SCHAPER'S HERINNERINGEN
Met twee
op avonteremreis
<Kdtmftaal van den da§
m
UITZIJN TWEEDE DEEL
Brabants grond
mm
MAANDAG 2 DECEMBER 1935
2
Artistieke gevelreclame
OSPRIJS
- VOOR LONDEN
J. H. Schaper
Veelpraterij
Het peil
Ten paleize
Ongerechtvaardigde klacht
Platen van Piet Engels
Teekens om sneller te gaan rijden
ATT F1 A op dit blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen C p7l£f\ bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C *7CH
A I .1 .Pi M 8l\_/111| I_j O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen f ÜU»" verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen 1/ 0 Ül/t
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER ÈN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
by een ongeval met
doodelijken afloop
FOCfl by verlies van een nana
uüv/i" een voet of een oog
DOOR FLETCHER
Niet lang na het verschijnen van het eer
ste deel zijner Herinneringen is het
oude socialistische Kamerlid J. H. Scha
per overleden. Onder zijn nagelaten papieren
werd het manuscript van het tweede deel ge
heel voltooid aangetroffen. Nauwelijks een week
te voren had hij er de laatste regelen van ge
schreven. Ofschoon het blijkbaar zijn bedoeling
was geweest het geheel ter correctie nog eens
door te nemen, heeft zijn zoon uit piëteit jegens
zijn vader alles gelaten zooals hij het vond en
ongewijzigd het manuscript aan den uitgever
afgestaan, die het thans, keurig verzorgd, in
het licht geeft 1).
Schaper schrijft boeiend. Dit amvangrijke
boekwerk staat vol hoogst belangwekkende le
zenswaardige schetsen, indrukken en meeningen
waarvan wij ons veroorloven er hier enkele oer
te nemen.
Schaper vertelt van zijn eerste ervaringen
als Kamerlid van arbeidersafkomst: „Ik was
nu een „budgetvreter" of zooals men tham
zou zeggen, een „bono"
geworden. Ik kreeg ni.
f 2000 schadeloosstelling
en had er eerst vreese-
lijk hoog tegenaan ge
keken. Het was de naïve
teit van den beginneling
uit de arbeidersklasse,
waar men zeer hoog
opziet tegen zulke sala
rissen en vooral zag. Al
spoedig bemerkte ik,
„wat er af moest". Op
en neer naar Den Haag
reizen kostte mij, derde
klasse f 7.per week.
Die reizen waren mij al spoedig in die
reisgelegenheid, een obsessie. Niet dat ik op
dit publiek neerzag het ware belachelijk ge
weest! Het waren „mijn menschen", die daar
zaten. Maar ik moest in den trein werken, li
teratuur bijhouden en stukken van Kamer, Sta
ten en den Baad lezen, anders kon ik geen
5 lange uren tweemaal per week, als er zit
ting was, missen door tusschen de wielen te
zitten. En dat was in de 3e klasse ondraaglijk.
Ten eerste was het er bijna altijd vol. Meer
malen stampvol. Dan zat ik soms tusschen vee-
koopers, zelfs vischkoopers of -koopsters en
voorts soms niet al te bescheiden handelsrei
zigers, die mij nauwelijks plaats lieten. Zij spra
ken mij aan als ze mij kenden en babbelden
eeuwig langs of over mij heen. Er waren er,
die de vrijmoedigheid hadden om in mijn pa
pieren te kijken en dan b.v. de voor hen blijk
baar leerzame vraag te stellen, of ik de stuk
ken lezen moest, wat de slimsten vermoedden.
Des Vrijdags was ik soms bijna ziek als ik aan
die komende vijf uren dacht. Ik was trouwens
doorgaans uiterst vermoeid van het werk en
voelde mij soms verbazend zwak. Van bevriende
zijde heeft men mij zelfs al spoedig financieel
moeten steunen om in een rustiger gelegenheid
te kunnen reizen.
Maar voorts moest ik in Den Haag kamers
hebben en vervolgens mijn levensbenoodigdhe-
den. Tezamen ging daar f 800 per jaar voor weg.
