MODEKONING DER NEGERS Met twee kameraadjes op avomtereereïs P Y 7'Cd uzï'&aal mn dm da§ IDe Dubbelgangster I VAN ARMEN DROMMEL TOT MILLIONNAIR Brabantia Nostra Maurice Rostand Jlllllllilllllllllliy ■iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiF VRIJDAG 25 OCTOBER 1935 Thans kleeden zijn agenten met frisschen moed de naakte zwar ten met het klatergoud der civilisatie Gevolg van een goeden inval H Generaal Greely Otto de Kat Teekeningen uit het Zuiden Een nieuw blad AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL r -r t anneer in het Zuióen van Afrika de naam W van Jolln Hyman wordt uitgesproken, zal men de zwartste gezichten zien op helderen en de gelaten der blanke heeren ne men een zeer geamuseerde uitdrukking aan. Voor de Afrikaners is de naam Hyman een vaststaand begrip geworden. Men begrijpt niet, dat mr. Hyman niet allang een figuur in een succesvol theaterstuk is geworden of de held Van een avonturenfilm. Uiterlijk is er aan dezen kleinen man niets opvallends of heroïsch te zien. De heer Hyman is maar een eenvoudig millionnairtje, die zijn groot vermogen dankt aan een goeden inval. Hij, is de ongekroonde modekoning van het Afrikaansche woud en zyn leveranciers zijn de groote theaters in de wereldsteden, waarvan hij de oude, afgedankte costuums voor een appel on een ei opkoopt om ze dan voor goed geld van de hand te doen aan kafferkoningen, hun ne vrouwen en verderen aanhang. Vijftien jaar geleden was de heer Hyman nog een arme drommel, een man van twaalf am bachten en dertien ongelukken. Maar op een dag, wandelend in de straten van Johannes burg, kreeg hij een genialen inval, die zijn kans deed keeren. Mr. Hyman kwam op het kater achtige idee, bij een auctie een aantal gebruikte theaterpakken op te koopen. De andere gega digden, die de waardevolle stukken van aan inventaris monsterden, bekeken hem spottend. Voor een enkel pond sterling kreeg Hyman de oude plunje, laadde haar op een wagen en reed er de wildernis mee in, waar de zegeningen der beschaving nog niet waren doorgedrongen. Daar, bjj zwarte stamhoofden en ijdele kafferdames, Vonden de kleurige en fantastische costuums een begeesterd onthaal. Een dag later liep de be volking van een heel negerdorp rond met pa pieren sjako's, oud-Weensche frakken en aar dige crinolines, die men gemakshalve maar direct over het naakte lijf had aangetrokken, zonder gebruik van baadjes en lingerie. De heer Hyman echter telde grinnekend de opbrengst van zijn uitstapje, dat hem een rijk gewin had opgeleverd. Een paar maanden later had het bedrijf van mr. Hyman al een fantastischen omvang. Waar in Europa of Amerika een groote verkoop van costuums plaats vond, waarbij de opsmuk van opera's, operettes en revues onder den hamer kwam, was Hyman present. Hij werd eigenaar van voddenwinkels, waar de nederigste Scnmle- retroep zich nog te goed voor zou geacht heb ben. Hij kocht eenvoudig Mies wat nog maar aan een kleedingstuk deed denken. Had hij een paar wagonladingen van die kostbaarheden bil elkaar, dan stak hij over naar Afrika en arong door tot gebieden, waar geen blanke handelaar te komen placht. En daar hing hij zijn spullen over de naakte negerruggen. De pakjes met galons en gouden loovertjes voor heel veel geld, de nederiger uitrustingen een beetje goedkooper. Er was echter geen neger, die niet den bodem van zijn schatkist bloot legde om zoo'n prach tig pakje te verwerven. Meestal dreef hij ruil handel, want geldstukken hadden de primitieve koopers niet. Men betaalde met baar goud, met Ivoor, met kostelijke inlandsche sculpturen en versierselen, die op de Europeesche kunstmarkt de kenners en snobs in verrukking