Kunstmatige vezelstoffen M m m ffletuetfiaal van den dag Met twee kameraadjes op avonterenreis ■■■minimin" IDe Dubbelgangster I ..I ZUSTER M. AUGUSTINA fi ZATERDAG 30 NOVEMBER 1935 Een industrieel probleem Vrij van de natuur Japan Kunst-zijde Schilderwerk van een kloosterlinge Brand bij Verona Belangrijke veiling Duitsche doodenmis AI I P A O NT 1\T T7CL °P 011 bla<1 zlJn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C *7 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C '7^0 Ml een ongeval met C OCA Ml verlies van A I «I «Pa v 1 v Ej O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen A »Jva" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen ff doodelljken afloop JL MÜl/a" een voet of AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL van een hano een oog Er was eenmaal een tijd op aarde, dat de na tuur voor de menschheid de eenige en di recte bron was, waaruit zij haar stoffelijke behoeften kon bevredigen. Het was in de gouden dagen, dat de langsche- «Jelige blondgelokte voorvaderen van onze ver woed-arische Oosterburen nog ongekweld door een volksvreemd, ja zelfs semietisch besef van schuld en zonde in paradijselijke vreug de rond! de aan Wodan toegewijde woudreuzen dansten, deze door hun achterkleinzonen zoo hooggewaardeerde bezigheid slechts stakend om naar mes en jachtspriet te grijpen, teneinde zich een nieuwe winterjas te verschaffen, ten koste van den een of anderen bruinen beer. Daarnaast had een der Germaansche vrouwen blijkbaar reeds zeer spoedig de ontdekking ge daan, dat haren van dierlijken oorsprong (wol) en plantaardige vezels (vlas) tot draden te spin nen waren en de gesponnen draad tot weefsel kon verwerkt worden. Hierin is reeds de tendenz, om zich van de natuur onafhankelijk te maken, in de kiem aanwezig. Ook in andere landen en werelddeelen had men deze voor de menschheid zoo geweldig be langrijke ontdekking gedaan. En eeuwen lang spon in zuidelijker landen de kleine Bombyx Mori, de zijderups, zijn fijne draden, waaruit de heerlijke zijde, het luxe weefsel bij uitstek, werd geweven. Tevergeefs trachtte men de kleine Bombyx Mori in koudere streken inheemsch te maken: de natuur heeft haar grillen en geeft met irrationeele onberekenbaarheid haar mono polies. Onder het geweld van de gloeiende tropen zon strekken zich eindeloos de onmetelijke ka toenplantages uit. In den oogsttijd hangen de struiken zwaar beladen met hun groote vruchten, op bootjes gelijkend, vol pluis. (Het is velen onbekend, dat katoen geen stengelvezel is, zoo als vlas, maar vruchtpluis, zooals kapok). Bij scheepsladingen tegelijk sleepten de Westerlin gen dit pluis naar hun vaderland en schiepen er de reusachtige textielcentra, met hun zwart- berookte fabriekenmassa's, waar millioenen menschen dooreen krioelen temidden van snel schietende spoelen. Doch het is het streven van den cultuur- mensch, om de maatschappij zoo volledig moge lijk vrij van de natuur te maken en er is een nieuwe industrie op weg om de hegemonie in de textiel wereld te veroveren: die van de kunst matige textielvezels. Nog vormen de natuurlijke vezelstoffen: wol, katoen en zijde, de basis van de textielindustrie, doch de fabricatie van de kunstvezel waaronder de kunstzijde de oudste is heeft in de laatste jaren in alle landen der wereld, speciaal in de Vereenigde Staten, Japan, Duitschland, Italië en Groot Brittannië, een buitengewoon hooge vlucht genomen. Enkele cijfers betreffende Italië mogen, als voorbeeld, dit illustreeren. De Italiaansche kunstzij de-productie, die in 1923 circa 4 millioen k.g. bedroeg, was in minder dan tien jaar ver tienvoudigd. In 1934 produceerde Italië ca. 50 millioen k.g. kunstvezel en weefsels, tot een be drag van meer dan 600 millioen lires. Dat is reeds 100 millioen lire meer, dan het aan katoe nenweefsels