Van f1200 's jaars moesten dus mijn gezin en
ik buiten de Kamerzittingen leven. Voor het
spreken in openbare vergaderingen legde men
er soms nog eerder geld bij, dan dat men er aan
verdiende, vooral toen men wist dat ik een
„Kamertractement" had! Dat was eenvoudig
fatsoenlijke armoede.... Gelukkig is dat sinds
dien beter geworden. Toch heb ik nog tot ver
in den wereldoorlog van ruim f 2000, later
f 3000 per jaar moeten leven met vrouw en
kroost terwijl reeds vele loonarbeiders toen
door de mobilisatieomstandigheden loonen ver
dienden van f 80—f 100, ja f 120 per week!"
In de eerste jaren van hun kamerlidmaat
schap werd den sociaal-democraten nog al eens
verweten, dat zij de veelpraterij in het parle
ment brachten. Bij de debatten over de ver
zekeringswetten van Talma in 1910 rekende de
Savornin Lohman hun nog voor, dat de linker
zijde hierover 100 kolom van het verslag had
volgepraat tegen 20 door de rechterzijde. Scha
per schrijft over deze „veelpraterij" het vol
gende:
„Zet eens een stel Nederlanders, waar ook bij
een en laat hen met open deuren, in het bij
zijn der pers, redeneeren! Omslachtig redenee
ren ze bijna allen en altijd zijn er vervelende
langpraters bij. Zelfs bij begrafenissen treft men
ze aan, die de aanwezigen vervelen door hun
niet eindigende banale redenaties. Ik woonde
eens een crematie bij toen na een eindelooze
rij van sprekers ten slotte nog een heer
kwam, die zich als een vriend van den over
ledene aanmeldde. Hij sprak onbeduidend, wel
een minuut of 15 en zei eindelijk: „Gij X, gij
ligt hier nu en wij staan hier sprakeloos." Toen
keek mij verontwaardigd een dame in mijn na
bijheid aan en zeide: „Dat is toch te erg, hij
staat sprakeloos!"
Bij de begrafenis van den heer Goeman Bor-
gesius kwam in de bittere koude een Haagsch
advocaat een rede houden en hield formeel een
propagandaspeech voor den vrede en tegen
drankmisbruik. Hij hield even op, wij heradem
den en de ongelukkige vertegenwoordiger der
Koningin was zichtbaar bijna versteend en
stond wanhopig te trappelen. Ik zelf was tot
aan de knieën koud. En waarlijk, de spreker
begon opnieuw en daasde door. Als er tóen
een ruwe polderwerker had bijgestaan, zou de
ze misschien geroepen hebben: „Gooi hem
erbij in! Wat wordt er op recepties niet
honderd uit gebazeld tot men er wee van
wordt.
Neem nu die arme Kamer. Alles is openbaar.
Persmannen, wier mooi beroep het is om te no-
teeren en te publiceeren, zijn óók menschen.
Men heeft vervelende en interessante sprekers.
Zonder praten kan het nu eenmaal niet. Ve
len willen mooi praten voor de tribune. Elk
lichaam moet aldus bij oppervlakkigen den roep
krijgen van „kletscollege"
Ik moet toegeven, dat er in den beginne van
1897 en later wel eens tè veel geredevoerd
werd. Ook door ons!
De redevoeringen waren dikwijls wat lang,
wat erg uitvoerig gedocumenteerd.... Men
vergete echter niet dat onze intrede met zich
brengen moest een ontplooiing onzer beginselen.
Er kwam met onze groep in politiek en so
ciaal opzicht een nieuw element van strijd en
propaganda in het parlement. Er moest een
systeem van regeering en bestuur opgebouwd
en uitgewerkt wordenDat kón niet in kor
te speeches in een vloek en een zucht geschie
den en het mocht ook niet
Men meene intusschen niet, dat men in die
dagen m de Kamer maar ad libitum kon
redeneeren! Het was soms een heksentoer om
van mr. Gleichman het woord te krijgen. Men
moest er haast om soebatten en als men van
uit het middenvak de hand opstak en pardoes
het woord vroeg, dan kon hij niet weigeren
maar was spinnijdig en bijna beleedigd. Eens
wilde ik het woord voeren over de haven van
Delfzijl als ik het wél heb. Hij vroeg, wat ik
dan wel zeggen wilde, las mij de betrokken pas
sage uit de Memorie van Antwoord van het
Begrootingsstuk voor en zei kortaf: „O, <jat
antwoord is goed, daar valt niets over te zeg
gen!" Met goed voet bij stuk te houden, kreeg
ik het woord!
