Brandenburg en de Hugenoten
urn dag
Met twee kameraadjes op avonturenreis
aapt
n
ALLE ABONNÉ'S
F 750.- by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
IDe Dubbelgangster
'N TROUWE KLANT
EEN VRIJ EN VEILIG
TOEVLUCHTSOORD
DE PRAEHISTORISCHE
MENSCH
De zetel van den
speaker
WOENSDAG 6 NOVEMBER 1935
Het edict van Potsdam
Winning van radium
De vluchtelingen wisten zich won
derbaarlijk snel aan te passen
aan het Pruisische leven
lm
1
Voorstelling van een rhinoceros, dateerend uit den ijstijd
Rotsteekeningen in Spanje
HolenteeJceningen, ontdekt
in de nabijheid van
Los Casares Spanje
Uit water
«KV
ELjliil
in haar hoofd i Telefoon-misere i
op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen
vérlies van belde armen, belde beenen of beide oogen F 750.
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
by een ongeval met
doodebjken afloop
FOCA by verlies van een hand
MvU*a een voet of een oog
Wir Friedrich Wilhelm von Gottes Gna
den, aldus luidde de aanhef van het
manifest, dat later in de geschiedenis
bekend zou staan als het Edict van Potsdam
Duizenden exemplaren werden er in Frankriik
van verspreid. De autoriteiten noemden het een
vervalsching en rukten het af waar zij het ont
dekten. De vervolgde Hugenoten geloofden er
echter in en lazen en herlazen wat Keurvorst
Friedrich Wilhelm van Brandenburg hun be
loofde.
Hij bood hun een vrij en veilig toevluchtsoord
aan. Hij noemde namen van steden waar zij
zich vestigen konden. Hij stelde hun gratis ma
teriaal ter beschikking voor het bouwen van
huizen. Zij konden rekenen op voorschotten om
land te koopen en te ontginnen of om zaken te
drijven. Burgerrecht zouden zij genieten en gilde-
recht en zes jaren vrijstelling van belasting.
Eigen scholen en kerken mochten zij oprichten
en er Fransche rechters en commissarissen op
na houden. Alle ambten en waardigheden ston
den voor hen open als voor de eigen burgers
van het land.
In de groote troonzaal van zijn paleis te Ver
sailles had Lodewijk XIV den 18en October 1685
het Edict van Nantes vervallen verklaard en
daarmee den Franschen protestanten de vrij
heid van godsdienst ontnomen. Minder dan
veertien dagen later vaardigde Friedrich Wil
helm zijn manifest uit en noodigde de Huge
noten uit naar het gastvrije Brandenburg te
komen.
Het Edict van Potsdam ging van hand tot
hand. Voor de Hugenoten toch stond er prac-
tisch geen andere weg open dan de vlucht. ZJJ
mochten niet vluchten en wie achterhaald werd,
ging naar de galeien. Niettemin weken er hon
derdduizenden uit. De soldaten van Lodewijk
XIV, die de grenzen en de kust bewaakten, wer
den omgekocht. Kapiteins van vreemde schepen
smokkelden hen de havens uit. Sommigen
wachtten in balen goed gewikkeld of in leege
vaten verstopt dagen lang tot de wind gunstig
was om uit te zeilen. Anderen trokken midden
in den winter over de besneeuwde Jura of
waagden den moeilijken en gevaarlijken tocht
door Vogezen of Ardennen. Edellieden ver
momden zich als boeren. Hooge vrouwen reis
den in mannenkleeding. Kinderen werden als
koopwaar ingepakt en op wagens meegenomen.
Duizenden dezer vluchtelingen kwamen onder
weg om van honger en gebrek. Velen ook vielen
er onder het geweervuur van de grenswacht of
onder de bijlen van op Hugenoten jacht maken
de boeren.
Men schat dat meer dan een half millioen
Hugenoten hun vaderland verlieten. Heele stre
ken in Frankrijk werden ontvolkt. Mad. de
Maintenon schreef kort na de opheffing van
het Edict van Nantes aan haar broer die haar
gevraagd had hoe hij het best zijn geld beleggen
kon: „In Poitou krijgt men op het oogenblik de;
grond voor niets. De vertwijfeling onder de Hi
genoten is zoo groot dat zeker wel twee-derde
der provincie onder den hamer zal komen."
De vluchtelingen trokken naar alle wind
streken, naar Nederland, naar Engeland, naar
Zwitserland en ook naar Brandenburg. Er was
nog maar weinig tijd verloopen sinds Wilhelm
Friedrich zijn manifest uitgaf, toen reeds de
eerste Hugenoten door de Spandauer Poort
Berlijn binnenkwamen.
