Met twee fflductfiaal dag Gemoedelijk Berlijn op avontiirenreis py ks f GEEN SPRAKE VAN! IDe Dubbelgangster I De reuzenspiegel Veiliger wegen DINSDAG 12 NOVEMBER 1935 Droge humor en vaardig mondwerk Verdienen keizer Toeristenreïzen naar Tsjecho-SIowaksje De leeftijdsgrens aangifte moet. op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval De reuzenspiegel van Mount Wilson Voor den Mount-Wilson-telescoop AT T 17 A PDIVIIMF'Q °P 014 bla<l zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen Ï7 p7tZf\ bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T? bW een ongeval met p A I .1 .r. 1^1 mZj %J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JP f D v*" verlies van belde annen, belde beenen of belde oogen A Dw»™ doodelljken afloop A «vw» een voet 01 een oog Berlijn heeft zijn jargon, evengoed als an dere Europeesche hoofdsteden, en min stens zoo treffend van uitdrukking. De Berlijners zijn een uiterst zakelijk menschen- slag, maar zij hebben een vaardig mondwerk en een drogen humor, welken de vreemdeling na korten of langen tijd leert waardeeren. Ook is hun dialect niet uitsluitend het kenmerk van de lagere volksklassen, integendeel, de geboren Berlüner blijft zijn stadstaal dikwijls trouw tot m de hoogste ambten en waardigheden. Een schilder als Max Liebermann, de groote Duit- sche impressionist en president van de Künst- lerakademie te Berlijn, was er niet toe te bren gen om, met wien ook .Jioogduitsch" te spreken. Als iemand, zij het een straathandelaar of een predikant, over veel spraakwater toont te beschikken, zegt de Berlijner: „der hat 'n juten Wellenschlag" of: „der kaut eenen jrossen Jummi". Gaat hij een hapje eten, dan „stimmt er die Versorjungsarie an", en heeft hij dorst, dan wil hij „mal ein bisken Oei uff de Lampe drippeln". Wie toont, geen bijzonder licht te zijn, moet de vraag: „du bist woll bei Pfeiffem in die Schule gegangen?" in den zak steken. Deze uit drukking is ruim honderd jaar oud. Van 1825'29 had Pfeiffer een particuliere jongensschool in de hoofdstad, en bereikte met zijn leerlingen zulke averechtsche resultaten, dat hij spreek woordelijk werd en in de stadstaal overging. In denzelfden tijd werd het tenminste voor Jichtigen gebruikelijk om op de vraag: hoe gaat het ermee te antwoorden: „danke, jut bloss mit die Jebrüder Benekens steht et faul." De eerste maal namelijk, dat dit woord gezegd werd, in 1826, veroorzaakte het m catastrophe. Want de vrager begreep de grap van het ant woord niet, dacht niet aan werkelijke beenen, betrok de zaak op 't Bankkantoor der Gebr. Bene kens en ijlde derwaarts om er zijn geld af te balen. Het gerucht werd vliegensvlug verspreid, en het einde was, dat de Bank der Benekens failliet ging! De zegswijze echter bleef hierna bestaan. Een dame, die er slag van heeft, met haar oogen te werken, „klappert mit de Oogen." Ook deze uitdrukking heeft een historischen grond slag. Julius Linde, een beroemde marionettist uit de vorige eeuw, die een poppentheater had en zijn eigen stukken schreef, had eens een nieuwe pop gemaakt, die de oogen kon openen en sluiten door middel van fijne draden. Geest driftig verklaarde Linde aan de Berlijners: „Se- hen Sie, se klappert mit de Oogen!" en het auditorium onthield het woord en sprak het hem na. Wanneer de een of ander stilletjes 'verdwijnt, dan merkt de Berlijner op: „ei* hat sich ver- kriimelt." Deze uitdrukking, die de vreemdeling niet kan thuisbrengen, heeft ook een eigenaar dige geschiedenis. Toen onder Frederik den Groo- ten een soldaat belast was met het halen der kommiesbrcoden. kreeg hij onderweg zoo'n hon ger, dat hij er een van opat. Later naar dat ontbrekende brood gevraagd, gaf hij het verras send antwoord: „Ja, det hat sich verkrümelt." Een ander woord, uiterst koddig wanneer men aan de situatie denkt, waarin het ontstond, werd door een gemoedelijk Berlijner geschapen, die op straat een Marokkaan ontmoette. Prins Karl, de broer van Wilhelm I, hield n.L een Marokkaan als lakei, en wanneer de prinselijke koets ergens stil hield, wachtte de zwarte knecht aan het portier de terugkomst van den prins af. Op zekeren dag gebeurde dit Unter den Linden, zooals men weet de groote boulevard van Ber lijn. Natuurlijk stond in een ommezien een kring van nieuwsgierigen rondom den armen Moor en gaapte hem verwonderd aan. Opeens trad een