Later is de „rantsoeneering" gekomen, een
regelmatige beperking der debatten en een
algemeene wil om onnoodig spreken na te la
ten. Dat moest de democratie ten goede ko
men. En het was nog ver voordat er van fas
cisme of zoo iets sprake was...."
Scherp protesteert Schaper tegen de opvat
ting dat sedert de invoering van het algemeen
kiesrecht het peil van het parlement ge
daald zou zijn: „Het is volslagen on
waar", schrijft hij. „Toen ik erin kwam wa
ren er knappe koppen onder de bourgeoisle-
den. Maar er waren ook onnoemelijk veel non-
valeurs, waardeloozen. Menschen, die nim
mer iets uitvoerden, en nog deden alsof zij het
razend druk hadden. Eens per jaar bij Water
staat, hielden zij een redetje over plaatselijke
belangen, maar voor de rest kwamen ze zelfs
niet of nauwelijks in de secties. Ik kende in
de eerste jaren van mijn lidmaatschap een me
neer uit het Zuiden, die soms vóór zich had
Kamerstukken, jüs^jroote sardinen gerang
schikt waren. Er was een kantonrechter met
een driedubbelen naam en een vet hoofd: de
Bieberstein Rogalla Zawatsky, die in de afdee-
lingen uitkneep als hij kans had om rapporteur
over een wetsontwerp te worden en na de keuze
terugkwam. Hij was te benepen of te gemak
zuchtig om zulk werk te doen!
Mgr. Nolens heeft mij kort voor zijn dood
nog bevestigd, dat het vroeger ook in zijn frac
tie treurig was. „Zij zaten hier" en hij wees
in 't rond bij zijn lieden „en o! het was
niets!" Schaepman, Nolens, Kolkman, Harte
deden de zaken maar veel bleef er verder niet
van over. Kom nu eens en zie de R.K. Fractie!
Zóó was het links en rechts: weinig talentvolle
en veel onbeduidende menschen."
Zoo staat het boek vol raak-geschreven op
merkingen en vlotte anecdotische schetsen.
Een paar kleinigheden nog:
De eerste en eenige maal dat de Koningin
zelf den nieuwen Kamerleden den eed of de be
lofte afnam aan het paleis, maakte Schaper
mee en hij beschrijft de sfeer in de groote
danszaal waar plechtig deze formaliteit plaats
had.
„Welk een schakeeringen! Hier een ds. Talma
die met een Geldersch accent de formules uit
sprak als een predikant, die in een der meest
gewijde momenten een dierbaar woord spreekt.
En dan de godsvruchtige aankomende generaal,
die ditmaal geen lettergreep inslikkend als een
held uit een ridderroman zijn trouw zwoer aan
de Grondwet. Dr. Schaepman met vol geluid,
dr. Nolens sober en ernstig, Jhr. Röell met
edele distinctie. Zoo moeten onder de Fransche
Bourbons in de 18e eeuw de edellieden hun ko
ning hebben trouwgezworen! Mr. Goeman Bor-
gesius scherp en nuchter met zwaar Groning-
schen tongval: ir. Lely met hooge stem eerbie
dig sprekend, mr. dr. Schokking, in-droevig,
meer predikant hier dan staatsman, wat ook
vanzelf sprak....
De socialisten legden de belofte inplaats
van den eed af, wat ik van onze dominees
altijd onzuiver heb gevonden. Zij gelooven
immers aan God en prediken Zijn dienst."
Met deze enkele passages volstaan wij om
later nog in beoordeelenden vorm op het werk
terug te komen.
1) „Een halve eeuw van strijd". Herinnerin
gen van J. H. Schaper. Deel II. Uitg. J. B.