exporteerde. Wat is de toekomst voor de oude zijde-in dustrie? Laten wij een jonge mogendheid, die staat aan de poorten van den komenden tijd, 't ant woord laten geven. In z'n reportage over Japan schrijft de bekende Franschman Antoine Zisch- ka over den toestand van den Japanschen land bouwer. De boer is niet in staat van de op brengst van zijn akker te leven. Overal op het platteland ziet men moerbeiboomen: de handel in ruwe zijde was sinds jaren voor de boeren het eenige middel om niet te verhongeren. Tus- schen 1914 en 1929 nam de Japansche zijde-ex port met 45 pCt. toe en vormde hij 35 pCt. van den totalen uitvoer. Alleen de Vereenigde Sta ten namen daarvan ongeveer negen-tienden af. Maar de crisis kwam, de afzet verminderde en de prijzen liepen terug. Een baal zijde die in 1925 werd verkocht voor 200 gulden, was in 1932 niet meer dan 48 gulden waard. En Japan koos zijn weg. „De wereld was verarmd en had behoefte aan goedkoope producten. Japan wierp zich op de fabricatie van kunstzijde. Het vernietigde zelf zijn natuurzijde-industrie, om te voor komen, dat anderen dit deden. In 1918 leverde het 50.000 k.g. kunstzijde, in 1932 32 millioen k.g., in 1933: 42 millioen k.g. Terwijl Japan in 1927 de negende plaats in nam in de rij der wereldproducten, bezette het in 1932 de vierde, in 1933 de tweede plaats; in 1934 streefde het de V.S. voorbij «n momen teel is het de voornaamste producent van kunstzijde. Werden bijvoorbeeld in Frankrijk de productiecijfers in de laatste acht jaren 3,6 maal zoo hoog, de Japansche productie groei de uit tot 46 maal haar vroegeren omvang." De sociaal-economische aspecten van een der gelijke geweldige, diep-ingrijpende structuurver andering? In een andere alinea laat Zischka ons daarop even een blik werpen. „Op het oogenblik geeft de kunstzijde-indu strie werk aan ongeveer 200.000 mannen en vrouwen. In het gunstigste geval onderhoudt ze dus 200.000 gezinnen; in werkelijkheid waar schijnlijk niet meer dan 120.000. Volgens de statistieken van 1930 leefden anderhalf millioen gezinnen van de zijde teelt. t Denkbeeld, den zijden draad na te bootsen, is ongetwijfeld zeer oud. Het schijnt evenwel, dat de Engelschman Hooke in 1665 de eerste geweest is, die de mogelijkheid van een zoo danige onderneming heeft aangetoond. De be kende natuurkundige Réaumur hield zich ook met deze kwestie bezig. In 1734 stelde hij voor om dikke vernissen uit te trekken en de draden aan de lucht te laten stollen. Het zou nog meer dan een eeuw duren, eer de droom van deze ge leerden werkelijkheid zou worden en de wereld de geboorte van deze nieuwe nijverheid zou be leven. En het merkwaardigste Is, dat deze voor de zijdeindustrie zoo verwoestende tak van nijver heid haar ontstaan te danken zou hebben aan een poging om de oude zijdeteelt te helpen en voor den ondergang te behoeden. In 1853 bracht Frankrijk 26 millioen kilogram cocons voort. Van 1856 tot 1909 maakte de Fran- sche zijderups een tijd van langdurige ziekte door, die haar productie met negen-tiende deed dalen. Slechts twee malen overtrof de jaarpro ductie de millioen k.g. Rond 1865 zou men zelfs den beroemden microbenjager Pasteur ter hulp roepen. In het begin van deze crisis waren de her tog van Bordeaux en Hilaire Bemigaud, graaf van Chardonnet lid van het comité dat tot doel had de economische problemen van het land te bestudeeren en de ellende te verzachten. Waar zij het onvoorzichtig achtten de weef-industrie te Lyon afhankelijk te laten van een zoo wis selvallige productie, trachtten zij een daartoe geëigende stof te vinden, waarop onder alle om standigheden te rekenen viel. Hun onderzoekin gen voerden tot de „kunstzijde". In 1884 bood Chardonnet aan de Académie des Sciences zijn mededeeling aan „over een kunstmatige, op zijde lijkende textielstof". Op