Brandenburg en de Hugenoten urn dag Met twee kameraadjes op avonturenreis aapt n ALLE ABONNÉ'S F 750.- by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door IDe Dubbelgangster 'N TROUWE KLANT EEN VRIJ EN VEILIG TOEVLUCHTSOORD DE PRAEHISTORISCHE MENSCH De zetel van den speaker WOENSDAG 6 NOVEMBER 1935 Het edict van Potsdam Winning van radium De vluchtelingen wisten zich won derbaarlijk snel aan te passen aan het Pruisische leven lm 1 Voorstelling van een rhinoceros, dateerend uit den ijstijd Rotsteekeningen in Spanje HolenteeJceningen, ontdekt in de nabijheid van Los Casares Spanje Uit water «KV ELjliil in haar hoofd i Telefoon-misere i op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen vérlies van belde armen, belde beenen of beide oogen F 750. AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL by een ongeval met doodebjken afloop FOCA by verlies van een hand MvU*a een voet of een oog Wir Friedrich Wilhelm von Gottes Gna den, aldus luidde de aanhef van het manifest, dat later in de geschiedenis bekend zou staan als het Edict van Potsdam Duizenden exemplaren werden er in Frankriik van verspreid. De autoriteiten noemden het een vervalsching en rukten het af waar zij het ont dekten. De vervolgde Hugenoten geloofden er echter in en lazen en herlazen wat Keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg hun be loofde. Hij bood hun een vrij en veilig toevluchtsoord aan. Hij noemde namen van steden waar zij zich vestigen konden. Hij stelde hun gratis ma teriaal ter beschikking voor het bouwen van huizen. Zij konden rekenen op voorschotten om land te koopen en te ontginnen of om zaken te drijven. Burgerrecht zouden zij genieten en gilde- recht en zes jaren vrijstelling van belasting. Eigen scholen en kerken mochten zij oprichten en er Fransche rechters en commissarissen op na houden. Alle ambten en waardigheden ston den voor hen open als voor de eigen burgers van het land. In de groote troonzaal van zijn paleis te Ver sailles had Lodewijk XIV den 18en October 1685 het Edict van Nantes vervallen verklaard en daarmee den Franschen protestanten de vrij heid van godsdienst ontnomen. Minder dan veertien dagen later vaardigde Friedrich Wil helm zijn manifest uit en noodigde de Huge noten uit naar het gastvrije Brandenburg te komen. Het Edict van Potsdam ging van hand tot hand. Voor de Hugenoten toch stond er prac- tisch geen andere weg open dan de vlucht. ZJJ mochten niet vluchten en wie achterhaald werd, ging naar de galeien. Niettemin weken er hon derdduizenden uit. De soldaten van Lodewijk XIV, die de grenzen en de kust bewaakten, wer den omgekocht. Kapiteins van vreemde schepen smokkelden hen de havens uit. Sommigen wachtten in balen goed gewikkeld of in leege vaten verstopt dagen lang tot de wind gunstig was om uit te zeilen. Anderen trokken midden in den winter over de besneeuwde Jura of waagden den moeilijken en gevaarlijken tocht door Vogezen of Ardennen. Edellieden ver momden zich als boeren. Hooge vrouwen reis den in mannenkleeding. Kinderen werden als koopwaar ingepakt en op wagens meegenomen. Duizenden dezer vluchtelingen kwamen onder weg om van honger en gebrek. Velen ook vielen er onder het geweervuur van de grenswacht of onder de bijlen van op Hugenoten jacht maken de boeren. Men schat dat meer dan een half millioen Hugenoten hun vaderland verlieten. Heele stre ken in Frankrijk werden ontvolkt. Mad. de Maintenon schreef kort na de opheffing van het Edict van Nantes aan haar broer die haar gevraagd had hoe hij het best zijn geld beleggen kon: „In Poitou krijgt men op het oogenblik de; grond voor niets. De vertwijfeling onder de Hi genoten is zoo groot dat zeker wel twee-derde der provincie onder den hamer zal komen." De vluchtelingen trokken naar alle wind streken, naar Nederland, naar Engeland, naar Zwitserland en ook naar Brandenburg. Er