brachten. Hyman kon zelf moeilijk zijn lachen bedwingen, als hij bij de feesten, welke ter cere van den vreemden koopman, die zoo schoone zaken aan bracht, werden gegeven, zijn verheugde klanten in de meest potsierlijke uitrustingen zag rond dansen. Men denke echter niet, dat Mr. Hyman zijn missie alleen maar opvatte als een gelegenheid, om de zwartjes eens flink af te zetten. Hij greep zelfs in in de Afrikaansche geschiedenis en besliste met z'n costuums over strijd of --rede. Zoo kwam het eens voor, dat twee neger koningen een doodelijke vijandschap tegen elkander opvatten en zich voorbereidden tot een van de gebruikelijke afrekeningen, Zoo'n oorlogje zou echter de zaken van den heer Hyman leeljjk in de war hebben gestuurd. Wat deed nu de Afrikaansche Polret? Hi1 bezorgde den eenen koning een prachtige Lohengrin- uitrusting en toen de zwarte vorst dat pakje aantrok geraakte hij zóódanig in vervoering over zijn eigen uiterlijk, dat hij geen zin meer in vechten had, omdat hij het veel te fijn vond den ganschen dag in zijn fraaie pak rond te wandelen en zich in de beken te spiegelen. Aan den anderen koning gaf de heer Hyman een compleet Pharao-costuum met toebehooren en daarbij een schoonen cyiinderhoed. Ook bij dezen vorst was nu de krijgswoede bedaard en toen de twee kemphanen elkaar kort daarop tegenkwamen groetten zjj elkaar minzaam, na elkander eerst met stomme verbazing te heb ben aangestaard. Er gaan verhalen, dat de een daarbij het Zwanenlied begon te zingen, terwijl de ander een aria uit Aïda aanhief, maar voor de waarheid van deze vertelsels durven wij niet instaan. In ieder geval had de diplomatie van Hyman verschrikkelijke internationale verwikke lingen voorkomen. Een anderen keer kwam een naar liefde dor stende zwarte jongeling bij Mr. Hyman en klaagde zijn nood. De dorpsschoone, waarop hij verliefd was, wilde niets van hem weten en prefereerde een anderen cavalier. Hyman ver kocht den verliefden knaap de met goud over dekte uniform van een leeuwentemmer. De stof was een beetje verschoten en er vielen een paar gaten in, maar dat maakte niets uit. Als 'n pauw stapte de jongeling heen en ae zwarte Venus werd zóó diep getroffen door ziin pracht, dat zü direct den anderen pretendent zijn congé gaf. In een dergelijk geval veroverde een onge lukkige dochter van Eva het hart van een zwar ten Adonis door een verleidelijk balletrokje aan te trekken. Lang wist de heer Hyman het geheim van zijn zakensucces .te bewaren. Binnen tien jaar tijds verzamelde hij een vermogen van miUioenen. Onlangs trok hij zich rustig terug uit de be slommeringen en laat nu de zaakjes opknappen door agenten, die met frisschen moed de naakte zwarten kleeden met het klatergoud der civili satie. Zoo lang het laatste Parijsche modesnufje in het oerwoud nog niet is doorgedrongen, kun nen Hyman en Co. hun producten spuien. De ijdelheid der zwarten waarborgt voorloopig suc ces op succes. „LINDBERGH'S DROOM" Te Baltimore werd onlangs de nieuwste en grootste Amerikaansche vliegboot „China Clipperte water gelaten. Het vilegtuig werd onder persoonlijke leiding van kolonel Lindbergh gebouwd en kreeg daarnaar den bij naam „Lindbergh's droom." De vliegboot kan met een motorvermogen van 3200 P.K. een afstand van 6500 K.M. afleggen zonder brandstof in te nemen. Binnen enkele maanden roil Lindbergh met deze machine over den Stillen Oceaan naar China vliegen Op 91-jarigen leeftijd is te Washington de bekende Pool-onderzoeker en schrijver gene- raal-majoor Greely overleden. Hij leidde in 1881 een Noordpool-expeditie en ontdekte nieuw land ten noorden van Groen land. Hij stak Grinnel-land over naar de Poolzee. Door gebrek