de Wereldtentoonstelling van 1889 zag men de eerste voortbrengselen van de jonge industrie. Nog geen vijftig jaar zijn sindsdien verloo- pen, en men kan beoordeelen, welk een snelle evolutie deze nieuwe industrie heeft doorge maakt, als men bedenkt, dat de gezamenlijke daarin over de geheele wereld geïnvesteerde Kapitalen in 1931 reeds 2,1 milliard guldens oeliepen en dit bedrag op den huidigen dag reeds zeer ver overtroffen is. Van alle dierlijke textielstoffen is de zijde, voortbrengsel van de spinklieren der zijde rups, de eenige die niet uit cellen bestaat. De lengte van een draad loopt ver uiteen en het is niet zeldzaam dat zij meer is dan een kilometer. Sommige hebben zelfs een lengte van meer dan drie en een halven kilometer. Alleen de zijden draad bezit de eigenschap, niet vervaardigd te zijn van korte in elkaar ge draaide vezels. Het is deze kostbare eigenschap die bij den kunstzijden draad moest worden nagebootst. De grondstof voor de kunstzijde is cellulose. Deze wordt opgelost. Elk procédé jam* ■••-^wTwaTAi Kunstzijde-spoelen bij de kcmsenfabricage Na 35 jaar zie ik Je weer terug; daar moet op gedronken worden. Goed. Maar als Je maar weet, dat ik de laatste maal heb betaald. (Lachende Welt), heeft daarvoor zijn eigen methode. Bij het spinnen wordt deze vloeistof onder hoogen druk (zelfs tot 70 atmosferen) door heel kleine ope ningen gespoten (diameter tusschen 50 en 120 mikron 1 mikron is een duizendste milli meter) en de zoo ontstane draden aan de lucht of in een vloeistof tot stolling gebracht. De voor deze industrie benoodigde cellulose wordt geleverd door de katoen en het hout. De katoencellulose verkrijgt men uit de z.g. linters, katcenvezeltjes, te kort om er 'n ka toenen draad uit te spinnen. Katoen is buiten gewoon rijk aan cellulose: 84 pet. en meer, ter wijl het gereede product 98.5 tot 99 pet. cellu lose bevat van een zeer hooge kwaliteit. Hout daarentegen bevat zelden meer dan 35 pet. cel lulose en het eindproduct ongeveer 89 pet. Ook is de kwaliteit hiervan inferieur. Doch linters zijn erg duur en, hoewel de houtcellulose voor het grootste deel uit Canada en de Scandina vische landen afkomstig is. wordt hout in enorme hoeveelheden over den geheelen aardbol gevonden, terwijl katoen slechts groeien wil in enkele bevoorrechte klimaatgebieden. De katoencellulose wordt gebruikt voor het vervaardigen van alle soorten kunstzij, uitge zonderd de z.g. viscosezijde. Het streven der chemici is er evenwel op ge richt een meer algemeen gebruik van de houtcellulose mogelijk te maken. Laten wij nu even de verschillende procédé's de revue passeeren. De oudste soort is de col- lodiumzijde van Chardonnet. Dit procédé ts tegenwoordig in onbruik geraakt, daar de cel lulose hierbij eerst in nitrocellulose wordt om gezet en deze draad te licht ontvlambaar is. Daarbfj is zijn kostprijs hooger dan die van de nieuwere. Daarnaast vinden wij de koperzijde of Foltzerzijde, van een zeer fijne kwaliteit. Zij is buitengewoon geschikt voor de kousenfabri- cage. Een van de voornaamste procédé's voor haar vervaardiging is het „Bemberg"-procédé. De acetaatzijde, celanese, is zeer mooi, maar duur en slecht bestand tegen hooge tempera turen. De viscose heeft voor de wereldproductie de meeste beteekenis. Door haar goedkoopte is zij tegenwoordig de meest verspreide kunstzi). Met den naam celta duidt men een hollen viscose- draad aan, die lijkt op een zeer dunne buis. Deze inwendige holte komt haar isoleerend vermogen voor warmte ten goede en geeft haar een grootere doorsnede bij eenzelfde gewicht. In de laatste jaren, nu 't publiek den opzich- tigen, schreeuwerigen glans van de kunstzij moe is, heeft men zich met succes toegelegd op de vervaardiging van matte zijdesoorten. Vergelijkt men de .kunstzijdesoorten met na tuurlijke