toeschouwer, die daar nu het zijne van moest hebben, uit den kring en vroeg wantrouwig aan den Marokkaan: „Manneken, Sie sind woll nich von hier?" Deze situatiegrap had veel succes en werd voortgezegd: de uitdrukking veranderde in latere jaren van zin, doch is nog steeds gebrui kelijk. Heel bekend is ook het woord: ,Mein Name 1st Hase; ick weess von nischt". Het ontstond in het jaar 1840, toen een getuige de rechtszaal betrad met deze onschuldbetuiging op de lippen. In werkelijkheid wist deze schuwe Haas echter allerlei, en dit versterkte de komische werking van zijn woorden, die tot op vandaag voortle ven. Een echt modewoord, maar misschien ook nog meer dan dat, gezien de lange periode, die het al levend is gebleven, is: „Knorke", wat gelijk staat met het Hollandsche „knal." Dit woord is een schepping van Claire Walcjpff, de bekende E:rlijnsche cabaret-ster. Op zekeren namiddag zat zij met haar collega's achter de coulissen, na een repetitie, die ongewoon lang geduurd had. De gemoederen hadden dringend behoefte aan een opmonterenden kop koffie, maar het res taurant, waar die besteld werd, leverde door gaans een zeer slap zetsel. Toen riep Claire Wal dorf f den bode, die koffie ging halen, na: .Menschenskind, aba keene Lorke, De Kaffee muss sein knorke!" maar 't luidgeschreeuwde woord Lorke deed mij .knorke" rijmen," zoo zegt Claire Waldoff zelf En het vreemdsoortige woord sloeg in. Vanaf dat oogenblik was bij de artisten en tooneelar- beiders alles, wat bijzonder goed gelukt scheen, „Knorke." Een half jaar later zei heel Berlijn het, weer een half jaar later had zich het woord al door heel Duitschland verbreid en waxen de Berlijners, bij wie natuurlijk alles grooter moet zijn, al tot aan de superlatief „Oberknorke" toe Een eigenaardige groep Berlijnsche uitdruk kingen zijn niet anders dan algemeene spreek woorden, naar Berlijnschen smaak verdraaid. Zoo bijvoorbeeld zegt men in Duitschland: Wer Unglück soil haben, stolpert im Grase, Fait auf dem Rücken und bricht sich die Nase. Dit fraaie vers luidt in Berlijn: Wer Unjlück hat, stolpert iba 'n Keese (over een kaas) F3.lt uff'n Rücken un Dricht sich die Neese. En een ander gedicht, dat de melodie des harten zingt en aldus begint; ,,Nur einmal blüht im Jahr der Mai" wordt te Berlijn tot de volgende nuchtere levenswijsheid veranderd: Nur eenmal blieht, Wenn t keener sieht, lm Jahr der Mai Und zwelfmal blieht de Miete (en twaalfmaal bloeit de huur) Het Zuid-Afrikaansche dagblad „Argus" vertelt, dat leger-uniformen, welke door Britsche militairen in den Boerenoorlog zijn gedragen, en een collectie medailles te- waarde van 97 Pond Sterling, onlangs te Kaap stad werden gekocht, ten behoeve van iemand, die beweerde de sedert lang verdwenen prins van Abessinië te zijn. Tot de Eritsche uniformen behoorden die van lanciers en huzaren, zoomede marine- en poli tiejassen. De decoraties, knoopen, strepen e.d. werden verwijderd en de tunieken veranderd veer zij werden afgeleverd, zoodat zij niet meer op Britsche uniformen geleken. De man, die deze collectie zocht, betaalde 50 Fond Sterling contant en zou de rest, 47 Pond Sterling, later betalen, doch hij heeft dit nog niet gedaan In het geheel besteedde hij in drie dagen tijds meer dan 200 Pond Sterling aan kleeren, koffers 'en andere artikelen. De man noemde zich „Yoesoef, kroonprins van Abessinië" en verklaarde de geheele wereld af te zoeken naar den verloren zoon van den grooten keizer van Abessinië, Menelik H. Hij beweerde dezen zoon te hebben gevonden te Kaapstad in den persoon van Jegreffa Saranie, een ouden stee nenklopper. In een brief aan de „Argus" verklaart Saranie, als prins geboren te zijn en als prins te zullen sterven, prins te zullen blijven of hij rijk zou zijn, dan wel arm. „Ik ben," aldus Saranie, „prins Fastafara, Negus Negesti of keizer van Abessinië, koning der koningen, prins van Je ruzalem, Leeuw van Juda, keizer van Afrika. Deze titels willen niet zeggen, dat ik cp den troon zou wenschen terug te keeren. Ik ben op geen enkele wijze gekant tegen den tegenwoor- digen Negus Negesti, Haile Selassie." Saranie heeft in een interview medegedeeld, dat toen hij elf jaar oud was, hij door twee Arabieren werd ontvoerd. Deze Arabieren brachten hem naar Mozambique over, waar hij vele jaren doorbracht aan het hof van den Sultan. Van hier ging