Met twee
fflductfiaal dag
Gemoedelijk
Berlijn
op avontiirenreis
py
ks
f
GEEN SPRAKE VAN!
IDe Dubbelgangster I
De reuzenspiegel
Veiliger wegen
DINSDAG 12 NOVEMBER 1935
Droge humor en vaardig
mondwerk
Verdienen keizer
Toeristenreïzen naar
Tsjecho-SIowaksje
De leeftijdsgrens
aangifte moet. op straffe van verlies van alle rechten, geschieden uiterlijk drie maal vier en twintig uur na het ongeval
De reuzenspiegel van Mount Wilson
Voor den Mount-Wilson-telescoop
AT T 17 A PDIVIIMF'Q °P 014 bla<l zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen Ï7 p7tZf\ bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T? bW een ongeval met p
A I .1 .r. 1^1 mZj %J ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JP f D v*" verlies van belde annen, belde beenen of belde oogen A Dw»™ doodelljken afloop A «vw» een voet 01 een oog
Berlijn heeft zijn jargon, evengoed als an
dere Europeesche hoofdsteden, en min
stens zoo treffend van uitdrukking. De
Berlijners zijn een uiterst zakelijk menschen-
slag, maar zij hebben een vaardig mondwerk
en een drogen humor, welken de vreemdeling na
korten of langen tijd leert waardeeren. Ook is
hun dialect niet uitsluitend het kenmerk van de
lagere volksklassen, integendeel, de geboren
Berlüner blijft zijn stadstaal dikwijls trouw tot
m de hoogste ambten en waardigheden. Een
schilder als Max Liebermann, de groote Duit-
sche impressionist en president van de Künst-
lerakademie te Berlijn, was er niet toe te bren
gen om, met wien ook .Jioogduitsch" te spreken.
Als iemand, zij het een straathandelaar of
een predikant, over veel spraakwater toont te
beschikken, zegt de Berlijner: „der hat 'n juten
Wellenschlag" of: „der kaut eenen jrossen
Jummi". Gaat hij een hapje eten, dan „stimmt
er die Versorjungsarie an", en heeft hij dorst,
dan wil hij „mal ein bisken Oei uff de Lampe
drippeln".
Wie toont, geen bijzonder licht te zijn, moet
de vraag: „du bist woll bei Pfeiffem in die
Schule gegangen?" in den zak steken. Deze uit
drukking is ruim honderd jaar oud. Van 1825'29
had Pfeiffer een particuliere jongensschool in
de hoofdstad, en bereikte met zijn leerlingen
zulke averechtsche resultaten, dat hij spreek
woordelijk werd en in de stadstaal overging.
In denzelfden tijd werd het tenminste voor
Jichtigen gebruikelijk om op de vraag: hoe
gaat het ermee te antwoorden: „danke, jut
bloss mit die Jebrüder Benekens steht et faul."
De eerste maal namelijk, dat dit woord gezegd
werd, in 1826, veroorzaakte het m catastrophe.
Want de vrager begreep de grap van het ant
woord niet, dacht niet aan werkelijke beenen,
betrok de zaak op 't Bankkantoor der Gebr. Bene
kens en ijlde derwaarts om er zijn geld af te
balen. Het gerucht werd vliegensvlug verspreid,
en het einde was, dat de Bank der Benekens
failliet ging! De zegswijze echter bleef hierna
bestaan.
Een dame, die er slag van heeft, met haar
oogen te werken, „klappert mit de Oogen." Ook
deze uitdrukking heeft een historischen grond
slag. Julius Linde, een beroemde marionettist
uit de vorige eeuw, die een poppentheater had
en zijn eigen stukken schreef, had eens een
nieuwe pop gemaakt, die de oogen kon openen
en sluiten door middel van fijne draden. Geest
driftig verklaarde Linde aan de Berlijners: „Se-
hen Sie, se klappert mit de Oogen!" en het
auditorium onthield het woord en sprak het
hem na.
Wanneer de een of ander stilletjes 'verdwijnt,
dan merkt de Berlijner op: „ei* hat sich ver-
kriimelt." Deze uitdrukking, die de vreemdeling
niet kan thuisbrengen, heeft ook een eigenaar
dige geschiedenis. Toen onder Frederik den Groo-
ten een soldaat belast was met het halen der
kommiesbrcoden. kreeg hij onderweg zoo'n hon
ger, dat hij er een van opat. Later naar dat
ontbrekende brood gevraagd, gaf hij het verras
send antwoord: „Ja, det hat sich verkrümelt."
Een ander woord, uiterst koddig wanneer men
aan de situatie denkt, waarin het ontstond,
werd door een gemoedelijk Berlijner geschapen,
die op straat een Marokkaan ontmoette. Prins
Karl, de broer van Wilhelm I, hield n.L een
Marokkaan als lakei, en wanneer de prinselijke
koets ergens stil hield, wachtte de zwarte knecht
aan het portier de terugkomst van den prins af.