De beloften welke de Keurvorst in zijn Edict
van Potsdam had gedaan, kostten zeer veel
geld en Brandenburg dat half verwoest was en
volkomen uitgeput door den Dertigjarigen Oor
log, bezat zoo goed als niets. Friedrich Wilhelm
wist echter raad. Hij liet een collecte houden en
schonk zelf twee-duizend thaler. De Berlijners
deden wat zij konden en hielpen de Hugenoten
waarvan er slechts zeer weinigen een deel hun
ner bezittingen hadden kunnen meenemen op
de vlucht, aan voedsel en aan kleeding.
De Franschen van twee-honderd-vijftig jaren
geleden schijnen heel wat meer aanpassingsver
mogen te hebben gehad dan hun verre nazaten
van thans, want de Hugenoten wisten zich won
derbaarlijk snel in te leven in het Pruisische
leven. Wanneer men echter rekening houdt met
het feit dat er omstreeks het jaar 1700 van elke
honderd Berlijners vijf-en-twintig.... in Frank
rijk geboren waren, dan behoeft het geen be
toog dat de Hugenoten ook op het Berlijnsche
leven hun stempel wisten te drukken.
Op kerkelijk, gebied hadden zij natuurlijk til
dadelijk een grooten invloed, ook al hebben zij
zich niet bij een of andere Duitsche protestant-
sche kerk aangesloten en zijn zij tot op den
huidigen dag zich-zelf gebleven. Daarnaast ver
gaten zij echter ook den materieelen kant van
het leven niet en haastten zich de Duitsche
keuken grondig te herzien. De Berlijner leefde
in die dagen van zwart brood, vleesch en bier.
Groenten waren nauwelijks bekend en melk
hoorde bij kleine kinderen, zooals het water on
der de bruggen hoort. Van zijn Hugenootsche
beschermelingen leerde de Berlijner de geneug'
ten van wittebrood, soep, groenten en duizend
recepten voor het smakelijk toebereiden van
vleesch. En toen hij den smaak eenmaal beet
had, haastten zich de Hugenoten een aar.tal
„Gasthaüser" te openen, de eerste die Berlijn
aanschouwde.
Niemand minder dan Frederik de Groote
zwaaide den Hugenoten dezen lof toe:
„Zij hielpen ons onze ontvolkte steden weer
te bevolken. Zij verschaften ons de manufactu
ren, welke ons ontbraken. Toen Friedrich Wil
helm aan de regeering kwam, maakte men in
fiit land geen hoeden, geen kousen en geen en
kel soort van wollen artikelen. Dit alles hebben
wjj te danken aan de nijverheid der Hugeno
ten. Zij maakten linnen, wollen stoffen, netel
doek, allerlei lichte stoffen, krip, geweven
mutsen en kousen, kastoren, haren en vilt-
hoeden, en richtten tal van ververijen oo. Te
Berlijn vestigden zich goudsmeden, juweliers,
horlogemakers en beeldhouwers. De Franschen
die zich op het platteland hadden nederge-
laten, verbouwden tabak en teelden voortreffe
lijke groenten en vruchten op den zandgrond
dien hun vlijt in vruchtbaar land had omge-
tooverd."
Later schreef Frederik de Groote aan zijn
vriend d'Alembert, die hem uitvoerig het
Fransche standpunt inzake de verdrijving der
Hugenoten uiteen had gezet:
„Sta mij toe over de herroeping van het
Edict van Nantes anders te denken dan u. Ik
ben Lodewijk XIV hartelijk dankbaar en ik zou
ook zijn neef dankbaar wezen wanneer hij
hetzelfde deed."
Thans zijn de Hugenoten bijna ondergegaan
in het Berlijn, waar zij twee honderd vijftig
jaren geleden bijna een kwart der bevolking
uitmaakten. Er zijn op het oogenblik nog
hoogstens tienduizend Hugenoten in Berlijn,
waarvan er een goede acht duizend deel uit
maken van de Hugenootsche parochies. Zou
men na kunnen' gaan hoeveel Berlijners er
afstammen van de gasten van Friedrich
Wilhelm, dan kwam men ongetwijfeld- tot een
veel hooger aantal. Doch deze Franschen zijn
geheel verduitscht en hun dochters verloren
door met Duitschers te trouwen niet alleen haar
Fransche namen, maar geleidelijk ook het be
sef van haar afkomst.
Niettemin vindt men in Berlijn nog vele klin
kende Fransche namen. De dragers daarvan
bekleeden dikwijls de hoogste posten, zoowel
in het oeconomische leven als in de regeering.