hij naar den Soedan, waar hij Lord Kitchener ontmoette. Later kwam hij in Engeland met Britsche troepen en Ujo'ens den Boerenoorlog werd hij naar Natal gestuurd, waar hij gewond geraakte. Eenige jaren geleden heeft de man naar een van de Abessinische generaals geschreven, die bevel voerden over de troepen van Menelik. Deze waarschuwde hem, vooral niet naar Abessinië terug te keeren, indien hij zijn leven lief had. Niettemin is Saranie thans van plan binnen kort naar Abessinië te gaan om een bezoek te brengen aan zijn zuster, die de kosten heeft betaald, welke men heeft gemaakt om hem op te sporen. Voor de Mount-Wilson sterrenwacht in Pa sadena in Zuid-Californië werd in het vorig jaar een glasblok gegoten van 5 meter middellijn, waaruit een holle spiegel voor den grootsten telescoop der wereld moet worden vervaardigd. Een dergelijke groote spiegel werd gewenscht om van de sterren, waar men den kijker op zal richten, zoo veel mogelijk licht te kunnen opvangen. Het gieten van dezen reuzenspiegel is een technisch probleem op zichzelf geweest. Als materiaal heeft men een boorsilicaatglas ge bruikt, dat bij temperatuursverandering slechts van de uitzetting van het gewone glas ver toont. Groote moeilijkheden moesten overwon nen worden om het vormen van luchtbelletjes in het glas te voorkomen. Een groote ruimte moest bovendien worden vervaardigd om de afkoeling van het blok zeer gelijkmatig te laten geschieden. Men ver wachtte dat hiervoor ongeveer anderhalf jaar noodig zou zijn. De afkoeling is thans zoover voortgeschreden, dat men met het slijpen van den spiegel kan beginnen. De ruimte, waarin het glasblok zoo lang be waard werd, moest door een machine op een bepaalde temperatuur en vochtigheidsgraad ge houden worden. Dit laatste is noodig omdat bij het slijpen een groote vochtigheid van de lucht noodig is. Men verwacht, dat de thans in bewerking zijnde spiegel aan de verwachtingen zal beantwoorden en bespreekt reeds de mogelijkheden voor het gieten van een nog grooter glasblok. De voor uitgang in de astronomie, evenals in vele we tenschappen, wordt geheel door technische vra gen beheerscht, voor welker oplossing kapi talen noodig zijn, die men thans zelfs in Ame rika moeilijk kan vinden. Mr. Neville Chamberlain, de kanselier der schatkist, heeft in een radio-toespraak onder andere medegedeeld, dat de Re geering besloten heeft tot het uitvoeren van een „vijf-jaren-plan" tot verbetering der wegen. Een bedrag van niet minder dan 100.000.900 zal hieraan besteed worden. Engeland heeft niet alleen het dichtste, maar op het eerste gezicht ook verreweg het beste wegennet van Europa Toch worden, ondanks de vele voortreffelijke veiligheidsmaatregelen, de laatste jaren genomen, en ondanks het feit, dat de Engelsche automobilist voorzichtiger is dan bijvoorbeeld de Fransche, jaarlijks duizen den menschen op de openbare wegen gedood en tienduizenden gewond. Honderd miliioen pond is een reusachtig be drag, maar het is niet te groot indien het op zoodanige wijze besteed wordt, dat er een einde komt aan de slachting, welke jaarlijks meer menschenlevens kost dan er Engelschen of Boe ren sneuvelden in den Zuid-Afrikaanschen oor log. De Engelsche wegen zijn prachtig, maar des ondanks voldoen zij niet aan de eischen der veiligheid. De oorzaak hiervan is, dat het auto mobilisme zoo snel in omvang toegenomen is, dat het onmogelijk geweest is het wegennet in even snel tempo te modemiseeren. Een der bekoorlijkheden van het Engelsche platteland is steeds te vinden geweest in den bochtigen aanleg der meeste wegen. Zij werden bochtig aangelegd met den loop der heuvels mee; aldus werden al te steile hellingen, welke in den tijd van het paardenverkeer groote moeilijkheden opgeleverd zouden hebben, voor komen. Vele automobielwegen volgen de oude „high ways", hetgeen niet het minste bezwaar op leverde toen twintig jaren geleden het verkeer nog weinig omvangrijk was, en zich in langzaam tempo ontwikkelde. Thans leveren die bochten (vaak vier of vijf zeer scherpe bochten op één enkele mijl) groot gevaar op. Het is waar, dat er in Engeland zeer weinig spoorweg-overgangen zijn. Daarentegen zijn er duizenden bruggen, welke over diepgelegen spoorbanen voeren. De meeste dier bruggen zijn smal, er. vaak gebochelder dan de steenen bruggen over de Amsterdamsche grachten. In sommige