was nog maar weinig tijd verloopen sinds Wilhelm Friedrich zijn manifest uitgaf, toen reeds de eerste Hugenoten door de Spandauer Poort Berlijn binnenkwamen. De beloften welke de Keurvorst in zijn Edict van Potsdam had gedaan, kostten zeer veel geld en Brandenburg dat half verwoest was en volkomen uitgeput door den Dertigjarigen Oor log, bezat zoo goed als niets. Friedrich Wilhelm wist echter raad. Hij liet een collecte houden en schonk zelf twee-duizend thaler. De Berlijners deden wat zij konden en hielpen de Hugenoten waarvan er slechts zeer weinigen een deel hun ner bezittingen hadden kunnen meenemen op de vlucht, aan voedsel en aan kleeding. De Franschen van twee-honderd-vijftig jaren geleden schijnen heel wat meer aanpassingsver mogen te hebben gehad dan hun verre nazaten van thans, want de Hugenoten wisten zich won derbaarlijk snel in te leven in het Pruisische leven. Wanneer men echter rekening houdt met het feit dat er omstreeks het jaar 1700 van elke honderd Berlijners vijf-en-twintig.... in Frank rijk geboren waren, dan behoeft het geen be toog dat de Hugenoten ook op het Berlijnsche leven hun stempel wisten te drukken. Op kerkelijk, gebied hadden zij natuurlijk til dadelijk een grooten invloed, ook al hebben zij zich niet bij een of andere Duitsche protestant- sche kerk aangesloten en zijn zij tot op den huidigen dag zich-zelf gebleven. Daarnaast ver gaten zij echter ook den materieelen kant van het leven niet en haastten zich de Duitsche keuken grondig te herzien. De Berlijner leefde in die dagen van zwart brood, vleesch en bier. Groenten waren nauwelijks bekend en melk hoorde bij kleine kinderen, zooals het water on der de bruggen hoort. Van zijn Hugenootsche beschermelingen leerde de Berlijner de geneug' ten van wittebrood, soep, groenten en duizend recepten voor het smakelijk toebereiden van vleesch. En toen hij den smaak eenmaal beet had, haastten zich de Hugenoten een aar.tal „Gasthaüser" te openen, de eerste die Berlijn aanschouwde. Niemand minder dan Frederik de Groote zwaaide den Hugenoten dezen lof toe: „Zij hielpen ons onze ontvolkte steden weer te bevolken. Zij verschaften ons de manufactu ren, welke ons ontbraken. Toen Friedrich Wil helm aan de regeering kwam, maakte men in fiit land geen hoeden, geen kousen en geen en kel soort van wollen artikelen. Dit alles hebben wjj te danken aan de nijverheid der Hugeno ten. Zij maakten linnen, wollen stoffen, netel doek, allerlei lichte stoffen, krip, geweven mutsen en kousen, kastoren, haren en vilt- hoeden, en richtten tal van ververijen oo. Te Berlijn vestigden zich goudsmeden, juweliers, horlogemakers en beeldhouwers. De Franschen die zich op het platteland hadden nederge- laten, verbouwden tabak en teelden voortreffe lijke groenten en vruchten op den zandgrond dien hun vlijt in vruchtbaar land had omge- tooverd." Later schreef Frederik de Groote aan zijn vriend d'Alembert, die hem uitvoerig het Fransche standpunt inzake de verdrijving der Hugenoten uiteen had gezet: „Sta mij toe over de herroeping van het Edict van Nantes anders te denken dan u. Ik ben Lodewijk XIV hartelijk dankbaar en ik zou ook zijn neef dankbaar wezen wanneer hij hetzelfde deed." Thans zijn de Hugenoten bijna ondergegaan in het Berlijn, waar zij twee honderd vijftig jaren geleden bijna een kwart der bevolking uitmaakten. Er zijn op het oogenblik nog hoogstens tienduizend Hugenoten in Berlijn, waarvan er een goede acht duizend deel uit maken van de Hugenootsche parochies. Zou men na kunnen' gaan hoeveel Berlijners er afstammen van de gasten van Friedrich Wilhelm, dan kwam men ongetwijfeld- tot een veel hooger aantal. Doch deze Franschen zijn geheel verduitscht en hun dochters verloren door met Duitschers te trouwen niet alleen haar Fransche namen, maar geleidelijk ook het be sef van haar afkomst. Niettemin vindt men in Berlijn