Tegen het verkeerslawaai - r-i-CT Met twee kameraadjes op avonturenreis tKetoeifiaal aan den daq De vuurproef IDe Dubbelgangster I VERMAAN TOT VOOR ZICHTIGHEID VRIJDAG 22 NOVEMBER 1935 Demonstratie in Londen Dr. W. J. A. Willems Orsi overleden Gepromoveerd tot doctor in de Letteren en Wijsbegeerte el kom 6°. De K.N.A.C. schrijft ons: Nu er allerwege een ernstig streven merkbaar is tot uiting komende in acties en zelfs overheidsmaatregelen om het verkeerslawaai in onze steden tegen te gaan. is er tevens reden om tot voorzichtigheid in de w;jze van bestrijding van het euvel te ma nen. Men moet niet uit het oog verliezen, dat veel van het ergelijke lawaai in de steden zijn ontstaan heeft te danken aan oorzaken, welk' men met strafbepalingen jegens de lawaai makers niet zonder meer wegneemt. Het spreekt van zelf dat er oorzaken voor het la waai bestaan, ongetwijfeld minder oorzaken dan er thans lawaai is, maar ze bestaan dan toch maar. En zoolang men die oorzaken niet wegneemt, zal het weinig nut hebben, en zelfs zeer onbillijk zijn, van de z.g. lawaaimakers te verlangen, dat zij zonder meer de gebenedijde stilte betrachten. Er zal niemand zjjn, die niet volgaarne er kent, dat er te veel signalen worden gegeven en dat er alle aanleiding bestaat om daaraan paal en perk te stellen. Maar evenzeer zal men daarbij rekening dienen te houden met de op vatting dat het te veel aan lawaai een gevolg is van het kwaad dat zich zelve straft. De vrij snelle en plotselinge toeneming van het mo derne verkeer heeft den weggebruiker overval len en hem niet de gelegenheid gegeven zich aan te passen aan de gewijzigde verkeerstoe- standen. Ook de overheidsbemoeiingen hebben de snelheid, waarmede de verkeersproblemen zich ophoopten, niet kunnen bijhouden en zoo is ten slotte een wanorde in het verkeer ont staan, welke niet alleen tot grootere onveilig heid heeft geleid, maar ook tot het thans door ieder weldenkend mensch verfoeide l^aai. Het lawaai is ontstaan uit noodzaak, ma* het heeft zich, als met ieder kwaad het geval is, ontwikkeld, ver boven de grenzen van het noodzakelijke. De noodzaak was de uit de wettelijke bepa lingen en voorschriften logisch gegroeide drang van den wielrijder om door bellen, en van den automobilist en motorrijder om door toeteren van zijn komst te getuigen. Het publiek heeft zich als het ware aan deze geluidssignalen overgegeven en er zijn geheele gedrag in het verkeer naar bepaald. Ook heden kan men nog eiken dag getuige zijn van het feit, dat ook de voetganger zich nog volgens dit beginsel >r. het verkeer begeeft, en zich veilig waant, zoo lang geen signalen hem van het tegendeel overtuigen. Wat echter logisch gegroeid :s dient niet plotseling te worden veranderd. Ge leidelijke invoering van nieuwe opvattingen is daarom een belangrijke eisch. Het is thans echter zaak het lawaai tot een minimum terug te brengen. Daarover is ieder het eens. Niet alleen in ons land, maar overal elders, in Amerika zoowel als in Duitschland. in Zweden en Finland zoowel als in Italië heeft men den strijd tegen het verkeerslawaai aangebonden, in sommige landen met veel suc ces, en op een wijze welke tot navolging zou nooden, ware het niet, dat juist daarin het eroote gevaar schuilt voor invoering van veel erooter kwaad, n.l. de verhooging der verkeers onveiligheid. als gevolg van net feit dat men geen rekening zou houden met geheel andere omstandigheden. Ieder land heeft zijn eigen verkeerszorgen iedere stad zelfs stelt door bouw en straten aanleg speciale eischen aan het verkeer en zijn regeling. Wanneer men dus uitgaat van der' grondslag dat het lawaai het beste en doel matigste kan worden bestreden