deelen des lands, vooral in De vonshire en Cornwall, voeren de automobiel wegen niet om de nauwgebouwde, cp heuvels gelegen stadjes heen, doch staan zij in verbin ding met de stadsstraten, die in het minst niet op hedendaagsche verkeersmiddelen berekend zijn en die, opkruipend tegen steile hellingen, de scherpste bochten beschrijven. Verder zijn er op de 177.347 mijlen automo- bielweg, die Engeland thans bezit, niet min der dan 40.000 „blinde hoeken". Voeg hieraan toe, dat rijwielpaden hier na genoeg niet bestaan (gedeeltelijk als gevolg van het verzet der Wielrijdersbonden tegen zulke paden!) en gij zult u wellicht erover verwon deren, dat er.... zoo weinig ongelukken gebeu ren. Druk verkeer is zelden de oorzaak van onge lukken. De City van Londen is waarschijnlijk de drukste plek van ons werelddeel, maar er gaan weken voorbij zonder dat daar één doo- delijk verkeersongeluk plaats heeft. Het is bui ten de groote steden, dat de slachting aange richt wordt niet omdat de wegen op zichzelf niet goed zijn, maar omdat hun verbetering niet gelijken tred heeft kunnen houden met de al te snelle ontwikkeling van het automo bilisme. Alleen in Lancashire, dat kleiner is dan Gel derland, zullen 100, in Yorkshire 150 bruggen verbouwd moeten worden, om deze graafschap pen veilig te maken. En verder zullen over het heele land de hoofdwegen verlicht worden. Wordt een groot deel der 100.000.000 aan deze verbeteringen in het belang der veiligheid besteed, dan zal Engeland niet alleen schijnbaar het beste, maar ook (wat meer waard is) wer kelijk een goed wegennet hebben. Kort geleden is in Den Haag, Plaats 21, een „Tsjechoslowaaksch Informatiebureau voor Toeristenverkeer" in het leven geroepen met het doel, de platonische belangstelling voor Tsjeeho-Slowakije in meer concreten vorm n.l. in toeristenverkeer daarheen te bevor deren. De bijzondere schoonheid van de aan Polen grenzende bergen, de Hohe Tatra; het aan Roemenië grenzende Karpatische bergland schap met onvergetelijk mooie oerwouden, voor jagers op beren, wolven en kleiner wild een ideaal jachtgebied: het Slowaaksche en Tsjechische Paradijs me't sprookjesachtige druipsteen- en ijsgrotten; de moderne bad plaatsen Karlsbad, Marienbad, St. Joachims- tal in West-Bohemen; de oude Karlsstadt Praag en vele andere historische monumenten getuigen van een oude cultuur van een bijzon der volk. Het Tsjechoslowaaksche Informatiebureau voor Toeristenverkeer, C. I. K. stelt zich voor in Holland door het laten houden van voor drachten, verspreiden van lectuur, organisee- ren van kleinere tentoonstellingen, oelang- stellenden zooveel mogelijk te oriënteeren. Uitdrukkelijk zij er op gewezen, dat het Tsjechoslowaaksche Informatiebureau voor Toeristenverkeer (C. I. K.) zuiver als infor- matorisch orgaan geheel belangeloos inlichtingen verstrekt. Daar zitten we nou. Heb je nóu je zin? Natuurlijk; die autobus had geen voorrang. En je had eens moeten zien, hoe 'n schram er op z'n spatbord zit. (Autorevue) De brave menschen luisterden aandachtig toe en de boerin kreeg zelfs tranen in haar oogen, zoodat ze vergat de pap te roeren, die begon aan te branden. Fluks sprong Pietje op, greep den houten lepel, en oegon ijverig te roeren in den grooten pot, waarom ze allen hartelijk moesten lachen. Het maal smaakte heerlijk. De brave menschen hadden veel medelijden met het drietal en men bood hun voor dien nacht een slaapplaats aan. Wat sliepen ze allen heerlijk in het fijne bed in 'n gezellige, ruime, nette kamer. Den volgenden morgen, toen de boer het drietal kwam wekken, vertelde hij dat hij den vorigen avond een drietal soldaten voor zijn huis had zien staan die het van onder tot boven bekeken en daarna weer wegge gaan waren. Hij vertrouwde de zaak niet erg en vermoedde dat ze nog wel niet veilig zouden zijn. De beide mannen overlegden samen wat er gedaan moest worden en daarna begonnen ze beiden te lachen. Daar kwam de boerin aan. Hermann ging op een stoel zitten, zijn gezicht werd ingezeept en met een schaar en scheermes ging de boerin Hermann's baard en snor, ja zelfs zijn hoofdhaar af knippen en afscheren. Wat zeg Hermann er na afloop van dit proces gek uit. Al te vroeg was Bernards vrouw hem door den dood ontvallen. Zijn eigen medische kennis, de hulp der knapste specialiteiten, had het sloopend ziekteproces niet kunnen