MODEKONING DER NEGERS
Met twee kameraadjes op avomtereereïs
P
Y
7'Cd uzï'&aal mn dm da§
IDe Dubbelgangster I
VAN ARMEN DROMMEL
TOT MILLIONNAIR
Brabantia Nostra
Maurice Rostand
Jlllllllilllllllllliy
■iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiF
VRIJDAG 25 OCTOBER 1935
Thans kleeden zijn agenten met
frisschen moed de naakte zwar
ten met het klatergoud
der civilisatie
Gevolg van een goeden
inval
H
Generaal Greely
Otto de Kat
Teekeningen uit het Zuiden
Een nieuw blad
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
r -r t anneer in het Zuióen van Afrika de naam
W van Jolln Hyman wordt uitgesproken,
zal men de zwartste gezichten zien op
helderen en de gelaten der blanke heeren ne
men een zeer geamuseerde uitdrukking aan.
Voor de Afrikaners is de naam Hyman een
vaststaand begrip geworden. Men begrijpt niet,
dat mr. Hyman niet allang een figuur in een
succesvol theaterstuk is geworden of de held
Van een avonturenfilm.
Uiterlijk is er aan dezen kleinen man niets
opvallends of heroïsch te zien. De heer Hyman
is maar een eenvoudig millionnairtje, die zijn
groot vermogen dankt aan een goeden inval.
Hij, is de ongekroonde modekoning van het
Afrikaansche woud en zyn leveranciers zijn de
groote theaters in de wereldsteden, waarvan hij
de oude, afgedankte costuums voor een appel
on een ei opkoopt om ze dan voor goed geld
van de hand te doen aan kafferkoningen, hun
ne vrouwen en verderen aanhang.
Vijftien jaar geleden was de heer Hyman nog
een arme drommel, een man van twaalf am
bachten en dertien ongelukken. Maar op een
dag, wandelend in de straten van Johannes
burg, kreeg hij een genialen inval, die zijn kans
deed keeren. Mr. Hyman kwam op het kater
achtige idee, bij een auctie een aantal gebruikte
theaterpakken op te koopen. De andere gega
digden, die de waardevolle stukken van aan
inventaris monsterden, bekeken hem spottend.
Voor een enkel pond sterling kreeg Hyman de
oude plunje, laadde haar op een wagen en reed
er de wildernis mee in, waar de zegeningen der
beschaving nog niet waren doorgedrongen. Daar,
bjj zwarte stamhoofden en ijdele kafferdames,
Vonden de kleurige en fantastische costuums een
begeesterd onthaal. Een dag later liep de be
volking van een heel negerdorp rond met pa
pieren sjako's, oud-Weensche frakken en aar
dige crinolines, die men gemakshalve maar
direct over het naakte lijf had aangetrokken,
zonder gebruik van baadjes en lingerie. De heer
Hyman echter telde grinnekend de opbrengst
van zijn uitstapje, dat hem een rijk gewin had
opgeleverd.
Een paar maanden later had het bedrijf van
mr. Hyman al een fantastischen omvang. Waar
in Europa of Amerika een groote verkoop van
costuums plaats vond, waarbij de opsmuk van
opera's, operettes en revues onder den hamer
kwam, was Hyman present. Hij werd eigenaar
van voddenwinkels, waar de nederigste Scnmle-
retroep zich nog te goed voor zou geacht heb
ben. Hij kocht eenvoudig Mies wat nog maar
aan een kleedingstuk deed denken. Had hij een
paar wagonladingen van die kostbaarheden bil
elkaar, dan stak hij over naar Afrika en arong
door tot gebieden, waar geen blanke handelaar
te komen placht. En daar hing hij zijn spullen
over de naakte negerruggen. De pakjes met
galons en gouden loovertjes voor heel veel geld,
de nederiger uitrustingen een beetje goedkooper.
Er was echter geen neger, die niet den bodem
van zijn schatkist bloot legde om zoo'n prach
tig pakje te verwerven. Meestal dreef hij ruil
handel, want geldstukken hadden de primitieve
koopers niet. Men betaalde met baar goud, met
Ivoor, met kostelijke inlandsche sculpturen en
versierselen, die op de Europeesche kunstmarkt
de kenners en snobs in verrukking brachten.
Hyman kon zelf moeilijk zijn lachen bedwingen,
als hij bij de feesten, welke ter cere van den
vreemden koopman, die zoo schoone zaken aan
bracht, werden gegeven, zijn verheugde klanten
in de meest potsierlijke uitrustingen zag rond
dansen.