door orde in dat verkeer te scheppen, dan wórdt het duide lijk dat maatregelen welke misschien voor Italië of Finland of Engeland nuttig zijn, voor ons land niet steeds bruikbaar geacht kunnen worden. Vooral voor ons land geldt het, het wapen der lawaaibestrijding met de uiterste voorzich tigheid te hanteeren, omdat wij in ons verkeer rekening hebben te houden met een categorie van weggebruikers welke in andere landen niet zulk een groote rol speelt n.l. die der wiel rijders. Zelfs al zoude deze categorie zich in het verkeer op voorbeeldige wijze gedragen een ideaal dat nog bij Jange na niet is bereikt - dan nog doen zich ten aanzien van de plaats der wielrijders in het verkeer zoovele proble men voor, dat het onmogelijk is om met het buitenland als voorbeeld, maatregelen voor té schrijven, waartegen de aard van het verkeer zich hier te lande vooralsnog verzet. Er is een streven merkbaar, in verschillende onzer steden om het lawaai tegen te gaan door het vaststellen van verbodsbepalingen ten aan zien van het geven van signalen. Men diene zich wel af te vragen of hiervoor de tijd nu leeds rijp is. Verkeersorde bevordert stilte! Deze spreuk, welke de K.N.A.C. naar voren heeft gebracht en welke men op haar Anti- Lawaai-borden heeft kunnen lezen, welke zij te Breda en Den Haag tijdens de aldaar ge houden Anti-Lawaai weken op vele plaatsen heeft opgehangen, moge een waarschuwing zijn voor hen die meenen dat een afdoende oplos sing wordt gevonden in strafbepalingen tegen het vele signaal geven. Het is tevens een aan wijzing in welke richting tegelijkertijd de ver betering gezocht moet worden. De K.N.A.C. heeft door haar Anti-Lawaai-actie belichaamd in het Anti-Lawaai Congres dat zij tezamen met de Geluidstichting te Delft heeft gehou den, in haar propaganda voor Meer Stilte on der de automobilisten, door haar deelneming aan de Anti-Lawaai-weken in verschillende steden, voldoende getoond dat het haar ernst is met haar streven om te komen tot meer stilte. Maar evenzeer acht zij het toch nuttig en noodig te waarschuwen tegen al te groote voortvarendheid in de bestrijding van het euvel, vooral wanneer die bestrijding een al te eenzijdig karakter zou dragen. Vóór alles diene men de spreuk ingang te doen vinden: Verkeersorde bevordert stilte. In de middeleeuwen en ook nog daarna meende men, dat in sommige gevallen de vuurproef de schuld of onschuld van een aangeklaagde kon vaststellen. Kon een beschul digde met bloote voeten over gloeiende kolen loopen, dan bewees dit zijn onschuld, was hij hiertoe niet in staat, dan was dit een aanwij zing voor zijn schuld. Onder invloed van de moderne wetenschappelijke opvattingen is er algemeen twijfel gerezen aan de juistheid van oude berichten, die het doorstaan van de vuur proef melden. De gloeiende koten zullen we! niet heet genoeg geweest zijn of met een dikke aschlaag bedekt zijn geweest; misschien had de persoon een bijzonder dikke eeltlaag zoo oordeelt de nuchtere moderne mensch. Natuur lijk heeft dit oordeel zijn goede gronden. Wan neer een redelijke verklaring op grcnd van algemeene ervaringsfeiten mogelijk is, mag men niet aan de meer onwaarschijnlijke verklaringen denken. Hoe gevaarlijk het echter is gebeurtenissen uit vroeger eeuwen of vreemde feiten in onzen tijd te verklaren op grond van de ons bekende natuurverschijnselen, blijkt telkens opnieuw. Meerdere eerbied voor den geheimzinnigen sa menhang van de levensprocessen breekt zich echter weer baan en brengt geleerden er toe door proefneming en nauwkeurige controle na te gaan of de eenvoudige schijnbaar zoo voor de hand liggende verklaringen wel juist zijn. Volgens een bericht in het