stui ten, en op nauwelijks veertig-jarigen leeftijd was zij heengegaan, voor goed, liem diep be droefd achterlatend, alléén en hulpeloos met de zorg voor vijf kinderen. In de daaropvolgende allerzwaarste maanden had Bernard's zuster hem spontaan haar hulp aangeboden. Zij had hem door de ergste moei lijkheden heengeholpen, en getracht hem te verzachten zijn mateloos leed, hem dwingend al zijn gedachten en zinnon te concentreeren op zijn drukke dokterspraktijk, hem troostend met de opbeurende geruststelling, dat hij al wat in zijn vermogen was gedaan had om te keeren wat niet te keeren was, dat hij haar lijden ver zacht had met al de kracht, die in hem was, en dat zij was heengegaan met de rustige ze kerheid, dat hun kinderen een zorgzaam, be schermend vader gebleven was. En het was haar gelukt. Na verloop van een half jaar had hij zich geschikt in het onvermijdelijke. Hij had geleerd te berusten in de onnaspeurlijke wegen en be schikkingen van hoogere raadsbesluiten; lang zamerhand ging hij weer geheel op in zijn steeds grooter wordende praktijk, en was zijn zuster innig dankbaar voor haar practischen kijk en doortastendheid, haar flink en kordaat optreden tegenover de kinderen. Maar, toen zij bereikt had, wat zij bereiken wilde, wees zij hem op een goeden avond in ge moedelijken ernst op de noodzakelijkheid voor hem, om nu vreemde hulp in te roepen. Want ook zij had haar plichten tegenover haar gezin, en gaarne wilde zij hem bij de keuze van een huishoudster behulpzaam zijn. En toen was Bernard plotseling de reddende gedachte te binnen geschoten, dat hij immers Betsy nog had, Betsy, met wie hij veel vroeger, in zijn studententijd nog, een hechte vriend schap had aangeknoopt. Méér was het nog geweest dan vriendschap, van beide zijden. HU, van zijn kant, had in Betsy tijdens him omgang, hun vriendschap, hun samenzijn altijd heel iets anders gezien dan zoo maar een studentenflirtje, en zoo jam mer had hij 't gevonden, o zoo jammer, dat ex van een huwelijk tusschen hen beiden nooit iets zou kunnen kom^Ë, nooit, vanwege dat ellendige standsverschil, haar al te klein-burgerlijke om geving en manieren, haar totaal gemis aan toonbare omgangsvormen.... Zoo'n goed, zoo'n best, aardig trouw meisje was Betsy geweest, waar hij altijd, zijn leven lang, met genoegen aan zou terugdenken, maar waarmee je nu een maal, jammer genoeg, niet voor den dag kon komen! En Betsy, van hfór kant, vond het zoo goed! Altijd had zij het als vanzelfsprekend goedge vonden, dat het immers op een kwaden dag wel uit zou moeten zijn. Zij begreep wel, had het van het begin af aan altijd wel begrepen, dat zü immers geen partij voor hem was, dat zij, de eenvoudige, onbenullige Betsy, de doch ter van een schoenmakertje, zich nooit als een doktersvrouw zou weten te gedragen! En kordaat had zy afscheid van hem geno men, flink, de tanden op elkaar, de opwellende tranen weten terug te werken, het afscheid zelfs nog bespoedigd, hem nogmaals verzeke rend, dat er geen wrok of afgunst in haar her innering zou achter blijven, maar dat zij altijd, zoolang ze leven mocht, op haér manier, ver van hem en alléén, van hem zou blijven houden. Maar nooit was Betsy met een ander ge trouwd. Aan die Betsy dacht Bernard, toen zijn zus ter hem van een vreemde huishoudster gespro ken had. En tegelijkertijd was zijn besluit genomen. Hij wilde haar gaan opzoeken! Hij wist, dat zij samen met haar moeder een kleine, eenvoudige étage-woning in de binnenstad bewoonde, dat zij er het huishouden waarnam en den kost voor hen beidjes verdiende met typen en boekhouden op een kantoor. Betsy was immers geen vreemde voor hem! Natuurlijk zou zij bereid zijn hem te helpen, zijn kinderen te verzorgen! O, hij kende zijn Betsy zoo goed. Verheugd zou zij zijn, dat "hij in zijn behoefte aan hulp het eerst aan haar gedacht had, zich hét eerst tot haar had gewend. Betsy was nu de aangewezen vrouw, om zijn huishouding te bestieren, toezicht te houden op zijn kinderen, leiding te geven aan het dienst personeel! En ook voor haar oude moeder zou hij wel zorgen, voor de moeder van zijn huis houdster, voor de moeder van zijn.... later, la ter.... wie weet.... Toen Bernard aangebeld had en de armelijke, halfuitgesleten trap van de étage-woning op klauterde, kwam hem een lucht van smeltend vet en reuzel in den neus. In het halfdonker