De Hugenoten tellen over heel Duitschland
verspreid nog ongeveer twee dozijn parochies,
waarvan drie te Berlijn. De voornaamste heeft
tot middelpunt den monumentalen Franzö-
sischen Dom waar op het oogenblik de groote
herdenkingsfeesten worden gevierd die Zondag
hun hoogtepunt bereikten.. Verder heeft
Berlijn ook nog een Staatliches Französisches
Gymnasium waar door Duitsche leeraren deels
in het Fransch onderricht gegeven wordt, doch
waar slechts vijftien Fransche leerlingen onder
de vele Duitschers schuil gaan.
De Hugenootsche parochies die aan den naam
„paroisses" vasthouden en het Duitsche
„Gemeinde" niet hebben overgenomen, zijn ge
heel zelfstandig en doen in geen enkel opzicht
mee aan den strijd welken het Duitsche pro
testantisme thans te voeren heeft.
Zullen in deze dagen van grootsche en
plechtige feestelijkheden de huidige macht
hebbers te Berlijn een oogenblik overwegen dat
een overtuigd geloovig volk ook voor de
zwaarste beproevingen niet zwicht en bereid
is hard en met vrucht te werken voor den
staat die het zijn geestelijke vrijheid laat?
Nietwaar, U bent "n trouw lezer van onze ru
briek „Omroepers". U moogt er graag eens in
grasduinen. De zakenman weet van Uw s?>eur-
lust te profiteeren. hij plaatst Zaken-Omroepers,
die onze rubriek Juist zoo veelzijdig doen zijn en
die Uwe regelmatige belangstelling inderdaad
motiveeren.
I-™
De praehistorische teekeningen op ivoor,
beenstukken of op de wanden van grotten
gekrast, zijn reeds langen tijd bekend. Zij
vormen een waardevolle documentatie van de
kunstuitingen der menschen in de verschillende
cultuurperioden, die men als phasen in het
steenen tijdperk onderscheidt. Deze perioden
worden gekenmerkt door de meerdere of min
dere volkomenheid der steenen werktuigen, die
men blijkbaar heeft gebruikt lang voordat de
bewerking der metalen bekend was.
Het oud steenen tijdperk valt in een geologi
sche ontwikkelingsphase van de aarde, die men
als de ijsperioden en daartusschen gelegen war
mere tijdperken aanduidt. De afwisseling van
koudere en warmere perioden bracht met zich
mede, dat de praehistorische mensch dan weer
bescherming zocht in rotsholen, zooals deze nog
in Frankrijk en Spanje worden gevonden, dan
weer aan den oever van rivieren en meren zich
vestigde.
De holen, die bij overstroomingen werden
dichtgeslibd, bevatten in hun bodem vele over
blijfselen van de toenmalige bewoners. Nu na
duizenden jaren zijn deze hier en daar terug
gevonden en kan men zich een, zij het ook zeer
vaag, beeld vormen van de levenswijze der prae
historische menschen.
Men kent hun werktuigen, de dieren waar-
mede zij zich gevoed hebben, soms ook hun
sieraden en vaatwerk, de wijze van begraven
enz. Men weet uit dit alles dat de holenbewo-
ner uit den ijstijd niet een dierlijk wezen was,
maar een mensch met verstandelijke ver
mogens, met een cultuur, zij het ook een pri
mitieve.
Ook de kunstuitingen uit dien tijd wijzen er
op, dat de praehistorische mensch in staat was
zijn waarnemingen in beeld uit te drukken.
Wat ons het meeste daarbij treft, is de juist
heid waarmede vele teekeningen dieren en hun
bewegingen weergeven.
De beroemde rotsgraveeringen in de grotten
van Altamira e.a. getuigen zelfs van een hoog
ontwikkeld uitbeeldend vermogen.
In het vorig jaar werden door Juan Catré in
de provincie Guadalajara, midden in Spanje,
nieuwe grotten ontdekt. Deze „Cueva de los
Casares" bevatten prachtige afbeeldingen van
dieren en ook van menschen. De dochter van
Cabré, die hem bij de onderzoekingen hielp,
geeft in de Umschau een korte beschrijving en
eenige reproducties van de teekeningen, die
naar schatting uit het z.g. Aurignacien en Solu-
tréen tijdperk afkomstig zijn, d.i. ongeveer uit
de koudste periode van den ijstijd.
Behalve paarden, beren, bisons, geiten en
herten heeft men ook teekeningen gevonden
van een vogel, een rhinoceros, een katachtig
dier en een mammouth gevonden en tevens een
vischvangstscène met een zwemmende men.
schelijke gestalte.