Engelsche tijd schrift „Lancet" heeft een Voorindiër met succes in Londen de vuurproef doorstaan in tegenwoordigheid van een aantal chirurgen, psychiaters en natuurkundigen. Er werden twee kuilen gemaakt van 4 meter lengte, 2 meter breedte en 20 cm. diepte, die met hout en houtskolen werden gevuld, 's Morgens om 8 uur werd de inhoud aangestoken en des middags om 3 uur waren de kui'en met een gelijkmatig gloeiende massa gevuld. Onder de oppervlakte heerschte een temperatuur van 430 gr., terwijj een stuk papier op de oppervlakte gelegd, on middellijk vlam vatte. De Voorindiër had tegen een der proefkuilen een afkeer, maar was bereid de andere met bloote voeten te doorschrijden. Hij deed dit in lengte-richting tot tweemaal toe, zonder dat onmiddellijk daarna of later verbrandingsver schijnselen aan de voetzolen waren waar te nemen. De huid van de voeten was week en ver toonde geen bijzonder dikke eeltlaag, terwijl de temperatuur na de proef normaal, n.l. 34 gr., bedroeg. De Indiër weigerde een derde maal over de gloeiende oppervlakte te loopen, omdat de omstandigheden der wetenschappelijke con trole hem, volgens zijn zeggen, het geloof aan zijn onkwetsbaarheid had ontnomen Twee En- gelschen, die daarna dezelfde proef wilden nemen, sprongen na èenige passen met flink verbrande zolen terug. Te Londen had een demonstratie plaats van de oude vuurproef. Een Voor-Indiër (bovenste afbeeldingdoorstond deze proef met succes, een jeugdig Engelschman moest zijn poging opgeven. Men ziet aan de reactie der toeschouwers het pijnlijke van zijn experiment Dr. Kuhn, die het verslag van deze proef in de Umschau mededeelt, en waaraan wij bijgaande afbeeldingen ontleenen, meent, dat voor een natuur-wetenschappelijke verklaring van dit wonderlijk experiment men wellicht aan het z.g.: phaenomeen van Leidenfrost kan denken. Wanneer men n.l. een druppel water op een gloeiende plaat werpt, ziet men den druppel geruimen tijd cp een daaronder zich vormende damplaag heen en weer dansen, ter wijl op een minder heete oppervlakte de drup pel geheel verdampt. De damplaag beschermt den druppel tegen de hitte van de plaat. Hi"rop zou ook het kunststukje berusten, dat, naar men zegt arbeiders in ijzergieterijen soms ver- toonen. Deze kunnen nJ. een oogenblik de natte hand in het vloeibare iizer staken, zon der zich te branden. Het is natuurlijk alleen mogelijk door verder onderzoek uit te maken of inderdaad door een sterke zweefsecret'e sommige personen en dan a'lesn onder bij zondere omstandigheden de vuurproef kun nen doorstaan. Mocht dit juist zijn, dan is een tweede vraag waardoor een dergelijke sterke zweetafschei- ding tijdens de proef veroorzaakt wordt. Is deze van den geestelijken toestand afhankelijk? Onmogelijk is dit niet. Wij weten, aat juist allerlei veranderingen in de huid, zelfs het op treden van bloedingen *en zeker ook de zweet- afscheiding onder invloed van het zenuwstelsel en daardoor onder invloed van emoties, sug gesties enz. staan. Dezer dagen promoveerde aan de Uni- versite-t te Amsterdam de heer W. J. A. Wil lems, geboren te 's Hertogenbosch, tot doctor in de letteren en wijsbegeerte op een proefschrift, getiteld „Een Bijdrage tot de kennis der vóór- Romeinsche urnenvelden in Nederland." De heer Willems heeft de leiding gehad bij het bodemonderzoek te Best, te Zweeloo en te Mierde, ingesteld op initiatief van het Provin ciaal Genootschap van Kunsten en Weten schappen in Noord-Brabant. Hierdoor was hij in de gelegenheid aan de oudste geschiedenis van het gewest Brabant, belangrijke nieuwe gege vens bij te dragen. In zijn lijvige zeer zorgvul dig uitgegeven dissertatie verantwoordt hij de resultaten