zijde, dan treden direct twee onvol maaktheden nog op den voorgrond. Kunstzijde behoudt beter dan echte zijde de plooi, die men erin perst; deze kreukbaarheid is een be zwaar. Terwijl natuurlijke zijde een slechte ge leider voor warmte is en dientengevolge warm aanvoelt, zijn de kunstzijdesoorten goede warm tegeleiders en voelen koud aan, onaangenaam zelfs wanneer zij nat zijn. Het is voornamelijk Vlaamsch getint werk, dat Zuster M. Augustina C.R.S.S. uit Nijmegen dezer dagen in ,,'t Center" te Den Haag expo seert. Haar schilderijen, aquarellen en pastels zijn steeds tegen den romantischen achtergrond gehouden van het oude Lier met zijn hofjes, be gijnepoort en intieme intérieurs. De maakster van al dit werk heeft haar figuren in dit mi lieu aangepast. Het zijn vooral de Moeder Gods met het Christuskind, de H. Familie, de Her- dersgroep en de tocht van de Drie Koningen, die haar inspireerden en, het moet worden toe gegeven, ook dikwijls een zuiver gezien moment en een geslaagde compositie aan deze schilde res schonken. Het beste van haar werk vindt men in de doeken „Madonna" (no. 7), „Maria de Morgen ster" en de H. Koenraad van Parzan, de broe der portier, die in een levendige scène temidden van een aantal lieden uit het volk is geplaatst De religieuze intentie is doorslaggevend bij Zr. M. Augustina; zij is echter gelukkig meer lyrisch dan symbolisch geweest in haar ar beid. Een enkele geestige vondst verdient waar deering: bij den H. Gregorius, die in extase het kerkelijk lied staat te zingen, zit bleek van inspanning een kleine, koortsachtig werkende monnik de noten op te schrijven van de melo die die om hem galmtEchter bleef in en kele doeken de centrale figuur ook wel eens wat achter bü de détailverzorging. Gedreven tin-werk, lederen boekomslagen en glas-in-lood doen de schilderes bovendien ken nen als een ernstig werkster op het gebied der kerkelijke kunstnijverheid. V. O. Door onvoorzichtigheid van een knecht is het atelier van den bekenden Roemeenschen portretschilder Verona een prooi der vlammen geworden. In het atelier bevonden zich eenige reeds voltooide schilderijen en eenige, waar mede de schilder nog bezig was. Deze zijn alle door het vuur vernield. Eveneens is de zeer Waardevolle bibliotheek van Verona verbrand. Een gelukkig toeval is, dat Verona juist zijn voornaamste werken op een tentoonstelling had staan, anders zou zijn levenswerk vemie tigd zijn geweest. De weg daarheen was erg lang en de don kerte wekte niet bepaald opbeurend. De vrouw zeide niet veel en de kinderen, die in het begin wat met elkander hadden ge babbeld zwegen thans ook. Hu, het viel niet mee, zoo in het donker op een eenzamen landweg te moeten loopen. Plotseling zagen ze van achter een donkere boomengroep een lichtje. Dat moest het huis zijn. De vrouw opende het hek dat toegang gaf tot de boerderij. Daar begon een hond te blaffen en de deur ging open. Tegen den verlichten achtergrond zagen ze een ouden man staan, die dreigend een stok ophief. In het Duitsch riep de vrouw wat, maar de oude boer verstond het zeker niet, want hij schreeuwde „leelijke landloopers, wil je wel eens gauw maken dat je wegkomt!" Doch de vrouw kwam een stap nader en hief smeekend haar handen op. De oude boer keek haar verbaasd aan en gaf een luiden schreeuw. Het doen en laten van Amos' geit waren sinds lang een groote ergernis voor al de boeren in den omtrek. Er was letterlijk niets wat dit beest niet at. Ze verslond alles wat onder haar bereik kwam. Het had zelfs allen schijn, alsof ze zich k>jj» voorkeur te goed deed aan de landbouwvoortbrengselen van Amos' buren. Reeds lang zag Amo6 dezen gang van zaken met leede oogen aan. Tal van malen toch had hij diep in z'n zak moesten tasten, om de door zijn geit aangerichte schade te vergoeden. Maar de geit was het