Tegen het verkeerslawaai
- r-i-CT
Met twee kameraadjes op avonturenreis
tKetoeifiaal aan den daq
De vuurproef
IDe Dubbelgangster I
VERMAAN TOT VOOR
ZICHTIGHEID
VRIJDAG 22 NOVEMBER 1935
Demonstratie in Londen
Dr. W. J. A. Willems
Orsi overleden
Gepromoveerd tot doctor in de
Letteren en Wijsbegeerte
el kom
6°.
De K.N.A.C. schrijft ons:
Nu er allerwege een ernstig streven
merkbaar is tot uiting komende in
acties en zelfs overheidsmaatregelen om het
verkeerslawaai in onze steden tegen te gaan.
is er tevens reden om tot voorzichtigheid in
de w;jze van bestrijding van het euvel te ma
nen. Men moet niet uit het oog verliezen, dat
veel van het ergelijke lawaai in de steden zijn
ontstaan heeft te danken aan oorzaken, welk'
men met strafbepalingen jegens de lawaai
makers niet zonder meer wegneemt. Het
spreekt van zelf dat er oorzaken voor het la
waai bestaan, ongetwijfeld minder oorzaken
dan er thans lawaai is, maar ze bestaan dan
toch maar. En zoolang men die oorzaken niet
wegneemt, zal het weinig nut hebben, en zelfs
zeer onbillijk zijn, van de z.g. lawaaimakers te
verlangen, dat zij zonder meer de gebenedijde
stilte betrachten.
Er zal niemand zjjn, die niet volgaarne er
kent, dat er te veel signalen worden gegeven
en dat er alle aanleiding bestaat om daaraan
paal en perk te stellen. Maar evenzeer zal men
daarbij rekening dienen te houden met de op
vatting dat het te veel aan lawaai een gevolg
is van het kwaad dat zich zelve straft. De vrij
snelle en plotselinge toeneming van het mo
derne verkeer heeft den weggebruiker overval
len en hem niet de gelegenheid gegeven zich
aan te passen aan de gewijzigde verkeerstoe-
standen. Ook de overheidsbemoeiingen hebben
de snelheid, waarmede de verkeersproblemen
zich ophoopten, niet kunnen bijhouden en zoo
is ten slotte een wanorde in het verkeer ont
staan, welke niet alleen tot grootere onveilig
heid heeft geleid, maar ook tot het thans door
ieder weldenkend mensch verfoeide l^aai.
Het lawaai is ontstaan uit noodzaak, ma* het
heeft zich, als met ieder kwaad het geval is,
ontwikkeld, ver boven de grenzen van het
noodzakelijke.
De noodzaak was de uit de wettelijke bepa
lingen en voorschriften logisch gegroeide drang
van den wielrijder om door bellen, en van den
automobilist en motorrijder om door toeteren
van zijn komst te getuigen. Het publiek heeft
zich als het ware aan deze geluidssignalen
overgegeven en er zijn geheele gedrag in het
verkeer naar bepaald. Ook heden kan men nog
eiken dag getuige zijn van het feit, dat ook
de voetganger zich nog volgens dit beginsel >r.
het verkeer begeeft, en zich veilig waant, zoo
lang geen signalen hem van het tegendeel
overtuigen. Wat echter logisch gegroeid :s
dient niet plotseling te worden veranderd. Ge
leidelijke invoering van nieuwe opvattingen is
daarom een belangrijke eisch.
Het is thans echter zaak het lawaai tot een
minimum terug te brengen. Daarover is ieder
het eens. Niet alleen in ons land, maar overal
elders, in Amerika zoowel als in Duitschland.
in Zweden en Finland zoowel als in Italië
heeft men den strijd tegen het verkeerslawaai
aangebonden, in sommige landen met veel suc
ces, en op een wijze welke tot navolging zou
nooden, ware het niet, dat juist daarin het
eroote gevaar schuilt voor invoering van veel
erooter kwaad, n.l. de verhooging der verkeers
onveiligheid. als gevolg van net feit dat men
geen rekening zou houden met geheel andere
omstandigheden.
Ieder land heeft zijn eigen verkeerszorgen
iedere stad zelfs stelt door bouw en straten
aanleg speciale eischen aan het verkeer en zijn
regeling. Wanneer men dus uitgaat van der'
grondslag dat het lawaai het beste en doel
matigste kan worden bestreden door orde in
dat verkeer te scheppen, dan wórdt het duide
lijk dat maatregelen welke misschien voor
Italië of Finland of Engeland nuttig zijn, voor
ons land niet steeds bruikbaar geacht kunnen
worden.