van zijn onderzoek. Het proefschrift biedt talrijke bijzonderheden over het onderwerp, dat, voor wat de provincie Noord-Brabant be treft, geheel nieuw is. Ook uit de stellingen blijkt, dat de jonge doctor een warm hart toe draagt aan zijn geboortestreek. Een dier stellin gen luidt: ,,Het onderzoek van Dr. Ph. Idenburg en Dr. G. Stuiveling, neergelegd in ^Intelligen tie-verhoudingen in Nederland" is wetenschap pelijk niet verantwoord, zoodat de conclusies, die daarop zijn gebouwd, ook niet betrouwbaar blijken." De avond begon reeds te vallen toen ze na een langen tocht eindelijk door een vriendelijk klein stadje reden. Plotseling staakte de motor zijn zwaar gebrom en hield na enkele sputterende geluiden eens klaps op. Hermann stapte af en tilde de kinderen van het rijwiel. Spoedig ontdekte hij de oorzaak. De benzine was schoon op. Ze be vonden zich thans in een stille straat. Aan weerszijden stonden aardige huisjes waar het licht reeds brandde, want het was in middels donker geworden. Menschen liepen er haast niet op straat. Eerst moesten ze gaan zoeken of ze mis schien een garage konden vinden. Dit bleek echter niet het geval. Wel was er een smid, maar die was gesloten. Hermann zette zich met de kinderen voor de deur neer. Wat moesten ze nu doen. Eerst besloten ze wat te gaan eten, want van den langen tocht hadden ze erg honger gekregen. Voor den boekwinkel van James Henley hield een auto stil waaruit een heer en een dame stapten. Kunt u mij helpen aan de nieuwste uit gave van de Encyclopedie voor het Maatschap pelijk leven? vroeg de heer. Dat zal wel gaan, mijnheer. Henley haalde uit den hoek van den winkel een trapje en nam van de bovenste plank een splinternieuw boek. Dit bedoelt u? vroeg hü vriendelijk. De klant b'aderde er een oogenblik in en knikte voldaan. De prijs? Vijf shilling, mijnheer. Goed. ik neem het. Hij telde vijf shilling neer. Op datzelfde oogenblik klonk een zachte kreet. De dame had inmiddels den winkel rondgesnuffeld. Henry, riep ze verschrikt. Ik ben met mijn halsketting blijven haken. Al de kralen zijn op den grond gevallën. Hoe kun je ook zoo dom zijn, Edith? ver weet mijnheer. Waarom kijk je niet een beetje uit. Je weet, dat we weinig tijd hebben en nu kunnen we al de kralen op gaan zoeken. Onmiddellijk begon hij de kralen bij elkaar te zoeken en de boekhandelaar hielp hem daarbij. Na een kwartier slaakte hij een zucht. Ik geloof, dat we ze hebben. Hoeveel waren het er, Edith? Vijf en dertig, antwoordde zij. Dat klopt, zei Henley, die de kralen geteld had. Het zijn er precies vijf en dertig. Gelukkig lispelde mevrouw. Is het medail lon er ook bij? Medaillon? vroeg Henley verbaasd. Neen, dat is er niet bij. Dat zal hier of daar nog lig gen. Mijnheer keek op zijn horloge. We hebben rog maar een kwartier, Edith. Ik begrijp niet, dat je zoo nonchalant met je sieraden omgaat. Ik kan onmogelijk de confe rentie verzuimen. Haastig gingen ze weer zoeken, maar het me daillon werd niet gevonden. Zuchtend gaf mijn heer het oo. De tijd werd te kort als hij den trein niet Wide missen. Vreemd, mompelde hij. Het moet hier toch ergens liggen. Maar ik kan niet langer wachten. Hij wendde rich tot den winkelier. Wilt u mij een genoegen doen, mijnheer Henley. We moeten aanstonds weg voor een belangrijke conferentie. Die onvoorzichtigheid van mijn vrouw zou ons den trein doen mis- loonen. Hij haalde een kaartje uit zijn portefeuille en gaf dat aan Henley. „Reginald Stone," las de ander. New Kent Road 24. Londen. IT zult 't medaillon wel dadelijk terugvinden. Voor Uw moeite zal ik u beloonen met vijf pond sterling. Daar kükt u van on? Viif pond voor een mcte'llo"? Het is een