheid van een priesterjubileum in het klooster een oantate gecomponeerd, welke in de muzikale wereld groot opzien verwekte. Hij heeft ook voor de kinderen van Rottenburch aardige kinderliedjes gecomponeerd, welke thans nog in de streek worden gezongen. Dedler schreef de passiemuziek zelfs driemaal I Eens voor den nieuwen tekst, in 1811. Vervol gens, toen deze tekst moest worden omgewerkt, voor de tweede maal; dat was in 1815. Eu daarna trof hem in 1817 een vreeselijke slag: by een dorpsbrand werd zijn huis verwoest en het kleine beetje have en goed van de onderwij zersfamilie, mét de passiemuziek, verbrandde! Dedler was toen genoodzaakt de muziek voor de derde maal te schrijven voor de spelen van 1820 en zoo is de muziek tot den huldigen dag ge bleven. Verscheidene malen zijn door grootheden in de muziekwereld pogingen aangewend, een an dere muziek voor de passiespelen in te voeren. In den loop der jaren heeft men daarvoor o.a. muziek van Bach, Wagner en Liszt voorgesteld. Doch wat men ook probeerde, het mislukte Het bleek, dat de muziek van Rochus Dedler, die nu eenmaal bij het passiespel hoorde, niet te vervangen is! Merkwaardig is ook het verband tusschen Dedler's muziek en Engeland. Zoo is de origi- neele partituur, die gedurende tientallen van jaren spoorloos verdwenen was, in Engeland teruggevonden. Wie haar daar heeft verkocht, is niet bekend. Een even merkwaardig lot was beschtyen aan de orkestpartituur. Gedurende een middagpauze in de spelen van 1850, toen het theater geheel onbewaakt was, verdween de muziek en toen de musici terugkwamen, ont waarden zij tot hun schrik, dat de partituren weg waren! Hoewel men onmiddellijk met na sporingen begon en naar alle zijden bericht zond. bleef de muziek weg. Eerst in 1923 werd zij Weer ontdekt, en wel In het Westminstermu- seum te Londen! Dedler, in wiens geboortehuis eerst eenige weken geleden een gedenksteen is onthuld, is door zijn passiemuziek onsterfelijk geworden. Deze wordt niet alleen gespeeld in de jaren waarin de passiespelen plaats hebben, maar ook in de kerk te Oberammergau worden elk jaar deelen er van ten gehoore gebracht. Bij de Palmprocessie op Palmzondag wordt het lied van den intocht van Jeruzalem gezongen: „Heil Dir!"; eveneens op den Zaterdag vóór Paschen en op Hemelvaartsdag. Op Hemelvaartsdag weerklinkt ook het plechtig „Alleluja". Boven dien voert het kerkkoor van Oberammergau ook in den loop van het jaar missen en vastenavond- gezangen van Rochus Dedler uit. Ook de jeugd van Oberammergau is den componist niet ver geten. Wanneer zij op Sylvesteravond met de groote, lichtende ster den traditioneelen „Ster renrondgang" maken, zingen zij Dedler's „Ster- reliederen" erbij. En dat is wel het beste, wat een componist kan overkomen: dat zijn muziek zoozeer ingang vindt bij een volk, dat zij regel matig wordt uitgevoerd. Naar aanleiding van het laatste rapport, dat drs. B. G. L. M. Tosseram, leider van het Onderwijswerk der Vereeniging -Nederland in den Vreemde" aan het bestuur uitbracht, bericht de Vereeniging het volgende: Goede populaire uitgaven over Nederland in het buitenland komen niet veelvuldig voor en daarom verdient een werk over ons land, waar van de uitgever Hachette te Parijs ons de drukproef ter verbetering toezond en dat den titel van „Les Pays-Bas" draagt, de aandacht. Hier wordt ons een keurverzameling van bijna 140 fraaie foto's, waaraan de Vereeniging .Ne derland in den Vreemde" haar medewerking kon verleenen, over Nederland geboden. Door de vaak goed gekozen en waardeerenae onder- derschriften, is een werk ontstaan, dat onge twijfeld de waardeering van ons land in het buitenland zeer ten goede zal komen. In een inleiding van vier