trapportaal struikelde hij bijna over den drem pel van een klein, spaarzaam-verlicht woon kamertje. Bij zijn binnenkomst ontwaarde hij voor het venster een oude, vermagerde vrouw in half-liggende houding op een rieten leun stoel, en in het midden van de kamer zag hij Betsy staan, die bezig was, een kale, ruw-houten tafel te dekken. Bernards eerste impuls was een verlangen, zoo spoedig mogelijk weer deze al te armzalige omgeving den rug toe te keeren. Hoe kon hij zóó onervaren geweest zijn, om van het eerste oogenblik af niet direct te be seffen, dat een vrouw uit dit milieu zijn huis houden immers niet bestieren kon? Hoe zou deze vrouw ooit in staat zijn, leiding te geven aan zijn kinderen, aan zijn personeel? Met één oogopslag had hij gezien, dat Betsy als gevolg van haar zonder twijfel zorglijk be staan er tien, vijf tien jaax ouder uitzag dan ze in werkelijkheid was. Eri meteen stond het bij hem vast, dat hij op de een of andere manier, hoe dan ook, een wending, een draai aan zijn bezoek diende te geven, en zijn oorspronkelijk voorstel eenvoudig achterwege moest laten.. Betsy echter reikte hem de hand. Zij zag hem vragend aan, en wees op een stoel: „Ga zitten, Bernard. Hoe maak je het?" Er kwam een trek van hulpeloosheid op haar gelaat, en in haar stem klonk iets van veront schuldiging, toen zij vervolgde: „Het is hier 1 een beetje klein, Bernard. Maar dat komt, omdat we achter verhuurd hebben. En dit verhuren is nu onze eenige bron van inkomsten, sinds ook ik wegens bezuiniging ontslagen ben." Deze onverwachte mededeeling kwam Ber nard als een reddende gedachte te hulp. Hij wierp een goedig-medelijdenden blik op de oude vrouw in den rieten leunstoel, streek met de hand door het haar, en zei toen zacht, de oogen voor Betsy neerslaand: „Dat heb ik gehoord, Betsy. En daarom kwam ik je vragen, of ik je misschien niet van dienst kon zijn?" Hü greep in zijn binnenzak, bracht zijn porte feuille te voorschijn, en reikte haar een pakje bankpapier: „Ik hoop, dat je niet weigeren zult, Betsy. Ik heb zooveel méér dan jij, en het is de plicht van den sterke om de zwakke te helpen." Toen keek Betsy hem recht in de oogen, en zei zacht, maar vastberaden: „Het spijt me, Bernard. Dat gaat niet. Ik had gemeend, dat je me beter kende. Ik heb nog nooit om een aalmoes gevraagd. Nu niet, en vroeger niet. En ik zal ook nooit een aalmoes aannemen. Van jou het laatst, Bernard." De gangbare opinie beantwoordt deze vraag in bevestigenden zin. Men meent algemeen te hebben opgemerkt, dat er families zijn, waarin 'n groot aantal leden 'n hoogen leeftijd bereiken en andere waarin dit niet het geval is. Natuurlijk kan dit verklaard worden door het al of niet voorkomen van die ziekten, die de meest voorkomende doodsoorzaken zijn. Toch is het opvallend, dat ook het weerstandsvermo gen tegen de gewone levensomstandigheden, tegen de sloopende werking van den arbeid, tegen de ruwheid van het klimaat blijkbaar door erfelijke factoren Wordt beïnvloed. Ook het vroegtijdig of laat optreden van ouderdomsvei-- schijnselen, zelfs van enkele symptomen hiervan zooals 't grijs worden, tandenverlies, aderverkal king is behalve van uitwendige omstandigheden ook van erfelijken aanleg afhankelijk. Nauwkeurige statistische gegevens omtrent de leeftijdsgrens in families zijn vooral door de levensverzekeringmaatschappijen verzameld, die aan dergelijke cijfers een waarde voor hun tarief berekeningen toekennen. Daaruit blijkt, dat inderdaad bij een hooge leeftijdsgrens der ouders de kans voor het be reiken van een hoogen leeftijd der kinderen grooter is. Als bijv. de ouders vóór het 60e jaar gestorven waren, dan was de gemiddelde ouderdom der kinderen 20 jaar geringer, dan in het geval beide ouders meer dan 80 jaar oud waren ge worden. Natuurlijk is het zeer moeilijk bij een derge lijk statistisch onderzoek de uitwendige levens omstandigheden in aanmerking te nemen. Het zou immers zeer goed mogelijk zijn, dat de hoo gere leeftijden daarom weer in bepaalde families voorkomen, omdat deze 6nder gunstiger hygië nische omstandigheden leefden. Een dergelijke onberekenbaar wisselende in vloed van uitwendige omstandigheden valt weg bij de vergelijking van families, die onder de meest gunstige voorwaarden leven. Zoo heeft Ploetz een onderzoek verricht over de leeftijds grens in vorstenhuizen en