lievelingsdier van z'n overleden vrouw geweèst en daarom kon hij er moeilijk toe besluiten zich van het dier te ontdoen. Maar die in klinkende munt uit te betalen ver goedingen gingen tenslotte den inhoud van Amos' portemonnaie te boven. Er moest iets gedaan worden en ten einde raad ging de eige naar van het schadelijke dier bij een zijner kennissen, Daniël Os born, om raad. „Ja," zei Daniël, „ik heb er al van gehoord en om je de waarheid te zeggen, geloof ik niet dat het je lukken zal haar goedschiks kwijt te raken. Iedereen kent haar en niemand wil haar dus hebben." ,Ik vraag er ook geen geld voor." verzekerde Amos, „maar verder mag het niets kosten." „Dan zit er niets anders op dan dat je het beest dood maakt. Ze is er trouwens oud ge noeg voor." Amos keek z'n raadgever met verschrikte oogen aan. Als z'n vrouw wist dat hij de geit van kant gemaakt had, dan zou z'n vrouw, voor wie h(j altijd gebeefd en gesidderd had, hem dat 's nachts in droomgezichten komen inpeperen. Een rilling van ontzetting voer hem door de leden en onomwonden uitte hij z'n vrees aan Daniël. Je moet haar ook zelf niet dood maken, Amos," zei z'n vriend. „Je mag hoogstens mee helpen. Laat mij maar begaan, we zullen dat zaakje eens netjes opknappen." „Maar hoe?" vroeg Amos na eenige oogen- blikken te hebben nagedacht. „Ik heb nooit gehoord dat een geit kan zwem men," antwoordde Daniël. „Als we haar nu eens in de rivier dompelen; dat is een zachte dood, waar de geit niets van voelt." Een goed idee," meende de eigenaar van het lastige beest. „En wanneer zullen we het doen?" .Direct natuurlijk, anders vreet ze misschien nog meer aan je portemonnaie." Even later zag men de beide mannen achter Amos' huis met een geit aan den ketting in de richting van een watertje loopen, dat door Daniël met den weidschen naam van „rivier" was bestempeld. Het scheidde alleen de twee stukjes land van Amos en diens buurman van elkaar. Het is wel een ellendig geval," klaagde Amos, „maar er zit niets anders op. Als m"n vrouw het me nu maar niet kwalijk neemt." Die heeft niets kwalijk te nemen. Als ze jou in je slaap er soms lastig om valt, dan zeg je eenvoudig dat je haar de geit, waar ze zoo dol op was, hebt nagestuurd. Dan zal je eens zien hoe ze in d'r nopjes is." Ze waren aan „de rivier" gekomen en voer den direct hun oogmerk uit. Op een drafje liepen ze daarna weg en liepen bij Amos bin nen, waar Daniël als belooning voor z'n pres tatie, dien middag mee mocht eten. Ze voelden zich als twee schooljongens, die een kwajon gensstreek hadden uitgehaald. Amos kon geen hap naar binnen krijgen, maar Daniël, die niet dikwijls gratis at, vond dat je je zenuwen moest over-eten en sloeg in den kortst mo gelijken tijd alles naar binnen wat onder z'n bereik kwam. En dat was heel wat, want bij Amos werd er altijd voor twee dagen tegelijk gekookt. Ze zaten nog aan den maaltijd, toen Amos' naaste buurman, Abdias, zich ernstig kwam be klagen over de geit. „Dat ellendige beest van jou is weer op strooptocht!" riep hij nijdig. „Die geit van mfj is dood, buurman," ant woordde Amos; „je moet je dus vergissen.' Zoo, vergis ik me. Kijk dan maar eens naar buiten, en vertel me dan van wien die geit is, die bezig is m'n mooi rood flanellen hemd op te eten." Amos en Daniël keken op en zagen nog juist hoe de doodgewaande heel smakelijk, alsof het roode zalm was, Abdias' hemd oppeuzelde. „Heb je het gezien?" vroeg de buurman be leefd, „of hou je nog vol dat het een dooie geit is?" „Die geit schijnt zeker niet voor verdrinken vatbaar te zijn," meende Daniël. Ik doe een ander voorstel. We zullen haar op de spoorbaan leggen; zoo is Baruch's hond ook aan z'n eind gekomen en de dierendokter zei dat het dier op slag dood geweest was, zonder iets te voe len. Ik weet het nog heel goed, het was de express