Vooral voor ons land geldt het, het wapen
der lawaaibestrijding met de uiterste voorzich
tigheid te hanteeren, omdat wij in ons verkeer
rekening hebben te houden met een categorie
van weggebruikers welke in andere landen niet
zulk een groote rol speelt n.l. die der wiel
rijders. Zelfs al zoude deze categorie zich in
het verkeer op voorbeeldige wijze gedragen
een ideaal dat nog bij Jange na niet is bereikt
- dan nog doen zich ten aanzien van de plaats
der wielrijders in het verkeer zoovele proble
men voor, dat het onmogelijk is om met het
buitenland als voorbeeld, maatregelen voor té
schrijven, waartegen de aard van het verkeer
zich hier te lande vooralsnog verzet.
Er is een streven merkbaar, in verschillende
onzer steden om het lawaai tegen te gaan door
het vaststellen van verbodsbepalingen ten aan
zien van het geven van signalen. Men diene
zich wel af te vragen of hiervoor de tijd nu
leeds rijp is.
Verkeersorde bevordert stilte!
Deze spreuk, welke de K.N.A.C. naar voren
heeft gebracht en welke men op haar Anti-
Lawaai-borden heeft kunnen lezen, welke zij
te Breda en Den Haag tijdens de aldaar ge
houden Anti-Lawaai weken op vele plaatsen
heeft opgehangen, moge een waarschuwing zijn
voor hen die meenen dat een afdoende oplos
sing wordt gevonden in strafbepalingen tegen
het vele signaal geven. Het is tevens een aan
wijzing in welke richting tegelijkertijd de ver
betering gezocht moet worden. De K.N.A.C.
heeft door haar Anti-Lawaai-actie belichaamd
in het Anti-Lawaai Congres dat zij tezamen
met de Geluidstichting te Delft heeft gehou
den, in haar propaganda voor Meer Stilte on
der de automobilisten, door haar deelneming
aan de Anti-Lawaai-weken in verschillende
steden, voldoende getoond dat het haar ernst
is met haar streven om te komen tot meer
stilte.
Maar evenzeer acht zij het toch nuttig en
noodig te waarschuwen tegen al te groote
voortvarendheid in de bestrijding van het
euvel, vooral wanneer die bestrijding een al te
eenzijdig karakter zou dragen.
Vóór alles diene men de spreuk ingang te
doen vinden: Verkeersorde bevordert stilte.
In de middeleeuwen en ook nog daarna
meende men, dat in sommige gevallen de
vuurproef de schuld of onschuld van een
aangeklaagde kon vaststellen. Kon een beschul
digde met bloote voeten over gloeiende kolen
loopen, dan bewees dit zijn onschuld, was hij
hiertoe niet in staat, dan was dit een aanwij
zing voor zijn schuld. Onder invloed van de
moderne wetenschappelijke opvattingen is er
algemeen twijfel gerezen aan de juistheid van
oude berichten, die het doorstaan van de vuur
proef melden. De gloeiende koten zullen we!
niet heet genoeg geweest zijn of met een dikke
aschlaag bedekt zijn geweest; misschien had de
persoon een bijzonder dikke eeltlaag zoo
oordeelt de nuchtere moderne mensch. Natuur
lijk heeft dit oordeel zijn goede gronden. Wan
neer een redelijke verklaring op grcnd van
algemeene ervaringsfeiten mogelijk is, mag men
niet aan de meer onwaarschijnlijke verklaringen
denken.
Hoe gevaarlijk het echter is gebeurtenissen
uit vroeger eeuwen of vreemde feiten in onzen
tijd te verklaren op grond van de ons bekende
natuurverschijnselen, blijkt telkens opnieuw.
Meerdere eerbied voor den geheimzinnigen sa
menhang van de levensprocessen breekt zich
echter weer baan en brengt geleerden er toe door
proefneming en nauwkeurige controle na te
gaan of de eenvoudige schijnbaar zoo voor de
hand liggende verklaringen wel juist zijn.