nog vele klin kende Fransche namen. De dragers daarvan bekleeden dikwijls de hoogste posten, zoowel in het oeconomische leven als in de regeering. De Hugenoten tellen over heel Duitschland verspreid nog ongeveer twee dozijn parochies, waarvan drie te Berlijn. De voornaamste heeft tot middelpunt den monumentalen Franzö- sischen Dom waar op het oogenblik de groote herdenkingsfeesten worden gevierd die Zondag hun hoogtepunt bereikten.. Verder heeft Berlijn ook nog een Staatliches Französisches Gymnasium waar door Duitsche leeraren deels in het Fransch onderricht gegeven wordt, doch waar slechts vijftien Fransche leerlingen onder de vele Duitschers schuil gaan. De Hugenootsche parochies die aan den naam „paroisses" vasthouden en het Duitsche „Gemeinde" niet hebben overgenomen, zijn ge heel zelfstandig en doen in geen enkel opzicht mee aan den strijd welken het Duitsche pro testantisme thans te voeren heeft. Zullen in deze dagen van grootsche en plechtige feestelijkheden de huidige macht hebbers te Berlijn een oogenblik overwegen dat een overtuigd geloovig volk ook voor de zwaarste beproevingen niet zwicht en bereid is hard en met vrucht te werken voor den staat die het zijn geestelijke vrijheid laat? Nietwaar, U bent "n trouw lezer van onze ru briek „Omroepers". U moogt er graag eens in grasduinen. De zakenman weet van Uw s?>eur- lust te profiteeren. hij plaatst Zaken-Omroepers, die onze rubriek Juist zoo veelzijdig doen zijn en die Uwe regelmatige belangstelling inderdaad motiveeren. I-™ De praehistorische teekeningen op ivoor, beenstukken of op de wanden van grotten gekrast, zijn reeds langen tijd bekend. Zij vormen een waardevolle documentatie van de kunstuitingen der menschen in de verschillende cultuurperioden, die men als phasen in het steenen tijdperk onderscheidt. Deze perioden worden gekenmerkt door de meerdere of min dere volkomenheid der steenen werktuigen, die men blijkbaar heeft gebruikt lang voordat de bewerking der metalen bekend was. Het oud steenen tijdperk valt in een geologi sche ontwikkelingsphase van de aarde, die men als de ijsperioden en daartusschen gelegen war mere tijdperken aanduidt. De afwisseling van koudere en warmere perioden bracht met zich mede, dat de praehistorische mensch dan weer bescherming zocht in rotsholen, zooals deze nog in Frankrijk en Spanje worden gevonden, dan weer aan den oever van rivieren en meren zich vestigde. De holen, die bij overstroomingen werden dichtgeslibd, bevatten in hun bodem vele over blijfselen van de toenmalige bewoners. Nu na duizenden jaren zijn deze hier en daar terug gevonden en kan men zich een, zij het ook zeer vaag, beeld vormen van de levenswijze der prae historische menschen. Men kent hun werktuigen, de dieren waar- mede zij zich gevoed hebben, soms ook hun sieraden en vaatwerk, de wijze van begraven enz. Men weet uit dit alles dat de holenbewo- ner uit den ijstijd niet een dierlijk wezen was, maar een mensch met verstandelijke ver mogens, met een cultuur, zij het ook een pri mitieve. Ook de kunstuitingen uit dien tijd wijzen er op, dat de praehistorische mensch in staat was zijn waarnemingen in beeld uit te drukken. Wat ons het meeste daarbij treft, is de juist heid waarmede vele teekeningen dieren en hun bewegingen weergeven. De beroemde rotsgraveeringen in de grotten van Altamira e.a. getuigen zelfs van een hoog ontwikkeld uitbeeldend vermogen. In het vorig jaar werden door Juan Catré in de provincie Guadalajara, midden in Spanje, nieuwe grotten ontdekt. Deze „Cueva de los Casares" bevatten prachtige afbeeldingen van dieren en ook van menschen. De dochter van Cabré, die hem bij de onderzoekingen hielp, geeft in de Umschau een korte beschrijving en eenige reproducties van de teekeningen, die naar schatting uit het z.g. Aurignacien en Solu- tréen tijdperk afkomstig zijn, d.i. ongeveer uit de