bladzijden heeft men op aardige wijze kans gezien een vrij juist beeld van land en volk, voor zooverre dat in zulk een beperkte ruimte mogelijk is. te geven De foto's geven een zeer goed beeld van onze groote ste den, Zuiderzeewerken en onzen bruggenbouw. Aan onzen bouwkunst in verleden en neden wordt de volle aandacht geschonken. Ook de industrieele werkzaamheid wordt niet vergeten en in beeld gebracht. Ons koloniaal befteid wordt in een onderschrift bij een afbeelding van het Koloniaal Instituut geroemd. „Le Siècle d'Or" krijgt ook zijn deel, getuige de verschillende afbeeldingen van de werken van onze groote schilders. Hachette, die zeker de aanteekeningen, die wij maakten ter harte zal nemen, bewijst ons land met deze uitgave een dienst. Hoe droevig het anders nog steeds met de kennis over Nederland in het buitenland ge. steld kan zijn, blijkt wel uit een tweetal aard rijkskundeboeken, die de Consul-Generaal der Nederlanden te New-York ons, in verband met een herdruk, tetr verbetering toezond. Onze Consul-Generaal schreef ons naar aanleiding hiervan o.a.: „De wijze, waarop in de onder- Ik zal je leeren je zusje te slaan, die veel kleiner is dan jij bent. Maar u slaat mij en ik ben toch ook veel kleiner dan u. (Miroir de Paris). havige boeken de stof wordt verwerkt, kan ik niet bewonderen. De inhoud schijnt mij ver ward, oppervlakkig en zóó onvolledig, dat het niet te verwachten is, dat een leerling een eenigszlns goeden indruk verkrijgt van de aardrijkskundige beteekenis van behandelde landen". Wij beamen dit oordeel volkomen. Is bet niet belaohelijk, dat men bij de beschrij ving van onze nijverheid het niet veel verder weet te brengen, dan tot mededeelingen over ..Oil Mills" en „Refining of Sugar"? Onze gezant te Rome, Z. Exc. mr. J. A. N. Patijn, vestigde de aandacht op verscheidene fouten, die in de groote ..Atlanta Universale", waarin bij iedere kaart een korte schets van het onderhavige land gegeven wordt, voorko men. Het „Istituto Italiana d'Arti Grafiche" te Bergam is zoo vriendelijk geweest om dezen atlas ter inzage toe te zenden. Van de fouten, die wij vonden noemen wij de volgende: De bevolking van ons land zou voor 98 pet. uit Vlamingen en de rest uit Duitschers en Walen bestaan; de Nederlanders worden voor Luthe ranen gehouden; het Rijk der Nederlanden zou zün zelfstandigheid te danken hebben aan de gevolgen van de Napoleontische oorlogen: den Haag is de officieele hoofdstad, hoewel men als eigenlijke hoofdstad Amsterdam beschouwt; de doorvoerhandel zou de voornaamste bron van welvaart zijn; in Nederland zouden een Vlaamsch en een Waalsch element aanwezig zijn, in België een Waalsch en een Fransch, waaruit blijkt, dat men met de termen Vlaamsch en Waalsch in Italië allerminst op de hoogte is. De uitgever heeft ons bericht, dat juist binnenkort een herdruk van den atlas zal verschijnen, zoodat wij het met de verbe teringen bijzonder troffen. Verbreiding van juiste kennis over Neder land in het buitenland is, zooals uit het bo. venstaande blijkt, nog altijd zeer noodig. Den zestienden October van dit jaar, op het feest van den Heiligen Gerardus Majella, was het veertig jaar geleden, dat in Suriname de melaatschen-lnrichting „Sint Gerardus Ma jella" geopend werd, dat in een hel van men. schelijke ellende de hemel openging op een kier; dat er wat licht viel in de diepste duis ternis. Pater A. Verheggen Cajs.R., de directeur van het Secretariaat der Surinaamsche Missie, die zelf lange jaren als missionaris in Suriname gewerkt heeft en de ellende der melaatschheid kent van nabij, heeft over dit hoofdstuk uit de geschiedenis der Liefde, een gedenkboek samengesteld, „God is Liefde", „40 Jaar Me. laatschenverpleging", dat