Volgens een bericht in het Engelsche tijd
schrift „Lancet" heeft een Voorindiër met
succes in Londen de vuurproef doorstaan in
tegenwoordigheid van een aantal chirurgen,
psychiaters en natuurkundigen. Er werden twee
kuilen gemaakt van 4 meter lengte, 2 meter
breedte en 20 cm. diepte, die met hout en
houtskolen werden gevuld, 's Morgens om 8 uur
werd de inhoud aangestoken en des middags om
3 uur waren de kui'en met een gelijkmatig
gloeiende massa gevuld. Onder de oppervlakte
heerschte een temperatuur van 430 gr., terwijj
een stuk papier op de oppervlakte gelegd, on
middellijk vlam vatte.
De Voorindiër had tegen een der proefkuilen
een afkeer, maar was bereid de andere met
bloote voeten te doorschrijden. Hij deed dit in
lengte-richting tot tweemaal toe, zonder dat
onmiddellijk daarna of later verbrandingsver
schijnselen aan de voetzolen waren waar te
nemen.
De huid van de voeten was week en ver
toonde geen bijzonder dikke eeltlaag, terwijl
de temperatuur na de proef normaal, n.l. 34 gr.,
bedroeg. De Indiër weigerde een derde maal
over de gloeiende oppervlakte te loopen, omdat
de omstandigheden der wetenschappelijke con
trole hem, volgens zijn zeggen, het geloof aan
zijn onkwetsbaarheid had ontnomen Twee En-
gelschen, die daarna dezelfde proef wilden
nemen, sprongen na èenige passen met flink
verbrande zolen terug.
Te Londen had een demonstratie plaats van de oude vuurproef. Een Voor-Indiër
(bovenste afbeeldingdoorstond deze proef met succes, een jeugdig Engelschman
moest zijn poging opgeven. Men ziet aan de reactie der toeschouwers het pijnlijke
van zijn experiment
Dr. Kuhn, die het verslag van deze proef
in de Umschau mededeelt, en waaraan wij
bijgaande afbeeldingen ontleenen, meent, dat
voor een natuur-wetenschappelijke verklaring
van dit wonderlijk experiment men wellicht
aan het z.g.: phaenomeen van Leidenfrost kan
denken. Wanneer men n.l. een druppel water
op een gloeiende plaat werpt, ziet men den
druppel geruimen tijd cp een daaronder zich
vormende damplaag heen en weer dansen, ter
wijl op een minder heete oppervlakte de drup
pel geheel verdampt. De damplaag beschermt
den druppel tegen de hitte van de plaat. Hi"rop
zou ook het kunststukje berusten, dat, naar
men zegt arbeiders in ijzergieterijen soms ver-
toonen. Deze kunnen nJ. een oogenblik de
natte hand in het vloeibare iizer staken, zon
der zich te branden. Het is natuurlijk alleen
mogelijk door verder onderzoek uit te maken
of inderdaad door een sterke zweefsecret'e
sommige personen en dan a'lesn onder bij
zondere omstandigheden de vuurproef kun
nen doorstaan.
Mocht dit juist zijn, dan is een tweede vraag
waardoor een dergelijke sterke zweetafschei-
ding tijdens de proef veroorzaakt wordt. Is
deze van den geestelijken toestand afhankelijk?
Onmogelijk is dit niet. Wij weten, aat juist
allerlei veranderingen in de huid, zelfs het op
treden van bloedingen *en zeker ook de zweet-
afscheiding onder invloed van het zenuwstelsel
en daardoor onder invloed van emoties, sug
gesties enz. staan.
Dezer dagen promoveerde aan de Uni-
versite-t te Amsterdam de heer W. J. A. Wil
lems, geboren te 's Hertogenbosch, tot doctor in
de letteren en wijsbegeerte op een proefschrift,
getiteld „Een Bijdrage tot de kennis der vóór-
Romeinsche urnenvelden in Nederland." De
heer Willems heeft de leiding gehad bij het
bodemonderzoek te Best, te Zweeloo en te
Mierde, ingesteld op initiatief van het Provin
ciaal Genootschap van Kunsten en Weten
schappen in Noord-Brabant. Hierdoor was hij in
de gelegenheid aan de oudste geschiedenis van
het gewest Brabant, belangrijke nieuwe gege
vens bij te dragen. In zijn lijvige zeer zorgvul
dig uitgegeven dissertatie verantwoordt hij de
resultaten van zijn onderzoek. Het proefschrift
biedt talrijke bijzonderheden over het onderwerp,
dat, voor wat de provincie Noord-Brabant be
treft, geheel nieuw is. Ook uit de stellingen
blijkt, dat de jonge doctor een warm hart toe
draagt aan zijn geboortestreek. Een dier stellin
gen luidt: ,,Het onderzoek van Dr. Ph. Idenburg
en Dr. G. Stuiveling, neergelegd in ^Intelligen
tie-verhoudingen in Nederland" is wetenschap
pelijk niet verantwoord, zoodat de conclusies,
die daarop zijn gebouwd, ook niet betrouwbaar
blijken."
