Brandende Vragen Ó&I Japan's expansie BOEKENNUMMER tl m t« Ia vliegmachines en in express-trei nen, in expeditie-auto's, in oerwou den, in woestijnen, in poolzeeën, in hotelpaleizen, in pestholen, overal schrijft de afgevaardigde van de wereld-nieuws gierigheid, de journalist, die „in de groo- te reportage" is. De „razende reporter" is een nieuw type in de hedendaagsche literatuur. Vroegere tijden hebben we den chroniqueur gekend, maar diens op volger in de moderne wereld is een heel ander soort mensch. Hij wacht niet rus tig de gebeurtenissen af, om er dan ver slag van uit te brengen, zooals bijvoor beeld de bemiddelde Amsterdamsche burgerman Jacob Bicker Raye nog deed in de achttiende eeuw. Zijn talrijke aan- teekeningen over 't toenmalige leven der Nederlandsche hoofdstad werden in uitstekende verzorging bewerkt en ver schenen, rijk verlucht door Anton Pieck in luxe-editie bij de Uitgeverij Joost van den Vondel te Amsterdam. Vergelijkt men dezen gemoedelijk-noteerenden burger uit den pruikentijd met den mo dernen verslaggever van een groot dag blad, dan ziet men onmiddellijk het ka rakteristieke verschil tusschen den kro niekschrijver en den reporter. De kro niekschrijver heeft allen tijd. Hij gaat 's avonds doodbedaard aan zijn schrijf tafel zitten en alles, wat hij overdag heeft gezien, gehoord en beleefd vertrouwt hij in sierlijke letters toe aan het blanke papier, dat geduldig al zijn waarnemin gen en stemmingen ontvangt. Eerst het nageslacht zal dezen schat ontdekken, indien tenminste niet een brand of de achteloosheid van kind en kleinkind den kostelijken papiervoorraad ontijdig ver nietigt. En eerst voor het nageslacht is het ook eigenlijk pas interessant, want het leert uit zoo'n reeks notities als die van Jacob Bicker Raye, het leven van 'n bepaald tijdperk nauwkeurig kennen. Zijn historische wetenschap omtrent het verleden krijgt door zulk een dagboek 'n vasten achtergrond. Voor de fantasie, die toch bij de geschiedenis onmisbaar is, roept de oude kroniek het décor te voor schijn, waarin de bestudeerde gebeurte nissen zich hebben afgespeeld. Zonder 't zich misschien bewust te zijn,' levert de gezellige dagboekhouder op deze wijze 'n belangrijke bijdrage aan de cultuur. Heel anders is het gesteld met den reporter. Hem wordt de tijd van afwach ten niet gegund. Hij ijlt de feiten tege moet. Hij heeft rust noch duur, voordat hij ooggetuige kan zijn van gebeurtenis sen, welke verwacht werden. En onmid dellijk nadat hij een avontuur beleefd heeft, alweer onderweg naar de volgen de sensatie, moet hij in het toevallige vervoermiddel, dat hem van het eene einde der aarde naar het andere ver plaatst, zijn copie klaar maken voor het avondblad. Hij is er niet voor het zooveelste nageslacht, dat misschien nog wel eens ontdekt, wat iemand in zijn vrijen tijd bespiegelend noteerde. Hij is er voor de onmiddellijke actualiteit. Tijd tot studie wordt hem nauwelijks gegund. Men vertrouwt op de snelheid van zijn blik, de onfeilbaarheid van zün intuïtie, de zekerheid van zijn gevoel voor situa ties en verhoudingen. Altijd is hij in be weging, vaak is hij in levensgevaar. Hij achterhaalt de misdaad en de" samenzwe ring, is smokkelaars op 't spoor of on derzoekt geheime diplomatieke betrekkin gen. Wantoestanden, welke hij vindt, maakt hij zonder schroom bekend, al heeft hij zich voor te bereiden op bloe dige wraak. Zoo leefde de Fransche journalist Al- bert Londres, die zijn groote onderzoe kingen naar sociale euvels van de mo derne wereld eerst in de dagbladen en daarna in boekvorm publiceerde. Wat hij onthulde over de behandeling van ge- vangenen, over den handel in blanke slavinnen en vooral over de ellende van de Joden in Midden-Europa, slaat den lezer met ontzetting. Hij stierf als slacht offer van zijn beroep, omkomende bij den brand van de „Philippar". Op dezelf de wijze snelt de Duitsche verslaggever Egar Erwin Kisch de wereld rond, die behalve naar maatschappelijke toestan den ook naar aardige anecdotische ge gevens over bekende personen snuffelt. Een andes journalist van grooten stijl is Heinrich Hauer, de verslaggever van het leven der Amerikaansche „gangsters" in Chicago. Doch buitengewoon vruchtbaar en te vens buitengewoon scherpzinnig is de jongst gekomene in dit gezelschap van wereldverbluffende publicisten, n.l. An ton E. Zischka, die vooral naam verwierf door zijn snelle, zakelijke en deskundige ontleding van de economische oorzaken der moderne „wereldverdwazing" waar aan hij een fel boek wijdde. De brandende vragen van de moderne politiek trekken vooral de aandacht van dezen speurder. Opzienbarend