welsprekend is door zijn feiten en dat in dezen tijd van vaische helden en dito profeten zoo ontzettend leer zaam is. Het leert ons immers, dat de grootste heldendaad het offer is, gebracht uit liefde tot God en tot de naasten. Pater Verheggen, bekend om zijn treffende conferenties over missiewerk en melaatschen- zorg. schrijft de sobere taal der oprechtheid, welke nu en dan door bewondering en geest drift gestuwd wordt tot groote bewogenheid. Hij schrijft geen litteratuur, maar geschiedenis. Deze geschiedenis heeft ook een voorge schiedenis, waaraan op heerlijke wijze verbon den is de naam van den Eerbiedwaardigen Peerke Donders. Vanaf de herleving der Missie op Suriname in 1817, hebben de priesters, eerst de wereldgeestelijken en later de Paters Re demptoristen van de Nederlandsche provincie, zich het lot der melaaatschen aangetrokken. Sinds 1895 echter werden de verpleging en v?r. Als leek bezien dan is het spel Van EuweAljechin I Een wonderlijke bezigheid, i Een arbeid zonder zin. i 'k Heb vroeger algebra gehad 1 En goniometrie. i Toch snap ik die formule niet: I C2 x Pd3. i En Td4? en Lh5! En „Aljechin zit vast". I En dan dien term, dat Euwe door Een looper wordt verrast! i Dat riekt naar inbraak, dieverij! i En hoe kan het bestaan Dat Euwe, die stil-peinzend zit. Ook tevens „slecht kan sJdan"? 1 Heelt Nederland geen strenge wet Die 't Aljechin verbiedt Dat hij „een lang-begeerde prooi" In Euwe's paarden ziet? En waar haalt Euwe toch den moed, Hoe krijgt hij 't in z\in hoofd Dat hij in 't bijzijn van zijn vrouw, 1 Een „zwarte dame rooft"? E Als leek bezien dan heb ik nu Dat tweetal in mijn zak. En Euwe èn ook Aljechin Zijn van het gangstersvak! 1 HARRY POLL. 5iiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiimiiiri>iiiiiiiiiiiiMiiiiiiii!imiiiimiiiiH zorging der arme zieken systematisch, volgens de eischen der moderne wetenschap en in een eigen stichting uitgeoefend. Het was Mgr. W. Wulfingh uit Den Bosch, die dit tot stand bracht. En het was de Congregatie van de Zusters van Liefde te Tilburg, welke met hei lig enthousiasme den oproep volgde van den Vader der Melaatschen, om zich te wijden aan de verzorging en verpleging van de levende dooden van Suriname. Het gedenkboek getuigt op iedere bladzijde van waren, in liefde vl'ammenden heldenmoed. Hier worde in het kort naverteld, wat we er over lazen van den Surinaamschen Pater Damiaan. over den Maastrichtenaar Pater Felix Lemmens C.s.s.R. Hij was 28 Juli 1850 te Maastricht geboren en ging, als veelbelovend, jong officier, naar Suriname, waar hem een schitterende carrière in het West-Indische Leger wachtte. Maar toen God hem riep tot den dienst des vredes en de ware heldhaftigheid van het offer, is hij dit bovennatuurlijk com mando gevolgd. Op twee-en-dertig jarigen leeftijd trad hij in het noviciaat der Paters Redemptoristen te Den Bosch en 8 No vember 1886 ontving hij te Wittem in de kloos. terkerk de Heilige Priesterwijding. Twee jaar later keerde hij terug naar Suriname. In 1890 werd hü geplaatst op den missiepost te Albina, „een lief coquet plaatsje aan de mooie, breede Marowijnerivier, de geensrivier tusschen Fransch- en Hollandsch Guyana, ge legen." En midden in die rivier ligt het Fransche eilandje St. Louis, waarheen het Gouvernement van Fransch Guyana de melaatsche bannelingen van de bagno's transporteert, een eiland, van verschrikking, dat iedere beschrijving tart. Vanuit zijn mooien missiepost had Pater Lem mens voortdurend het gezicht op deze hel Hij vroeg zijn Overste toestemming en ging er heen. Hij heeft ze verzorgd en verpleegd de ze ongelukkigen. Hij heeft ze lief gehad als een moeder haar kinderen. Hij heeft in hun harten wat