koudste periode van den ijstijd. Behalve paarden, beren, bisons, geiten en herten heeft men ook teekeningen gevonden van een vogel, een rhinoceros, een katachtig dier en een mammouth gevonden en tevens een vischvangstscène met een zwemmende men. schelijke gestalte. Evenals in de grotten in de Pyreneeën en elders zijn ook hier de figuren in den rotswand gekrast, meestal meerdere door elkaar heen. Ten deele zijn de afbeeldingen zwart of rood gekleurd, soms ook in half relief uitgevoerd. Het element radium is op onze aarde nog steeds zóó zeldzaam, dat voor een minieme hoe veelheid een geweldig bedrag betaald wordt. Er zijn slechts weinig plaatsen op aarde, waar het element in zoo groote hoeveelheid gevonden wordt, dat het technisch mogelijk is en daarbij loonend het mineraal uit het erts te winnen. En zelfs deze hoeveelheid is nog zeer gering. De voornaamste vindplaats was tot voor kort Ka- tanga in Belgisch Kongo dat dientengevolge vrijwel het wereldmonopolie bezat. Daarna zijn belangrijke vondsten gedaan in Canada, die dit monopolie ernstig bedreigen. Op eenige eilanden in de Kaspische Zee heeft men radiumhoudend water gevonden. Het ge halte aan radium wordt op 1.5 m.gr. per 1000 kubieke meter water geschat. Waar de winning van radium uit water beduidend gunstiger is dan uit erts. zou dit gehalte toereikend zijn, om hier het winnen van deze nog steeds zoo buitengewoon dure stof loonend te maken. H. v. M. Toen het drietal voldoende was uitgerust, werd besloten om zoo vlug mogelijk verder te trekken. Wietje was buiten haar gekneus- den arm gelukkig geheel ongedeerd en wel gemoed werd de tocht naar de vrijheid aanvaard. Na eenige uren loopen ontdekten ze een lief huisje, dat geheel tusschen het groen verscholen lag en dat tegen de bergen op den achtergrond er fleurig en vriendelijk uitzag. Behoedzaam liepen ze er op toe. Toen ze vlak bij waren, gluurde Hermann voorzichtig door het raam naar binnen. Er was echter geen mensch te ontdekken en brutaal gingen ze naar binnen en kwamen in een ruime gezellig ingerichte hoeren kamer. Door een raam aan den achterkant keken ze op een grasveld, waar een dikke boerin aan de waschtobbe stond. Ze moes ten nu de aandacht van de vrouw zien te trekken. Een mijner vrienden, een tooneelspeler, had me een paar kaartjes voor den schouwburg gestuurd, en ik dacht direct: misschien wil Joop wel mee. Ik belde dus Oost 2479 op en riep: „Met Joop?" „Neen, Oost," riep iemand terug. Het was niet de stem van Joop, zelfs niet van een man. „Oost 2479?" vroeg ik. „Neen, Oost 2365," klonk het. „O," zuchtte ik, „verkeerd verbonden. Neemt u me niet kwalijk, dat ik Joop tegen u zei." „Volstrekt niet," werd me vriendelijk ver giffenis gegeven. Toen was het voorbij. Ik gaf de telefoon een minuut rust en belde toen Oost 2479 nogmaals op. „Met Joop?" riep ik opnieuw. „Neen. nog altijd 2365," klonk andermaal het antwoord. „Neen maar, da's het toppunt!" riep ik. „Wat mankeert dat mirakel?" „Als u met dat mirakel de telefoon bedoelt," antwoordde Oost 2365, „dan geloof ik dat u nog verbaasder zou kijken, als die 't goed deed." „Zeer juist!" prees ik. „U schijnt dat ondier ook te kennen." „De plaag der twintigste eeuw," antwoord de ze. „Maar iedere medaille heeft twee kanten," hernam ik galant. Ze had een aardige stem. „Tot ziens." „Tot hoorens," lachte ze. Dezen keer gaf ik de telefoon tien minuten rust. Ik schreef drie brieven, verscheurde er twee en legde den derden op zij, om hem later nog eens over te lezen. Je kunt onmogelijk een goeden zakenbrief schrijven, als er maar steeds leuke dingen met een vriendelijke stem in je ooren naklinken. Toen, na tien minuten, het kan ook een kwar tier geweest zijn, waagde ik een derde poging. Een vergissing kan tenslotte niet eeuwig duren. Ook niet bij dit mirakel van een telefoon. Toen ik dan ook aan den anderen kant den