van 9.12 uit New-York. De methode is absoluut veilig en secuur." „Dan hebben jullie nog twintig minuten den tjjd," zei Abdias. „Als ik je soms helpen kan buurman?" Amos nam de hulp gretig aan, maar wilde onder geen voorwaarde voor den tweeden keer aan het. misdrijf deelnemen. Daniël en Abdias zouden het samen doen. Ze gingen op stap en de geit liep in 't midden. Ze zouden haar op de rails leggen en den ketting aan den grond vastmaken. Dat was secuur. Sidderend van angst bleef Amos thuis en telde angstig de minuten. In de verte hoorde hij den express nader komen. Schrille fluit tonen klonken door de stille avondlucht en nog nooit had hij het gedreun in z'n woning zoo sterk gevoeld als nu. Het doodvonnis van de geit was nu onherroepelijk geteekend; zij kon haar lot niet ontgaan; kans tot ontvluchten was onmogelijk. Daniël en Abdias zouden op een afstand blijven staan en eerst als de trein voorbij was, voor den dag komen. Ze waren evenmin groote helden als hij. Maar het kon nu eenmaal niet anders. De rust in 't dorp en van Amos in 't bijeonder, hing er van af. Daar klonk het snerpend gefluit van den trein heel dicht bij en Amos stopte z'n ooren dicht om niets te hooren. Toen hij z'n handen weer van z'n ooren nam, stonden Daniël en Abdias voor hem en daarachter.de geit. „Isis ze nog niet dood?" stamelde Amos onthutst. De geit I „Amos, jon- gen. die geit is Van Alfl OS behekst, wat ik j je zeg," meende Daniël. „Behekstbehekstonzin," bromde Abdias. „Maar hebben jullie haar dan niet op de spoorbaan gelegd?" vroeg Amos. .Natuurlijk hebben we dat gedaan. Maar heb je dan de locomotief niet hooren fluiten?" „Ja, maar dat doet ze toch wel meer, als ae hier langs komt." „Natuurlijk, maar nu floot ze vier keer, en anders maar eens. Dat lamme dier heeft de express opgehouden. De machinist is van z'n machine gekomen en heeft het dier los ge maakt. Toen we naderbij kwamen, vroeg hij van wien dat beest hoorde en toen hebben we jouw naam genoemd. Hij schreef dien op en zei dat je dat een aardige boete zou kosten. Toen zijn ze weer doorgereden." „Maar hoe is 't mogelijk, dat een machinist in 't donker op zoo'n afstand nog zien kan?" vroeg Amos, die ineenkromp van schrik, toen hij van „boete" hoorde spreken. „Door dat hemd, natuurlijk. Toen je geit op de spoorbaan lag, waaide het om d'r kop. Je weet dat het een rood hemd was, en toen het groote koplicht van de locomotief op dien zwaaienden rooden lap scheen, het de machi nist den trein natuurlijk direct stoppen. Snap je 't nou?" Amos snapte het. Hij was echter te zeer overstuur om op dat oogenblik middelen te beramen om van z'n geit af te komen. Den volgenden morgen kwam de veldwachter hem meedeelen dat men een dief gepakt had, die een geit had gestolen. Of Amos even op "t bureau wilde komen om te zien of het dier z'n eigendom was. Amos keek naar buiten en zag dat z'n geit weg was, maar op 't bureau hield hü hardnekkig vol dat het beest niet. van hem was. Men moest toen den dief wel los laten. Toen deze, trotsch op z'n onverwacht succes, met de geit naar buiten üep, gaf Amos hem nog een halven dollar op den koop toe en ging opgelucht naar huis. De man keek hem verbaasd na, tikte be t-eekenend tegen z'n voorhoofd, haalde z'n schouders op en was weldra met de geit van Amos, achter een kronkeling van den weg, ver dwenen. In het Gebouw Leesmuseum te Amsterdam zal op 17 December as. een uitgebreide kunst veiling gehouden worden onder directie van S. J. Mak van Waay, waaronder vele belangrijke schilderijen voorkomen. Onder andere zal dan in veiling komen een Rubens: de Toorn van Achilles, geschilderd omstreeks 1620, toen Rubens den Achilles-cyclus ontwierp, die dienen moest als cartons voor Brusselsche gc.elins en waarvan de complete serie voorloopige schetsen zich in de verzameling van Lord