goede warmte gebracht. En hij bleef bi] hen, totdat hij zelf meiaatsch werd. Zijn loopbaan had hij opgeofferd. Zijn ge zondheid had hij ten offer gebracht. Nu zou hij ook het offer brengen van zijn leven Het was in de St. Gerardus Majella.stichting waar hij, als melaatsche, verbleef. De toenma lige inspecteur van den geneeskundigen dienst, dr. Koch, wilde een proef nemen met een nieuw geneesmiddel tegen de melaatschheid. „Dat is goed," zeii Pater Lemmens, „maarmijn zieken wil ik er niet aan onderwerpen zonder het middel eerst op mijzelf te hebben toege past." Hij kreeg een injectie. Het geneesmiddel werkte als vergif, en Pater Lemmens stierf. Hij is de held der Sint Gerardus Majella, een ware, een gróóte held. Doch in zijn geboorte, stad Maastricht zoekt men vergeefs naar een straat, die zijn naam draagt, naar beeld of gedenksteen, die de herinnering aan zijn per soon levendig houden. F. A. BRUNKLAUS De professor, Piet en Wiet werden per auto naar een hotelletje gebracht, waar de com mandant aan den waard zelf orders gaf voor een goede verzorging van het drietal. De waard boog als een knipmes en Piet voelde zich vereerd. Den volgenden dag werden ze gehaald door twee soldaten, die hen naar een grooi gebouw bracht. In een groote zaal met veei ramen stonden groote banken, waarachter verschillende deftig gekleede heeren zaten. Dit was de rechtzaal, waar de duikbootbe manning terecht zou staan. Angstig keek Piet in het rond. Hu, wat was het hier eng. Piet voelde zich niets op zijn gemak. Hij vroeg aan den proressor cue aandachtig het geval volgde of hij met Wietje buiten mocht spelen. De professor knikte en ijlings gingen de twee vriendjes naar buiten. Op de binnenplaats was het echter warm en de kinderen hadden spoedig genoeg van het spelen. Heusch, geloof me, Irma, ik kan er werke lijk niets aan doen," zei Jim Golvin door de telefoon, „ik werd opgehouden door zaken. Je begrijpt toch ook welJim hoor de een vreemd gezoem. „Hallo, hallo!" riep hij. „Ddaarom had ik graag dat u me vier overhemden met blauwe en gele spikkels zond, maar in ieder geval waschecht „Ga van m'n lijn af, stommeling!" brulde Jlm woedencf. Moest dan juist zoo'n kerel met z'n overhemden tusschen hem en z'n meisje ko men. „HalloIrmaen sokophouders." ging de onderbreker onverstoorbaar voort. .Hallo, spreek ik met het Vlindersanatorium van dr. Libelle?" klonk eensklaps weer een an dere stem. „Hallo, Irma!" brulde Jim, nu razend van drift. ,Het Vlin-der-sa-na-to-rium," spelde de laatste stem zóó irriteerend langzaam, dat Jim den persoon in kwestie graag iets naar z'n hoofd gegooid had. „Wilt u direct dien smerigen vlindertelefoon- haak weer ophangen, andersriep hij. „Jamet het circusoch, wilt u voor vanavond twee plaatsen reserveeren?" De stem die dat vroeg, klonk zeer welwil lend, maar op dat oogenblik had Jim Golvin daar geen erg in. „De voorstelling gaat niet door; alle olifan ten zijn uitverkocht. Er zijn alleen nog maar drie kikkers en een zeeleeuw," nijdigde hij. „Dan schijn ik een verkeerd circus te heb ben opgebeld," zei de welluidende stem weer. „Neemt u me niet kwalijk, geloof me, ik kan er niets aan doen. Maar ik zou graag een vrien delijker man opgebeld hebben. Denkt u ook niet?" Het drong nu tot Jim door, dat hij wel wat grof tégen een dame geweest was en dan nog wel tegen een dame, met zoo'n lieve stem. „Och, neemt u me niet kwalijk juffrouw," zette hi) in, „maar verplaatst u zich eens in m'n toestand. Ik heb tot mijn groote spijt een afspraak met m'n meisje moeten misloo- pen, en nu ik bezig ben haar daarvan een ver klaring te geven, komt me een of andere idioot vertellen dat ik hem overhemden moet stu ren. Even daarna wil iemand in een vlinder