Op zekeren dag gebeurde dit Unter den Linden,
zooals men weet de groote boulevard van Ber
lijn. Natuurlijk stond in een ommezien een kring
van nieuwsgierigen rondom den armen Moor en
gaapte hem verwonderd aan. Opeens trad een
toeschouwer, die daar nu het zijne van moest
hebben, uit den kring en vroeg wantrouwig aan
den Marokkaan: „Manneken, Sie sind woll nich
von hier?" Deze situatiegrap had veel succes en
werd voortgezegd: de uitdrukking veranderde in
latere jaren van zin, doch is nog steeds gebrui
kelijk.
Heel bekend is ook het woord: ,Mein Name 1st
Hase; ick weess von nischt". Het ontstond in
het jaar 1840, toen een getuige de rechtszaal
betrad met deze onschuldbetuiging op de lippen.
In werkelijkheid wist deze schuwe Haas echter
allerlei, en dit versterkte de komische werking
van zijn woorden, die tot op vandaag voortle
ven.
Een echt modewoord, maar misschien ook nog
meer dan dat, gezien de lange periode, die het
al levend is gebleven, is: „Knorke", wat gelijk
staat met het Hollandsche „knal." Dit woord is
een schepping van Claire Walcjpff, de bekende
E:rlijnsche cabaret-ster. Op zekeren namiddag
zat zij met haar collega's achter de coulissen, na
een repetitie, die ongewoon lang geduurd had.
De gemoederen hadden dringend behoefte aan
een opmonterenden kop koffie, maar het res
taurant, waar die besteld werd, leverde door
gaans een zeer slap zetsel. Toen riep Claire Wal
dorf f den bode, die koffie ging halen, na:
.Menschenskind, aba keene Lorke,
De Kaffee muss sein knorke!"
maar 't luidgeschreeuwde woord Lorke deed mij
.knorke" rijmen," zoo zegt Claire Waldoff zelf
En het vreemdsoortige woord sloeg in. Vanaf
dat oogenblik was bij de artisten en tooneelar-
beiders alles, wat bijzonder goed gelukt scheen,
„Knorke." Een half jaar later zei heel Berlijn
het, weer een half jaar later had zich het woord
al door heel Duitschland verbreid en waxen de
Berlijners, bij wie natuurlijk alles grooter moet
zijn, al tot aan de superlatief „Oberknorke" toe
Een eigenaardige groep Berlijnsche uitdruk
kingen zijn niet anders dan algemeene spreek
woorden, naar Berlijnschen smaak verdraaid.
Zoo bijvoorbeeld zegt men in Duitschland:
Wer Unglück soil haben, stolpert im Grase,
Fait auf dem Rücken und bricht sich die Nase.
Dit fraaie vers luidt in Berlijn:
Wer Unjlück hat, stolpert iba 'n Keese
(over een kaas)
F3.lt uff'n Rücken un Dricht sich die Neese.
En een ander gedicht, dat de melodie des
harten zingt en aldus begint;
,,Nur einmal blüht im Jahr der Mai" wordt te
Berlijn tot de volgende nuchtere levenswijsheid
veranderd:
Nur eenmal blieht,
Wenn t keener sieht,
lm Jahr der Mai
Und zwelfmal blieht de Miete
(en twaalfmaal bloeit de huur)
Het Zuid-Afrikaansche dagblad „Argus"
vertelt, dat leger-uniformen, welke door
Britsche militairen in den Boerenoorlog
zijn gedragen, en een collectie medailles te-
waarde van 97 Pond Sterling, onlangs te Kaap
stad werden gekocht, ten behoeve van iemand,
die beweerde de sedert lang verdwenen prins
van Abessinië te zijn.
Tot de Eritsche uniformen behoorden die van
lanciers en huzaren, zoomede marine- en poli
tiejassen. De decoraties, knoopen, strepen e.d.
werden verwijderd en de tunieken veranderd
veer zij werden afgeleverd, zoodat zij niet meer
op Britsche uniformen geleken.
De man, die deze collectie zocht, betaalde 50
Fond Sterling contant en zou de rest, 47 Pond
Sterling, later betalen, doch hij heeft dit nog
niet gedaan In het geheel besteedde hij in drie
dagen tijds meer dan 200 Pond Sterling aan
kleeren, koffers 'en andere artikelen. De man
noemde zich „Yoesoef, kroonprins van Abessinië"
en verklaarde de geheele wereld af te zoeken
naar den verloren zoon van den grooten keizer
van Abessinië, Menelik H. Hij beweerde dezen
zoon te hebben gevonden te Kaapstad in den
persoon van Jegreffa Saranie, een ouden stee
nenklopper.
In een brief aan de „Argus" verklaart Saranie,
als prins geboren te zijn en als prins te zullen
sterven, prins te zullen blijven of hij rijk zou
zijn, dan wel arm. „Ik ben," aldus Saranie,
„prins Fastafara, Negus Negesti of keizer van
Abessinië, koning der koningen, prins van Je
ruzalem, Leeuw van Juda, keizer van Afrika.
Deze titels willen niet zeggen, dat ik cp den
troon zou wenschen terug te keeren. Ik ben op
geen enkele wijze gekant tegen den tegenwoor-
digen Negus Negesti, Haile Selassie."