haak hoorde afnemen, riep ik vol vertrouwen: „Hallo! Nu ben jij 't toch, hè, Joop?" „Neen, nog steeds dezelfde," gaf de bekende stem ten antwoord. „Is 't heusch?" vroeg ik. „Maar dat is toch te gek!" „Veel te gek," antwoordde het verkeerde num mer. „Wat zullen we er aan doen?" ,,'t Lijkt me een hopeloos geval," bekende ik. „Dan zal ik een voorstel doen," sprak ze. „Wat dan?" „Dat u den volgenden keer eerlijk en oprecht luiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiii uw best doet, om niet weer 't verkeerde num mer te krijgen." Ik wees die beschuldiging af. „U hebt absoluut abuis!" riep ik. „Ik heb t er niet op aangelegd, om 't verkeerde nummer te krijgen. Ik heb er alleen maar op gehoopt." Ik hoorde een zilveren lach aan den anderen kant. De telefoon is toch wel een aardige in stelling. „Dan zal ik 't u maar weer moeten verge ven," zei ze. „Maar we zijn 't er nog niet over eens wat we er aan zullen doen." ,,Er is niets aan te doen," antwoordde ik. „Wat de telefoon krijgt, dat doet ze. Om een ons onbekende reden, heeft ze ons met elkaar in connectie gebracht.** „Ja, 't lijkt wel of we telefonisch getrouwd zijn!" kwam de lachende stem. In de stilte, die volgde, wachtten we beiden op het klikje, dat het gesprek afbrak, maar het kwam niet. „Bent u daar nog?" vroeg Oost 2365. Ik bekende schuld en ging voort: „Ik dacht dat u afgebeld had." „En ik dacht dat u 't gedaan had," ant woordde zij. ,,'t Treft dat ik 't nog al niet erg druk heb." „Aan dezen kant idem," verklaarde ik. „Maar.... ja.... maar hebt u 't niet druk?" „Hoort u dat niet aan m'n stem?" „Menschen van karakter zijn altijd vriende lijk, al hebben zij 't nog zoo druk." „Erg aardig van u. Maar hoe weet u dat ik een mensch van karakter ben?" „Telefoon-instinct," zei ik. „Heelemaal ongelijk hebt u niét, ik ben een zeer ijverige en bekwame steno-typiste. I>at is zeker een teleurstelling voor u is 't niet?" „Absoluut niet," riep ik. „Ik ben zelf ook geen millionnair. Maar ik dacht dat steno-typisten 't altijd druk hadden." „Het exemplaar, dat met u spreekt, op het oogenblik niet," lachte ze weer. „We sluiten precies om zes uur." Toen volgde er weer een stilte. En toen ge beurde er iets, misschien aan haar kant, mis schien aan mijn kant. In ieder geval, er kwam een aantal nogal korte klikjes, en we waren ge scheiden. Ofof misschien niet." Ik overwoog die vraag tien minuten lang. Ik besloot van niet. Het mocht niet. Drommels, ik had Joop drie kansen gegeven! Ik belde Oost 2479 op. „Hallo!" riep ik. „Zin om vanavond met me naar den schouwburg te gaan?" „Heel graag, kerel," antwoordde Joop. Er heerscht in Engeland verontwaardiging in aan de Regeering verknochte kringen, omdat ae socialisten te Daventry, het district van kapt. Fitz Roy, den laatsten Speaker, een tegencan- didaat gesteld hebben in den persoon van Mr. T. E. Bames. Nu is verontwaardiging geduren de een stembuscampagne een zeer goedkoop, en bijgevolg niet steeds echt artikel. Dat de socia listen een tegencandidaat zouden stellen, wist men reeds vier maanden geleden, toen het hoofdbestuur der Labourparty, ofschoon niet van ganscher harte, zijn goedkeuring gehecht had aan een desbetreffend besluit der plaatse lijke Labourparty. Hierover werden toen breed voerige discussies in en buiten de pers gevoerd, en in Regeeringskringen ging men zelfs om met het plan een wetsontwerp in te dienen strekkende tot het instellen van een vasten zetel voor den Speaker, Hiertoe kwam het evenwel niet; onder diegenen, die het plan afkeurden, behoorde Lord Ullswater, die als Mr. J. W. Lowther zestien jaren lang <1905— 1921) Speaker van het Lagerhuis geweest is. Er is dus thans geen reden tot verontwaardigde verbazing wegens het feit, dat de socialisten datgene doen, waartoe zij vier maanden geleden reeds besloten hadden. Dat geen candidaat tegenover den Speaker gesteld