Men denke echter niet, dat Mr. Hyman zijn
missie alleen maar opvatte als een gelegenheid,
om de zwartjes eens flink af te zetten. Hij
greep zelfs in in de Afrikaansche geschiedenis
en besliste met z'n costuums over strijd of --rede.
Zoo kwam het eens voor, dat twee neger
koningen een doodelijke vijandschap tegen
elkander opvatten en zich voorbereidden tot
een van de gebruikelijke afrekeningen, Zoo'n
oorlogje zou echter de zaken van den heer
Hyman leeljjk in de war hebben gestuurd. Wat
deed nu de Afrikaansche Polret? Hi1 bezorgde
den eenen koning een prachtige Lohengrin-
uitrusting en toen de zwarte vorst dat pakje
aantrok geraakte hij zóódanig in vervoering
over zijn eigen uiterlijk, dat hij geen zin meer
in vechten had, omdat hij het veel te fijn vond
den ganschen dag in zijn fraaie pak rond te
wandelen en zich in de beken te spiegelen.
Aan den anderen koning gaf de heer Hyman
een compleet Pharao-costuum met toebehooren
en daarbij een schoonen cyiinderhoed. Ook bij
dezen vorst was nu de krijgswoede bedaard en
toen de twee kemphanen elkaar kort daarop
tegenkwamen groetten zjj elkaar minzaam, na
elkander eerst met stomme verbazing te heb
ben aangestaard. Er gaan verhalen, dat de een
daarbij het Zwanenlied begon te zingen, terwijl
de ander een aria uit Aïda aanhief, maar voor
de waarheid van deze vertelsels durven wij niet
instaan. In ieder geval had de diplomatie van
Hyman verschrikkelijke internationale verwikke
lingen voorkomen.
Een anderen keer kwam een naar liefde dor
stende zwarte jongeling bij Mr. Hyman en
klaagde zijn nood. De dorpsschoone, waarop hij
verliefd was, wilde niets van hem weten en
prefereerde een anderen cavalier. Hyman ver
kocht den verliefden knaap de met goud over
dekte uniform van een leeuwentemmer. De
stof was een beetje verschoten en er vielen een
paar gaten in, maar dat maakte niets uit. Als
'n pauw stapte de jongeling heen en ae zwarte
Venus werd zóó diep getroffen door ziin pracht,
dat zü direct den anderen pretendent zijn congé
gaf. In een dergelijk geval veroverde een onge
lukkige dochter van Eva het hart van een zwar
ten Adonis door een verleidelijk balletrokje aan
te trekken.
Lang wist de heer Hyman het geheim van zijn
zakensucces .te bewaren. Binnen tien jaar tijds
verzamelde hij een vermogen van miUioenen.
Onlangs trok hij zich rustig terug uit de be
slommeringen en laat nu de zaakjes opknappen
door agenten, die met frisschen moed de naakte
zwarten kleeden met het klatergoud der civili
satie. Zoo lang het laatste Parijsche modesnufje
in het oerwoud nog niet is doorgedrongen, kun
nen Hyman en Co. hun producten spuien. De
ijdelheid der zwarten waarborgt voorloopig suc
ces op succes.
„LINDBERGH'S DROOM" Te Baltimore werd onlangs de nieuwste en grootste
Amerikaansche vliegboot „China Clipperte water gelaten. Het vilegtuig werd onder
persoonlijke leiding van kolonel Lindbergh gebouwd en kreeg daarnaar den bij
naam „Lindbergh's droom." De vliegboot kan met een motorvermogen van 3200 P.K.
een afstand van 6500 K.M. afleggen zonder brandstof in te nemen. Binnen enkele
maanden roil Lindbergh met deze machine over den Stillen Oceaan naar China
vliegen
Op 91-jarigen leeftijd is te Washington de
bekende Pool-onderzoeker en schrijver gene-
raal-majoor Greely overleden.
Hij leidde in 1881 een Noordpool-expeditie en
ontdekte nieuw land ten noorden van Groen
land. Hij stak Grinnel-land over naar de
Poolzee. Door gebrek zijn de meeste deelnemers
aan deze expeditie omgekomen, slechts zeven
bleven in het leven.