Wolters' Uitg. Mij. Groningen 1935 437 blz.
-■ «- et meer enthousiasme dan deskundigheid
V/I schrijven de heeren Toon Wijfels en
Paul Vleminx in het tijdschrift Braban-
tia Nostra artikelen over den grond in Brabant.
In het laatste nummer doen zij een aanval op
de Nederlandsche Heidemaatschappij en haar
werk o.m. in De Peel. Wij zouden ons niet ge
roepen achten het werk van deze Maatschappij
tegenover dit artikel te verdedigen, ware het
niet, dat in het stuk van de heeren Wijfels en
Vleminx gewezen wordt naar de reportage, die
wij onlangs hebben gemaakt van de ontginning
in De Peel, welke wij hebben bezocht in ge
zelschap van een inspecteur der Heidemij. Voor
namelijk komen zij op tegen de meening, dat
de ontginning van den grond beter in het groot
kan geschieden dan door de boeren voor zich,
zonder echter voor hun tegengestelde meening
motieven aan te halen. Zij noemen deze theorie
kapitalistisch. We willen hierover niet strijden,
maar als men uit onze reportage zou hebben
liggen negen onopengemaakte pakken met, gelezen, dat de oorzaak van deze fout is ge
legen bij de Heidemij., heeft men verkeerd ge
lezen. Deze immers voert veelal de werken uit
in opdracht van de bezitters, van de groot
grondbezitters, die hun grond rendabel willen
maken. Het bezit van de Heidemij. in De Peel
is niet zoo groot.
Evenmin trouwens als het bezit van de
Grontmij. Deze maatschappij bezit in heel De
Peel ongeveer 10 hectaren, waarvan bovendien
van 1918 af tot 1934 toe geen pacht is geëischt.
Brabantia Nostra, dat zich voorstelt leiding te
geven zou beter moeten informeeren alvorens
het tot conclusies komt, die door de feiten wor
den weerlegd.
Het klaagt over het opkoopen van grond door
een Utrechtsch heer. We willen niet ontkennen,
Piet Engels: Twee platen voor den
boekhandel
dat dit is geschied, maar veel meer zou het
moeten klagen over het opkoopen van grond
door een katholiek kapitalist uit het Zuiden,
een man, die in Brabant geboren en getogen
is en die. op zoodanige wijze grond opkoopt, dat
zelfs de geestelijken van de plattelandsparochies
daarover klagen. Deze groot-grondbezitter is
meereischend dan welke maatschappij of bezit
ter uit het Noorden dan ook. Brabantia Nostra
zou moeten klagen over de eischen van een
maatschappij, die in Brabant is gevestigd:
eischen, die zoo hoog zijn, dat hardwerkende
boeren het niet kunnen volhouden en arm van
hun land gezet worden. Brabantia Nostra zou
moéten weten, dat hetgeen in Brabant door
Brabanters geschiedt van ernstiger aard is dan
hetgeen geschiedt door Heidemij. of Grontmij.
Als het strijden wil voor groote waarden van
Brabant, zal het eerst Brabanters moeten her
vormen alvorens te klagen over hetgeen ande
ren hier uitvoeren.
Brabantia Nostra klaagt over de ontsiering
van het landschap door de rechte, groote auto
wegen, die in De Peel zijn ontworpen. Maar het
is weer een Brabantsche instantie, die hierover
meer verwijt verdient dan de Heidemij., die het
streekplan voor De Peel heeft ontworpen. Rech
ter en eentoniger, zich minder houdend aan
het bestaande of aan <je traditie zijn de wegen
en andere ontwerpen, welke worden gemaakt
door den officieelen streekplandienst in Bra
bant. Het streekplan, dat door de Heidemij. is
gemaakt voor De Peel getuigt van meer inzicht
in het Brabantsche eigene dan de streekplan
nen, die door den officieelen Brabantschen
streekplandienst worden gemaakt; de Heidemij.
heeft meer oog voor het schoone van het Bra
bantsche dorp.