zijn de meeste deelnemers aan deze expeditie omgekomen, slechts zeven bleven in het leven. De Haarlemsche schilder Otto de Kat en zijn vrouw, die gedichten en notities schrijft onder haar meisjesnaam Hans van Zijl, Hebben het vorig jaar een langdurige reis gemaakt naar de streken, die nog altijd het land van belofte zijn voor hen die in de misten van het Noorden geboren werden: naar het Zuiden van Frankrijk en naar Italië. Men heeft in de brieven van Hans van Zijl kunnen vol gen wat zij er zagen en beleefden, Otto de Kat illustreerde ze met vlotte schetsboekbladen. In den kunsthandel Van Lier, aan het Rokin te Amsterdam, heeft De Kat thans een serie teekeningen tentoongesteld, waarin het aangezicht van het Zuiden wat ernstiger en dieper werd gepeild. Ze zijn met crayon gedaan en verraden een liefdevolle aandacht voor de streken waar het echtpaar toefde en genoot van overvloed van zon en blauwe luchten. Wie de gezegende kusten om de oude wereldzee kent, zal herinneringen te over vin den bij deze teekeningen, waarin het land en de zee goed zijn gekarakteriseerd. Daar is het paradijselijke Cagnes sür Mer, daar is het kernachtige Cros de Cagnes, daar is de haven van Antibes en La Colle s.Loup. En daar de grijze olijfboomen, de waaierende platanen met de grillige stammen, de begroeide heuvel, de muur met de druivenMen ruikt den landwijn en proeft den scherpen smaak van de Rocquefort-kaas. Men onder gaat alles wat Van Gogh al zoo verrukte en na hem nog duizenden anderen De teekeningen van Otto de Kat zijn preten tieloos en sympathiek. Zij treffen niet door een stormachtig, groot gevoel, maar door hun on- opgesmukten eenvoud. Het is niet te zeggen, of hun maker in de picturale kunst belangrijke dingen zal wrochten. Maar wat hier hangt is, voor het grootste deel, een belofte van eenvoud en waarheid. En hier en daar treft een bereikte fijnheid, zooals in het goed-verdeelde „Land schap met cypres" (no. 16)zooals in het luch tig maar vast aangeduide geval van den „Wijn berg" (no. 18). Mijmerend ondergaan, meer dan hartstochtelijk beschouwen zoo is de aard van De Kat, voorzoover die zich in zijn teeke ningen openbaart. E. Bij den boekhandel „Triborgh'' te Tilburg verscheen een frisch Brabantsch blad, dat twintig maal per jaar het licht zal zien onder den titel „Brabantia Nostra" en dat ge redigeerd wordt door de jonge Brabanders, wier werk den laatsten tijd de aandacht trok, Jef de Brouwer, Luc van Hoek, Geert Ruygers, Dr. F. van der Ven, Paul Vlemminx, Toon Wijffels. Men kan het blad beschouwen als een gezonde vrucht van de verbeterde onderwijstoestanden en vooral als een goed resultaat van het her- ontwaakte enthousiasme. „Dit blad" zoo zegt de redactie, „richt zich tot allen, die het Brabantsche land willen zien als een gaaf en ordevol volk, Nederlandsch en katholiek, toegerust met de middelen, die noo- dig zijn tot het ontplooien van zijn schoonste leven De bedoeling blijkt, naast geestdriftig-weten schappelijke voorlichting over Brabants verle den, aandacht te vragen voor de actueele pro blemen van het katholieke Brabantsche leven en een groote plaats in te ruimen aan de schoonheid van de Brabantsche poëzie. Naast een hoofdartikel van den redactie-secretaris Dr Frans van der Ven over „De katholieke orde m Brabant" vinden wij dan ook gedichten van Luc van Hoek, Maria Dietze, Paul Vlemminx en wetenschappelijke bijdragen van Dr. T. Hey- mans over „Brabant en de Vaderlandsche Ge schiedenis", Dr. H. van Velthoven over „De Noordelijke oriëntatie van Stad en Meierij". Actueele bijdragen zijn: „Waarom is de grond in Brabant voor den boer te duur?" door Toon Wijffels en Paul Vlemminx, „De