De Haarlemsche schilder Otto de Kat en
zijn vrouw, die gedichten en notities
schrijft onder haar meisjesnaam Hans van
Zijl, Hebben het vorig jaar een langdurige reis
gemaakt naar de streken, die nog altijd het
land van belofte zijn voor hen die in de misten
van het Noorden geboren werden: naar het
Zuiden van Frankrijk en naar Italië. Men heeft
in de brieven van Hans van Zijl kunnen vol
gen wat zij er zagen en beleefden, Otto de Kat
illustreerde ze met vlotte schetsboekbladen.
In den kunsthandel Van Lier,
aan het Rokin te Amsterdam,
heeft De Kat thans een serie
teekeningen tentoongesteld,
waarin het aangezicht van het
Zuiden wat ernstiger en dieper
werd gepeild. Ze zijn met
crayon gedaan en verraden
een liefdevolle aandacht voor
de streken waar het echtpaar
toefde en genoot van overvloed
van zon en blauwe luchten.
Wie de gezegende kusten
om de oude wereldzee kent,
zal herinneringen te over vin
den bij deze teekeningen,
waarin het land en de zee
goed zijn gekarakteriseerd.
Daar is het paradijselijke
Cagnes sür Mer, daar is het
kernachtige Cros de Cagnes,
daar is de haven van Antibes
en La Colle s.Loup. En daar
de grijze olijfboomen, de
waaierende platanen met de
grillige stammen, de begroeide
heuvel, de muur met de druivenMen
ruikt den landwijn en proeft den scherpen
smaak van de Rocquefort-kaas. Men onder
gaat alles wat Van Gogh al zoo verrukte en
na hem nog duizenden anderen
De teekeningen van Otto de Kat zijn preten
tieloos en sympathiek. Zij treffen niet door een
stormachtig, groot gevoel, maar door hun on-
opgesmukten eenvoud. Het is niet te zeggen, of
hun maker in de picturale kunst belangrijke
dingen zal wrochten. Maar wat hier hangt is,
voor het grootste deel, een belofte van eenvoud
en waarheid. En hier en daar treft een bereikte
fijnheid, zooals in het goed-verdeelde „Land
schap met cypres" (no. 16)zooals in het luch
tig maar vast aangeduide geval van den „Wijn
berg" (no. 18). Mijmerend ondergaan, meer dan
hartstochtelijk beschouwen zoo is de aard
van De Kat, voorzoover die zich in zijn teeke
ningen openbaart. E.
Bij den boekhandel „Triborgh'' te Tilburg
verscheen een frisch Brabantsch blad, dat
twintig maal per jaar het licht zal zien
onder den titel „Brabantia Nostra" en dat ge
redigeerd wordt door de jonge Brabanders, wier
werk den laatsten tijd de aandacht trok, Jef de
Brouwer, Luc van Hoek, Geert Ruygers, Dr. F.
van der Ven, Paul Vlemminx, Toon Wijffels.
Men kan het blad beschouwen als een gezonde
vrucht van de verbeterde onderwijstoestanden
en vooral als een goed resultaat van het her-
ontwaakte enthousiasme.
„Dit blad" zoo zegt de redactie, „richt zich
tot allen, die het Brabantsche land willen zien
als een gaaf en ordevol volk, Nederlandsch en
katholiek, toegerust met de middelen, die noo-
dig zijn tot het ontplooien van zijn schoonste
leven
De bedoeling blijkt, naast geestdriftig-weten
schappelijke voorlichting over Brabants verle
den, aandacht te vragen voor de actueele pro
blemen van het katholieke Brabantsche leven
en een groote plaats in te ruimen aan de
schoonheid van de Brabantsche poëzie. Naast
een hoofdartikel van den redactie-secretaris
Dr Frans van der Ven over „De katholieke orde
m Brabant" vinden wij dan ook gedichten van
Luc van Hoek, Maria Dietze, Paul Vlemminx
en wetenschappelijke bijdragen van Dr. T. Hey-
mans over „Brabant en de Vaderlandsche Ge
schiedenis", Dr. H. van Velthoven over „De
Noordelijke oriëntatie van Stad en Meierij".