dierbaar aandenken voor miin vrouw. Er zft een miniatuurportret in van haar moeder, dat ze voor geen veld van de werel wil missen. Ziet u? Daarom heb ik er zooveel voor ov°r. Maar ik reken er vast op, dat 'k het temekriig. De bgokhand^aar kmeg een kleur van blifd- sehao. Hü dacht aan de slechte tü'denaan "jin kas. dte b°denkei«k lee"raakte. Een brioo- n'ng van v"f nond sterling wa.s ni"t, te v"—ma den. Ba'eefdha'dvhaive d°ed bii echter of hij de helooning weigerde. m"ar tenslotte stemde hij toe. Even later stoof de auto weg. James Heniey keek hem rog even na, toen wreef hü z'oh vevenoead in ziin handen. On- m'ddellï'k ging hu zoeken naar het verlogen voorwevn en in ziin iiver hoorde hij niet. dat de winkeldeur ooen ging. Pas toen de klant hem ean^nrak stond hij vlug op. U houdt er een eigenaardige manier van stofzuigen oo pa. grinnikte de bezoeker. Uw jas z.it. d'k orider het stof. Heuiav haaide de schouders op. Waarmee kan ik u van dienst ziin? vroeg hii. zonder op de woorden van den ander in te gaan. Ik zoek een leidraad voor de verzorging van Cactussen. Zooiets in den prijs van tien oence. De win keker besteeg het trapte. Toen bij weer afdamde, zag hii juist, dat de man zich hukte en het medaillon opraapte. Zijn gezicht klaarte on. Dat is het. waar ik zooeven naar zocht, zei hii toen de aud°r hem het voonvern liet zien. Een dame heeft het verloren en ik zou het haar tewgbazorveh. De klant keek hem lachend aan. Dan besno^r ik u benaald veel moeite, zei hij. Geef mij het adres van die dame maar, dan zei ik het wel even brengen. O neen. dat gaat ntet. miinheer. Ik heb beleef'! het nersooniiite te komen brengen. Zoo, zoooomompelde de ander, merk waardig langgerekt. Is het in dien tijd? Hij maakte een veelbeteekenende beweging met ziin duim en wijsvinger en vroeg: Hoeveel? Wat bedoelt u? Ik bedoel, hoe groot is de fooi? Dat raakt u niet, antwoordde Henley boos. U hebt het medaillon in mijn winkel gevonden en u bent verplicht het mij terug te geven. Pardon, ik ben de eerlijke vinder en in dit geval is het van mij. Ik zal het wel terug bren gen. Maar ik zal het goed met u maken. Geef mij het adres dan krijgt u de helft van de be looning. Henley schudde het hoofd. Als u het niet vrijwillig teruggeeft, dan zal ik de politie opbellen. De ander maakte een beweging naar de deur, maar de boekhandelaar riep hem terug. De man scheen vastbesloten iets aan het geval te ver dienen en als Henley met dreigementen voort ging, kon hij alles wel kwijtraken. Daarom koos hij eieren voor zijn geld en sprak: Komaan, we kunnen zaken doen. Geef mjj het medaillon, dan geef ik u vijf shilling. De ander begon te lachen. Vijf shilling? Vijf pond bedoelt u? Henley schudde van neen. Ik zeg, vijf shilling, dan hebben we allebei evenveel. De man maakte een afwerend gebaar en nam den knop van de deur in zijn hand. Ik moet minstens twee pond sterling heb ben, anders ga ik weg. Twee pond? mompelde Henley in zichzelf. Dan verdien ik toch nog drie pond. Dat is in ieder geval beter dan niets. Nou geef dan maar hier, dan zal ik u twee pond uitbetalen. Ik denk er niet aan, lachte de ander. Boter bij de visch. Ja, of neen? Schouderophalend haalde Henley twee biljetten van een pond uit de lade van de toonbank en schoof ze den ander toe. In ruil daarvoor ontving hij het medaillon. De man betaalde tien pence voor het boek en verliet met een buiging den winkel, woedend nagekeken door den winkelier. Precies om twee uur den volgenden dag slen terde James Henley de straat in waar Reginald Stone woonde. Het was tamelijk druk want mijn heer Stone scheen om twee uur spreekuur te hebben. Een tiental menschen stond voor de deur te