oogen wijd open" door Dr. P. C. de Brouwer, „Bezinning op de feiten van den dag" door Vincent Cleer- uir. en „Misdadigheid in Oss" door den heer N. Ploegmakers, burgemeester van de gemeente Oss Misdadigheid in Oss Aangaande deze veelbesproken criminaliteit, en speciaal aangaande het merkwaardige stil zwijgen der Ossenaren voor het gerecht, geeft de burgemeester de volgende merkwaardige historische ophelderingen Veel is er geschreven en gesproken over mo gelijke oorzaken van deze misdadigheid. Deze ufwmj s Daarop liet Hermann de kinderen weer alleen. Hij was maar stiekum even gekomen, en moest weer aan het werk, want als ze hem snapten....! Hij beloofde, dat hij zoo gauw er weer gelegenheid was, weer terug zou komen. De beide kinderen voelden zich thans erg verlaten en eenzaam. Weldra kwamen de waterlanders voor den dag, en geheel op van de emotie zaten Piet en Wietje te snik ken. Tegen den avond ging de deur plotseling open en hun nieuwe vriend kwam binnen. Hij had een pakje bij zich en daaruit haal de hij een pop, van hout gesneden, voor Wietje, en een fluit voor Piet. De kinderen waren hier erg mee in hun schik en Her mann stond lachend toe te kijken. Hij bleef een heelen tijd bij hen en de kinderen voel den zich weer wat opgeruimder. Dat is, geloof ik, al de negende eend, die ik in dezen Paaschtijd overrijd," zei Jaap Veldhuis, toen hij op 't geschreeuw van een boerenvrouw, die achter z'n motor aanholde, z'n machine afzette. „Ja, ja, ik weet het al, eerst tranen en dan jammerklachten, dat het juist de bekroonde eend was, waar je prijzen mee be haalde, dat als het een andere eend geweest was, je het niet had kunnen schelen, enz. Zeg nu maar, hoeveel het is." De vrouw aarzelde en zei toen: „Ik weet het niet, ze legde eieren, ze won prijzen en nu is ze zóó uit elkaar gered'en, dat we haar niet eens meer op kunnen eten." Jaap, die een rijke boerenzoon was, en een paar dorpen verder woonde, gaf haar ƒ25.en reed door. Dien avond meest hij juist in dat dorp een lezing houden over het „boerenbedrijf en de veehouderij". Daarom wilde hij geen kwestie over die eend maken. Hij vond 25 anders te veel voor een eend, ook al won ze nog zooveel prijzen. Op 't afgesproken uur arriveerde hij aan de zaal, waar hij door den burgemeester werd ont vangen. Deze stelde hem voor aan z'n dochter Hanna, die zich dadelijk als een bewonderaar ster ontpopte voor z'n spreektalent en z'n juist inzicht in 't boerenbedrijf. Gezellig stonden ze samen te praten, toen er een oude boer langs kwam. „Goeden avond, Hartman," groette Hanna vriendelijk. „Goeden avond, juffrouw Hanna," antwoordde de man, somber en gedrukt. „Scheelt er soms wat aan?" vroeg het meisje. „Och," antwoordde de oude man, „wat zal ik u zeggen? Ik heb het toch niet al te breed, dat weet u, en nu heeft vanmiddag die mijnheer daar," en hij wees op Jaap Veldhuis, „met z'n motor m'n tentoonstellingseend overreden. Ze is dood. Met prijzen winnen is het nu ook ge daan." Hij zuchtte diep. Hanna keek Jaap verwij tend aan: „Die motorrijders ook!" sprak ze, spijtig. „Vandaag is het een eend, morgen een kind." Jaap voelde zich onder dien verwijtenden blik allesbehalve op z'n gemak. Hij besloot zich groot te houden. „Ik gaf je vrouw vanmiddag al 25," zei hij tot den ouden boer, „ik zal je er nog 10.