Saranie heeft in een interview medegedeeld,
dat toen hij elf jaar oud was, hij door twee
Arabieren werd ontvoerd. Deze Arabieren
brachten hem naar Mozambique over, waar hij
vele jaren doorbracht aan het hof van den
Sultan. Van hier ging hij naar den Soedan,
waar hij Lord Kitchener ontmoette. Later
kwam hij in Engeland met Britsche troepen en
Ujo'ens den Boerenoorlog werd hij naar Natal
gestuurd, waar hij gewond geraakte.
Eenige jaren geleden heeft de man naar een
van de Abessinische generaals geschreven, die
bevel voerden over de troepen van Menelik. Deze
waarschuwde hem, vooral niet naar Abessinië
terug te keeren, indien hij zijn leven lief had.
Niettemin is Saranie thans van plan binnen
kort naar Abessinië te gaan om een bezoek te
brengen aan zijn zuster, die de kosten heeft
betaald, welke men heeft gemaakt om hem op
te sporen.
Voor de Mount-Wilson sterrenwacht in Pa
sadena in Zuid-Californië werd in het
vorig jaar een glasblok gegoten van 5
meter middellijn, waaruit een holle spiegel
voor den grootsten telescoop der wereld moet
worden vervaardigd.
Een dergelijke groote spiegel werd gewenscht
om van de sterren, waar men den kijker op zal
richten, zoo veel mogelijk licht te kunnen
opvangen.
Het gieten van dezen reuzenspiegel is een
technisch probleem op zichzelf geweest. Als
materiaal heeft men een boorsilicaatglas ge
bruikt, dat bij temperatuursverandering slechts
van de uitzetting van het gewone glas ver
toont. Groote moeilijkheden moesten overwon
nen worden om het vormen van luchtbelletjes
in het glas te voorkomen.
Een groote ruimte moest bovendien worden
vervaardigd om de afkoeling van het blok zeer
gelijkmatig te laten geschieden. Men ver
wachtte dat hiervoor ongeveer anderhalf jaar
noodig zou zijn.
De afkoeling is thans zoover voortgeschreden,
dat men met het slijpen van den spiegel kan
beginnen.
De ruimte, waarin het glasblok zoo lang be
waard werd, moest door een machine op een
bepaalde temperatuur en vochtigheidsgraad ge
houden worden.
Dit laatste is noodig omdat bij het slijpen
een groote vochtigheid van de lucht noodig is.
Men verwacht, dat de thans in bewerking zijnde
spiegel aan de verwachtingen zal beantwoorden
en bespreekt reeds de mogelijkheden voor het
gieten van een nog grooter glasblok. De voor
uitgang in de astronomie, evenals in vele we
tenschappen, wordt geheel door technische vra
gen beheerscht, voor welker oplossing kapi
talen noodig zijn, die men thans zelfs in Ame
rika moeilijk kan vinden.
Mr. Neville Chamberlain, de kanselier der
schatkist, heeft in een radio-toespraak
onder andere medegedeeld, dat de Re
geering besloten heeft tot het uitvoeren van een
„vijf-jaren-plan" tot verbetering der wegen.
Een bedrag van niet minder dan 100.000.900
zal hieraan besteed worden.
Engeland heeft niet alleen het dichtste, maar
op het eerste gezicht ook verreweg het beste
wegennet van Europa Toch worden, ondanks
de vele voortreffelijke veiligheidsmaatregelen,
de laatste jaren genomen, en ondanks het feit,
dat de Engelsche automobilist voorzichtiger is
dan bijvoorbeeld de Fransche, jaarlijks duizen
den menschen op de openbare wegen gedood en
tienduizenden gewond.
Honderd miliioen pond is een reusachtig be
drag, maar het is niet te groot indien het op
zoodanige wijze besteed wordt, dat er een einde
komt aan de slachting, welke jaarlijks meer
menschenlevens kost dan er Engelschen of Boe
ren sneuvelden in den Zuid-Afrikaanschen oor
log.
De Engelsche wegen zijn prachtig, maar des
ondanks voldoen zij niet aan de eischen der
veiligheid. De oorzaak hiervan is, dat het auto
mobilisme zoo snel in omvang toegenomen is,
dat het onmogelijk geweest is het wegennet in
even snel tempo te modemiseeren.
Een der bekoorlijkheden van het Engelsche
platteland is steeds te vinden geweest in den
bochtigen aanleg der meeste wegen. Zij werden
bochtig aangelegd met den loop der heuvels
mee; aldus werden al te steile hellingen, welke
in den tijd van het paardenverkeer groote
moeilijkheden opgeleverd zouden hebben, voor
komen.
Vele automobielwegen volgen de oude „high
ways", hetgeen niet het minste bezwaar op
leverde toen twintig jaren geleden het
verkeer nog weinig omvangrijk was, en zich in
langzaam tempo ontwikkelde. Thans leveren die
bochten (vaak vier of vijf zeer scherpe bochten
op één enkele mijl) groot gevaar op.
Het is waar, dat er in Engeland zeer weinig
spoorweg-overgangen zijn. Daarentegen zijn er
duizenden bruggen, welke over diepgelegen
spoorbanen voeren. De meeste dier bruggen
zijn smal, er. vaak gebochelder dan de steenen
bruggen over de Amsterdamsche grachten.