wachten, tot de klok van den kerktoren twee uur zou slaan. Eindelijk liet het langver- i wachte geluid 1 j j j zich hooren en Het meCUllLLOtl de menschen be- stegen de mar- r meren treden voor het huis. De eerste die aanbelde was James Henley. Mijnheer Stone thuis? vroeg hij aan het meisje, dat de deur opende. Verbaasd keek de gedienstige naar het groepje menschen op de stoep. Wat is er aan de hand? vroeg ze. Mijnheer Stone? Hier woont geen Stone. Hier woont ko lonel Kingston. Zij wendde zich tot den volgenden man. En u? Ik moet ook bij mijnheer Stone zijn. Ik kom het medaillon terugbrengen, dat mevrouw ia mijn winkel verloren heeft. Ik kom ook een medaillon terugbrengen.... klonk het van alle kanten. Het meisje haalde de schouders op en wierp de deur voor hun neus dicht. Wat is dat voor lawaai aan de deur, Cissie? vroeg mevrouw Kingston. Och, mevrouw huilde het meisje, er staat een stelletje krankzinnigen voor de deur. Ze zeg gen, dat ze een medaillon terug komen brengen, dat een zekere mevrouw Stone verloren heeft. Toen mevrouw zelf aan de deur verscheen, was de helft van de menschen al verdwenen. Ze hadden begrepen, dat ze bedrogen waren. De anderen ruzieden nog even onder elkaar. Tenslotte namen zij den raad van mevrouw Kingston aan en togen naar het politiebureau. Op datzelfde oogenblik reed een handwagen voorbij, beladen met allerlei voorwerpen, waar onder zich ook een boekwerk bevond met den titel: Encyclopedie voor het Maatschappelijk le ven en een klemer boekte, dat als titel droeg: Leidraad voor de verzorging van Cactussen. Achter den wagen liepen een man en een vrouw, die lachend naar den ingang van het bureau keken. De commissaris zal wel blij zijn met al die meda'Uons, sorak de man fluisterend. Praat niet zoo hard George, verzocht de vrouw. Als de commissaris wist, dat wij op een dag met die medaillons twintig pond sterling verdiend hadden, dan zouden wij met ons hand karretje niet op de markt komen. Maar als we den rommel kwijt zijn. dan moe ten wil" met onze truc naar een andere stad gaan, want hier wordt het nu een beetje te doorzich tig. Vind je niet? Te Rovereto, in het Dolomietengebïed, is de bekende archeoloog Paolo Orsi overleden. On der zijn leiding werden o. a. de opgravings- werken op Oost-Sicilië die voor de weten schap van zoo groot belang bleken te zijn - verricht. Langen tijd stond dr. Orsi aan het hoofd van het Oudheidkundig Museum te Sy racuse. De arbeid van den zoo juist overledene is vooral van groote beteekenis geweest voor de beschavingsgeschiedenis van Sicilië, vanaf den neolithischen tijd tot aan de kolonisatie door de Grieken. JUitstappen: het einde van dea rit Het portier gaat open voorzichtig I.... anders is haft uit met de vreugde. Want het roekeloos openen van het por tier kan f 150,— boete kosten I en autodeuren voorzichtig I bi) een ongeval met A 17 A RflWM 17 'Cl °P 011 blad zlJn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ju bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door t? M I .1 .C. A,Dv/I V ilL O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT Uv»" verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen L i O Va" doodelijken afloop AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL FOCfl hij verlies van een öana faiÜV/*" een voet of een oog door Charles Garvice „Het is geen verlies, Terence," zei ze, neel Zacht en deemoedig, „li, weet nu, dat ik je nooit heb liefgehad ~n dat v'e nooit gelusk g zouden zijn geworden als man en vrcuw. Ik heb a'tijd veel van je gehouden, Terence, en dat doe ik nog; maar sinds ik weet, wat wer kelijke liefde is, weet ik ook, hoe slee»,. ik ge handeld zou hebben, als ik je