— bij geven. Dan is de schade toch zeker wel ruim vergoed." Boer Hartman knikte en ging heen, maar voor Jaap was 't het voornaamste dat Hanna tevre den scheen. Een week later moest Jaap Veldhuis weer in 't bewuste dorp zijn. Opeens zag hij Hanna een zijweg inslaan en direct reed hij haar achterop. „Dag Hanna," groette hij. Ze knikte vriendelijk toen ze Jaap zag. „Waar ga je heen?" vroeg hij. „Of is 't mis schien onbescheiden dat te vragen? „Heelemaal niet. Ik ga naar boer Hartman. Hij is ziek. Ga je soms mee?" Jaap ging liever niet, maar hij durfde niet te weigeren en mompelde zoo iets als: „Graag." „Och," zuchtte de boerin, toen ze beiden bin nentraden, „de mijnheer van de eend. „Och, och," klaagde ze, „m'n man is ziek en praat nog maar altijd over de eend; 't is toch zoo jammer, dat ze geen prijzen meer kon winnen. Juist nu zouden we het zoo goed kunnen ge bruiken." Hanna keek Jaap aan, en deze greep naar z'n porte-monnaie, waaruit hij nog 5.opdiepte. „Hier, zei hij, „dat is het laatste, dat ik er nog voor uitgeef. Die eend heeft me nu precies ƒ40 gekost." „Een prijswinnaar," mompelde de boerin. Hanna keek hem vriendelijk en dankbaar aan, en dat was voor Jaap de hoofdzaak, ze namen afscheid en verlieten de boerenwoning. „Wanneer kan ik u weer eens ontmoeten, juf frouw Hanna?" vroeg Jaap, toen ze samen op den terugweg waren. „Och," antwoordde het meisje, „ik maak nooit afspraakjes, maar Dinsdag a.s. ga ik om dezen menschen zouden nakomelingen zijn van mis dadigers,! overgebleven uit den tijd dat Oss nog eer. z.g. „vrijplaats" was. Oss is nooit een „vrij plaats" geweest. Men meende dat 't nakome lingen konden zijn van misdadigers uit het naburige Ravenstein dat wel een „vrijplaats" geweest is. Historici die de afkomst van deze menschen nagingen verklaren dat voor onmo gelijk. Psychiaters verklaren dat 't geen dege- neré's zijn. Over erfelijkheid wordt gelukkig niet gesproken. De meening dat het afstammelingen zijn van Zigeuners is wel zéér onwaarschijnlijk. Zij die deze menschen kennen, weten dat het gewone misdadigers zijn, zooals men die overal vindt. Het eenige bijzondere is dat deze men schen energiek zijn, zooals de bevolking van Oss van oudsher als een energiek volk be schreven is, en nog wordt. Daarbij hun zwijg zaamheid tegenover de justitie. Velen verkla ren die door den invloed, dien een merkwaardige privilegebrief door Johanna van Gelder in 1399 geschreven, zou hebben gehad. Deze zegde dat geen poirter van Oss, in Oss of in het heele Meierei van Den Bosch, door een schout of door een benadeelde partij voor het gerecht mocht worden gedaagd wegens doodslag of medeplichtigheid aan doodslag, tenzij ook door twee onpartijdige poirters van Oss tegen hem werd getuigd. Dat deze bepaling vroeger invloed zal gehad hebben is wel zeker. Of die invloed in deze da ger. nog zal gelden is een groote vraag, waarop het antwoord moeilijk te geven zal zijn. tijd weer naar boer Hartman, om te zien hoe het er mee gaat." „Dat was voor den verliefden jongen man een voldoende aanwijzing en het tweetal ontmoette elkaar een week later natuurlijk weer op de zelfde plaats. Weer gingen ze samen naar den zieken boer. Door allerhande klaagliederen en het heim wee naar „de eend" werden nog ƒ5.uit den zak van Jaap geklopt, die zich tegenover het jonge meisje niet gierig of wreed wilde voor doen. Toen ze daar zoo zaten, hij «enigszins i E" ppnrfpn- schuldbewust, dat Auen ct-nuc-ri hij min of meer de oorzaak was 5 van de ziekte van den ouden man, kwam er eensklaps een jonge boer binnen stappen. „Hartman!" schreeuwde hij, letterlijk met de deur in huis vallend, „jouw eend heeft weer den eersten prijs behaald!" Hartman en z'n vrouw keken verlegen en be schaamd naar den grond. „Wat beteekent dat?" vroeg Hanna boos. De vrouw begon te huilen en de oude boer be kende, dat niet de prijswinnaar, maar een ge wone eend door Jaap Veldhuis overreden was. Jaap was geweldig uit z'n humeur. Die dood gewone eend heeft me ƒ45.gekost!" riep hij. Hij stond op en zonder verder