De avond begon reeds te vallen toen ze
na een langen tocht eindelijk door een
vriendelijk klein stadje reden. Plotseling
staakte de motor zijn zwaar gebrom en
hield na enkele sputterende geluiden eens
klaps op.
Hermann stapte af en tilde de kinderen
van het rijwiel. Spoedig ontdekte hij de
oorzaak. De benzine was schoon op. Ze be
vonden zich thans in een stille straat. Aan
weerszijden stonden aardige huisjes waar
het licht reeds brandde, want het was in
middels donker geworden. Menschen liepen
er haast niet op straat.
Eerst moesten ze gaan zoeken of ze mis
schien een garage konden vinden. Dit bleek
echter niet het geval. Wel was er een smid,
maar die was gesloten. Hermann zette zich
met de kinderen voor de deur neer. Wat
moesten ze nu doen. Eerst besloten ze wat
te gaan eten, want van den langen tocht
hadden ze erg honger gekregen.
Voor den boekwinkel van James Henley
hield een auto stil waaruit een heer en
een dame stapten.
Kunt u mij helpen aan de nieuwste uit
gave van de Encyclopedie voor het Maatschap
pelijk leven? vroeg de heer.
Dat zal wel gaan, mijnheer.
Henley haalde uit den hoek van den winkel
een trapje en nam van de bovenste plank een
splinternieuw boek.
Dit bedoelt u? vroeg hü vriendelijk.
De klant b'aderde er een oogenblik in en
knikte voldaan.
De prijs?
Vijf shilling, mijnheer.
Goed. ik neem het.
Hij telde vijf shilling neer. Op datzelfde
oogenblik klonk een zachte kreet. De dame had
inmiddels den winkel rondgesnuffeld.
Henry, riep ze verschrikt. Ik ben met mijn
halsketting blijven haken. Al de kralen zijn op
den grond gevallën.
Hoe kun je ook zoo dom zijn, Edith? ver
weet mijnheer. Waarom kijk je niet een beetje
uit. Je weet, dat we weinig tijd hebben en nu
kunnen we al de kralen op gaan zoeken.
Onmiddellijk begon hij de kralen bij elkaar te
zoeken en de boekhandelaar hielp hem daarbij.
Na een kwartier slaakte hij een zucht.
Ik geloof, dat we ze hebben. Hoeveel waren
het er, Edith?
Vijf en dertig, antwoordde zij.
Dat klopt, zei Henley, die de kralen geteld
had. Het zijn er precies vijf en dertig.
Gelukkig lispelde mevrouw. Is het medail
lon er ook bij?
Medaillon? vroeg Henley verbaasd. Neen,
dat is er niet bij. Dat zal hier of daar nog lig
gen.
Mijnheer keek op zijn horloge.
We hebben rog maar een kwartier, Edith.
Ik begrijp niet, dat je zoo nonchalant met je
sieraden omgaat. Ik kan onmogelijk de confe
rentie verzuimen.
Haastig gingen ze weer zoeken, maar het me
daillon werd niet gevonden. Zuchtend gaf mijn
heer het oo. De tijd werd te kort als hij den
trein niet Wide missen.
Vreemd, mompelde hij. Het moet hier toch
ergens liggen. Maar ik kan niet langer wachten.
Hij wendde rich tot den winkelier.
Wilt u mij een genoegen doen, mijnheer
Henley. We moeten aanstonds weg voor een
belangrijke conferentie. Die onvoorzichtigheid
van mijn vrouw zou ons den trein doen mis-
loonen.
Hij haalde een kaartje uit zijn portefeuille en
gaf dat aan Henley.
„Reginald Stone," las de ander. New Kent
Road 24. Londen.
IT zult 't medaillon wel dadelijk terugvinden.
Voor Uw moeite zal ik u beloonen met vijf pond
sterling. Daar kükt u van on? Viif pond voor
een mcte'llo"? Het is een dierbaar aandenken
voor miin vrouw. Er zft een miniatuurportret
in van haar moeder, dat ze voor geen veld van
de werel wil missen. Ziet u? Daarom heb ik er
zooveel voor ov°r. Maar ik reken er vast op, dat
'k het temekriig.