wordt, berust op een honderd jaren oude traditie, waarop evenwel twee maal het laatst in 1895 inbreuk gemaakt is. De omstandigheden waren toen evenwel van dien aard, dat het afwijken van de traditie, zooal niet gerechtvaardigd, dan toch verdedigd kon worden. Dat de Speaker als regel „unopposed" blijft, vindt zijn oorzaak hierin, dat hij, ofschoon tot een partij behoorende, boven de partijen staat., en zelfs niet noodzakelijkerwijze tot de meer derheid in het Lagerhuis behoeft te behooren. Het is de gewoonte den Speaker als zoodanig te herkiezen tot hijzelf zich niet meer voor her benoeming beschikbaar stelt. Mr. Lowther is voorzitter geweest van liberale en coalitie-par lementen; kapt. Fitz Roy heeft achtereenvol gens gepresideerd over een in meerderheid conservatief, socialistisch en „nationaal" La gerhuis. Tenzij hij zich niet opnieuw voor het Speakerschap beschikbaar wenscht te stellen, kan hij aan den verkiezingsstrijd niet deelne men, daar hij dan zou ophouden „boven de partijen te staan". Aangezien hij niet voor zijn zetel vechten mag en dus „weerloos" is, eischt- de meest elementaire ridderlijkheid, dat geen tegencandidaat gesteld wordt. Gebeurt dit toch gelijk in de vorige eeuw tweemaal geschied is dan belasten partij genooten zich met de verdediging van den zetel, maar algen .een is men van oordeel, dat het ongepast is een can didaat tegenover den Speaker te stellen. Hoe algemeen verbreid deze meening is, bleek toen kapt. Fitz Roy Zaterdag door de kiezers vergadering te Daventry als candidaat aan vaard werd Hij las bij deze gelegenheid een brief voor, welke niet alleen onderteekend was door den Eersten Minister, Mr. Ramsay Mac- Donald, en Sir John Simon, maar ook door de twee liberale oppositieleiders, Sir Herbert Sa muel en Mr. Lloyd George. In dezen brief werd „deze poging u in de partijpolitiek te sleepen en aldus de traditie van uw hoog ambt in ilis- crediet te brengen", veroordeeld, terwijl er vol doening over uitgesproken werd, dat „gij be sloten hebt u te onthouden van deelname aan den strijd, en wel uit eerbied voor de traditie, die gij zoo trouw gevolgd hebt." Ongetwijfeld zullen de socialisten velen tegen zich innemen door een optreden, dat vrij alge meen als „unfair" beschouwd wordt, en het ls begrijpelijk, dat het hoofdbestuur niet gaarne zijn goedkeuring gehecht heeft aan een besluit, dat door de regeeringspartijen met veel succes tegen de Labourparty uitgebuit kan worden. Geheel onverklaarbaar is het besluit evenwel niet. Bij het in Engeland vigeerende kiesstelsel is elk district het middelpunt van een eigen politiek leven. Wordt een district, gelijk thans Daventry, jaren achtereen door den Speaker vertegenwoordigd, dan mag dit een groote „eer" zijn, maar het politieke leven wordt erdoor ge smoord, en vooral wanneer de partij, waartoe de Speaker niet behoort, meent, dat zij lang zamerhand de meerderheid in het district ge kregen heeft, is het een hard gelag zich van den stembusstrijd te moeten onthouden. Een andere factor is deze, dat het, volgens de in zichten der Labourparty, ditmaal van enkele zetels meer of minder afhangen kan of zij. dan wel de Nationale combinatie, de meerderheid krijgt, en dat zij dus met eenig recht verlangen kan, dat kapt. Fitz Roy candidaat gesteld wordt in een district waar hij, ook zonder strijd, op een meerderheid rekenen kan. Maar zoo wij ons niet vergissen, zou hij, volgens de Engelsche usance, zijn automatische aanspraken op het Speakerschap verbeuren, wanneer hij door een ander district afgevaardigd werd dan dat, het welk hij vertegenwoordigde toen hij voor de eerste maal tot Speaker gekozen werd. door Charles Garvice 46 Op hetzelfde oogenblik zwenkte een vrachtwa gen, met zand beladen, in volle vaart de bocht om. De chaufeur gaf 'n signaal, maar hoewel het meisje met haar gezicht recht naar den nade renden auto