Actueele bijdragen zijn: „Waarom is de grond
in Brabant voor den boer te duur?" door Toon
Wijffels en Paul Vlemminx, „De oogen wijd
open" door Dr. P. C. de Brouwer, „Bezinning
op de feiten van den dag" door Vincent Cleer-
uir. en „Misdadigheid in Oss" door den heer
N. Ploegmakers, burgemeester van de gemeente
Oss
Misdadigheid in Oss
Aangaande deze veelbesproken criminaliteit,
en speciaal aangaande het merkwaardige stil
zwijgen der Ossenaren voor het gerecht, geeft
de burgemeester de volgende merkwaardige
historische ophelderingen
Veel is er geschreven en gesproken over mo
gelijke oorzaken van deze misdadigheid. Deze
ufwmj
s
Daarop liet Hermann de kinderen weer
alleen. Hij was maar stiekum even gekomen,
en moest weer aan het werk, want als ze
hem snapten....! Hij beloofde, dat hij zoo gauw
er weer gelegenheid was, weer terug zou
komen.
De beide kinderen voelden zich thans erg
verlaten en eenzaam. Weldra kwamen de
waterlanders voor den dag, en geheel op
van de emotie zaten Piet en Wietje te snik
ken.
Tegen den avond ging de deur plotseling
open en hun nieuwe vriend kwam binnen.
Hij had een pakje bij zich en daaruit haal
de hij een pop, van hout gesneden, voor
Wietje, en een fluit voor Piet. De kinderen
waren hier erg mee in hun schik en Her
mann stond lachend toe te kijken. Hij bleef
een heelen tijd bij hen en de kinderen voel
den zich weer wat opgeruimder.
Dat is, geloof ik, al de negende eend, die ik
in dezen Paaschtijd overrijd," zei Jaap
Veldhuis, toen hij op 't geschreeuw van
een boerenvrouw, die achter z'n motor aanholde,
z'n machine afzette. „Ja, ja, ik weet het al, eerst
tranen en dan jammerklachten, dat het juist de
bekroonde eend was, waar je prijzen mee be
haalde, dat als het een andere eend geweest was,
je het niet had kunnen schelen, enz. Zeg nu
maar, hoeveel het is."
De vrouw aarzelde en zei toen: „Ik weet het
niet, ze legde eieren, ze won prijzen en nu is ze
zóó uit elkaar gered'en, dat we haar niet eens
meer op kunnen eten."
Jaap, die een rijke boerenzoon was, en een
paar dorpen verder woonde, gaf haar ƒ25.en
reed door. Dien avond meest hij juist in dat
dorp een lezing houden over het „boerenbedrijf
en de veehouderij". Daarom wilde hij geen
kwestie over die eend maken. Hij vond 25
anders te veel voor een eend, ook al won ze nog
zooveel prijzen.
Op 't afgesproken uur arriveerde hij aan de
zaal, waar hij door den burgemeester werd ont
vangen. Deze stelde hem voor aan z'n dochter
Hanna, die zich dadelijk als een bewonderaar
ster ontpopte voor z'n spreektalent en z'n juist
inzicht in 't boerenbedrijf.
Gezellig stonden ze samen te praten, toen er
een oude boer langs kwam.
„Goeden avond, Hartman," groette Hanna
vriendelijk.
„Goeden avond, juffrouw Hanna," antwoordde
de man, somber en gedrukt.
„Scheelt er soms wat aan?" vroeg het meisje.
„Och," antwoordde de oude man, „wat zal ik
u zeggen? Ik heb het toch niet al te breed, dat
weet u, en nu heeft vanmiddag die mijnheer
daar," en hij wees op Jaap Veldhuis, „met z'n
motor m'n tentoonstellingseend overreden. Ze
is dood. Met prijzen winnen is het nu ook ge
daan."
Hij zuchtte diep. Hanna keek Jaap verwij
tend aan:
„Die motorrijders ook!" sprak ze, spijtig.
„Vandaag is het een eend, morgen een kind."
Jaap voelde zich onder dien verwijtenden blik
allesbehalve op z'n gemak. Hij besloot zich groot
te houden.
„Ik gaf je vrouw vanmiddag al 25," zei hij
tot den ouden boer, „ik zal je er nog 10.— bij
geven. Dan is de schade toch zeker wel ruim
vergoed."
Boer Hartman knikte en ging heen, maar voor
Jaap was 't het voornaamste dat Hanna tevre
den scheen.
Een week later moest Jaap Veldhuis weer in
't bewuste dorp zijn. Opeens zag hij Hanna een
zijweg inslaan en direct reed hij haar achterop.
„Dag Hanna," groette hij.
Ze knikte vriendelijk toen ze Jaap zag.
„Waar ga je heen?" vroeg hij. „Of is 't mis
schien onbescheiden dat te vragen?