vrouw was ge- Eerden. Terence, je moest me ve'.geven er, dat zul je ook doen, nietwaar? Kan ik je niet helpen om er overheen te komen? Ik noemde je herhaaldelijk den naam van Mayne Redmayne; ik kan je evengoed meteen zeggen, dat hij mijn verloofde is. Ook hü zou je zoo kraag helpen, dat weet ik zeker. Hij weet altijd. Eat in alle omstandigheden het beste is; hij is 2oo verstandig en koo goed." Terence trok zijn hand uit de hare los en lichtte zich op. „Niemand kan mij helpen," zei hij schor "Ik moet het alleen onder de oogen zien." ^ïin gezicht werd somber en zijn oogen vlam den. „ik moet gaan, Irene." Hij glimlachte bitter. „Om twee uur moet ik mijn vrouw treffen. Mijn vrouw." HOOFDSTUK XXXVI Madge had dien nacht weinig kunnen slapen en maar voortdurend in haar bed heen en weer gewoeld, nu eens gekweld door voor gevoelens van naderend onheil, dan weer opge wonden door het vooruitzicht op een bekeren triomf, die op alles de kroon zou zetten. Ze was wat bleek, toen ze ten slotte be neden kwam, maar mooier dan ooit. Een paar van de gasten zaten nog aan de ont bijttafel, maar zij beantwoordde slechts vluchtig hun groet en gaf mevrouw Archer "en teeken, haar even naar een aangrenzend vert-ek te volgen. „Ik moet onverwachts naar de stad voor een zakelijke aangelegenheid." zei ze. „Zoudt u zoo goed willen zijn, mij als gastvrouw te vervangen tot ik terug kom? Ik weet zeker dat u zich veel beter van uw taak zu't kwijten dan ik, en het hesle huis met al wat er in is, is tot uw beschikking." Mevrouw A-cher voelde zich zeer vereerd en stemde gaarne toe. „Toch niets van onaangenamen aard, hoop ik?" zei ze bezorgd. „Je ziet er vanmorgen een beetje moe uit. lieve kind. Maar dat is ook eigenlijk geen wonder, na zoo'n avond. Ik ben zelf ook half dood." „Neen, er is niets bijzonders," zei Madge met een onbewogen gezicht. Ze ging weer naar haar kamer terug en beval Lucy, een reis- complet uit te leggen en een handkoffer voor haar te pakken. „Doe er ook maar een of twee avondjurken in. Het is mogelijk, dat ik nog een paar dagen wegblijf, en in dat geval zal ik je wel tele- grafeeren om me na te reizJen met nog wat meer kleeren." Terwijl ze zich verkleedde, kwam Lucy bin nen met een klein rond voorwerpje in de hand. „Dit heb ik onderin uw bruinen koffer ge vonden, my lady," zei ze. „Ik kan me maar niet begrijpen, hoe dat daar komt." Madge nam het ding van haar aan. Het was een vcpleegster-insiene. „Nee ik heb het ook nooit gezien. Geen idee waar het vandaan komt. Doe maar weg, 't heeft geen waarde. Of nee, leg 't maar op tafel." Het me'ste vertrok en terwijl Madare zich verder aankleedde, wierp ze nu en dan een blik op het kleine emai"e schildje, dat haar leek aan te trekken als een magneet. De tiid, teen ze het gedragen had, het afschuwelijke 'aboratorlum, Steohanotas' faseineerend gericht met de brandende oogen rez"n weer levendig in haar herinnering op. Ze wierp het insigne in een lade en trachtte het te vergeten. Aan het kleine stationnetje nam ze den trein naar de hoofdstad: een taxi bracht haar van Waterloo Station naar St. James. Het was al even over twee, zoodat ze geen tijd had om nog even naar het huis in Carlton House Terrace te gaan. Terwijl de auto voortsnorde, leunde ze achterover met gesloten oogen en nu en dan tastte haar hand naar haar borst, waar ze, in een zakje onder haar kleeren, de documenten bij zich droeg, die ze uit het bureau gestolen had. Misschien had zy ze vandaag wel noodig! Toen de taxi stil hield, trok ze haar hoed diep in de oogen, stapte uit en beval den chauffeur, te wachten. Terwijl ze nog bij de deur stond, keerde een man. die aan den overkant drentelde, zijn hoofd