Beeton en Pearson bij den Engelschen adel en de Quakersfamilies. Uit al deze statistieken blijkt, dat een erfelijke factor stellig van beteekenis is, maar toch de invloed van de omstandigheden, van het milieu overweegt. Betere hygiënische maatregelen, voe ding, verzorging, arbeidshygiëne enz. zijn voor de vermindering der sterfte in een bevolkings groep van de grootste beteekenis. De groote „Metropolitan life insurance Company" heeft dan ook een intensieven hygiënischen voorlich tingsdienst van dë bij haar verzekerde personen georganiseerd. In "de jaren 19071927 Werd hiervoor 32 miliioen dollar uitgegeven en een besparing der uitkeeringen van 75 miliioen be reikt. Hoezeer de indruk bestaat, dat de leeftijds grens familiair erfelijk bepaald is, toch is dit slechts ten deele juist. Intensieve hygiënische verbeteringen zijn van het grootste belang om een hoogen ouderdom te bereiken. Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te kosten. Plaats maar eens een Omroeper I Rubri ceering en gelijkvormige zetwijpe. Billijk han delstarief. door Charles Carvice 51 „Als wat?" vroeg Madge, bijna vriendelijk. „Als u geen regeling met me treft, mylady," zei hij veelbeteekenend. „Het meisje weet niets van wat ik u allemaal verteld heb." „Waar is ze?" vroeg Madge, heel rustig. Splay ontweek haar blik, maar hij had zijn antwoord klaar. „Ze werkt voor een kleermaker. En laat ze daar rustig blijven, zeg ik maar, als uw lady schap de zaak met me wil regelen. Zoo niet Er was een stilte; Madge's hersens werkten koortsachtig. Al had dg man gelogen wat betreft die bewijsstukken, hij had haar toch in zijn macht. Hoe moest ze hem aanpakken? „Wat zoudt u dan willen, dat ik deed?" vroeg ze heel minzaam. „Ik voor mij denk, dat u zich vergist, en dat uw heele verhaal onzin is; maar gesteld eens, dat het waar was, wat zoudt u dan van me willen?" .Hu spreekt u verstandig, my lady," zei hij: „en nu kan ik ook openhartig tegen u zijn. Het spreekt vanzelf: als ik mijn mond houd, dan moet ik er ook goed voor betaald worden. Dat is niet meer dan natuurlijk en zakelijk, niet? U en ik zijn compagnons zoogezegd, maar ik hoef toch niet de helft te hebben van al wat u in bezit hebt. Ik ben een bescheiden man, en het is niet zoo moeilijk om mü tevreden te stellen. Wat ik dan zeggen wil, en dat is mijn laatste woord: geeft u me duizend pond contant en ik ben tevree." Maar Madge was intusschen klaar met denken; als bij tooverslag was het haar duide lijk geworden, hoe ze meest handelen om dezeif man onschadelijk te maken. Met een stem, totaal verschillend van die, waarmee ze al den tijd gesproken had, met de stem van Madge, het straatkind, de Madge van Baldwin's Rents, beet ze hem dat eene woord toe: „Smiecht!" Splay kreeg een schok, alsof hy een geest zag en staarde haar aan. Ze stond op en kwam vlak voor hem staan. kaarsrecht, haar gezicht een en al uitdaging, leedvermaak en verachting; doch het was niet langer het gezicht van Irene, maar dat van Madge, het achterbuurtkind. Splay deed een stap achteruit en staarde haar met uitpuilende oogen aan, terwijl hij naar lucht hapte. Ze stond dn ar inderdaad als een spookbeeld uit het verleden. „Smiecht!" herhaalde ze, op den toon van het Londensche straatmeisje. „Waar zie je me voor aan, Splay? Gebruik je verstand!" Want de verbijsterde man was nog verder achteruit geweken en had zich krampachtig aan de leuning van een stoel vastgeklampt, buiten zich zelf van schrik en verrassing. „Wat een sukkel ben je toch, dat je me niet herkend hebt!" „Madge!" bracht hü uit, terwijl hij haar met knipperende oogen aankeek en aan zijn droge lippen likte. „Ja, Madge!" zei ze sarrend. „Madge uit Baldwin's Rents! De kleindochter van moeke Bunch en de wettige dochter van den graaf van Mersia!" „Ik geloof, dat ik droom!" stotterde de Speld. „Geen kwestie van!" zei Madge. „Je bent klaarwakker, Splay. Wakker genoeg om te begrijpen, dat je vliegertje niet op is ge gaan. Je bent een ietsje te laat gekomen, Splay. Dank je vriendelijk voor alle inlich tingen, die je me gegeven hebt; maar, zie je, ik wist het allemaal al. Ik ben er op eigen gelegenheid achter gekomen, terwijl Jij eh op reis was! Ik bedoel: je straf uitzat voor je valsche munterij! Denk je soms, dat ik dat niet meer weet? En je hebt volkomen gelijk; ik ben de dochter van den graaf van Mersia; zijn