„Heelemaal niet. Ik ga naar boer Hartman.
Hij is ziek. Ga je soms mee?"
Jaap ging liever niet, maar hij durfde niet te
weigeren en mompelde zoo iets als: „Graag."
„Och," zuchtte de boerin, toen ze beiden bin
nentraden, „de mijnheer van de eend. „Och,
och," klaagde ze, „m'n man is ziek en praat
nog maar altijd over de eend; 't is toch zoo
jammer, dat ze geen prijzen meer kon winnen.
Juist nu zouden we het zoo goed kunnen ge
bruiken."
Hanna keek Jaap aan, en deze greep naar z'n
porte-monnaie, waaruit hij nog 5.opdiepte.
„Hier, zei hij, „dat is het laatste, dat ik er
nog voor uitgeef. Die eend heeft me nu precies
ƒ40 gekost."
„Een prijswinnaar," mompelde de boerin.
Hanna keek hem vriendelijk en dankbaar aan,
en dat was voor Jaap de hoofdzaak, ze namen
afscheid en verlieten de boerenwoning.
„Wanneer kan ik u weer eens ontmoeten, juf
frouw Hanna?" vroeg Jaap, toen ze samen op
den terugweg waren.
„Och," antwoordde het meisje, „ik maak nooit
afspraakjes, maar Dinsdag a.s. ga ik om dezen
menschen zouden nakomelingen zijn van mis
dadigers,! overgebleven uit den tijd dat Oss nog
eer. z.g. „vrijplaats" was. Oss is nooit een „vrij
plaats" geweest. Men meende dat 't nakome
lingen konden zijn van misdadigers uit het
naburige Ravenstein dat wel een „vrijplaats"
geweest is. Historici die de afkomst van deze
menschen nagingen verklaren dat voor onmo
gelijk. Psychiaters verklaren dat 't geen dege-
neré's zijn. Over erfelijkheid wordt gelukkig niet
gesproken. De meening dat het afstammelingen
zijn van Zigeuners is wel zéér onwaarschijnlijk.
Zij die deze menschen kennen, weten dat het
gewone misdadigers zijn, zooals men die overal
vindt. Het eenige bijzondere is dat deze men
schen energiek zijn, zooals de bevolking van
Oss van oudsher als een energiek volk be
schreven is, en nog wordt. Daarbij hun zwijg
zaamheid tegenover de justitie. Velen verkla
ren die door den invloed, dien een merkwaardige
privilegebrief door Johanna van Gelder in 1399
geschreven, zou hebben gehad. Deze zegde dat
geen poirter van Oss, in Oss of in het heele
Meierei van Den Bosch, door een schout of
door een benadeelde partij voor het gerecht
mocht worden gedaagd wegens doodslag of
medeplichtigheid aan doodslag, tenzij ook door
twee onpartijdige poirters van Oss tegen hem
werd getuigd.
Dat deze bepaling vroeger invloed zal gehad
hebben is wel zeker. Of die invloed in deze da
ger. nog zal gelden is een groote vraag, waarop
het antwoord moeilijk te geven zal zijn.
tijd weer naar boer Hartman, om te zien hoe
het er mee gaat."
„Dat was voor den verliefden jongen man een
voldoende aanwijzing en het tweetal ontmoette
elkaar een week later natuurlijk weer op de
zelfde plaats. Weer gingen ze samen naar den
zieken boer.
Door allerhande klaagliederen en het heim
wee naar „de eend" werden nog ƒ5.uit den
zak van Jaap geklopt, die zich tegenover het
jonge meisje niet gierig of wreed wilde voor
doen.
Toen ze daar
zoo zaten, hij
«enigszins i E" ppnrfpn-
schuldbewust, dat Auen ct-nuc-ri
hij min of meer
de oorzaak was 5
van de ziekte van
den ouden man,
kwam er eensklaps een jonge boer binnen
stappen.
„Hartman!" schreeuwde hij, letterlijk met de
deur in huis vallend, „jouw eend heeft weer den
eersten prijs behaald!"
Hartman en z'n vrouw keken verlegen en be
schaamd naar den grond.
„Wat beteekent dat?" vroeg Hanna boos.
De vrouw begon te huilen en de oude boer be
kende, dat niet de prijswinnaar, maar een ge
wone eend door Jaap Veldhuis overreden was.
Jaap was geweldig uit z'n humeur. Die dood
gewone eend heeft me ƒ45.gekost!" riep hij.