De bgokhand^aar kmeg een kleur van blifd-
sehao. Hü dacht aan de slechte tü'denaan
"jin kas. dte b°denkei«k lee"raakte. Een brioo-
n'ng van v"f nond sterling wa.s ni"t, te v"—ma
den. Ba'eefdha'dvhaive d°ed bii echter of hij de
helooning weigerde. m"ar tenslotte stemde hij
toe. Even later stoof de auto weg.
James Heniey keek hem rog even na, toen
wreef hü z'oh vevenoead in ziin handen. On-
m'ddellï'k ging hu zoeken naar het verlogen
voorwevn en in ziin iiver hoorde hij niet. dat
de winkeldeur ooen ging. Pas toen de klant
hem ean^nrak stond hij vlug op.
U houdt er een eigenaardige manier van
stofzuigen oo pa. grinnikte de bezoeker. Uw jas
z.it. d'k orider het stof.
Heuiav haaide de schouders op.
Waarmee kan ik u van dienst ziin? vroeg
hii. zonder op de woorden van den ander in te
gaan.
Ik zoek een leidraad voor de verzorging
van Cactussen. Zooiets in den prijs van tien
oence.
De win keker besteeg het trapte. Toen bij
weer afdamde, zag hii juist, dat de man zich
hukte en het medaillon opraapte. Zijn gezicht
klaarte on.
Dat is het. waar ik zooeven naar zocht, zei
hii toen de aud°r hem het voonvern liet zien.
Een dame heeft het verloren en ik zou het haar
tewgbazorveh.
De klant keek hem lachend aan.
Dan besno^r ik u benaald veel moeite, zei
hij. Geef mij het adres van die dame maar,
dan zei ik het wel even brengen.
O neen. dat gaat ntet. miinheer. Ik heb
beleef'! het nersooniiite te komen brengen.
Zoo, zoooomompelde de ander, merk
waardig langgerekt. Is het in dien tijd?
Hij maakte een veelbeteekenende beweging
met ziin duim en wijsvinger en vroeg:
Hoeveel?
Wat bedoelt u?
Ik bedoel, hoe groot is de fooi?
Dat raakt u niet, antwoordde Henley boos.
U hebt het medaillon in mijn winkel gevonden
en u bent verplicht het mij terug te geven.
Pardon, ik ben de eerlijke vinder en in dit
geval is het van mij. Ik zal het wel terug bren
gen. Maar ik zal het goed met u maken. Geef
mij het adres dan krijgt u de helft van de be
looning.
Henley schudde het hoofd.
Als u het niet vrijwillig teruggeeft, dan zal
ik de politie opbellen.
De ander maakte een beweging naar de deur,
maar de boekhandelaar riep hem terug. De man
scheen vastbesloten iets aan het geval te ver
dienen en als Henley met dreigementen voort
ging, kon hij alles wel kwijtraken. Daarom koos
hij eieren voor zijn geld en sprak:
Komaan, we kunnen zaken doen. Geef mjj
het medaillon, dan geef ik u vijf shilling.
De ander begon te lachen.
Vijf shilling? Vijf pond bedoelt u?
Henley schudde van neen.
Ik zeg, vijf shilling, dan hebben we allebei
evenveel.
De man maakte een afwerend gebaar en nam
den knop van de deur in zijn hand.
Ik moet minstens twee pond sterling heb
ben, anders ga ik weg.
Twee pond? mompelde Henley in zichzelf.
Dan verdien ik toch nog drie pond. Dat is in
ieder geval beter dan niets.
Nou geef dan maar hier, dan zal ik u twee
pond uitbetalen.
Ik denk er niet aan, lachte de ander. Boter
bij de visch. Ja, of neen? Schouderophalend
haalde Henley twee biljetten van een pond uit
de lade van de toonbank en schoof ze den ander
toe. In ruil daarvoor ontving hij het medaillon.
De man betaalde tien pence voor het boek en
verliet met een buiging den winkel, woedend
nagekeken door den winkelier.