was het geen hij berichtte over den oorlog om de petroleum en den oorlog om de ka toen. Zijn boek over Japan, hoewel ont staan uit journalistieke waarneming, geldt voor een werk, waarin de weten schap omtrent de dreigende nieuwe we reldmacht van het Oosten op een we tenschappelijk volkomen verantwoorde wijze werd samengevat. Weldra verschijnt van hem een werk over Abessynië en de vraagstukken, die met het Ethiopische samenhangen. Welken invloed zal deze botsing uitoefenen op het toch al zoo deerlijk verzwakte Europeesche even wicht, ja op de wereldverhoudingen? Ziedaar een vraag, die iedereen zich stelt in onzen verwarden tijd. Te beoor- deelen naar wat hij schreef over Japan, mag men met vol vertrouwen verwach ten, dat Zischka over dit onderwerp dingen zal zeggen, die den oningewijden lezer van allerlei tegenstrijdige berichten omtrent den huidigen oorlog sterk zul len verbazen. Immers dit werk over Japan, van on middellijke consequentie voor onze Oost, is een voorbeeld van die verbazend-vlotte en toch diep ingrijpende wereld-repor tage, waarvoor de oude kroniekstijl baan heeft moeten ruimen. ANTON PIECfC- Amsterdamsch ijsvermaak gaf den ouden kroniek-schrijver voldoende stof voor een dagboek-notitie Zischka behandelt bij voorkeur het probleem der expansie, juist het pro bleem, waarop Italië zich in den oorlog tegen Abessynië beroept. In Japan wordt dit probleem klaarblijkelijk scherp ge steld door de heerschende omstandig heden. Hij verhaalt hieromtrent o.m.: Japan, in engeren zin, is met zijn 380.000 vierkante kilometer beduidend kleiner dan Frankrijk met zijn 550.000 en het telt op het oogenblik zoo wat 67 millioen inwoners tegen de 40 millioen van Frankrijk. Maar die cijfers geven nog geen beeld van de ontstellende wer kelijkheid. Want van die 380.000 vier kante kilometer is slechts 17 pet. be bouwbaar. De rest bestaat uit moerassen, bosschen, meren, bergen en zandgrond. In werkelijkheid telt Japan dus meer dan duizend inwoners per vierkanten kilometer, een oppervlakte waarop in Frankrijk 108 menschen leven, in Enge land 220 en in België waar toch al geen voet grond onbenut wordt gelaten slechts 394. Japan is dus het dichtst-bevolkte land van onzen aardbol. En het is zulks ge worden door den wil der heerschende klasse. Op bevel van hen, die tot indus trialisatie van het land besloten. De „handen" van Japan hebben zich pas verveelvoudigd toen het „brein" dit wenschelijk achtte. Van de vijftiende tot de negentiende eeuw en vooral tijdens de periode van volstrekte afsluiting, werd geboorterege ling in Japan openlijk toegepast. Bij zorgvuldige raming der opbreng sten van het land achtten de shoguns 'n bevolking van 25 millioen het maximum, dat niet kon worden overschreden, zon der ernstige moeilijkheden en een ge dwongen uittocht te riskeeren. Zelfs ernstige crises, zooals die welke Japan sedert 1925 doormaakt, bleven zonder invloed op het geboortecijfer. In tegenstelling met hetgeen men overal elders waarneemt, schommelt het niet met de goede en slechte jaren. In 1919, het voorspoedigste jaar dat Japan ooit gekend heeft, bedraagt het 31.6 per dui zend inwoners. En in 1929, als de malaise ontstellende afmetingen heeft aangeno men, als de menschen van honger ster ven in de straten van Tokio en 't aan tal werkloozen tot 2.780.000 gestegen is, bedraagt het 33 per duizend. Inderdaad, dit heeft weinig van wat de economisten der oude school „het vrije spel der eco nomische krachten" noemen. Integen deel: eerst een stilstand van meer dan honderd twintig jaar, tengevolge van de voorzorgspolitiek der shoguns daar na een bijna ongeloofelijke aanwas ten gevolge van de niet minder vooruitzien de politiek der grondleggers van het in- dustrieele Japan. Rondom ziet Japan zich ingesloten door hooge muren, door schijnbaar on- Straattooneel in 18e-eeuwsch Amster dam (Illustratie van Antoon Pieck in het dagboek van J. Bicker Raye) Gezicht op de schouwburg- en bios- coopwijk te Tokio overkomelijke hinderpalen. De toestand vertoont dus veel overeenkomst met dien van het feodale tijdvak alleen zijn er nu 67 millioen monden te vullen inplaats van 25 millioen. De overbevolking doet haar invloed gelden op alle arbeidsvoor waarden; bij alle onderhandelingen met werkgevers over een draaglijker loon geeft de honger als laatste argument den doorslag. Wanneer men de tallooze manifesten en programs leest, waarin sprake is van Japans wereldheerschappij, verdwijnt de laatste twijfel aan wat de cijfers zonne klaar bewijzen: dat deze staat van za ken opzettelijk in het leven werd geroe pen, doelbewust werd gewild door hen, die