Hij stond op en zonder verder een woord te
zeggen, gingen hij en het meisje weg.
Toen ze buiten waren, zei Hanna:
„Dat jij ook zoo gemakkelijk ergens invliegt.
Het wordt hoog tijd, dat er iemand op jou en
je geldzaken past."
Voordat ze zich rekenschap van haar woor
den gegeven had, greep Jaap haar hand en
vroeg:
„Wil jij die iemand zijn, Hanna?"
Ze antwoordde niet, maar vóór Hartman's
huis omhelsden ze elkaar.
Maurice Rostand komt naar ons land
met zijn meest geliefd werk „La
Gloire". Het wordt te Amsterdam,
Den Haag, Haarlem, Utrecht, C-roningen en
elders gespeeld. Het is te Parijs meermalen
opgevoerd en wordt ons als een „meester
werk" aangekondigd.
Maurice Rostand is een minnaar der
poëzie, schreef zelf verzen. Hij is geboren
op 26 Mei 1891 te Parijs en heeft daar tot
zijn tiende jaar gewoond. Toen zijn vader
ernstig ziek werd, verhuisde hij met zijn
familie naar Cambo.
Twaalf jaar oud zijnde nam hij deel aan
een „concours de poésie" georganiseerd
door „Les Annales", en verwierf den eersten
prijs. Hij stelde een gedichtenbundel samen,
die in 1909 bij Fasquelle verscheen.
Vervolgens schreef hij een stuk in sa
menwerking met zijn moeder Rosémonde
Gérard: „Le bon petit diablè". alsook ver
schillende romans: „Le Pilori"; „Le Cer-
cueil de cristal"; ,,1'Ange du Suicide" en
stukken in versvorm, waaronder „La Gloi
re". Dit laatste is zijn meest geliefde werk.
„Het is het hart dat de poëzie voort
brengt", zegt Maurice Rostand. „Het lite
raire element is niets. De poëzie is niet
slechts een schitterend getooide godin, die
men verafgoodt zonder haar te begrijpen,
zij is voor alles een levende vrouw, die ook
inderdaad leeft. De vreugde, de smart, het
leven, de dood, dat alles verleent aan de
poëzie de juiste waarde. Al het andere is
niet anders dan verstand, vorm, beroep..."
De inhoud van „La Gloire" is als volgt:
„Clarence, de zoon van den beroemden
schilder Wisburn, heeft de illusie, den roem
van zijn vader te evenaren, maar deze,
wier» hij een van zijn studies heeft getoond,
moet hem ontmoedigen. Alleen gebleven
besluit Clarence zich van het leven te be-
tooven, daar hij zich niet meer in staat
voelt, ook een groot schilder te worden. Doch
de Roem, door zijn vader uitgebeeld in een
vermaard schilderij, komt tot leven en zegt
hem naar Londen te vertrekken en daar in
de eenzaamheid te werken. Na verloop van
vele maanden meent Clarem e een werk
voltooid te hebben, zijn eerzucht waardig;
hy wil zijn vader de doeken die hij ge
maakt heeft toonen en als Wisburn in het
atelier van zün zoon komt ziet hy niets an
ders dan twaalf witte doeken die zyn
krankzinnig geworden zoon voor meester
werken houdt. Tydens de ziekte van Cla
rence schildert de wanhopige vader zelf de
doeken, zooals zyn zoon zich deze had voor
gesteld, opdat de stervende Clarence de il
lusie van den roem zal beleven."
Aï I 17 AROIMMF'Q op dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C 7I\H by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C p7C.f\ hy een ongeval met C O ft O blJ verUe? 6611 hana
f-\ I ,1 .l i V-/ll ll 1_J iJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen I 4 OU»" verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen 1 i Uv»" doodehjken afloop A MvV/ia een voet of een oog
door Charles Garvice
37
Op tafel lag nog een sleutelbos, zooals de graat
dien daar straks had neergelegd. Met een vlugge
beweging greep ze dien, gleed naar het bureau en
bleef den slapenden man over haar schouders
in het oog houden. Lord Mersia verschoof even
op zyn stoel en zuchtte; dadelUk trok ze zich
terug in de schaduw by de gordijnen en bleef
daar onbeweegiyk staan, haar felle oogen een
en al waakzaamheid. ze wachtte, maar de
graaf werd niet wakker, ofschoon hy nogmaals
verschoof en even kreunde.