Evenals in de grotten in de Pyreneeën en
elders zijn ook hier de figuren in den rotswand
gekrast, meestal meerdere door elkaar heen.
Ten deele zijn de afbeeldingen zwart of rood
gekleurd, soms ook in half relief uitgevoerd.
Het element radium is op onze aarde nog
steeds zóó zeldzaam, dat voor een minieme hoe
veelheid een geweldig bedrag betaald wordt. Er
zijn slechts weinig plaatsen op aarde, waar het
element in zoo groote hoeveelheid gevonden
wordt, dat het technisch mogelijk is en daarbij
loonend het mineraal uit het erts te winnen.
En zelfs deze hoeveelheid is nog zeer gering. De
voornaamste vindplaats was tot voor kort Ka-
tanga in Belgisch Kongo dat dientengevolge
vrijwel het wereldmonopolie bezat. Daarna zijn
belangrijke vondsten gedaan in Canada, die dit
monopolie ernstig bedreigen.
Op eenige eilanden in de Kaspische Zee heeft
men radiumhoudend water gevonden. Het ge
halte aan radium wordt op 1.5 m.gr. per 1000
kubieke meter water geschat. Waar de winning
van radium uit water beduidend gunstiger is
dan uit erts. zou dit gehalte toereikend
zijn, om hier het winnen van deze nog steeds
zoo buitengewoon dure stof loonend te maken.
H. v. M.
Toen het drietal voldoende was uitgerust,
werd besloten om zoo vlug mogelijk verder
te trekken. Wietje was buiten haar gekneus-
den arm gelukkig geheel ongedeerd en wel
gemoed werd de tocht naar de vrijheid
aanvaard.
Na eenige uren loopen ontdekten ze een
lief huisje, dat geheel tusschen het groen
verscholen lag en dat tegen de bergen op
den achtergrond er fleurig en vriendelijk
uitzag. Behoedzaam liepen ze er op toe.
Toen ze vlak bij waren, gluurde Hermann
voorzichtig door het raam naar binnen. Er
was echter geen mensch te ontdekken en
brutaal gingen ze naar binnen en kwamen
in een ruime gezellig ingerichte hoeren
kamer. Door een raam aan den achterkant
keken ze op een grasveld, waar een dikke
boerin aan de waschtobbe stond. Ze moes
ten nu de aandacht van de vrouw zien te
trekken.
Een mijner vrienden, een tooneelspeler,
had me een paar kaartjes voor den
schouwburg gestuurd, en ik dacht direct:
misschien wil Joop wel mee. Ik belde dus Oost
2479 op en riep:
„Met Joop?"
„Neen, Oost," riep iemand terug.
Het was niet de stem van Joop, zelfs niet
van een man.
„Oost 2479?" vroeg ik.
„Neen, Oost 2365," klonk het.
„O," zuchtte ik, „verkeerd verbonden. Neemt
u me niet kwalijk, dat ik Joop tegen u zei."
„Volstrekt niet," werd me vriendelijk ver
giffenis gegeven.
Toen was het voorbij.
Ik gaf de telefoon een minuut rust en belde
toen Oost 2479 nogmaals op.
„Met Joop?" riep ik opnieuw.
„Neen. nog altijd 2365," klonk andermaal het
antwoord.
„Neen maar, da's het toppunt!" riep ik. „Wat
mankeert dat mirakel?"
„Als u met dat mirakel de telefoon bedoelt,"
antwoordde Oost 2365, „dan geloof ik dat u nog
verbaasder zou kijken, als die 't goed deed."
„Zeer juist!" prees ik. „U schijnt dat ondier
ook te kennen."
„De plaag der twintigste eeuw," antwoord
de ze.
„Maar iedere medaille heeft twee kanten,"
hernam ik galant. Ze had een aardige stem.
„Tot ziens."
„Tot hoorens," lachte ze.
Dezen keer gaf ik de telefoon tien minuten
rust. Ik schreef drie brieven, verscheurde er
twee en legde den derden op zij, om hem later
nog eens over te lezen. Je kunt onmogelijk een
goeden zakenbrief schrijven, als er maar steeds
leuke dingen met een vriendelijke stem in je
ooren naklinken.
Toen, na tien minuten, het kan ook een kwar
tier geweest zijn, waagde ik een derde poging.
Een vergissing kan tenslotte niet eeuwig duren.
Ook niet bij dit mirakel van een telefoon. Toen
ik dan ook aan den anderen kant den haak
hoorde afnemen, riep ik vol vertrouwen:
„Hallo! Nu ben jij 't toch, hè, Joop?"
„Neen, nog steeds dezelfde," gaf de bekende
stem ten antwoord.
„Is 't heusch?" vroeg ik. „Maar dat is toch
te gek!"