een woord te zeggen, gingen hij en het meisje weg. Toen ze buiten waren, zei Hanna: „Dat jij ook zoo gemakkelijk ergens invliegt. Het wordt hoog tijd, dat er iemand op jou en je geldzaken past." Voordat ze zich rekenschap van haar woor den gegeven had, greep Jaap haar hand en vroeg: „Wil jij die iemand zijn, Hanna?" Ze antwoordde niet, maar vóór Hartman's huis omhelsden ze elkaar. Maurice Rostand komt naar ons land met zijn meest geliefd werk „La Gloire". Het wordt te Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Utrecht, C-roningen en elders gespeeld. Het is te Parijs meermalen opgevoerd en wordt ons als een „meester werk" aangekondigd. Maurice Rostand is een minnaar der poëzie, schreef zelf verzen. Hij is geboren op 26 Mei 1891 te Parijs en heeft daar tot zijn tiende jaar gewoond. Toen zijn vader ernstig ziek werd, verhuisde hij met zijn familie naar Cambo. Twaalf jaar oud zijnde nam hij deel aan een „concours de poésie" georganiseerd door „Les Annales", en verwierf den eersten prijs. Hij stelde een gedichtenbundel samen, die in 1909 bij Fasquelle verscheen. Vervolgens schreef hij een stuk in sa menwerking met zijn moeder Rosémonde Gérard: „Le bon petit diablè". alsook ver schillende romans: „Le Pilori"; „Le Cer- cueil de cristal"; ,,1'Ange du Suicide" en stukken in versvorm, waaronder „La Gloi re". Dit laatste is zijn meest geliefde werk. „Het is het hart dat de poëzie voort brengt", zegt Maurice Rostand. „Het lite raire element is niets. De poëzie is niet slechts een schitterend getooide godin, die men verafgoodt zonder haar te begrijpen, zij is voor alles een levende vrouw, die ook inderdaad leeft. De vreugde, de smart, het leven, de dood, dat alles verleent aan de poëzie de juiste waarde. Al het andere is niet anders dan verstand, vorm, beroep..." De inhoud van „La Gloire" is als volgt: „Clarence, de zoon van den beroemden schilder Wisburn, heeft de illusie, den roem van zijn vader te evenaren, maar deze, wier» hij een van zijn studies heeft getoond, moet hem ontmoedigen. Alleen gebleven besluit Clarence zich van het leven te be- tooven, daar hij zich niet meer in staat voelt, ook een groot schilder te worden. Doch de Roem, door zijn vader uitgebeeld in een vermaard schilderij, komt tot leven en zegt hem naar Londen te vertrekken en daar in de eenzaamheid te werken. Na verloop van vele maanden meent Clarem e een werk voltooid te hebben, zijn eerzucht waardig; hy wil zijn vader de doeken die hij ge maakt heeft toonen en als Wisburn in het atelier van zün zoon komt ziet hy niets an ders dan twaalf witte doeken die zyn krankzinnig geworden zoon voor meester werken houdt. Tydens de ziekte van Cla rence schildert de wanhopige vader zelf de doeken, zooals zyn zoon zich deze had voor gesteld, opdat de stervende Clarence de il lusie van den roem zal beleven." Aï I 17 AROIMMF'Q op dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C 7I\H by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C p7C.f\ hy een ongeval met C O ft O blJ verUe? 6611 hana f-\ I ,1 .l i V-/ll ll 1_J iJ ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen I 4 OU»" verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen 1 i Uv»" doodehjken afloop A MvV/ia een voet of een oog door Charles Garvice 37 Op tafel lag nog een sleutelbos, zooals de graat dien daar straks had neergelegd. Met een vlugge beweging greep ze dien, gleed naar het bureau en bleef den slapenden man over haar schouders in het oog houden. Lord Mersia verschoof even op zyn stoel en zuchtte; dadelUk trok ze zich terug in de schaduw by de gordijnen en bleef daar onbeweegiyk staan, haar felle oogen een en al waakzaamheid. ze