stond gekeerd, bleef ze midden op den weg staan, alsof zij ze niet zag en alsof het spektakel, dat de hond maakte, haar be lette, het toeteren te hooren. In één oogenblik speelde zich alles af. Irene stond een seconde als verstijfd van ont zetting; toen vloog ze met een waarschuwenden kreet vooruit, sprong letterlijk midden op Jen weg, greep het kind in haar armen en slin gerde bet met een krachtigen zwaai bulten het bereik van het aanstormend gevaar. Het kind viel in zijn volle lengte op den grond, buiten het bereik der breede wielen, maar de kant van den zandbak raakte Irene's schouder en wierp haar op den weg. Ze was niet ernstig gekwetst en in een oogwenk was ze weer overeind en had ze het kind opnieuw in haar armen, met den instinctieven impuls, het verder te beschermen. Meteen hoorden ze eén snerpenden 'kreet en de vrouw van de kweekerij kwam op hen toegestormd en rukte het meisje uit Ireene's armen. „Lily, Lily!" riep ze, in radeloozen schrik en ontzetting. „Je hebt je toch niet bezeerd zeg toch iets tegen me, schatje!" Irene voelde zich slap en flauw door de reactie en was nauwelijks tot spreken in staat; maar ze slaagde er toch in, uit te brengen: „Nee, nee, ze is niet gewond, dat weet ik zeker! Maakt u zich niet ongerust." „Ik heb haar niet geraakt," stamelde de chauffeur, die bleek en ontdaan naast zijn wagen stond. „De jongedame heeft haar intijds opzij getrokken. Het was heusch mijn schuld niet; ze bleef midden op den weg staan en u weet, hoe moeilijk het is, op zoo'n korten afstand voldoende te remmen!" „Zeker, en ik weet ook, met welk vaartje vrachtauto's gewoonlijk rijden i" snauwde de vrouw. Ze bevoelde het kind van alle kanten; toen gaf ze den man met een handgebaar te kennen, dat hij wel verder kon rijden, trok het kleine meisje dicht tegen zich aan en keek naar Irene met een eigenaardigen blik. „Heeft ze niets? O, ik ben zoo blij, zoo blij!" zei Irene zwakjes. „Het arme kielne ding! Wat meet ze vreeselijk geschrokken zijn." De vr uw stak haar vrije hand uit en greep Irene bij den arm. ,.U bent heelemaal flauw," zei ze, „en geen wonder. Ik heb het allemaal gezien. Ik had den hond uitgestuurd om haar te zoeken en kwam hem juist achterna. Ze is mijn kleindochtertje het eenige, wat ik op de wereld heb en u hebt haar leven gered." Heb ik werkelijk? Als dat zoo is, dan ben ik heel, heel blij, maar het ging allemaal zoo gauw, dat ik het me niet zoo goed meer herinner. Ze stond midden op den weg naar den auto te kijken, en toch leek het of zij hem niet zag." De vrouw kwam een stap dichterbij. „Dat deed ze ook niet," zei ze met ge dempte stem. „Ze is blind." Irene kreeg een schokje en de tranen spron gen haar in de oogen. Met een spontanen impuls, dien ze niet trachtte te onderdrukken, boog ze zich neer, sloeg de armen om het kind en kuste het. Het kleine meisje onder ging die liefkoozing apathisch; toen sloeg ze opeens haar dun armpje om Irene's hals en duwde haar gezichtje tegen haar wang. „Is ze ziet ze er niet erg lief uit, grootmoe? Dat dacht ik al dadelijk, want ze heeft zoo'n lieve stem. Hoe heet u en waar woont u? Ik wou zoo graag dat u nog eens bij ons kwam. Ik zou het niet prettig vinden, als u voorgoed wegging." „Ik heet Irene aarzelde een oogenblik, toen, niet bij machte, zoo gauw iets te verzin nen, ging ze voort: „Margaret Warner, en ik ga naar Rexford. Ik ben bang, dat we elkaar niet meer terug zullen zien; daarom zal ik nu maar afscheid van je nemen, kleintje." De grootmoeder had er zwijgend bijgestaan; maar nu zei ze opeens met haar diepe, grove stem: „Komt u met ons mee naar huis." Lily slaakte een kreetje van vreugde. „Hè ja, toe!" riep ze levendig. „Laat ze mee gaan, grootmoel" Irene aarzelde en keek besluiteloos van de een naar de ander; maar de vrouw stak haar hand uit en nam de hare in een stevigen greep. „U en ik kunnen zóó niet