„Veel te gek," antwoordde het verkeerde num
mer. „Wat zullen we er aan doen?"
,,'t Lijkt me een hopeloos geval," bekende ik.
„Dan zal ik een voorstel doen," sprak ze.
„Wat dan?"
„Dat u den volgenden keer eerlijk en oprecht
luiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiii
uw best doet, om niet weer 't verkeerde num
mer te krijgen." Ik wees die beschuldiging af.
„U hebt absoluut abuis!" riep ik. „Ik heb t
er niet op aangelegd, om 't verkeerde nummer
te krijgen. Ik heb er alleen maar op gehoopt."
Ik hoorde een zilveren lach aan den anderen
kant. De telefoon is toch wel een aardige in
stelling.
„Dan zal ik 't u maar weer moeten verge
ven," zei ze. „Maar we zijn 't er nog niet over
eens wat we er aan zullen doen."
,,Er is niets
aan te doen,"
antwoordde ik.
„Wat de telefoon
krijgt, dat doet
ze. Om een ons
onbekende reden,
heeft ze ons met elkaar in connectie gebracht.**
„Ja, 't lijkt wel of we telefonisch getrouwd
zijn!" kwam de lachende stem. In de stilte, die
volgde, wachtten we beiden op het klikje, dat
het gesprek afbrak, maar het kwam niet.
„Bent u daar nog?" vroeg Oost 2365.
Ik bekende schuld en ging voort:
„Ik dacht dat u afgebeld had."
„En ik dacht dat u 't gedaan had," ant
woordde zij. ,,'t Treft dat ik 't nog al niet erg
druk heb."
„Aan dezen kant idem," verklaarde ik.
„Maar.... ja.... maar hebt u 't niet druk?"
„Hoort u dat niet aan m'n stem?"
„Menschen van karakter zijn altijd vriende
lijk, al hebben zij 't nog zoo druk."
„Erg aardig van u. Maar hoe weet u dat ik
een mensch van karakter ben?"
„Telefoon-instinct," zei ik.
„Heelemaal ongelijk hebt u niét, ik ben een
zeer ijverige en bekwame steno-typiste. I>at is
zeker een teleurstelling voor u is 't niet?"
„Absoluut niet," riep ik. „Ik ben zelf ook geen
millionnair. Maar ik dacht dat steno-typisten
't altijd druk hadden."
„Het exemplaar, dat met u spreekt, op het
oogenblik niet," lachte ze weer. „We sluiten
precies om zes uur."
Toen volgde er weer een stilte. En toen ge
beurde er iets, misschien aan haar kant, mis
schien aan mijn kant. In ieder geval, er kwam
een aantal nogal korte klikjes, en we waren ge
scheiden. Ofof misschien niet."
Ik overwoog die vraag tien minuten lang. Ik
besloot van niet. Het mocht niet. Drommels,
ik had Joop drie kansen gegeven! Ik belde Oost
2479 op.
„Hallo!" riep ik. „Zin om vanavond met me
naar den schouwburg te gaan?"
„Heel graag, kerel," antwoordde Joop.
Er heerscht in Engeland verontwaardiging in
aan de Regeering verknochte kringen, omdat ae
socialisten te Daventry, het district van kapt.
Fitz Roy, den laatsten Speaker, een tegencan-
didaat gesteld hebben in den persoon van Mr.
T. E. Bames. Nu is verontwaardiging geduren
de een stembuscampagne een zeer goedkoop, en
bijgevolg niet steeds echt artikel. Dat de socia
listen een tegencandidaat zouden stellen, wist
men reeds vier maanden geleden, toen het
hoofdbestuur der Labourparty, ofschoon niet
van ganscher harte, zijn goedkeuring gehecht
had aan een desbetreffend besluit der plaatse
lijke Labourparty. Hierover werden toen breed
voerige discussies in en buiten de pers gevoerd,
en in Regeeringskringen ging men zelfs om
met het plan een wetsontwerp in te dienen
strekkende tot het instellen van een vasten
zetel voor den Speaker, Hiertoe kwam het
evenwel niet; onder diegenen, die het plan
afkeurden, behoorde Lord Ullswater, die als
Mr. J. W. Lowther zestien jaren lang <1905—
1921) Speaker van het Lagerhuis geweest is. Er
is dus thans geen reden tot verontwaardigde
verbazing wegens het feit, dat de socialisten
datgene doen, waartoe zij vier maanden geleden
reeds besloten hadden.