Brabantia Nostra klaagt over de ambtenaren,
die door de Heidemij. in Brabant worden ge
plaatst. Zeker, er zijn andersdenkenden onder
en ook wij vinden dit jammer en niet goed.
Maar deze maatschappij selecteert haar amb
tenaren met meer zorg dan welke officieele
dienst dan ook, dan welk departement dan ook.
Als men klachten heeft over a/nbtenaren, ga
dan klagen bij Waterstaat dat Brabant vol
stopt met andersdenkende en ongeloovige amb
tenaren, waaruit voor vele Brabantsche gezin
nen reeds veel ellende is ontstaan en dat het
geloofsleven hier en daar reeds veel kwaad heeft
gedaan.
Brabantia Nostra klaagt over de toestanden
in Brabant. Het heeft er recht toe; het heeft
den plicht. Maar het moet zijn klachten rich
ten tot de instanties, die verantwoordelijk zijn
voor deze toestanden. Het moet uit een enkel
citaat uit onze reportage niet besluiten tot het
verwerpen van het werk der Heidemij. in Bra
bant, want van alle werk, dat door officieele en
semi-officieele instanties thans in Brabant ge
schiedt, is dat der Heidemij. zeker het minst
afkeurenswaardig, omdat deze er ernstig naar
streeft het Brabantsche gewest te begrijpen.
Daarop snelde h^ naar binnen en enkele
oogenblikken later verscheen er een welge
dane vrouw, die op Hermann zijn vrouw
afvloog en weenend vielen ze elkander in de
armen. Alles wat dus nu in orde gekomen.
Vlug gingen allen nu naar binnen, waar
ze weldra onthaald werden op een heerlijken
maaltijd, welken zij zoo lang hadden moeten
ontberen, en werd er honderd uitgepraat
over allerlei gebeurtenissen. De oude men
schen waren een en al bezorgdheid over de
vrouw en kinderen.
Toen moest Piet zijn avonturen vertellen
en weldra fantaseerde deze er lustig op los,
waarbij hij het met de waarheid niet zoo
nauw nam. Hij veTtelde van hun ontmoe
tingen met leeuwen en tijgers en de men
schen die weldra bemerkten dat hij er maar
op los fantaseerde moesten er braaf om
lachen.
In Berlijn Zuid staat een landhuis. Het be
staat uit twee verdiepingen, is omgeven
door een grooten tuin.... boomen dekken
het haast toe en de straat waarin het ligt be
staat uit slechts twintig ongeveer dezelfde hui
zen. Waar de beukenhaag van het kleine park
een opening vertoont, ziet een erker op
straat uit.
In dezen erker zit een man met een hard
gezicht, dikken grijzenden baard, hij zit er van
vroeg tot laat. Hij heet Gustaaf Kanter en is
eigenaar van het landhuis. Na allerlei gelukkige
zaken had hij voor ongeveer 7 jaar dit landhuis
gekocht. Na de groote omwenteling van den
tijd had zijn manier van zaken doen geen
succes meer en daardoor had hij bijna zijn be
staan verloren.
Vlak achter de poort van den ingang stond
in het grasperk een groot wit bord, waarop de
beide woorden „Te koop" ver in de straat zicht
baar waren.
Gustaaf Kanter zat van 's morgens tot
's avonds in den erker en staarde in de straat.
Hij wachtte op een kooper. Meer dan een half
jaar lang zat hij al in zijn erker. De menschen
die hem kenden, waren van meening, dat het
precies goed was, dat hij zijn villa verkoopen
moest, want zij was met onrechtmatig goed
verworven. Zij noemden hem den „man in den
erker".
Op een van deze mooie middagen van den
nazomer nu gebeurde het!