In sommige deelen des lands, vooral in De
vonshire en Cornwall, voeren de automobiel
wegen niet om de nauwgebouwde, cp heuvels
gelegen stadjes heen, doch staan zij in verbin
ding met de stadsstraten, die in het minst niet
op hedendaagsche verkeersmiddelen berekend
zijn en die, opkruipend tegen steile hellingen,
de scherpste bochten beschrijven.
Verder zijn er op de 177.347 mijlen automo-
bielweg, die Engeland thans bezit, niet min
der dan 40.000 „blinde hoeken".
Voeg hieraan toe, dat rijwielpaden hier na
genoeg niet bestaan (gedeeltelijk als gevolg van
het verzet der Wielrijdersbonden tegen zulke
paden!) en gij zult u wellicht erover verwon
deren, dat er.... zoo weinig ongelukken gebeu
ren.
Druk verkeer is zelden de oorzaak van onge
lukken. De City van Londen is waarschijnlijk
de drukste plek van ons werelddeel, maar er
gaan weken voorbij zonder dat daar één doo-
delijk verkeersongeluk plaats heeft. Het is bui
ten de groote steden, dat de slachting aange
richt wordt niet omdat de wegen op zichzelf
niet goed zijn, maar omdat hun verbetering
niet gelijken tred heeft kunnen houden met
de al te snelle ontwikkeling van het automo
bilisme.
Alleen in Lancashire, dat kleiner is dan Gel
derland, zullen 100, in Yorkshire 150 bruggen
verbouwd moeten worden, om deze graafschap
pen veilig te maken. En verder zullen over het
heele land de hoofdwegen verlicht worden.
Wordt een groot deel der 100.000.000 aan
deze verbeteringen in het belang der veiligheid
besteed, dan zal Engeland niet alleen schijnbaar
het beste, maar ook (wat meer waard is) wer
kelijk een goed wegennet hebben.
Kort geleden is in Den Haag, Plaats 21, een
„Tsjechoslowaaksch Informatiebureau voor
Toeristenverkeer" in het leven geroepen met
het doel, de platonische belangstelling voor
Tsjeeho-Slowakije in meer concreten vorm
n.l. in toeristenverkeer daarheen te bevor
deren.
De bijzondere schoonheid van de aan Polen
grenzende bergen, de Hohe Tatra; het aan
Roemenië grenzende Karpatische bergland
schap met onvergetelijk mooie oerwouden, voor
jagers op beren, wolven en kleiner wild een
ideaal jachtgebied: het Slowaaksche en
Tsjechische Paradijs me't sprookjesachtige
druipsteen- en ijsgrotten; de moderne bad
plaatsen Karlsbad, Marienbad, St. Joachims-
tal in West-Bohemen; de oude Karlsstadt
Praag en vele andere historische monumenten
getuigen van een oude cultuur van een bijzon
der volk.
Het Tsjechoslowaaksche Informatiebureau
voor Toeristenverkeer, C. I. K. stelt zich voor
in Holland door het laten houden van voor
drachten, verspreiden van lectuur, organisee-
ren van kleinere tentoonstellingen, oelang-
stellenden zooveel mogelijk te oriënteeren.
Uitdrukkelijk zij er op gewezen, dat het
Tsjechoslowaaksche Informatiebureau voor
Toeristenverkeer (C. I. K.) zuiver als infor-
matorisch orgaan geheel belangeloos
inlichtingen verstrekt.
Daar zitten we nou. Heb
je nóu je zin?
Natuurlijk; die autobus
had geen voorrang. En je had
eens moeten zien, hoe 'n
schram er op z'n spatbord zit.
(Autorevue)
De brave menschen luisterden aandachtig
toe en de boerin kreeg zelfs tranen in haar
oogen, zoodat ze vergat de pap te roeren,
die begon aan te branden. Fluks sprong
Pietje op, greep den houten lepel, en oegon
ijverig te roeren in den grooten pot, waarom
ze allen hartelijk moesten lachen. Het maal
smaakte heerlijk. De brave menschen hadden
veel medelijden met het drietal en men
bood hun voor dien nacht een slaapplaats
aan. Wat sliepen ze allen heerlijk in het
fijne bed in 'n gezellige, ruime, nette kamer.
Den volgenden morgen, toen de boer het
drietal kwam wekken, vertelde hij dat hij
den vorigen avond een drietal soldaten voor
zijn huis had zien staan die het van onder
tot boven bekeken en daarna weer wegge
gaan waren. Hij vertrouwde de zaak niet erg
en vermoedde dat ze nog wel niet veilig
zouden zijn.
De beide mannen overlegden samen wat
er gedaan moest worden en daarna begonnen
ze beiden te lachen. Daar kwam de boerin
aan. Hermann ging op een stoel zitten, zijn
gezicht werd ingezeept en met een schaar
en scheermes ging de boerin Hermann's
baard en snor, ja zelfs zijn hoofdhaar af
knippen en afscheren. Wat zeg Hermann
er na afloop van dit proces gek uit.
Al te vroeg was Bernards vrouw hem door
den dood ontvallen. Zijn eigen medische
kennis, de hulp der knapste specialiteiten,
had het sloopend ziekteproces niet kunnen stui
ten, en op nauwelijks veertig-jarigen leeftijd
was zij heengegaan, voor goed, liem diep be
droefd achterlatend, alléén en hulpeloos met de
zorg voor vijf kinderen.