Precies om twee uur den volgenden dag slen
terde James Henley de straat in waar Reginald
Stone woonde. Het was tamelijk druk want mijn
heer Stone scheen om twee uur spreekuur te
hebben. Een tiental menschen stond voor de
deur te wachten, tot de klok van den kerktoren
twee uur zou
slaan. Eindelijk
liet het langver- i
wachte geluid 1 j j j
zich hooren en Het meCUllLLOtl
de menschen be-
stegen de mar- r
meren treden
voor het huis. De eerste die aanbelde was
James Henley.
Mijnheer Stone thuis? vroeg hij aan het
meisje, dat de deur opende.
Verbaasd keek de gedienstige naar het groepje
menschen op de stoep.
Wat is er aan de hand? vroeg ze. Mijnheer
Stone? Hier woont geen Stone. Hier woont ko
lonel Kingston.
Zij wendde zich tot den volgenden man. En
u?
Ik moet ook bij mijnheer Stone zijn. Ik kom
het medaillon terugbrengen, dat mevrouw ia
mijn winkel verloren heeft.
Ik kom ook een medaillon terugbrengen....
klonk het van alle kanten.
Het meisje haalde de schouders op en wierp
de deur voor hun neus dicht.
Wat is dat voor lawaai aan de deur, Cissie?
vroeg mevrouw Kingston.
Och, mevrouw huilde het meisje, er staat een
stelletje krankzinnigen voor de deur. Ze zeg
gen, dat ze een medaillon terug komen brengen,
dat een zekere mevrouw Stone verloren heeft.
Toen mevrouw zelf aan de deur verscheen,
was de helft van de menschen al verdwenen.
Ze hadden begrepen, dat ze bedrogen waren.
De anderen ruzieden nog even onder elkaar.
Tenslotte namen zij den raad van mevrouw
Kingston aan en togen naar het politiebureau.
Op datzelfde oogenblik reed een handwagen
voorbij, beladen met allerlei voorwerpen, waar
onder zich ook een boekwerk bevond met den
titel: Encyclopedie voor het Maatschappelijk le
ven en een klemer boekte, dat als titel droeg:
Leidraad voor de verzorging van Cactussen.
Achter den wagen liepen een man en een
vrouw, die lachend naar den ingang van het
bureau keken.
De commissaris zal wel blij zijn met al die
meda'Uons, sorak de man fluisterend.
Praat niet zoo hard George, verzocht de
vrouw. Als de commissaris wist, dat wij op een
dag met die medaillons twintig pond sterling
verdiend hadden, dan zouden wij met ons hand
karretje niet op de markt komen.
Maar als we den rommel kwijt zijn. dan moe
ten wil" met onze truc naar een andere stad gaan,
want hier wordt het nu een beetje te doorzich
tig. Vind je niet?
Te Rovereto, in het Dolomietengebïed, is de
bekende archeoloog Paolo Orsi overleden. On
der zijn leiding werden o. a. de opgravings-
werken op Oost-Sicilië die voor de weten
schap van zoo groot belang bleken te zijn -
verricht. Langen tijd stond dr. Orsi aan het
hoofd van het Oudheidkundig Museum te Sy
racuse. De arbeid van den zoo juist overledene
is vooral van groote beteekenis geweest voor
de beschavingsgeschiedenis van Sicilië, vanaf
den neolithischen tijd tot aan de kolonisatie
door de Grieken.
JUitstappen: het einde van dea
rit Het portier gaat open
voorzichtig I.... anders is haft
uit met de vreugde. Want het
roekeloos openen van het por
tier kan f 150,— boete kosten I
en autodeuren voorzichtig I
bi) een ongeval met
A 17 A RflWM 17 'Cl °P 011 blad zlJn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ju bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door t?
M I .1 .C. A,Dv/I V ilL O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT Uv»" verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen L i O Va" doodelijken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
FOCfl hij verlies van een öana
faiÜV/*" een voet of een oog
door Charles Garvice
„Het is geen verlies, Terence," zei ze, neel
Zacht en deemoedig, „li, weet nu, dat ik je
nooit heb liefgehad ~n dat v'e nooit gelusk g
zouden zijn geworden als man en vrcuw. Ik
heb a'tijd veel van je gehouden, Terence, en
dat doe ik nog; maar sinds ik weet, wat wer
kelijke liefde is, weet ik ook, hoe slee»,. ik ge
handeld zou hebben, als ik je vrouw was ge-
Eerden. Terence, je moest me ve'.geven er,
dat zul je ook doen, nietwaar? Kan ik je
niet helpen om er overheen te komen? Ik
noemde je herhaaldelijk den naam van Mayne
Redmayne; ik kan je evengoed meteen zeggen,
dat hij mijn verloofde is. Ook hü zou je zoo
kraag helpen, dat weet ik zeker. Hij weet altijd.