wachtte, maar de graaf werd niet wakker, ofschoon hy nogmaals verschoof en even kreunde. Ze glipte naar het bureau en probeerde de sleutels. Eindeiyk vond ze den goeden en draaide dien zoo zacht mogelyk in het slot; snel doorzocht ze de papleren in de vakies en laden. Een van de laatste wilde niet open, en, in ademlooze spanning, zocht ze naar de ge heime veer. Ieder oogenblik kon de slapende man wakker worden en haar onderzoek storen. Terwyi haar vingers hier en daar tastten en drukten, joegen haar gedachten rusteloos voort. De ontdekking, die ze gedaan had. bracht haar in een soort van razerny. Zij was Lady Margaret Mersia, de wettige dochter van den grooten graaf van Mersia. .Haar vingers vlogen heen en weer. Plotseling sprong de lade open. Ze onderdrukte een uit roep van vreugde en opluchting, greep het Pakje papieren, sloot de lade en het bureau en Sleed weer geluidloos door de kamer. Terwijl zij het pakje in haar blouse vernorg, bleef ze naast den stoel staan en keek neer op den slapende. „Dus jij bent myn vader," mompelde ze tusschen haar opeengeklemde tanden. „Ik ben je wettige dochter de dochter, die je hebt verlaten en vergeten. Het kon je niet schelen wat er van mij Werd, wat er met mi) gebeurde, ai je gedachten en zor gen waren voor het andere meisje. Je bracht haar groot in luxe en overvloed; je liet haar „my lady" noemen; niets was te goed voor haar; ze is een van de hoogst- geplaatsten in het land; ze gaat trouwen met een edelman. Zelfs nu kun je er niet toe komen, me recht te laten wedervaren my, je wettige dochter. Vervloekt! Ik hoop dat je vóór je dood nog gestraft zult worden voor wat je gedaan hebt." Eindeiyk wist ze zich te beheerschen en, met haar hand op het pakje papieren, legde ze de sleutels op hetzelfde plekje van dé tafel, waar ze ze had weggenomen en glipte dé kamer uit. Ze liep de trappen op met vast opeenge klemde lippen, ging door haar eigen kamer en trad die van Irene binnen. Irene knielde voor haar bed, haar armen voor zich uitgestrekt, haar gezicht verborgen in de sprei. Madge liep langzaam naar haar toe en bleef enkele oogenblikken op haar staan neerzien. Ze had het knielende meisje kunnen slaan, in bittere afgunst om alwat zij genoten had om alwat haar, Madge, was ontroofd. „Sta op; ik wil met u praten. Sta op, zeg ik! Ik heb u iets te zeggen!" Irene stond op, verward, verbijsterd door dien bevelenden klank in de stem van haar ondergeschikte. „Je kunt gaan, Margaret," zei ze zwakjes; „ik zal je vanavond niet noodig hebben." „Neen, ik ga niét," zei de andere. „Lady Irene nee, Irene! Ik was in de gang by de bibliotheek. Ik was al dien tijd vlak bij je. Je bent Lady Irene Mersia niet. En ik weet, wie dat wèl is!" HOOFDSTUK XXI Irene stond daar als aan den grond ge nageld en keek Madge verwezen aan. Had ze goed gehoord? Madge's gezicht was heel wit, maar haar oogen gloeiden van opwinding en triomf. Ze beantwoordde Irene's verbijste ren den blik niet: „Ik was al dien tUd in de gang." „Je hebt geluisterd?" „Ja," zei Madge, en klemde haar lippen opeen. „Ik heb ieder woord gehoord. Ik stond vlak by je. Ik weet, dat jij niet Lady Irene Mersia bent; dat je Irene hief een bevende hand op, als om haar het zwpgen op te leggen. „Je bent een indringster, een bedriegster," ging Madge onmeedoogend voort. „Je hebt ge leefd in luxe en overvloed, je hebt als een konihgin geheerscht in dit groote huls, in de wereld van je vrienden en kennissen, alsof je de dochter van een graaf was zün wettige dochter en je bent doodeenvoudig niets!" Irene's hoofd zonk voorover; toen hief ze het op en trotseerde rustig Madge's vlammen- dan blik. „Waarom heb je staan luisteren?" vroeg