In de daaropvolgende allerzwaarste maanden
had Bernard's zuster hem spontaan haar hulp
aangeboden. Zij had hem door de ergste moei
lijkheden heengeholpen, en getracht hem te
verzachten zijn mateloos leed, hem dwingend al
zijn gedachten en zinnon te concentreeren op
zijn drukke dokterspraktijk, hem troostend met
de opbeurende geruststelling, dat hij al wat in
zijn vermogen was gedaan had om te keeren
wat niet te keeren was, dat hij haar lijden ver
zacht had met al de kracht, die in hem was,
en dat zij was heengegaan met de rustige ze
kerheid, dat hun kinderen een zorgzaam, be
schermend vader gebleven was.
En het was haar gelukt.
Na verloop van een half jaar had hij zich
geschikt in het onvermijdelijke. Hij had geleerd
te berusten in de onnaspeurlijke wegen en be
schikkingen van hoogere raadsbesluiten; lang
zamerhand ging hij weer geheel op in zijn
steeds grooter wordende praktijk, en was zijn
zuster innig dankbaar voor haar practischen
kijk en doortastendheid, haar flink en kordaat
optreden tegenover de kinderen.
Maar, toen zij bereikt had, wat zij bereiken
wilde, wees zij hem op een goeden avond in ge
moedelijken ernst op de noodzakelijkheid voor
hem, om nu vreemde hulp in te roepen. Want
ook zij had haar plichten tegenover haar gezin,
en gaarne wilde zij hem bij de keuze van een
huishoudster behulpzaam zijn.
En toen was Bernard plotseling de reddende
gedachte te binnen geschoten, dat hij immers
Betsy nog had, Betsy, met wie hij veel vroeger,
in zijn studententijd nog, een hechte vriend
schap had aangeknoopt.
Méér was het nog geweest dan vriendschap,
van beide zijden. HU, van zijn kant, had in
Betsy tijdens him omgang, hun vriendschap,
hun samenzijn altijd heel iets anders gezien
dan zoo maar een studentenflirtje, en zoo jam
mer had hij 't gevonden, o zoo jammer, dat ex
van een huwelijk tusschen hen beiden nooit iets
zou kunnen kom^Ë, nooit, vanwege dat ellendige
standsverschil, haar al te klein-burgerlijke om
geving en manieren, haar totaal gemis aan
toonbare omgangsvormen.... Zoo'n goed, zoo'n
best, aardig trouw meisje was Betsy geweest,
waar hij altijd, zijn leven lang, met genoegen
aan zou terugdenken, maar waarmee je nu een
maal, jammer genoeg, niet voor den dag kon
komen!
En Betsy, van hfór kant, vond het zoo goed!
Altijd had zij het als vanzelfsprekend goedge
vonden, dat het immers op een kwaden dag
wel uit zou moeten zijn. Zij begreep wel, had
het van het begin af aan altijd wel begrepen,
dat zü immers geen partij voor hem was, dat
zij, de eenvoudige, onbenullige Betsy, de doch
ter van een schoenmakertje, zich nooit als een
doktersvrouw zou weten te gedragen!
En kordaat had zy afscheid van hem geno
men, flink, de tanden op elkaar, de opwellende
tranen weten terug te werken, het afscheid
zelfs nog bespoedigd, hem nogmaals verzeke
rend, dat er geen wrok of afgunst in haar her
innering zou achter blijven, maar dat zij altijd,
zoolang ze leven mocht, op haér manier, ver
van hem en alléén, van hem zou blijven houden.
Maar nooit was Betsy met een ander ge
trouwd.
Aan die Betsy dacht Bernard, toen zijn zus
ter hem van een vreemde huishoudster gespro
ken had.
En tegelijkertijd was zijn besluit genomen.
Hij wilde haar gaan opzoeken! Hij wist, dat zij
samen met haar moeder een kleine, eenvoudige
étage-woning in de binnenstad bewoonde, dat
zij er het huishouden waarnam en den kost voor
hen beidjes verdiende met typen en boekhouden
op een kantoor.
Betsy was immers geen vreemde voor hem!
Natuurlijk zou zij bereid zijn hem te helpen,
zijn kinderen te verzorgen! O, hij kende zijn
Betsy zoo goed. Verheugd zou zij zijn, dat "hij
in zijn behoefte aan hulp het eerst aan haar
gedacht had, zich hét eerst tot haar had gewend.
Betsy was nu de aangewezen vrouw, om zijn
huishouding te bestieren, toezicht te houden op
zijn kinderen, leiding te geven aan het dienst
personeel! En ook voor haar oude moeder zou
hij wel zorgen, voor de moeder van zijn huis
houdster, voor de moeder van zijn.... later, la
ter.... wie weet....
Toen Bernard aangebeld had en de armelijke,
halfuitgesleten trap van de étage-woning op
klauterde, kwam hem een lucht van smeltend
vet en reuzel in den neus. In het halfdonker
trapportaal struikelde hij bijna over den drem
pel van een klein, spaarzaam-verlicht woon
kamertje. Bij zijn binnenkomst ontwaarde hij
voor het venster een oude, vermagerde vrouw
in half-liggende houding op een rieten leun
stoel, en in het midden van de kamer zag hij
Betsy staan, die bezig was, een kale, ruw-houten
tafel te dekken.