Eat in alle omstandigheden het beste is; hij is
2oo verstandig en koo goed."
Terence trok zijn hand uit de hare los en
lichtte zich op.
„Niemand kan mij helpen," zei hij schor
"Ik moet het alleen onder de oogen zien."
^ïin gezicht werd somber en zijn oogen vlam
den. „ik moet gaan, Irene." Hij glimlachte
bitter. „Om twee uur moet ik mijn vrouw
treffen. Mijn vrouw."
HOOFDSTUK XXXVI
Madge had dien nacht weinig kunnen
slapen en maar voortdurend in haar bed heen
en weer gewoeld, nu eens gekweld door voor
gevoelens van naderend onheil, dan weer opge
wonden door het vooruitzicht op een bekeren
triomf, die op alles de kroon zou zetten.
Ze was wat bleek, toen ze ten slotte be
neden kwam, maar mooier dan ooit. Een
paar van de gasten zaten nog aan de ont
bijttafel, maar zij beantwoordde slechts
vluchtig hun groet en gaf mevrouw Archer
"en teeken, haar even naar een aangrenzend
vert-ek te volgen.
„Ik moet onverwachts naar de stad voor
een zakelijke aangelegenheid." zei ze. „Zoudt
u zoo goed willen zijn, mij als gastvrouw te
vervangen tot ik terug kom? Ik weet zeker
dat u zich veel beter van uw taak zu't kwijten
dan ik, en het hesle huis met al wat er in is,
is tot uw beschikking."
Mevrouw A-cher voelde zich zeer vereerd en
stemde gaarne toe.
„Toch niets van onaangenamen aard, hoop
ik?" zei ze bezorgd. „Je ziet er vanmorgen
een beetje moe uit. lieve kind. Maar dat is ook
eigenlijk geen wonder, na zoo'n avond. Ik ben
zelf ook half dood."
„Neen, er is niets bijzonders," zei Madge
met een onbewogen gezicht. Ze ging weer naar
haar kamer terug en beval Lucy, een reis-
complet uit te leggen en een handkoffer voor
haar te pakken.
„Doe er ook maar een of twee avondjurken
in. Het is mogelijk, dat ik nog een paar dagen
wegblijf, en in dat geval zal ik je wel tele-
grafeeren om me na te reizJen met nog wat
meer kleeren."
Terwijl ze zich verkleedde, kwam Lucy bin
nen met een klein rond voorwerpje in de hand.
„Dit heb ik onderin uw bruinen koffer ge
vonden, my lady," zei ze. „Ik kan me maar
niet begrijpen, hoe dat daar komt."
Madge nam het ding van haar aan. Het
was een vcpleegster-insiene.
„Nee ik heb het ook nooit gezien. Geen
idee waar het vandaan komt. Doe maar
weg, 't heeft geen waarde. Of nee, leg 't maar
op tafel."
Het me'ste vertrok en terwijl Madare zich
verder aankleedde, wierp ze nu en dan een
blik op het kleine emai"e schildje, dat haar
leek aan te trekken als een magneet. De tiid,
teen ze het gedragen had, het afschuwelijke
'aboratorlum, Steohanotas' faseineerend gericht
met de brandende oogen rez"n weer levendig
in haar herinnering op. Ze wierp het insigne
in een lade en trachtte het te vergeten.
Aan het kleine stationnetje nam ze den
trein naar de hoofdstad: een taxi bracht haar
van Waterloo Station naar St. James. Het
was al even over twee, zoodat ze geen tijd had
om nog even naar het huis in Carlton House
Terrace te gaan. Terwijl de auto voortsnorde,
leunde ze achterover met gesloten oogen en
nu en dan tastte haar hand naar haar borst,
waar ze, in een zakje onder haar kleeren, de
documenten bij zich droeg, die ze uit het
bureau gestolen had. Misschien had zy ze
vandaag wel noodig! Toen de taxi stil hield,
trok ze haar hoed diep in de oogen, stapte
uit en beval den chauffeur, te wachten. Terwijl
ze nog bij de deur stond, keerde een man. die
aan den overkant drentelde, zijn hoofd om en
keek naar haar. Hij bleef een oogenbilk c-taan,
toen liep hij langzaam verder, om bij den hoek
der straat opnieuw halt te maken. Toen de deur
van het huis openging en Madge verdwenen
was, slenterde hij weer langzaam terug
De knecht, die haar had binnengelaten, zei
haar, dat Lord Terence thuis was en ze volgde
hem naar boven.