sanatorium worden opgenomen, terwijl u tot overmaat van ramp nog naar een circus wilt." „Neen, niet ik, maar twee neefjes van me," lichtte de vriendelijke stem hem in. „Ook goed. Maar dan kunt u toch begrijpen dat ik op zoo'n oogenblik nijdig word." -Natuurlijk, maar zou u haar niet weer eens opbellen?" „Dat geeft niets, want ze stond op het punt uit te gaan en in dien tusschentijd is ze na tuurlijk al vertrokken." „Als ik u was, stuurde ik haar een lief briefje en liet haar dat brengen met een bosje prach tige bloemen." „En denkt u dan dat alles weer in orde komt?" „Absoluut, In ieder geval kunt u het pro- beeren." „Goed. Ik zal het doen. Bedankt voor uw raad, maar.... wilt u me morgen nog even opbellen om te vragen hoe het er mee staat?" Aan den anderen kant van den draad klonk een zilveren lach. „Goed, ik zal u morgen nog eens opbellen." „Vier nul een dubbel twee," riep Jim. Hij hoorde de stem z'n nummer herhalen, en daarna was het stil. Den volgenden morgen wachtte Jim Golvin al twee men van te voren op het telefoontje van z'n schoone onbekende. Den geheelen dag had hij er aan gedacht en zij was blijkbaar de oorzaak dat z'n briefje aan Irma niet zoo vriendelijk was geweest als hij zich aanvanke lijk had voorgenomen. Tien uur ging echter de telefoon. .Hallo, ja.... hier ben ik...." riep hij ver heugd, „ik dacht dat u me zou vergeten heb ben." „O, neen, en het spijt me erg dat ik zoo laat ben, maar ik had het veel te druk. En hoe staat het met de liefde?" De stem klonk har telijk. „Beroerd," zei Jim, meer oprecht dan be schaafd. „Ach," klonk het deelnemend, u bedoelt..?" „Ik heb vanmorgen haar ring terug gekre gen, met de mededeeling dat ze eigenlijk nooit van me gehouden heeft en nu van de gelegen heid gebruik maakt om me dm mede te deelen." „Erg jammer," antwoordde het meisje, „maar het komt me voor, dat je niet al te erg onder den indruk bent." „Eerlijk gezegd niet." „Zoo, en gaat u soms op reis?" „Neen, dat niet. want dan zou ik uw stem niet meer hooren." „Dus u denkt dat ik nog meer zal opbellen?" „Ik hoop het. Morgenavond." „Neen, dan niet. Overmorgen misschien. Mag ik weten met wien ik spreek?" „Ja, met Jim," antwoordde Golvin gedachte loos. „En met wie spreek ik?" „Ik heet Adri. Dag Jim." „Dag Adri. Dus je De haak was echter al opgehangen. Twee dagen later ongeveer om denzelfden tijd, kwam de stem weer terug. Ze spraken nu met elkaar als oude bekenden en dat gesprek herhaalde zich nu trouw om de twee dagen. Jim verlang de al des morgens naar den avond, om met z'n onbekend meisje te kunnen spreken. Zij had hardnekkig geweigerd hem haar naam te zeg gen, doch dat leek hem bijzaak. Na veertien dagen kon hij het niet meer uithouden en drong hij er op aan om haar te ontmoeten. Zij strib belde aanvankelijk wat tegen. Het was zóóveel romantischer dan de werkelijkheid, merkte zij op, maar Jim redeneerde haar bezwaren weg. Hij stelde haar voor den volgenden dag met een roode roos in d'r hand, in Belgrivia-lunchroom te komen. Hij zou een roode roos in z'n knoops gat dragen en links van de deur gaan zitten. Belgravia was een groote inrichting en nie mand zou daar erg in hen hebben. Jim Golvin floot een liedje, toen het gesprek ten einde was. Hij vroeg zich af hoe het mo gelijk was dat iemand zoo ver- j „Ik geloof dat je toch niet komt," had ze gezegd, maar ze had eens moeten weten hoe verliefd hij op haar was. Enfin, dat zou hij haar morgen wel zeggen. Het was nog geen kwart voor acht, toen hij Belgravia-lunchroom binnentrad. Om dien tijd was het nog zeer stil, want eerst tegen acht uur begon het drukker te worden. De minuten kropen voorbij en 't leek hem een eeuwigheid, vóór de groote electrische klok acht slagen