Bernards eerste impuls was een verlangen,
zoo spoedig mogelijk weer deze al te armzalige
omgeving den rug toe te keeren.
Hoe kon hij zóó onervaren geweest zijn, om
van het eerste oogenblik af niet direct te be
seffen, dat een vrouw uit dit milieu zijn huis
houden immers niet bestieren kon? Hoe zou
deze vrouw ooit in staat zijn, leiding te geven
aan zijn kinderen, aan zijn personeel?
Met één oogopslag had hij gezien, dat Betsy
als gevolg van haar zonder twijfel zorglijk be
staan er tien, vijf tien jaax ouder uitzag dan ze
in werkelijkheid was. Eri meteen stond het bij
hem vast, dat hij op de een of andere manier,
hoe dan ook, een wending, een draai aan zijn
bezoek diende te geven, en zijn oorspronkelijk
voorstel eenvoudig achterwege moest laten..
Betsy echter reikte hem de hand. Zij zag hem
vragend aan, en wees op een stoel:
„Ga zitten, Bernard. Hoe maak je het?"
Er kwam een trek van hulpeloosheid op haar
gelaat, en in
haar stem klonk
iets van veront
schuldiging, toen
zij vervolgde:
„Het is hier 1
een beetje klein,
Bernard. Maar
dat komt, omdat we achter verhuurd hebben.
En dit verhuren is nu onze eenige bron van
inkomsten, sinds ook ik wegens bezuiniging
ontslagen ben."
Deze onverwachte mededeeling kwam Ber
nard als een reddende gedachte te hulp. Hij
wierp een goedig-medelijdenden blik op de oude
vrouw in den rieten leunstoel, streek met de
hand door het haar, en zei toen zacht, de oogen
voor Betsy neerslaand:
„Dat heb ik gehoord, Betsy. En daarom kwam
ik je vragen, of ik je misschien niet van dienst
kon zijn?"
Hü greep in zijn binnenzak, bracht zijn porte
feuille te voorschijn, en reikte haar een pakje
bankpapier:
„Ik hoop, dat je niet weigeren zult, Betsy. Ik
heb zooveel méér dan jij, en het is de plicht
van den sterke om de zwakke te helpen."
Toen keek Betsy hem recht in de oogen, en
zei zacht, maar vastberaden:
„Het spijt me, Bernard. Dat gaat niet. Ik had
gemeend, dat je me beter kende. Ik heb nog
nooit om een aalmoes gevraagd. Nu niet, en
vroeger niet. En ik zal ook nooit een aalmoes
aannemen. Van jou het laatst, Bernard."
De gangbare opinie beantwoordt deze vraag
in bevestigenden zin. Men meent algemeen
te hebben opgemerkt, dat er families zijn,
waarin 'n groot aantal leden 'n hoogen leeftijd
bereiken en andere waarin dit niet het geval is.
Natuurlijk kan dit verklaard worden door het
al of niet voorkomen van die ziekten, die de
meest voorkomende doodsoorzaken zijn. Toch
is het opvallend, dat ook het weerstandsvermo
gen tegen de gewone levensomstandigheden,
tegen de sloopende werking van den arbeid,
tegen de ruwheid van het klimaat blijkbaar
door erfelijke factoren Wordt beïnvloed. Ook het
vroegtijdig of laat optreden van ouderdomsvei--
schijnselen, zelfs van enkele symptomen hiervan
zooals 't grijs worden, tandenverlies, aderverkal
king is behalve van uitwendige omstandigheden
ook van erfelijken aanleg afhankelijk.
Nauwkeurige statistische gegevens omtrent de
leeftijdsgrens in families zijn vooral door de
levensverzekeringmaatschappijen verzameld, die
aan dergelijke cijfers een waarde voor hun
tarief berekeningen toekennen.
Daaruit blijkt, dat inderdaad bij een hooge
leeftijdsgrens der ouders de kans voor het be
reiken van een hoogen leeftijd der kinderen
grooter is.
Als bijv. de ouders vóór het 60e jaar gestorven
waren, dan was de gemiddelde ouderdom der
kinderen 20 jaar geringer, dan in het geval
beide ouders meer dan 80 jaar oud waren ge
worden.
Natuurlijk is het zeer moeilijk bij een derge
lijk statistisch onderzoek de uitwendige levens
omstandigheden in aanmerking te nemen. Het
zou immers zeer goed mogelijk zijn, dat de hoo
gere leeftijden daarom weer in bepaalde families
voorkomen, omdat deze 6nder gunstiger hygië
nische omstandigheden leefden.
Een dergelijke onberekenbaar wisselende in
vloed van uitwendige omstandigheden valt weg
bij de vergelijking van families, die onder de
meest gunstige voorwaarden leven. Zoo heeft
Ploetz een onderzoek verricht over de leeftijds
grens in vorstenhuizen en Beeton en Pearson
bij den Engelschen adel en de Quakersfamilies.