Terence stond bij het raam en ze trok naar
hoedie weer recht en g'ng langzaam op hem
toe. terwijl ze muntieFe: „Hier ben ik!"
Hij ve~roerde zi"h niet, en in één seconde
zag ze, dat er iets verkeerd was g l"oren en
ze bleef onbeweeglijk staan, met inaehouden
adem wachtend, haar oogen strak op hem ge
richt.
Hy stond met zijn rug naar het raam en
rij kon zijn gezicht ni"t duiteT'k onderschei
den; maar ziin zwijgen, het feit, dat hü niet
naar haar toekwam om haar in zün armen te
nemen, was waarschuwing genoeg. Wat was
er gebeurd?
„Ja, daar ben je," zei hy, „maar misschien
zou het beter zün geweest, als je maar was
weggebleven. Enfin, we moesten elkaar toch
nog één keer spreken, vcor het laatst."
„Wat is er gebeurd?" vroeg ze, heel rustig.
„Waarom ontvang je me op deze manier?"
„Wil je nog probeeren, de zaax met bruta
liteit te redden?" vrceg hij. „Ik veronderstel,
dat je allerlei verontschuldigingen by de hand
hebt; dat je een of ander handig verhaal weet
om jezelf te verdedigen; je bent sluw genoeg
om de meeste menschen beet te nemen; maar
ik zeg je van te voren, dat het je met my
niet lukken zal. Ik heb Irene gezien!"
De woorden troffen haar als een slag. haar
hand greep blindelings naar den tafelrand
haar knieën trilden; maar ze hield zich oo
en keek hem aan, niet zoozeer uitdasrend ais
wel met kalmte van Iemand, die bereid is, te
vechten tot het einde.
„Wel?" vrceg ze, even rust'g als te voren.
„Kun je daar staan me zóó aankijken
wetend, wat je gedaan hebt. wetend, dat
ik het weet? Je bent een indringster; je hebt
me getrouwd onder een valschen naam; je
hebt valschheid in geschriften gep'eegd ik
heb den brief bewaard, dien te me geschreven
hebt. Ik zeg je, dat ik a'les wet, en ik tracht
bij m°zelf uit te maken, wat ik nu met je zal
doen
„Je weet niet a"es," zei ze. met een onna
tuurlijke kalmte en een heldere stem. ..Om
maar iets te noemen, je weet niet, waarom ik
met je trouwde."
„De grootste idioot zou dat dadelijk weten
en begrijpen. Je trouwde me, omdat je graag
de toekomstige hertogin van St. Ormonde
wilde zijn." zyn gezicht gloeide van schaamte
om haar.
„Neen, dat was de reden niet," zei ze ge
dempt. „Kun je niet een andere gissing ma
ken?"
„Ik voel er niets voor, verder te gissen; je
kunt voor mijn part een andere reden hebben,
maar dat is voor mij van geen belang."
„Ik had er een; en voor my is die van zeer
veel belang," zei ze. „Ik trouwde je omdat
ik van je hield."
Ze liet haar hoofd een oogenblik zinken,
toen hief ze het weer op en keek hem weer
aan met diezelfde onnatuuriyke kalmte en
zelfbeheersching. Terence kreeg een schokje,
toen lachte hij bitter en maakte een gebaar
van ongeloovige verachting.
„Geloof je me niet, Terence!"
„Ik word door iedereen lord Cast'efo-d ge
noemd. behalve door mijn intieme vrienden,"
zei hij koud.
,?Ik zal je noemen, z-oals je wilt," zei ze.
Het is aan jou te bevelen, aan mij, te ge
hoorzamen want ik ben je vrouw."
Met een woedenden ruk keerde hy zich naar
haar om.
„Je bent niets van dien aard!" zei hij. „Een
dergeliik op bedrog gebaseerd huwelijk is
ongeldig en dat zal ik de overheid ook wel
ge uw aan het verstand brengen."
Ze kon niet langer b'ijven staan.
.Mag ik gaan zitten?" vroeg ze, met een soort
van koninklijken déemoed.
Hy maakt een ongeduldig gebaar.
Wordt vervolgd