Een witgelakte auto kwam langzaam door de
straat gereden. Gustaaf Kanter zag den wagen
komen en kromp ineen, alsof hij een klap met
de zweep kreeg, toen de auto vlak tegenover
zijn huis midden op straat plotseling stopte en
de inzittenden, *n heer en een dame het bord
zorgvuldig bestudeerden. Wat hij nooit meer had
durven hopen, gebeurde, de wagen keerde en
reed vlak naast het trottoir. Het jonge paar
stapte uit. Beiden zagen er buitengewoon ele
gant uit, voornaam, zelfbewust, rijk. Gustaaf
Kanter was tevreden over den indruk dien zij
op hem maakten. Hij sprong haast uit den
erker en luisterde naar het klingelen van de
bel alsof het de fijnste muziek was. Hij hoorde
hoe de deur geopend werd.... hoorde schreden
naderentrappen kraakten zacht. Er werd
geklopt. En het meisje diende de gasten aan.
Na een korten beleefdheidsgroet begon de dame
te spreken over haar interesse voor dit land.
huis, dat bijzonder gunstig gelegen was en er
van buiten bijzonder mooi uitzag.
„Maar zegt u ons asjeblief eerst den prijs,
want het zou dwaasheid zijn, wanneer u ons het
heele huis zoudt laten zien en ons dan ten
slotte de prijs te hoog is.
Door deze opmerking was Gustaaf Kanter
meer verheugd dan teleurgesteld. Hij noemde
de som, maar in zijn woorden klonk een toon,
die aanduidde, dat hij niet direct aan dit getal
zou vasthouden. Over het gezicht van den heer
gleed een vluchtige schaduw. Kanter zag dit
wel. De dame scheen de prijs echter niet te
hoog te zijn. Kanter zag dit met veel genoegen.
Hij leidde de koopers door de verschillende
étages, in den kelder en naar den zolder; hij
ging met hen in den tuin en het kleine park,
hjj somde alle voordeelen van de omgeving op
en verzekerde dat de buren welopgevoede en
voorname menschen waren. Met een woord:
hij deed alles, om de koopers over te halen.
Jammer genoeg echter ging de heer er niet
op in. De dame vond alles heerlijk en overeen
komstig haar verlangens.
„Maar het is toch werkelijk bijna geheel,
zooals wij het ons gedacht hebben, lieveling,"
sprak ze tot haar man. die nog steeds aar
zelde, „ik vind het landhuis heerlijk!"
„Tja...." zei hij. Verder niets.
Gustaaf Kanter schrok inwendig.
Daarna wendde hij zich tot Kanter en sprak:
„Ik ben het met alles buitengewoon eens, al
leen met den prijs nog niet. U zult zeker be
grijpen, dat wij eerst nog eens andere huizen
gaan bezichtigen, alvorens ik besluit. Ik beloof
u, Zondag as. terug te komen. Absoluut, uw
huis staat me buitengewoon goed aan. Maar
met het koopen van zoo iets moet men niet
haastig te werk gaan."
Bij deze woorden van haar echtgenoot zag
de dame er zeer terneergeslagen uit.
Gustaaf Kanter bracht zijn gasten tot aan de
deur, staarde den vertrekkenden wagen een
poosje na, en ging dan terug, langzaam, teleur
gesteld, met gebogen hoofd, wederom de man
in den erker.
Indien hij gedacht had, deze veelbelovende
koopers nooit meer te zien, dan had hij zich
vergist. Hij zat met een zeer kleine hoop, die
hjj zelf aldoor voedde, in het hart in zijn erker,
en staarde in den zonnigen herfst-Zondagmid-
dag. Hij vertrouwde zijn oogen niet, toen plot
seling de witte auto voor de poort van zijn tuin
stopte en het jonge paar uitstapte. Gustaaf
Kanter snelde zelf naar beneden, ontving zijn
gasten hartelijk, riep een bevel naar de keuken
om een goede lunch met vruchten en wijn en
cognac klaar te maken en noodigde dan zijn
gasten hjj noemde hen reeds „mijn lieve
vrienden" in de groote ontvangzaal. De
dame was vroolijk en opgeruimd, haar echtge
noot weliswaar terughoudend, maar lang niet
meer zoo afkeerig als bij het eerste bezoek.