Uit al deze statistieken blijkt, dat een erfelijke
factor stellig van beteekenis is, maar toch de
invloed van de omstandigheden, van het milieu
overweegt. Betere hygiënische maatregelen, voe
ding, verzorging, arbeidshygiëne enz. zijn voor
de vermindering der sterfte in een bevolkings
groep van de grootste beteekenis. De groote
„Metropolitan life insurance Company" heeft
dan ook een intensieven hygiënischen voorlich
tingsdienst van dë bij haar verzekerde personen
georganiseerd. In "de jaren 19071927 Werd
hiervoor 32 miliioen dollar uitgegeven en een
besparing der uitkeeringen van 75 miliioen be
reikt.
Hoezeer de indruk bestaat, dat de leeftijds
grens familiair erfelijk bepaald is, toch is dit
slechts ten deele juist. Intensieve hygiënische
verbeteringen zijn van het grootste belang om
een hoogen ouderdom te bereiken.
Een advertentie behoeft geen „kapitalen" te
kosten. Plaats maar eens een Omroeper I Rubri
ceering en gelijkvormige zetwijpe. Billijk han
delstarief.
door Charles Carvice
51
„Als wat?" vroeg Madge, bijna vriendelijk.
„Als u geen regeling met me treft, mylady,"
zei hij veelbeteekenend. „Het meisje weet niets
van wat ik u allemaal verteld heb."
„Waar is ze?" vroeg Madge, heel rustig.
Splay ontweek haar blik, maar hij had
zijn antwoord klaar.
„Ze werkt voor een kleermaker. En laat ze
daar rustig blijven, zeg ik maar, als uw lady
schap de zaak met me wil regelen. Zoo niet
Er was een stilte; Madge's hersens werkten
koortsachtig. Al had dg man gelogen wat
betreft die bewijsstukken, hij had haar toch
in zijn macht. Hoe moest ze hem aanpakken?
„Wat zoudt u dan willen, dat ik deed?"
vroeg ze heel minzaam. „Ik voor mij denk,
dat u zich vergist, en dat uw heele verhaal
onzin is; maar gesteld eens, dat het waar was,
wat zoudt u dan van me willen?"
.Hu spreekt u verstandig, my lady," zei hij:
„en nu kan ik ook openhartig tegen u zijn. Het
spreekt vanzelf: als ik mijn mond houd, dan
moet ik er ook goed voor betaald worden. Dat
is niet meer dan natuurlijk en zakelijk, niet?
U en ik zijn compagnons zoogezegd, maar ik
hoef toch niet de helft te hebben van al wat
u in bezit hebt. Ik ben een bescheiden man,
en het is niet zoo moeilijk om mü tevreden
te stellen. Wat ik dan zeggen wil, en dat is
mijn laatste woord: geeft u me duizend pond
contant en ik ben tevree."
Maar Madge was intusschen klaar met
denken; als bij tooverslag was het haar duide
lijk geworden, hoe ze meest handelen om dezeif
man onschadelijk te maken.
Met een stem, totaal verschillend van die,
waarmee ze al den tijd gesproken had, met
de stem van Madge, het straatkind, de Madge
van Baldwin's Rents, beet ze hem dat eene
woord toe:
„Smiecht!"
Splay kreeg een schok, alsof hy een geest
zag en staarde haar aan.
Ze stond op en kwam vlak voor hem staan.
kaarsrecht, haar gezicht een en al uitdaging,
leedvermaak en verachting; doch het was niet
langer het gezicht van Irene, maar dat van
Madge, het achterbuurtkind.
Splay deed een stap achteruit en staarde
haar met uitpuilende oogen aan, terwijl hij
naar lucht hapte. Ze stond dn ar inderdaad als
een spookbeeld uit het verleden.
„Smiecht!" herhaalde ze, op den toon van
het Londensche straatmeisje. „Waar zie je me
voor aan, Splay? Gebruik je verstand!" Want
de verbijsterde man was nog verder achteruit
geweken en had zich krampachtig aan de
leuning van een stoel vastgeklampt, buiten
zich zelf van schrik en verrassing. „Wat een
sukkel ben je toch, dat je me niet herkend
hebt!"
„Madge!" bracht hü uit, terwijl hij haar met
knipperende oogen aankeek en aan zijn droge
lippen likte.
„Ja, Madge!" zei ze sarrend. „Madge uit
Baldwin's Rents! De kleindochter van moeke
Bunch en de wettige dochter van den graaf
van Mersia!"
„Ik geloof, dat ik droom!" stotterde de
Speld.
„Geen kwestie van!" zei Madge. „Je bent
klaarwakker, Splay. Wakker genoeg om te
begrijpen, dat je vliegertje niet op is ge
gaan. Je bent een ietsje te laat gekomen,
Splay. Dank je vriendelijk voor alle inlich
tingen, die je me gegeven hebt; maar, zie
je, ik wist het allemaal al. Ik ben er op
eigen gelegenheid achter gekomen, terwijl
Jij eh op reis was! Ik bedoel: je straf
uitzat voor je valsche munterij! Denk je
soms, dat ik dat niet meer weet? En je hebt
volkomen gelijk; ik ben de dochter van den
graaf van Mersia; zijn echte, wettige dochter.