Dat geen candidaat tegenover den Speaker
gesteld wordt, berust op een honderd jaren
oude traditie, waarop evenwel twee maal
het laatst in 1895 inbreuk gemaakt is. De
omstandigheden waren toen evenwel van dien
aard, dat het afwijken van de traditie, zooal
niet gerechtvaardigd, dan toch verdedigd kon
worden.
Dat de Speaker als regel „unopposed" blijft,
vindt zijn oorzaak hierin, dat hij, ofschoon tot
een partij behoorende, boven de partijen staat.,
en zelfs niet noodzakelijkerwijze tot de meer
derheid in het Lagerhuis behoeft te behooren.
Het is de gewoonte den Speaker als zoodanig
te herkiezen tot hijzelf zich niet meer voor her
benoeming beschikbaar stelt. Mr. Lowther is
voorzitter geweest van liberale en coalitie-par
lementen; kapt. Fitz Roy heeft achtereenvol
gens gepresideerd over een in meerderheid
conservatief, socialistisch en „nationaal" La
gerhuis. Tenzij hij zich niet opnieuw voor het
Speakerschap beschikbaar wenscht te stellen,
kan hij aan den verkiezingsstrijd niet deelne
men, daar hij dan zou ophouden „boven de
partijen te staan". Aangezien hij niet voor zijn
zetel vechten mag en dus „weerloos" is, eischt-
de meest elementaire ridderlijkheid, dat geen
tegencandidaat gesteld wordt. Gebeurt dit toch
gelijk in de vorige eeuw tweemaal geschied
is dan belasten partij genooten zich met de
verdediging van den zetel, maar algen .een is
men van oordeel, dat het ongepast is een can
didaat tegenover den Speaker te stellen.
Hoe algemeen verbreid deze meening is, bleek
toen kapt. Fitz Roy Zaterdag door de kiezers
vergadering te Daventry als candidaat aan
vaard werd Hij las bij deze gelegenheid een
brief voor, welke niet alleen onderteekend was
door den Eersten Minister, Mr. Ramsay Mac-
Donald, en Sir John Simon, maar ook door de
twee liberale oppositieleiders, Sir Herbert Sa
muel en Mr. Lloyd George. In dezen brief werd
„deze poging u in de partijpolitiek te sleepen
en aldus de traditie van uw hoog ambt in ilis-
crediet te brengen", veroordeeld, terwijl er vol
doening over uitgesproken werd, dat „gij be
sloten hebt u te onthouden van deelname aan
den strijd, en wel uit eerbied voor de traditie,
die gij zoo trouw gevolgd hebt."
Ongetwijfeld zullen de socialisten velen tegen
zich innemen door een optreden, dat vrij alge
meen als „unfair" beschouwd wordt, en het ls
begrijpelijk, dat het hoofdbestuur niet gaarne
zijn goedkeuring gehecht heeft aan een besluit,
dat door de regeeringspartijen met veel succes
tegen de Labourparty uitgebuit kan worden.
Geheel onverklaarbaar is het besluit evenwel
niet. Bij het in Engeland vigeerende kiesstelsel
is elk district het middelpunt van een eigen
politiek leven. Wordt een district, gelijk thans
Daventry, jaren achtereen door den Speaker
vertegenwoordigd, dan mag dit een groote „eer"
zijn, maar het politieke leven wordt erdoor ge
smoord, en vooral wanneer de partij, waartoe
de Speaker niet behoort, meent, dat zij lang
zamerhand de meerderheid in het district ge
kregen heeft, is het een hard gelag zich van
den stembusstrijd te moeten onthouden. Een
andere factor is deze, dat het, volgens de in
zichten der Labourparty, ditmaal van enkele
zetels meer of minder afhangen kan of zij. dan
wel de Nationale combinatie, de meerderheid
krijgt, en dat zij dus met eenig recht verlangen
kan, dat kapt. Fitz Roy candidaat gesteld wordt
in een district waar hij, ook zonder strijd, op
een meerderheid rekenen kan. Maar zoo wij
ons niet vergissen, zou hij, volgens de Engelsche
usance, zijn automatische aanspraken op het
Speakerschap verbeuren, wanneer hij door een
ander district afgevaardigd werd dan dat, het
welk hij vertegenwoordigde toen hij voor de
eerste maal tot Speaker gekozen werd.
door Charles Garvice
46
Op hetzelfde oogenblik zwenkte een vrachtwa
gen, met zand beladen, in volle vaart de bocht
om. De chaufeur gaf 'n signaal, maar hoewel het
meisje met haar gezicht recht naar den nade
renden auto stond gekeerd, bleef ze midden
op den weg staan, alsof zij ze niet zag en alsof
het spektakel, dat de hond maakte, haar be
lette, het toeteren te hooren.
In één oogenblik speelde zich alles af.