ze, bijna onhoorbaar, maar met een eenvoudige waardigheid, die Madge's haat nog deed toene men. „Wat gaat myn mün ongeluk, myn ellende, jou aan? Stil! Ik wensch het niet te hooren. Laat me alleen!" Ze wees naar de deur, niet driftig, maar met dezelfde waardige kalmte. Madge lachte schor en leunde tegen het bed. „Nee, ik ga niet. Ik heb je nog iets te vertellen. Je schijnt al vergeten te zyn, wat ik daar straks zei, toen ik binnenkwam. Ga zitten; dat is beter. Je bent duizelig en op het punt om flauw te vallen. Ik wil niet onnoodig hard tegen je zyn. Ik geloof, dat jy alleen medelijden hebt met jezelf," ging ze voort met een bitter spot lachje. „jy denkt waarschyniyk alleen aan alles wat je zult verliezen; je hebt geen ge dachte over voor het andere meisje het meisje, dat beroofd werd van haar naam en en de plaats in de wereld die haar toekwam de plaats, die jy hebt ingenomen. jÜ indringster! Maar ik en iedereen die de waarheid weet moet wel medelijden hebben, met haar, het meisje dat door allen verlaten en verwaarloosd werd. Ik weet het aan haar denkt niemand. Ik durf wel zeggen, dat die meneer meneer Redmayne daar straks is weggegaan vól medeiyden met jou, en zonder een gedachte aan de andere." „Ik wil naar je luisteren ik zal alles aanhooren, wat je me te zeggen hebt, en waarom je het waagt, op die manier tegen me te spreken; maar oefen geen critiek op hem, of of op mün vader!" Madge lachte. „Jouw vader! Je vergeet, dat hy evengoed héér vader is; dat zij zün wettige dochter was; je hebt er geen vermoeden van, wat zy heeft doorgemaakt." „Je zegt dat, alsof je wist wéét je wie zy is?" „Ja, dat weet ik," antwoordde Madge snel. ,En ik weet, wat voor een 'even ze gehad heeft. JU weet, hoe jouw leven ge weest is; je bent in luxe opgevoerd, je had alles wat maar voor geld te koop is; wat je leven zoo aangenaam mogelijk maakt; groote huizen om in te wonen, bedienden om je achterna te draven, auto's om in te rijden, paarden, bootenje was Lady Irene, de dochter van den graaf van Mersia." Ze hijgde naar adem en twee felroode vlek ken brandden op haar wangen. „Terwyl zy de andere een hondenleven leidde, en was overgeleverd aan de teere zorgen van een dronken heks, die haar sloeg en haar honger liet lijden. Heeft zij niet het volste recht, zich bitter te beklagen?" Ze liep op Irene toe met opgeheven hand, alsof zij haar wilde slaan; maar Irene ver roerde zich niet. Naarmate Madge's woede en opwinding toenam, kreeg zy haar zelfbeheer- sching terug. „Ben je klaar?" vroeg ze, met een diepe stem, waarin byna geen trilling te hooren was. „Dan wil je misschien wel zoo goed zyn, me te zeggen, waarom je op dien toon tegen me spreekt, waarom je in de gang hebt staan luisteren, en wat je met mün geschiedenis en levensomstandigheden te maken hebt?" Madge bedwong haar heftige opwinding en staarde haar slachtoffer byna verwonderd aan. „Kun je me dat nog vragen?" bracht zü uit. „Kun je het dan niet raden? Kun je dan niet begrijpen, waarom ik half dol ben van verlangen naar wraak, van verlangen om anderen &.lles betaald te zetten, wat ik heb moeten doormaken om hem en jou te laten boeten jou, die je al het myne hebt toegeëigend, terwijl ik honger leed in een ellendig krot, terwyl ik moest zwoegen en sloven „JÜ?" zei Irene, geheel verbijsterd, en byna overtuigd, dat dit vreemde meisje, gisteren nog haar discrete, onderdanige kamenier, plot seling stapelgek geworden was. „Ja, ik," zei Madge, met een stem, die trilde van hartstocht. „Ik! Ik ben dat meisje, het kind, dat de graaf in den steek liet; ik ben Lady Margaret Mersia en, ja, jouw zuster!" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 13