Na lang beraadslagen bij veel cognacjes en be
legde broodjes stelde de heer voor:
„Ik zal u eens wat zeggen, mijnheer Kanter,
in princiep ben ik het in alles eens en daar mijn
lieve vrouw haar hart nu eenmaal in dit huis
verloren heeft, zal ik tot den koop besluiten. Ik
heb er echter een afkeer van mij te laten af
zetten. Wij schelen altijd nog enkele duizenden
guldens. Het kan best zijn, dat uw vraag, mijn
heer Kanter, zeer juist is Ik nu beschouw mijn
bod voldoende. Zooveel had ik eigenlijk niet
eens willen geven. Maar terwille van mijn
vrouw.... in ieder geval een ernstig voorstel: Ik
zal de beslissing aan een architect overlaten. Ik
zal een der meest ervaren taxateurs verzoeken,
de waarde van den koop te schatten. De twee
of drie honderd gulden, die zulks kosten zal,
spelen ook geen bijzondere rol.
Ik ben, om u mijn werkelijk emstigen wil te
bewijzen, bereid, de helft van de kos'.en voor dit
advies te betalen. Gaat u er mee accoord?"
Al was het voor Gustaaf Kan.er ook aange
namer geweest, den koop direct af te werken,
schikte hij zich in het voorstel.
Na twee dagen meldde zich de architect aan.
Gustaaf Kanter geleidde hem onder vele woor
den en gestes door het pand. Een uur later
schreef de expert het advies in duplo. Gustaaf
Kanter zat bij
het raam en
pend Tart I De maTl itl den
Met een veel- erker
zeggend glim- e'
lachje gaf de i I
taxateur mijnheer
Kanter een van de papieren en zie Kanter
had bijna een luchtsprong gemaakt van ple
zier de schatting lag maar 500.— beneden
de door hem gevraagde som. Het advies kostte
200.—. Gustaaf Kanter overhandigde den ex
pert 100.de helft dus en noodigde hem
daarna op een uitstekend diner uit.
„Vanavond laten mijn opdrachtgevers het ad
vies bij mij halen. Nu, mijnheer Kanter, ik
wensch u goed succes!"
Lachend namen de heeren afscheid. Het was
intusschen laat in den middag geworden. Op
dezen dag ging Gustaaf Kanter niet meer
naar zijn plekje in den erker terug. Maar den
volgenden dag zat hij er weer en staarde in
gespannen in de richting van de straat, waar
uit de witte wagen komen moest.
Hij zat aan het raam, de man in den erker,
en staarde naar buiten, uur na uur. Ook daags
daarna in den voormiddag.... namiddag tot
diep in den avond.... en zoo verder.... dag
na dag
De dagen werden weken. Niemand kwam.
Wie weet, waar het jonge paar en de „expert"
„werkten"? Giistaaf Kanter zag na 14 dagen
wachten dan ook in, dat hij voor 100.op
gelicht en enkele goede flesschen en een goed
diner armer geworden was.
De zeldzaamheid, waarmee ten onzent op
waarlijk artistieke wijze reclame gemaakt
wordt aan den huisgevel, mag ten deze aan
leiding zijn om te vermelden, wat in een enkel
geval als prijzenswaardige uitzondering aan
gemerkt kan worden in dit opzicht.
Een voorbeeld van reclame, die tevens als
gevelversiering mag gelden, vormen de schil
deringen op asbestplaten, die de jonge Haag-
sche schilder Piet Engels vervaardigde voor den
boekhandel Roebert, aldaar.
Hier hebben kunstenaar en handelsman el
kaar in gelukkige samenwerking ontmoet. De
twee platen, die in stemmige, doch tevens for-
sche meerkleurighfid zijn uitgevoerd, bevelen
den koop van het boek aan, speciaal als cul
tuurdaad. Het rechts aan den gevel aange
brachte beeld stelt den H. Augustinus voor, 'n
boek heffend in beide handen, terwijl de duif
symbolisch boven hem zweeft. Het onderschrift
is het bekende „Tolle lege" (Neemt en leest)
dat hem door de verschijning die tot zijn be
keering leidde, toegeroepen werd.
Het links aangebrachte beeld geeft een
werkmansfiguur, die in de eene hand een ha
mer, in de andere een boek draagt, terwijl
symbolische attributen achter heni zijn opge
steld. Op deze schilderij luidt het onder
schrift „Het boek helpt bij den arbeid".