Ze glipte naar het bureau en probeerde de
sleutels. Eindeiyk vond ze den goeden en
draaide dien zoo zacht mogelyk in het slot;
snel doorzocht ze de papleren in de vakies en
laden. Een van de laatste wilde niet open, en,
in ademlooze spanning, zocht ze naar de ge
heime veer. Ieder oogenblik kon de slapende
man wakker worden en haar onderzoek storen.
Terwyi haar vingers hier en daar tastten en
drukten, joegen haar gedachten rusteloos
voort. De ontdekking, die ze gedaan had.
bracht haar in een soort van razerny. Zij was
Lady Margaret Mersia, de wettige dochter van
den grooten graaf van Mersia.
.Haar vingers vlogen heen en weer. Plotseling
sprong de lade open. Ze onderdrukte een uit
roep van vreugde en opluchting, greep het
Pakje papieren, sloot de lade en het bureau en
Sleed weer geluidloos door de kamer.
Terwijl zij het pakje in haar blouse vernorg,
bleef ze naast den stoel staan en keek neer op
den slapende.
„Dus jij bent myn vader," mompelde ze
tusschen haar opeengeklemde tanden. „Ik
ben je wettige dochter de dochter, die
je hebt verlaten en vergeten. Het kon je
niet schelen wat er van mij Werd, wat er
met mi) gebeurde, ai je gedachten en zor
gen waren voor het andere meisje. Je
bracht haar groot in luxe en overvloed; je
liet haar „my lady" noemen; niets was te
goed voor haar; ze is een van de hoogst-
geplaatsten in het land; ze gaat trouwen met
een edelman. Zelfs nu kun je er niet toe komen,
me recht te laten wedervaren my, je wettige
dochter. Vervloekt! Ik hoop dat je vóór je dood
nog gestraft zult worden voor wat je gedaan
hebt."
Eindeiyk wist ze zich te beheerschen en,
met haar hand op het pakje papieren, legde
ze de sleutels op hetzelfde plekje van dé tafel,
waar ze ze had weggenomen en glipte dé kamer
uit. Ze liep de trappen op met vast opeenge
klemde lippen, ging door haar eigen kamer en
trad die van Irene binnen.
Irene knielde voor haar bed, haar armen
voor zich uitgestrekt, haar gezicht verborgen
in de sprei. Madge liep langzaam naar haar
toe en bleef enkele oogenblikken op haar staan
neerzien. Ze had het knielende meisje kunnen
slaan, in bittere afgunst om alwat zij genoten
had om alwat haar, Madge, was ontroofd.
„Sta op; ik wil met u praten. Sta op, zeg ik!
Ik heb u iets te zeggen!"
Irene stond op, verward, verbijsterd door
dien bevelenden klank in de stem van haar
ondergeschikte.
„Je kunt gaan, Margaret," zei ze zwakjes;
„ik zal je vanavond niet noodig hebben."
„Neen, ik ga niét," zei de andere. „Lady
Irene nee, Irene! Ik was in de gang by
de bibliotheek. Ik was al dien tijd vlak bij
je. Je bent Lady Irene Mersia niet. En ik
weet, wie dat wèl is!"
HOOFDSTUK XXI
Irene stond daar als aan den grond ge
nageld en keek Madge verwezen aan. Had
ze goed gehoord? Madge's gezicht was heel
wit, maar haar oogen gloeiden van opwinding
en triomf. Ze beantwoordde Irene's verbijste
ren den blik niet:
„Ik was al dien tUd in de gang."
„Je hebt geluisterd?"
„Ja," zei Madge, en klemde haar lippen
opeen. „Ik heb ieder woord gehoord. Ik
stond vlak by je. Ik weet, dat jij niet Lady
Irene Mersia bent; dat je
Irene hief een bevende hand op, als om haar
het zwpgen op te leggen.
„Je bent een indringster, een bedriegster,"
ging Madge onmeedoogend voort. „Je hebt ge
leefd in luxe en overvloed, je hebt als een
konihgin geheerscht in dit groote huls, in de
wereld van je vrienden en kennissen, alsof je
de dochter van een graaf was zün wettige
dochter en je bent doodeenvoudig niets!"
Irene's hoofd zonk voorover; toen hief ze
het op en trotseerde rustig Madge's vlammen-
dan blik.