om en keek naar haar. Hij bleef een oogenbilk c-taan, toen liep hij langzaam verder, om bij den hoek der straat opnieuw halt te maken. Toen de deur van het huis openging en Madge verdwenen was, slenterde hij weer langzaam terug De knecht, die haar had binnengelaten, zei haar, dat Lord Terence thuis was en ze volgde hem naar boven. Terence stond bij het raam en ze trok naar hoedie weer recht en g'ng langzaam op hem toe. terwijl ze muntieFe: „Hier ben ik!" Hij ve~roerde zi"h niet, en in één seconde zag ze, dat er iets verkeerd was g l"oren en ze bleef onbeweeglijk staan, met inaehouden adem wachtend, haar oogen strak op hem ge richt. Hy stond met zijn rug naar het raam en rij kon zijn gezicht ni"t duiteT'k onderschei den; maar ziin zwijgen, het feit, dat hü niet naar haar toekwam om haar in zün armen te nemen, was waarschuwing genoeg. Wat was er gebeurd? „Ja, daar ben je," zei hy, „maar misschien zou het beter zün geweest, als je maar was weggebleven. Enfin, we moesten elkaar toch nog één keer spreken, vcor het laatst." „Wat is er gebeurd?" vroeg ze, heel rustig. „Waarom ontvang je me op deze manier?" „Wil je nog probeeren, de zaax met bruta liteit te redden?" vrceg hij. „Ik veronderstel, dat je allerlei verontschuldigingen by de hand hebt; dat je een of ander handig verhaal weet om jezelf te verdedigen; je bent sluw genoeg om de meeste menschen beet te nemen; maar ik zeg je van te voren, dat het je met my niet lukken zal. Ik heb Irene gezien!" De woorden troffen haar als een slag. haar hand greep blindelings naar den tafelrand haar knieën trilden; maar ze hield zich oo en keek hem aan, niet zoozeer uitdasrend ais wel met kalmte van Iemand, die bereid is, te vechten tot het einde. „Wel?" vrceg ze, even rust'g als te voren. „Kun je daar staan me zóó aankijken wetend, wat je gedaan hebt. wetend, dat ik het weet? Je bent een indringster; je hebt me getrouwd onder een valschen naam; je hebt valschheid in geschriften gep'eegd ik heb den brief bewaard, dien te me geschreven hebt. Ik zeg je, dat ik a'les wet, en ik tracht bij m°zelf uit te maken, wat ik nu met je zal doen „Je weet niet a"es," zei ze. met een onna tuurlijke kalmte en een heldere stem. ..Om maar iets te noemen, je weet niet, waarom ik met je trouwde." „De grootste idioot zou dat dadelijk weten en begrijpen. Je trouwde me, omdat je graag de toekomstige hertogin van St. Ormonde wilde zijn." zyn gezicht gloeide van schaamte om haar. „Neen, dat was de reden niet," zei ze ge dempt. „Kun je niet een andere gissing ma ken?" „Ik voel er niets voor, verder te gissen; je kunt voor mijn part een andere reden hebben, maar dat is voor mij van geen belang." „Ik had er een; en voor my is die van zeer veel belang," zei ze. „Ik trouwde je omdat ik van je hield." Ze liet haar hoofd een oogenblik zinken, toen hief ze het weer op en keek hem weer aan met diezelfde onnatuuriyke kalmte en zelfbeheersching. Terence kreeg een schokje, toen lachte hij bitter en maakte een gebaar van ongeloovige verachting. „Geloof je me niet, Terence!" „Ik word door iedereen lord Cast'efo-d ge noemd. behalve door mijn intieme vrienden," zei hij koud. ,?Ik zal je noemen, z-oals je wilt," zei ze. Het is aan jou te bevelen, aan mij, te ge hoorzamen want ik ben je vrouw." Met een woedenden ruk keerde hy zich naar haar om. „Je bent niets van dien aard!" zei hij. „Een dergeliik op bedrog gebaseerd huwelijk is ongeldig en dat zal ik de overheid ook wel ge uw aan het verstand brengen." Ze kon niet langer b'ijven staan. .Mag ik gaan zitten?" vroeg ze, met een soort van koninklijken déemoed. Hy maakt een ongeduldig gebaar. Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9