Ik ben dat zonder jouw hulp te weten ge
komen, en je geheim is niet dat waard!"
Ze knipte met baar vingers vlak voor zijn
gezicht, juist zooals Madge, het straatkind,
zou gedaan hebben, en Splay kromp ineen en
kreunde.
„Je kwam hier om me te dreigen, om
chantage te plegen!" Ze lachte, en haar lach
trof den man als een zweepslag. „Maar je
hebt je vergissing ingezien. Nu dreig ik jou!"
Ze richtte zich dan in haar volle lengte
op en kwam langzaam op den verslagen
tegenstander toe, die nog verder terugweek
en tastend, als een blinde, zijn weg naar de
deur zocht.
„Waag het nog eens, in mijn nabijheid te
komen, of me eenig bericht te sturen, en
ik breng de politie op je spoor! Ik weet dat
ze je „noodig hebben" voor een smerig zaakje
dat is altijd het geval geweest en zal wel
altijd zoo blijven. Je wou duizend pond heb
ben, niet? Je krijgt geen penny. Maak, dat je
uit mijn oogen komt!"
Splay had de deur bereikt en morrelde aan
de kruk.
„Madge!" hijgde hij. „Een oude kennis
„Noem me zoo nóg eens," zei ze tusschen
haar opeengeklemde tanden, „durf nog één
woord tegen me te zeggen, één zinspeling op
het verleden te maken, en ik dnxk op de bel
en stuur mijn bediende naar de politie. Uit
mijn oogen, zeg ik! Als ik je ooit weer zie,
al is het maar bij toeval, dan laat ik je
arresteeren. Als ik er achter kom, dat je ook
maar mijn naam genoemd hebt, dan zal ik
je weten te vinden Marsch!"
Als e'en geslagen hond opende Splay de deur
juist ver genoeg om zich er door te wringen,
en sloop heen.
HOOFDSTUK XXXI
De lente was voorbijgegaan en gevolgd door
een ongewoon vroegen zomer. Londen was druk
en kleurig, maar zelfs geen echo van het bonte
stadsgewoel drong door in de landelijke rust
van het vergeten dorpje Frimstone.
Zooals Irene daar stond, half verborgen
door hooge bossen fel-kleurlge bloemen, leek
ze een echt buitenmeisje. Haar leven was zoo
vredig, zoo onbewogen voor het uiterlijk, zoo
vol prettige, gezonde bezigheid, dat ze zich
heel gelukkig had kunnen voelen als ze
maar vergeten kon! Maar dat was haar onmo
gelijk. Dag en nacht moest ze aan haar onge-
lukkigen vader denken en aan Terence, met
wien ze beloofd had, te trouwen, en van wiens
mislukte vlucht ze in de krant gelezen had.
Maar en dat leek haar zelf vreemd
degene, wiens beeld haar het hardnekkigst
bleef vervolgen, was Mayne Redmayne.
Ze moest nu weer aan hem denken, terwijl
haar handen druk bezig waren met net op
binden van de hooge bloemstengels, haar wee
moedige blik zwierf over de haag heen naar de
verte, waar ze de stad wist, en zonder dat ze
het zich bewust was, ontsnapte haar een
diepe, droeve zucht.
„Waarom zucht je, Margaret?" vroeg Lily,
die haar draden raffia aangaf. „Je zucht zoo
dikwijls, wanneer ik juist denk, dat je erg in
ie schrik bent; en soms als je tegen me praat,
verbeeld ik me, dat je treurig bent en ergens
over tobt."
„Ik tob niét, Lily, snoes," zei Irene; „ik
dacht alleen maar ergens over na."
De zonderling-gekleede gestalte van juffrouw
Carter dook op uit de huisdeur. Ze drentelde
naar Lily toe en streelde haar over het vlas
blonde kopje.
„Tijd voor een kopje thee, Margaret,"
zei ze.
„Ik zal nog even wat irissen snijden, dan
kom ik," zei Irene.
De vrouw ging met haar kleindochtertje
naar binnen en Irene begon een mandje met
de enorme paarse irissen te vullen. Toen
ze klaar was, baande ze zich een weg tusschen
de bloemen door naar het pad, dat naar de
schuren leidde. Van hier leidde een ander
paadje naar een hekje aan den weg en doel
loos, verstrooid, drentelde Irene er heen, ter
wijl ze haar hoofd achterover wierp en haaf
armen strekte, die stijf en pijnlijk waren van
het werk. Ze leunde over het hesje en keek
den weg af, die naar Londen leidde heü
Londen, waar haar verleden begraven lag.
Terwijl ze daar zoo stond en de auto's
nakeek, die nu en dan langssnorden. naderde
een ruiter om de bocht van den weg. Irene
volgde hem lusteloos met den tjlik, zonder
veel belangstelling, want dit gedeelte van
Surrey was zeer in trek by ruiters uit Londen-
Maar toen hy dichterbij kwam, en zij zijn
mooi raspaard bewonderde, trof iets in zijn
verschijning haar plotseling als bekend gn ver
trouwd. Hij was nu vlak bij het hekje en
opeens zag ze, met een gewaarwording als van
vrees, dat het Mayne Redmayne was.
(Wordt vervolgd)