Barrymore te Londen bevindt. Verder zullen nog onder den hamer komen een Govert Flinck, Adriaan Brouwer, Peeter Pourbus, Willem Buytenwech, Nic. Maes, Aert van der Neer, D. Teniers en twee merkwaardige Italianen: Palma Vecchio en Franeiabigio; en tenslotte nog 28 Rembrandt- etsen. Op Doodenzondag (24 November) stuurde Leipzig Heinrich Schütz's Doodenmis uit, uit gevoerd door de Leipziger universiteits-Kanto- rei en het madrigaalkoor. Deze doodenmis, als Muzikaal Requiem be kend, is door Schütz in 1636 gecomponeerd en heeft een eigenaardige geschiedenis. Vorst Hein rich von Reuss had namelijk reeds bi] zijn leven zijn lijkkist laten maken; op het deksel van de doodkist en op de zijkanten had hij bijbel spreuken en koralen laten graveeren. Heinrich Schütz hoorde hiervan, zag de doodkist en werd hierdoor tot zijn doodenmis geïnspireerd. Het „beslag" van de doodkist werd dus de tekst van de mis. Alleen de tram mag aonder richting aan te geven en met een altijd geldend voorrang «recht rijden. Voor auto mobilisten en wielrijders zijn de regelt van weg en veiligheid gegeven en het is hnn eigen belang om geen „trammetje te spelen". door Charles Carvice 67 Er klonk een plotseling rumoer beneden in het huis; opgewonden stemmen riepen dooreen; voetstappen daverden haastig de trap op. Er bonsde iemand op de deur van het laborato rium en er werd gebiedend geroepen, open te doen. Vóórdat Stephanota naar de deur kon gaan, werd die al open getrapt, en Redmayne en twee detectives stormden binnen. Stephanota stak waarschuwend de hand op „Stil toch!" zei hij; „jullie zult haar wak ker maken. Ze slaapt wel erg vast; maar zoo'n lawaai Een van de rechercheurs greep hem vast en de andere drong met Redmayne het slaap kamertje binnen. Redmayne boog zich over de beweginglooze gedaante, richtte zich toen met een ruk op en keek den politieman aan, die haar hoofd bad opgetild en luisterde naar haar ademhaling. „Mijn God! Wij zijn te laat, my lord," zei hij. „Ze is dood." HOOFDSTUK XXXIX „Mijn oordeel over de Iersche kwestie zei Terence. „Hoort! Hoort!" riep Redmayne, quasi - eerbiedig. „Wat ik je bidden mag, beste Terence, ga voort," zei hij, toen Terence af brak en om zich heen keek. „Ik heb nu al jaren naar meeningen over de Iersche kwes tie geluisterd, maar ik word het nooit moe." Ze zaten aan de ontbijttafel op Redmayne; de pas-getrouwde landheer en Irene, de Ormon des, Terence, de mooie kleine Lady Blanche en Lily. De laatste zat naast Irene, die voor haac zorgde met een toewijding, die de hertogin de tranen in de oogen deed komen. Het was een verrukkelijke morgen in Juni, de groote ramen stonden wijd open en het kleine gezelschap keek uit over het heerlijke Iersche landschap, over de onafzienbare lan derijen, die tot het bezit van den gastheer be hoorden. „Ja, laat ons nog eens een staaltje van je gezond inzicht hooren," ging Redmayne glim- 'achend voort. „Met wat je daarstraks zei had je mijns Inziens volkomen gelijk." „ik vind, dat Lord Castleford gewoonlijk gelijk heeft," zei Lady Blanche, met zóó'n goed- gespeelde onpartijdigheid, dat Redmayne achter zijn krant moest duiken om een ondeugend lachje te verbergen. „Me dunkt, dat 'eder woord, dat hij gezegd heeft, volkomen juist was." ,AHe goede dingen komen tot hem. die weet te wachten," zei Terence plechtig. „Ik voor mij heb nu jaren gewacht op iemand, die zou erkennen, dat ik geknipt was voor staatsman en philosoof en daar is die iemand nu eindelijk!" „Ik zou het gezelschap graag de vraag wil len voorleggen: wat gaan we vanmorgen doen?" zei Redmayne. „Ik voor mij ga visschen," zei Terence. „Er zitten hier kanjers van snoeken in de buurt en daar wil ik er eens een van zien te ver schalken. Het zou een goede gelegenheid zijn om eens naar dien voorhistorischen altaarsteen te gaan kijken, Lady