„Waarom heb je staan luisteren?" vroeg ze,
bijna onhoorbaar, maar met een eenvoudige
waardigheid, die Madge's haat nog deed toene
men. „Wat gaat myn mün ongeluk, myn
ellende, jou aan? Stil! Ik wensch het niet te
hooren. Laat me alleen!"
Ze wees naar de deur, niet driftig, maar
met dezelfde waardige kalmte. Madge lachte
schor en leunde tegen het bed.
„Nee, ik ga niet. Ik heb je nog iets te
vertellen. Je schijnt al vergeten te zyn, wat
ik daar straks zei, toen ik binnenkwam.
Ga zitten; dat is beter. Je bent duizelig en
op het punt om flauw te vallen. Ik wil niet
onnoodig hard tegen je zyn.
Ik geloof, dat jy alleen medelijden hebt
met jezelf," ging ze voort met een bitter spot
lachje. „jy denkt waarschyniyk alleen aan
alles wat je zult verliezen; je hebt geen ge
dachte over voor het andere meisje het
meisje, dat beroofd werd van haar naam
en en de plaats in de wereld die haar
toekwam de plaats, die jy hebt ingenomen.
jÜ indringster! Maar ik en iedereen die de
waarheid weet moet wel medelijden hebben,
met haar, het meisje dat door allen verlaten en
verwaarloosd werd.
Ik weet het aan haar denkt niemand.
Ik durf wel zeggen, dat die meneer meneer
Redmayne daar straks is weggegaan vól
medeiyden met jou, en zonder een gedachte
aan de andere."
„Ik wil naar je luisteren ik zal alles
aanhooren, wat je me te zeggen hebt, en
waarom je het waagt, op die manier tegen
me te spreken; maar oefen geen critiek op
hem, of of op mün vader!"
Madge lachte.
„Jouw vader! Je vergeet, dat hy evengoed
héér vader is; dat zij zün wettige dochter was;
je hebt er geen vermoeden van, wat zy heeft
doorgemaakt."
„Je zegt dat, alsof je wist wéét je wie
zy is?"
„Ja, dat weet ik," antwoordde Madge
snel. ,En ik weet, wat voor een 'even ze
gehad heeft. JU weet, hoe jouw leven ge
weest is; je bent in luxe opgevoerd, je had
alles wat maar voor geld te koop is; wat je leven
zoo aangenaam mogelijk maakt; groote huizen
om in te wonen, bedienden om je achterna
te draven, auto's om in te rijden, paarden,
bootenje was Lady Irene, de dochter van
den graaf van Mersia."
Ze hijgde naar adem en twee felroode vlek
ken brandden op haar wangen.
„Terwyl zy de andere een hondenleven
leidde, en was overgeleverd aan de teere zorgen
van een dronken heks, die haar sloeg en haar
honger liet lijden. Heeft zij niet het volste
recht, zich bitter te beklagen?"
Ze liep op Irene toe met opgeheven hand,
alsof zij haar wilde slaan; maar Irene ver
roerde zich niet. Naarmate Madge's woede en
opwinding toenam, kreeg zy haar zelfbeheer-
sching terug.
„Ben je klaar?" vroeg ze, met een diepe
stem, waarin byna geen trilling te hooren
was. „Dan wil je misschien wel zoo goed zyn,
me te zeggen, waarom je op dien toon tegen
me spreekt, waarom je in de gang hebt staan
luisteren, en wat je met mün geschiedenis en
levensomstandigheden te maken hebt?"
Madge bedwong haar heftige opwinding en
staarde haar slachtoffer byna verwonderd
aan. „Kun je me dat nog vragen?" bracht zü
uit. „Kun je het dan niet raden? Kun je dan
niet begrijpen, waarom ik half dol ben van
verlangen naar wraak, van verlangen om
anderen &.lles betaald te zetten, wat ik heb moeten
doormaken om hem en jou te laten boeten
jou, die je al het myne hebt toegeëigend,
terwijl ik honger leed in een ellendig krot,
terwyl ik moest zwoegen en sloven
„JÜ?" zei Irene, geheel verbijsterd, en byna
overtuigd, dat dit vreemde meisje, gisteren
nog haar discrete, onderdanige kamenier, plot
seling stapelgek geworden was.
„Ja, ik," zei Madge, met een stem, die trilde
van hartstocht. „Ik! Ik ben dat meisje, het
kind, dat de graaf in den steek liet; ik ben
Lady Margaret Mersia en, ja, jouw zuster!"
(Wordt vervolgd)