echte, wettige dochter. Ik ben dat zonder jouw hulp te weten ge komen, en je geheim is niet dat waard!" Ze knipte met baar vingers vlak voor zijn gezicht, juist zooals Madge, het straatkind, zou gedaan hebben, en Splay kromp ineen en kreunde. „Je kwam hier om me te dreigen, om chantage te plegen!" Ze lachte, en haar lach trof den man als een zweepslag. „Maar je hebt je vergissing ingezien. Nu dreig ik jou!" Ze richtte zich dan in haar volle lengte op en kwam langzaam op den verslagen tegenstander toe, die nog verder terugweek en tastend, als een blinde, zijn weg naar de deur zocht. „Waag het nog eens, in mijn nabijheid te komen, of me eenig bericht te sturen, en ik breng de politie op je spoor! Ik weet dat ze je „noodig hebben" voor een smerig zaakje dat is altijd het geval geweest en zal wel altijd zoo blijven. Je wou duizend pond heb ben, niet? Je krijgt geen penny. Maak, dat je uit mijn oogen komt!" Splay had de deur bereikt en morrelde aan de kruk. „Madge!" hijgde hij. „Een oude kennis „Noem me zoo nóg eens," zei ze tusschen haar opeengeklemde tanden, „durf nog één woord tegen me te zeggen, één zinspeling op het verleden te maken, en ik dnxk op de bel en stuur mijn bediende naar de politie. Uit mijn oogen, zeg ik! Als ik je ooit weer zie, al is het maar bij toeval, dan laat ik je arresteeren. Als ik er achter kom, dat je ook maar mijn naam genoemd hebt, dan zal ik je weten te vinden Marsch!" Als e'en geslagen hond opende Splay de deur juist ver genoeg om zich er door te wringen, en sloop heen. HOOFDSTUK XXXI De lente was voorbijgegaan en gevolgd door een ongewoon vroegen zomer. Londen was druk en kleurig, maar zelfs geen echo van het bonte stadsgewoel drong door in de landelijke rust van het vergeten dorpje Frimstone. Zooals Irene daar stond, half verborgen door hooge bossen fel-kleurlge bloemen, leek ze een echt buitenmeisje. Haar leven was zoo vredig, zoo onbewogen voor het uiterlijk, zoo vol prettige, gezonde bezigheid, dat ze zich heel gelukkig had kunnen voelen als ze maar vergeten kon! Maar dat was haar onmo gelijk. Dag en nacht moest ze aan haar onge- lukkigen vader denken en aan Terence, met wien ze beloofd had, te trouwen, en van wiens mislukte vlucht ze in de krant gelezen had. Maar en dat leek haar zelf vreemd degene, wiens beeld haar het hardnekkigst bleef vervolgen, was Mayne Redmayne. Ze moest nu weer aan hem denken, terwijl haar handen druk bezig waren met net op binden van de hooge bloemstengels, haar wee moedige blik zwierf over de haag heen naar de verte, waar ze de stad wist, en zonder dat ze het zich bewust was, ontsnapte haar een diepe, droeve zucht. „Waarom zucht je, Margaret?" vroeg Lily, die haar draden raffia aangaf. „Je zucht zoo dikwijls, wanneer ik juist denk, dat je erg in ie schrik bent; en soms als je tegen me praat, verbeeld ik me, dat je treurig bent en ergens over tobt." „Ik tob niét, Lily, snoes," zei Irene; „ik dacht alleen maar ergens over na." De zonderling-gekleede gestalte van juffrouw Carter dook op uit de huisdeur. Ze drentelde naar Lily toe en streelde haar over het vlas blonde kopje. „Tijd voor een kopje thee, Margaret," zei ze. „Ik zal nog even wat irissen snijden, dan kom ik," zei Irene. De vrouw ging met haar kleindochtertje naar binnen en Irene begon een mandje met de enorme paarse irissen te vullen. Toen ze klaar was, baande ze zich een weg tusschen de bloemen door naar het pad, dat naar de schuren leidde. Van hier leidde een ander paadje naar een hekje aan den weg en doel loos, verstrooid, drentelde Irene er heen, ter wijl ze haar hoofd achterover wierp en haaf armen strekte, die stijf en pijnlijk waren van het werk. Ze leunde over het hesje en keek den weg af, die naar Londen leidde heü Londen, waar haar verleden begraven lag. Terwijl ze daar zoo stond en de auto's nakeek, die nu en dan langssnorden. naderde een ruiter om de bocht van den weg. Irene volgde hem lusteloos met den tjlik, zonder veel belangstelling, want dit gedeelte van Surrey was zeer in trek by ruiters uit Londen- Maar toen hy dichterbij kwam, en zij zijn mooi raspaard bewonderde, trof iets in zijn verschijning haar plotseling als bekend gn ver trouwd. Hij was nu vlak bij het hekje en opeens zag ze, met een gewaarwording als van vrees, dat het Mayne Redmayne was. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10