Irene stond een seconde als verstijfd van ont
zetting; toen vloog ze met een waarschuwenden
kreet vooruit, sprong letterlijk midden op Jen
weg, greep het kind in haar armen en slin
gerde bet met een krachtigen zwaai bulten
het bereik van het aanstormend gevaar.
Het kind viel in zijn volle lengte op den
grond, buiten het bereik der breede wielen,
maar de kant van den zandbak raakte Irene's
schouder en wierp haar op den weg. Ze was
niet ernstig gekwetst en in een oogwenk was
ze weer overeind en had ze het kind opnieuw
in haar armen, met den instinctieven impuls,
het verder te beschermen. Meteen hoorden ze
eén snerpenden 'kreet en de vrouw van de
kweekerij kwam op hen toegestormd en rukte
het meisje uit Ireene's armen.
„Lily, Lily!" riep ze, in radeloozen schrik
en ontzetting. „Je hebt je toch niet bezeerd
zeg toch iets tegen me, schatje!"
Irene voelde zich slap en flauw door de
reactie en was nauwelijks tot spreken in
staat; maar ze slaagde er toch in, uit te
brengen:
„Nee, nee, ze is niet gewond, dat weet ik
zeker! Maakt u zich niet ongerust."
„Ik heb haar niet geraakt," stamelde de
chauffeur, die bleek en ontdaan naast zijn
wagen stond. „De jongedame heeft haar intijds
opzij getrokken. Het was heusch mijn schuld
niet; ze bleef midden op den weg staan en
u weet, hoe moeilijk het is, op zoo'n korten
afstand voldoende te remmen!"
„Zeker, en ik weet ook, met welk vaartje
vrachtauto's gewoonlijk rijden i" snauwde de
vrouw. Ze bevoelde het kind van alle kanten;
toen gaf ze den man met een handgebaar
te kennen, dat hij wel verder kon rijden, trok
het kleine meisje dicht tegen zich aan en
keek naar Irene met een eigenaardigen blik.
„Heeft ze niets? O, ik ben zoo blij, zoo blij!"
zei Irene zwakjes. „Het arme kielne ding!
Wat meet ze vreeselijk geschrokken zijn."
De vr uw stak haar vrije hand uit en greep
Irene bij den arm.
,.U bent heelemaal flauw," zei ze, „en geen
wonder. Ik heb het allemaal gezien. Ik had den
hond uitgestuurd om haar te zoeken en kwam
hem juist achterna. Ze is mijn kleindochtertje
het eenige, wat ik op de wereld heb en
u hebt haar leven gered."
Heb ik werkelijk? Als dat zoo is, dan ben
ik heel, heel blij, maar het ging allemaal zoo
gauw, dat ik het me niet zoo goed meer
herinner. Ze stond midden op den weg naar
den auto te kijken, en toch leek het of zij hem
niet zag."
De vrouw kwam een stap dichterbij.
„Dat deed ze ook niet," zei ze met ge
dempte stem. „Ze is blind."
Irene kreeg een schokje en de tranen spron
gen haar in de oogen. Met een spontanen
impuls, dien ze niet trachtte te onderdrukken,
boog ze zich neer, sloeg de armen om het
kind en kuste het. Het kleine meisje onder
ging die liefkoozing apathisch; toen sloeg ze
opeens haar dun armpje om Irene's hals en
duwde haar gezichtje tegen haar wang.
„Is ze ziet ze er niet erg lief uit, grootmoe?
Dat dacht ik al dadelijk, want ze heeft zoo'n
lieve stem. Hoe heet u en waar woont u? Ik
wou zoo graag dat u nog eens bij ons kwam.
Ik zou het niet prettig vinden, als u voorgoed
wegging."
„Ik heet Irene aarzelde een oogenblik,
toen, niet bij machte, zoo gauw iets te verzin
nen, ging ze voort: „Margaret Warner, en ik
ga naar Rexford. Ik ben bang, dat we elkaar
niet meer terug zullen zien; daarom zal ik nu
maar afscheid van je nemen, kleintje."
De grootmoeder had er zwijgend bijgestaan;
maar nu zei ze opeens met haar diepe, grove
stem:
„Komt u met ons mee naar huis."
Lily slaakte een kreetje van vreugde.
„Hè ja, toe!" riep ze levendig. „Laat ze mee
gaan, grootmoel"
Irene aarzelde en keek besluiteloos van de
een naar de ander; maar de vrouw stak haar
hand uit en nam de hare in een stevigen
greep.
„U en ik kunnen zóó niet van elkaar schei
den, juffrouw," zei ze vastberaden. Daarbij
zou u het kind verdriet doen. Gaat u met ons
mee en rust u tenminste eerst een poosje uit."