deed weerklinken. Nog was de laatste slag niet weggestorven, of de draaideur zette zich in beweging en er kwam een lange, spichtige dame door, even opvallend als smakeloos gekleed. Eerst sloeg Jim geen acht op haar, doch dan stond z'n hart bijna stil van schrik. Ze droeg roode rozen in haar hand en kwam links den hoek om. Jim keek haar met meer opmerkzaamheid aan en z'n hart stond bijna stil, toen hij er zich ein delijk van bewust was, wat hij voor zich zag. Ze leek hem minstens vijftig, doch dat was nog niet alles. Volgens Jim had ze minstens de helft van haar leven in de azijn gelegen en dat had haar geen goed gedaan. Vlug stond hij op, terwijl z'n hand naar z'n knoopsgat greep. De roos, die hij daar zoo zorg vuldig had ingedaan, lag eenige seconden later verfrommeld onder de tafel. Hij wierp het be drag van z'n vertering op tafel en rende als de wind de deur uit, bly aan dat gevaar te zijn ontsnapt. De dame met de roode rozen zette zich kalm aan een tafeltje en deed haar bestelling. Tien minuten na Jim's vertrek kwam er een Jong meisje binnen, dat links afsloeg, toen ze bin nen kwam. Ze droeg een roode roos in d'r hand en liep schuchter door de lunchroom. Er zat echter niemand anders dan een oude vrijster en onder een tafeltje in den hoek lag een ver fomfaaide roode roos. Dien avond kwamen nog meer menschen met roode rozen de Belgravia-lunchroom binnen, want voor de deur stond een koopman met een mand vol en die riep onophoudelijk: „Mooie rozen! Mooie rozen!" Maar Jim Golvin was zoo geschrokken, dat hij met een hart vol schrik en teleurstelling de lunchroom was uitgeloopen. Het was Donderdag 17 October juist dertig jaar geleden, dat de bekende Neder landsche musicus, Henri F. R. Brandts Buys, componist van de opera „Albrecht Beijling.-'-'r' overleed. Het zou stellig niet aan het milieu hebben geiegen, waarin de jonge Henri Brandts>l Buys opgroeide, indien hU niet speciaal in de muziekwereld zijn werkkring had gevonden. Immers, ook zijn vader, Comelis A. Brandts Buys, leefde geheel voor de muziek en was in zijn tijd een gezien muziek-directeur te De venter. Henri Brandts Buys werd geboren op 20 April 1850, te Deventer. Zijn muzikale aanleg bleek reeds op jongen leeftijd en zijn bijzondere be gaving was aanleiding, dat hij als pension- naire van Z-M. Koning Willem III zich geheel aan de muziek-studie kon wijden. Hij studeerde daartoe geruimen tijd te Keu len en ontving zijn verdere opleiding van zijn muzikalen vader. Na deze grondige voorberei ding en optreden in meer besloten kring, trad Henri Brandts Buys voor het eerst meer naar bulten door zijn benoeming (in 1878) tot di recteur van de Liedertafel „Amstels Mannen koor." Zijn bijzondere bekwaamheid op dit speciaal gebied was dan ook de reden, dat hij o.a. de koren leidde, tijdens uitvoeringen op den Dam te Amsterdam, bij gelegenheid van bezoeken van H.M. de Koningin-Moeder en van Koningin Wilhelmina. Ook bij de eerste steenlegging van het „Wilhelmina Gasthuis" te Amsterdam was Brandts Buys de leider van den koorzang en verzorgde hij de geheele organisatie. In latere jaren vervulde hü gelijke functies te Nijmegen, tevens trad hij meermalen op als gast-dirigent in verscheidene Nederlandsche plaatsen. Brandts Buys trad piet vaak in het buitenland op; hij hield van zijn land en zijn landgenooten en het liefst werkte hij temid den van hen. Toch bleef zijn naam niet on bekend in het buitenland. In Duitschland b.v. werden en worden thans nog meermalen wer ken van Brandts Buys ten gehoore gebracht. Van de composities van Henri Brandts Buys zijn voornamelijk bekend zijn liederen voor mannen- en gemengde koren. Van hem is één opera bekend, n.l. de reeds hierboven genoem