tot de industrialisatie van Japan hadden besloten. Om het maar eens ruw uit te drukken: het Japansche bevol kingscijfer werd geregeld zooals men 'n waterstraal regelt door de kraan open of dicht te draaien en een stroom door het schutten der sluisdeuren. De eugenetische onderzoekingen van den laatsten tijd en een propaganda van regeeringswege, die aanstuurde op her nieuwde geboorteregeling (overigens met bekwamen spoed stopgezet op ver zoek van de rechtsche partijen, de mili taire autoriteiten en de fascistische in- tellectueelen) wekten den indruk, dat de kraan, de sluisdeur, onder een al te sterken stroom bezweken is en dat men geen macht meer heeft over het expan sie-instrument, dat de overbevolking is. Maar, opzet of toeval, machtig pleidooi voor een „gerichte economie" of waar schuwend voorbeeld van de gevaren, daaraan verbonden het probleem blijft hetzelfde. Met eiken dag wordt de vraag beklemmender: hoe den millioe- nen Japanners te eten te geven. Opzet of toeval, de arbeider en niet de ar beider alleen blijft een gevangene. En zoo de studie van het Japansche bevol kingsvraagstuk al machtig interessant is voor den socioloog zoowel als voor den econoom, het vraagstuk zelf materiali seert zich dagelijks in ontelbare trage dies, de zoo merkwaardige cijfers worden tot angstwekkende werkelijkheid, die het lot der gansche wereld beïnvloedt, die beslist over dood of leven, honger of wel vaart, niet enkel meer van den Japan- schen arbeider, maar ook, hoe langer hoe meer, van tallooze arbeiders in Europa. Het blijft nog altijd waar dat Japan, door toedoen der andere landen en meer nog door zijn aardrijkskundige ligging, een gevangenis is voor zijn arbeiders, t Blijft waar, dat de volksmassa, inge klemd tusschen gebergte en zee, in de materieele onmogelijkheid verkeert, een revolutie te ontketenen. Want zelfs in geval van een goed-georganiseerde om wenteling dreigt nog altijd het spook van den honger, de geesel der overbevol king, die onder een communistisch be wind het land evenzeer zou teisteren als onder dat der Mitsui's. Zonder zeer In grijpende veranderingen zullen er in Ja pan altijd te veel monden zijn en te weinig brood, te veel handen en te wei nig werk. Twee venters om één enkele krant te verkoopen: één die den titel roept en één die het blad vouwt. Twee chauffeurs op elke Japansche taxi: één die den wagen bestuurt en één die het portier opent. Vier treinconducteurs om één kaartje te knippen. En die vier beambten leven van een gezamenlijk salaris, dat bedui dend kleiner is dan dat van één Euro- peesch conducteur. Bijzonder boeiend is hetgeen de schrij ver verhaalt over het Japansche zaken leven, grootendeels beheerscht door en kele families: Japan telt meerdere vooraanstaande handelsfamilies. Daar zijn de Okura's, belast ïnet de leger-leveranties, de Oka- zaki's, groot-industrieelen te Kobé de Sunimoto's, bankiers en groot-industriee len te Osaka. Maar zij beteekenen niets vergeleken bij de Mitsui's, wier privé-vermogen in 1934 op 700 millioen werd geschat, die 224 der belangrijkste ondernemingen van den meest uiteenloopenden aard en met een kapitaal van naar schatting 2600 millioen, rechtstreeks in handen hebben en indirect, door hun banken, nog tal looze andere. In 1933 ging 85 pet. van den wolinvoer door hun handen, 40 pet. der granen, 57 pet. van de steenkool: op 40 pet. der ingevoerde, binnenslands geéonstrueerde of uitgevoerde machines werd door de Mitsui's winst gemaakt. Overal in het Oosten ontmoet men hun handelsmerk: M. B. K., Mitsui Bus san Kaisha, „Handelsonderneming Mis- sui"; er bestaat in Parijs een Fransche en in Duitschland een Duitsche Bussan N.V. M.B.K. drie letters, die gevoerd wor den door ontelbare stoombooten, door reusachtige fabrieken, banken, entrepots, spinnerijen en suiker-raffinaderijen; in Japan zoowel als in China, in Korea en Mandsjoerije. En in den laatsten tijd ook hoe langer hoe meer in Afrika, Eu ropa en Indië. Het hoofd van deze enorme trust is Hachriroëmon Mitsui: een man van klei ne, tengere gestalte, met een ovaal ge zicht, waaruit een scherp verstand spreekt; de wat hoog geplante wenk brauwen geven het een uitdrukking van voortdurende spanning. Een smal bruin snorretje bedekt de bovenlip. Wie op de hoogte wil zijn van de vraagstukken, die onzen tijd beroeren, vindt in de geschriften van Anton Zisch ka een spannende samenvatting en, laat ons het eerlijk zeggen, een beangstigend maar waarschuwend beeld van de naas te toekomst. Hoofdkantoor der Mitsui-onderne mingen, het grootste handelshuis van Japan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 15