Irene weifelde nog even, toen zei ze een
voudig:
„Ik zal meegaan."
De vrouw ging hen voor in een kraakzin
delijke, gezellige keuken aan den achterkant
van het huisje.
„Ik heet juffrouw Carter," zei ze. „Laat me
nu eerst eens naar uw schouder kijken. Nee,
nee, ik sta er op! Gelukkig, het is alleen maar
een kleine bloeduitstorting!" riep ze opge
lucht. „Als u gewond was En nu zal ik eens
wat thee zetten we mogen wel iets hebben
voor den schrik. Nee, doet uw hoed en uw jasje
maar niet meer aan; u blijft hier wonen, Juf
frouw, dat wil zeggen, als u er zelf voor voelt."
Irene keek haar verbijsterd aan.
„Bedoelt u stamelde ze.
„Ik bedoel dat u hier kunt blijven, zoolang
u maar eenigszins wilt," zei juffrouw Carter,
op haar gewone ruwe manier.
„Ik ben maar een arm meisje, dat op zoek
is naar werk," zei Irene, terwijl ze Lily's vlas
blond hoofdje streelde, dat tegen haar knie
leunde.
„Ik ben niet van plan u vragen te stellen,"
ging juffrouw Carter voort. „Als u lust hebt,
me te vertellen, hoe het komt, dat u alleen
door de wereld zwerft, dan kunt u dat doen;
zoo niet, dan hoeft u zich daar heusch niet
bezwaard over te voelen, want het zal tusschen
ons geen verschil maken. Drinkt u nu uw thee
uit, terwijl ik u een voorstel doe, juffrouw."
„Een voorstel?" stotterde Irene.
„Ja," antwoordde juffrouw Carter laconiek.
„Ik ben van plan, u te vragen, hier bij ons
te blijven en mij te helpen bij mijn werk, tot
u iets beters kunt krijgen of zoolang als u
wilt. Het is geen zwaar werk daarvoor heb
ik een pootig meisje uit het dorp en het is
werk, waarvoor zelfs een groote dame zich niet
zou hoeven te schamen werk, dat u op den
duur misschien met veel pleizier zult doen,
als u van bloemen houdt. Nee, geef me nog
niet dadelijk antwoord niet vóór u uw thee
op hebt. Dan kunt u me uw beslissing mee
deden Nee, nee, Lily, probeer haar nu niet
over te halen; laat haar met rust." Want het
kind had één armpje om Irene heen geslagen
en fluisterde dx-ingend:
„Blijf hier, hè toe, blijf bij ons! Zeg nu
gauw ja!"
„Ik zal heel graag hier blijven; ik ben u
maar al te dankbaar. Den een of anderen dag
zal ik u mijn geschiedenis vertellen. Ik heb
nooit iets gedaan, waarover ik me hoef te
schamen. Ik heb een groot verdriet gehad; er
is iets gebeurd, dat me heeft beroofd van al
wat ik bezat van allen, die me lief waren."
Juffrouw Carter ging naar haar toe en
legde een vaste, sterke hand op haar schou
der.
„Dat is voldotende," zei ze met een diepe
stem. „Ik weet, dat ik u volkomen vertrouwen
kan, ook zonder dat u me méér vertelt. Doet
u maar zooals u het liefst wilt. Als u een ge
schiedenis hebt, die u liever vóór zich houdt
dan heb ik er misschien óók zooeen.'
De kweekerij was niet heel groot, maar er
stond een flinke rij broeikassen, en Irene was
een en al verbazing en bewondering, toen
juffrouw Carter haar rondleidde. Daarna nam
ze haar mee naar de schuren, waar de planten
werden verpot en verpakt, en bouquetten en
manden opgemaakt.
„Ik lever aan heel wat- bloemenwinkels in
de stad. Hier maken we alles klaar voor den
vrachtauto. De meeste kasbloemen worden in
watten verpakt; ook hebben we dikwijls bruids-
bouquetten en allerlei manden op te maken;
de winkels laten dat meestal aan mij over,
omdat ze weten, dat ik er slag van heb, en
ik kan het behoorlijk in rekening brengen.
U begrijpt, dat voor dat werk smaak zoowel
als routine noodig is, en ik weet zeker, dat u
me er goed bij zult kunnen helpen. Ik ver
wacht heelemaal niet van u, dat u eenig ruw
werk doet, ik zou dat zelfs niet willen"
ze wierp een blik op Irene's witte handen
maar dit zal u zeker niet te zwaar vallen, al
is het soms aardig druk."
(Wordt vervolgd)