de, „Albrecht Beijling." door Charles Garvice 32 „Neen; en ik denk ook wel niet. dat iemand daar ooit achter zal komen. Het is e'3n van die raadselen, die nooit opgelost zullen worden. Mersia heeft zün geheim bewaard en zal het wel met zich in het graf nemen." Irene kreeg een schok en wilde opspringen, maar Redmayne legde zijn hand zwaar op haar schouder en deze aanraking kalmeerde haar. Maar ze keerde haar krijtwit gezichtje naar hem toe met een uitdruking van doodeliJke ontzetting. Redmayne legde een vinger 0p zijn lippen, en z\] wachtte, tot de beide mannen verder waren gegaan; toen stond ze op en knelde haar handen om zijn arm. „Vertel het me!" hijgde ze. „vertel het me! Ze spraken over mijn vader ik wist dat niet van van mijn moeder! Mijnheer Redmayne, vertel het me! Ze zelden, dat er een geheim was een mysterie 1" „Stil!" zij hij sussend, en er was op dat oogenblik een k'ank in zijn stem, d'e alles ver ried, wat hij voor haar voelde; maar ze was te verbijsterd, te opgewonden om dat to be merken. „Ik kan het u niet vertellen ja, ik wenschte dat ik het kon; maar ik kan niet! Stil toch, liefste liefste!" Het woord kwam hem geheel onwillekeurig van de lippen; hij wist nauwelijks, dat hij het had uitgesproken, en ook tot Irene drong het niet door. Toch deed zijn teederlieid haar, half onbewust, goed en ze werd rus tiger. „O, als Ik het toch maar wist!" fluisterde zij. „Luister!" zei hij, terwijl hij zijn hoofd zóó ver naar haar overbocg, dat hij kon fluisteren. „Je hebt, door een toeval, Iets gehoord, dat betrekking heeft op het vroeger leven van Je vader. Wat het ook zijn mag, hij heeft het voor je verborgen gehouden. Twijfel je er aan, dat hü dat deed uit liefde en zorg voor jou. Irene?" Haar lippen vormden het woord „neen," maar er kwam geen geluid en ze keek hulpe loos naar hem op. „Irene, vergeet, wat je daarjuist gehoord hebt. Kom, ik heb jou daarstraks een be lofte gegeven; geef jü me er een in ruil: dat Je je vader in dit verband geen enkele vraag zult stellen." Ze beefde en klemde zich aan hem vast. „Ik beloof het!" fluisterde zij oijna onhoorbaar. „Maar maar o, als u eens wist, welk een donkere wolk er over me schijnt te hangen, welk 'n doodeHjke angst lk weet zelf niet waarvoor!" verwarring haar te machtig waren, verborg ze haar gezicht tegen zün borst. HOOFDSTUK XVIII Na afloop wilde de hertogin Irene mee naar haar eigen huis nemen; doch Irene weigerde, vriendeiük maar nadrukkelyk. Ze wilde alleen zün, om ongestoord te kunnen nadenken over wat haar boven 't hoofd hing om te trachten, zich te realiseeren, dat ze Donderdagmorgen met Terence getrouwd zou zün. Toen ze haar kleedkamer binnenkwam, werd Madge getroffen door de bleekheid van haar gezicht en. de lüdende, uitgeputte expressie er van. „Kleed me maar vlug uit, Margaret. Ik ben erg moe; moe en koud." Madge hielp haar vlot en handig, en Irene ging te bed liggen; maar slapen kon ze niet. Na een poosje begon ze te denken over Red- mayne's woorden en de wüze, waarop hü kaar had toegesnroken en behandeld. Vergiste ze zich of had hü haar „liefste" genoemd? Ze wist, dat ze haar gezicht tegen zün borst ver borgen had, maar hü had haar slechts '-ver het haar gestreeld. Had hü ook zün arm om haar heen geslagen? Ja, zeker. Maar hü had haar immers dikwüls opgetild en gedragen, toen ze nog een kind was, een klein meisje. Voor hem was zs blükbaar nog steeds datzelfde kind. En toch werd haar hart ver warmd, als ze dacht aan zün liefkoozing, de teederheid in zijn stem; en ten laatste viel ze in slaap, denkend aan hem. Den volgenden morgen bracht Madge Irene het ontbüt op haar kamer; op het blad lag een briefje. „Het Is van juffrouw Prosper, my lady," zei Madge. Irene