van elkaar schei den, juffrouw," zei ze vastberaden. Daarbij zou u het kind verdriet doen. Gaat u met ons mee en rust u tenminste eerst een poosje uit." Irene weifelde nog even, toen zei ze een voudig: „Ik zal meegaan." De vrouw ging hen voor in een kraakzin delijke, gezellige keuken aan den achterkant van het huisje. „Ik heet juffrouw Carter," zei ze. „Laat me nu eerst eens naar uw schouder kijken. Nee, nee, ik sta er op! Gelukkig, het is alleen maar een kleine bloeduitstorting!" riep ze opge lucht. „Als u gewond was En nu zal ik eens wat thee zetten we mogen wel iets hebben voor den schrik. Nee, doet uw hoed en uw jasje maar niet meer aan; u blijft hier wonen, Juf frouw, dat wil zeggen, als u er zelf voor voelt." Irene keek haar verbijsterd aan. „Bedoelt u stamelde ze. „Ik bedoel dat u hier kunt blijven, zoolang u maar eenigszins wilt," zei juffrouw Carter, op haar gewone ruwe manier. „Ik ben maar een arm meisje, dat op zoek is naar werk," zei Irene, terwijl ze Lily's vlas blond hoofdje streelde, dat tegen haar knie leunde. „Ik ben niet van plan u vragen te stellen," ging juffrouw Carter voort. „Als u lust hebt, me te vertellen, hoe het komt, dat u alleen door de wereld zwerft, dan kunt u dat doen; zoo niet, dan hoeft u zich daar heusch niet bezwaard over te voelen, want het zal tusschen ons geen verschil maken. Drinkt u nu uw thee uit, terwijl ik u een voorstel doe, juffrouw." „Een voorstel?" stotterde Irene. „Ja," antwoordde juffrouw Carter laconiek. „Ik ben van plan, u te vragen, hier bij ons te blijven en mij te helpen bij mijn werk, tot u iets beters kunt krijgen of zoolang als u wilt. Het is geen zwaar werk daarvoor heb ik een pootig meisje uit het dorp en het is werk, waarvoor zelfs een groote dame zich niet zou hoeven te schamen werk, dat u op den duur misschien met veel pleizier zult doen, als u van bloemen houdt. Nee, geef me nog niet dadelijk antwoord niet vóór u uw thee op hebt. Dan kunt u me uw beslissing mee deden Nee, nee, Lily, probeer haar nu niet over te halen; laat haar met rust." Want het kind had één armpje om Irene heen geslagen en fluisterde dx-ingend: „Blijf hier, hè toe, blijf bij ons! Zeg nu gauw ja!" „Ik zal heel graag hier blijven; ik ben u maar al te dankbaar. Den een of anderen dag zal ik u mijn geschiedenis vertellen. Ik heb nooit iets gedaan, waarover ik me hoef te schamen. Ik heb een groot verdriet gehad; er is iets gebeurd, dat me heeft beroofd van al wat ik bezat van allen, die me lief waren." Juffrouw Carter ging naar haar toe en legde een vaste, sterke hand op haar schou der. „Dat is voldotende," zei ze met een diepe stem. „Ik weet, dat ik u volkomen vertrouwen kan, ook zonder dat u me méér vertelt. Doet u maar zooals u het liefst wilt. Als u een ge schiedenis hebt, die u liever vóór zich houdt dan heb ik er misschien óók zooeen.' De kweekerij was niet heel groot, maar er stond een flinke rij broeikassen, en Irene was een en al verbazing en bewondering, toen juffrouw Carter haar rondleidde. Daarna nam ze haar mee naar de schuren, waar de planten werden verpot en verpakt, en bouquetten en manden opgemaakt. „Ik lever aan heel wat- bloemenwinkels in de stad. Hier maken we alles klaar voor den vrachtauto. De meeste kasbloemen worden in watten verpakt; ook hebben we dikwijls bruids- bouquetten en allerlei manden op te maken; de winkels laten dat meestal aan mij over, omdat ze weten, dat ik er slag van heb, en ik kan het behoorlijk in rekening brengen. U begrijpt, dat voor dat werk smaak zoowel als routine noodig is, en ik weet zeker, dat u me er goed bij zult kunnen helpen. Ik ver wacht heelemaal niet van u, dat u eenig ruw werk doet, ik zou dat zelfs niet willen" ze wierp een blik op Irene's witte handen maar dit zal u zeker niet te zwaar vallen, al is het soms aardig druk." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10