Blanche, als u lust zoudt hebben om mee te gaan," voegde hij er bij, met een achteloosheid, waardoor niemand der aanwezigen zich liet misleiden. „O dank u, ja, misschien wel," antwoordde de jongedame. met een poging tot onver schilligheid, die eveneens zeer doorzichtig was. „Wat mij betreft," zei de hertog genoeglijk, „ik ga in de hangmat liggen en een van die boeken lezen, waar je 'n beter mensch van wordt met m'n oogen dicht; en ik moet nadrukkelijk verzoeken, mij niet in mijn studie te storen." Redmayne en Irene stonden hen on het terras na te kijken, terwijl ze allen in ver schillende richtingen verdwenen en Lily liep behoedzaam naar het grasveld, waar ze on middellijk omringd was door honden van allerlei ras en afmeting, die als door instinct schenen te weten, dat hun sp'elmak' ervje blind was en haar spel deelden met die be zorgde voor. ichtigheld, die alleen paarden en honden aan den dag kunnen leggen. Irene sloeg het kind met een teederen glimlach gade en Redmayne keek naar Irene. Ten slotte s'oop zijn hand naar de hare en omvatte ze in vasten greep. „Ik wilde je juist vragen of je gelukkig was, Trene," zei hij. „Dat was niet noodig. Mayne," zei ze zacht Ik ben zóó gelukkig dat ik me zelfs nu en dan maar ar.een als jij niet bij me bent. liefste afvraag of het allemaal niet een droom is." „Nog steeds, liefste?" vroeg hij met tceder verwijt. „Ben je daar nog niet overheen? Ik weet, dat je in 't begin voordurend vervolgd werd door de gedachte aan het verleden. Ik begreep het heel goed lieveling; je geluk werd nog steeds verdonkerd door de schaduw, die over je leven had gehangen." „Niet verdonkerd, Mayne," zei ze met heel diepe stem. „De zon van liefde och Mayne als je eens wist, hoe dankbaar ik je ben voor die liefde! Soms word ik 's nachts wakker en ik fluister tegen mezelf: .HÜ houdt van me; hij is mijn man." Neen, verdonkerd wordt mijn leven niet meer, Mayne; ai het donkere is voorbij, alleen de herinnering doet me soms nog pün. Ze'fs in mün groot geluk kan ik niet heelemaal vergeten; mijn vader stierf zonder dat ik bij hem was. zonder dat ik het wist zelfs; en mijn arme zuster, die zooveel misdeed en moest boeten met haar jong leven. Maar dat zijn allemaal dingen waar niets meer aan te veranderen valt; er is eebter meer: soms als ik Terence zie „Je denkt altijd aan anderen, liefste." zei hij. „Maar denk je heuseh, dat Terence er nog over piekert, er verdriet van h eft? Iemand met zijn vlindematuur? Kom! Kük daarginds maar eens!" Juist op dat oogenblik staken Terence en Lady Blanche in de verte het einde van het grasveld over en drentelden langzaam met hun hengels over de schouders, naar het brug getje. Irene bloosde; haar gezichtje klaa'de op „O, denk je heusch, Mayne fluisterde ze levendig. „O, ik hoop het zoo! Ze is zoo'n snoes van een meisje." „Kük nog eens, Irene!" Het jonge paar had de rivier oerelkt, maar inplaats van hun vischtuig in orde te bren gen, waren ze op den bemosten oever gaan zitten en Terence praatte blykbaar ernstig en dringend, want Lady Blanche luisterde met gebogen hoofd en opeens zagen ze Terence haar hand nemen. Irene slaakte een kreetje van verrukking en drukte haar handen tégen Redmayne's oogen. „O, Mayne, Mayne! Dat was nu het eenige, wat me nog ontbrak om volmaakt, volmaakt gelukkig te zijn." Hü nam haar in zün armen en kuste haar met al het oude vuur; en terwijl hü dat aeed zag hü, dat er tranen in haar ogen stonaen. Maar er zijn tranen van geluk zoowel als tranen van leed, dat wist hij. En Irene was nog nooit zoo mooi geweest als op dit oogen blik, toen ze door die tranen van geluk opkeek naar den man, -dien zü liefhad, en die haar verafgoodde. De schaduw, die over haar leven had ge hangen. was eindelijk geweken. EINDE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 11