ging overeind zitten. „Van juffrouw Prosper?" „Ja, my lady. Ze werd gisterenavond plotse ling gehaald; haar zuster is gevaarlük ziek. Ze vroeg me, u gisteren bij uw thuiskomst niet meer met het bericht lastig te vallen, maar u het briefje vanmorgen pas te geven." Irene maakte het papiertje open. „Och, arme Prosper," zei ze. „Ik ben bang, dat het met haar zuster niet goed afloopt. Geef me even een velletje napier en mijn vulpen! Ik zal haar schrijven, dat ze zich niet hoeft te haasten met terugkomen, en dat ze nergens over hoeft te piekeren, want dat jü wel goed voor me zult zorgen." „Dank u, my lady," zei Madge. „Ik zal alles doen wat ik kan." Dien avond dineerde Irene alleen. Ze had weinig eetlust en zoodra ze 'Jcon, keerde ze terug naar den salon. Nauwelijks was ze daar, of ze hoorde de stem van haar vader in de hall. Ze sprong op om hem te gaan begroeten; al haar lusteloos heid was ze plotseling vergeten. „Vader! Bent u terug? Goddank!" Hü nam haar in zün armen en kuste haar. Zün gezicht was bleek en vertrokken, met blauwzwarte kringen onder de oogen. „Vader! U bent ziek!" zei ze verschrikt. pijn gehad en ik ben erg moe; dat is alles. Maar jü ziet er zelf niet goed uit, Irene. Wat scheelt er aan, m'n kind?" „Ik heb me ook een beetje vervelend ge voeld," zei ze, „maar nu gaat 't beter. Al was 't enkel maar van blijdschap over uw thuiskomst! Hebt u al gegeten, vader?" „Ja kind, in den trein. Want ik ben maar even komen overwippen; naar alle waar- schijnlükheid moet ik meteen weer terug. En wat heb jü zooal uitgevoerd?" Ze vertelde hem, hoe ze haar dagen had doorgebracht. Hü luisterde verstrooid. „Heb je tnünheer Redmayne nog gezien? Ik telegrafeerde hem, vanavond hier te komen." „Ja, lk sprak hem gisteravond," antwoordde ze, terwül ze naar den grond keek. „Ik ben blü, dat hü in de stad ls; ik heb hem dringend noodig. En nu moet lk eerst eens een bad nemen. Ik zal maar geen avondkleeren aantrekken, want het kan zün, dat lk over een paar uur alweer in den trein zit. Wacht hier maar op me, kindlief. Heb je Terence nog gezien?" vroeg hü, met de hand al aan den deurknop. „Ja," zei ze, büna onhoorbaar. Hü trok zün wenkbrauwen op, maar voegde er niets meer aan toe en ging naar boven. Na een poosje kwam hij terug en ze gingen bü het vuur zitten praten. Hü vertelde haar van zün reis en het gewicht daarvan. „De zaak is nog niet in het reine, daarom moet ik nog weer terug," zei hü. „Maar eerst wil ik. een conferentie met Redmayne hebben. Je ziet, ik kan al evenmin buiten hem als Jij," voegde hü er met een glimlach bü. Irene bloosde en keerde het hoofd af. „Hü is niet alleen een groot man, maar een zeldzaam nobel mensch," ging Mersia voort, als tot zichzelf. „Elke blik, elk woord van hem boezemt vertrouwen in. Het zal niet lang meer duren, Irene, of je zult je er trotsch op kunnen beroemen, dat je een der meest vooraanstaande mannen van Engeland tot vriend hebt." „De heer Redmayne, my lord," kondigde de butler aan. Lord Mersia stond haastig op. „Blü dat je er bent, Redmayne! Ik heb je hard noodig. Laten we naar de bibliotheek gaan; straks komen we hier dan weer terug, Irene, en dan kun je ons een kopje thee geven." Irene bleef een oogenblik in den salon, toen ging ze naar haar kamer om een boek t» halen. Madge kwam uit de kleedkamer met een klein flesctrie in de hand. „Ik heb een beetje phenacetlne voor u laten komen, my lady," zei ze. „Uw hoofdpün zal er büna oogënblikkelük van overgaan. O wilt het toch wel nemen, niet?" „Ik wil alles Innemen, wat JU me geeft," zei Irene dankbaar. „Wat aardig van je om daaraan te denken! Je kunt wel zien, dat je een doktersdochter bent!"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 13