De beide platen hebben een hoogte van on
geveer een meter bij een breedte van ongeveer
veertig centimeter. Een en ander verdient in
het Belang van kunst en handel ongetwijfeld
navolging. v. O.
Snelheidsvermeer- i Sn el heidsver meer
dering voor ver- dering voor ver
keer, dat den agentj keer, dat den agent
van links nadert, van rechts nadert.
HET WEEK-END VAN DEN EERSTEN
MINISTER
EERSTE HOOFDSTUK
De Right Honourable Hildebrand Arthur
Pontifex, lid van den Geheimen Raad, Lid
van het Parlement, Eerste Minister, was een
dier producten van den modernen tijd, die
geen week-end in Londen kunnen doorbrengen.
Tijdens de zitting zag men hem eiken Zater
dagmorgen uit Downing-Street vertrekken, niet
zelden reisde hij reeds Vrijdagsavonds af.
De Zondagsbladen berichtten getrouw, dat mr.
Pontifex de stad had verlaten, soms maakten
zij melding van de bestemming zijner reis.
Vaker deelden zij aan wie er belang in stelden
enkel mee, dat de Eerste Minister zijn week
end buiten doorbracht.
Onder den uitgebreiden kring van kennissen
die mr. Pontifex in de sociale en politieke
Wereld telde, waren er maar heel weinig, die
Precies wisten waar hij meestal zijn week-end
hield, Wanneer. hij het (doorbracht bij den
hertog van dit of den graaf van dat, kon
iedereen van Berwick tot Penzance zich daar
van op de hoogte stellen, maar wanneer hij
rustig uit den onmiddellijken gezichtskring
eclipseerde in zijn geriefelijken reisauto, had zijn
chauffeur geen instructies ten aanzien van de
bestemming van noode of het moest een offi
cieel bezoek betreffen. Was hij vrij van derge
lijke plichtplegingen van politieke zorgen en
verplichtingen dan kende de Eerste Minister
op deze week-end-vacantiedagen slechts één
plek, waarnaar zijn ziel verlangde. De zaak
was, dat hij in een rustig hoekje van een der
mooiste Zuidelijke Graafschappen ëen Kleine
bezitting had verworven, met heerlijk opgaand
hout ten voorzien van een aardig huis, dat, al
was het van beperkt gerief, toch groot genoeg
was om onderdak te verleenen aan een of twee
bijzonder intieme vrienden, wien hij toestond
de poorten van zijn paradijs binnen te
1 schrijden.
De naam van deze bezitting was Somer-
bourne Huize; "ze lag zeven mijl van de
dichtstbijzijnde marktstad en drie mijl van het
naaste dorp. Ternauwernood een heel enkele
uit de omgeving wist, dat de knappe grijze
heer, die zoo vaak in zijn auto verscheen voor
een verblijf van een paar dagen de Eerste
Minister van hun vorst was. Voor de meesten
was hij eenvoudig een rijk personage uit Lon
den die een hobby bezat voor het telen van
stamboekvee.
Dit was een andere eigenaardigheid in
Mr. Pontifex waarmee alleen zijn intiemste.
vrienden bekend waren. Niemand die hem uit
Downing Street Whitehall zag ingaan om zich
naar het Lagerhuis te begeven zou ooit hebben
vermoed dat hij er een landelijken smaak op
nahield. Hij ging door voor den best-gekleeden
Premier, dien we ooit gehad hadden, hetgeen, al
zegt het niet heel veel, toch wel iets beteekent.
Hij leek precies wat hij was, het aartstype van
een verbazend succesvollen advocaat. Ieder
kende de loopbaan van mr. Pontifex. Te Oxford
had hij allen voor zich doen wijken, hij had
spoedig een groote practijk opgebouwd en een
gezienen naam aan de balie verworven; op
jeugdigen leeftijd was hij het Lagerhuis bin
nengetreden; hij had een plaats gekregen in
het kabinet voor hij vijf en dertig was en met
zijn vijftigste was hij Eerste Minister. Hij had
naam als spreker van een bijzondere charme;
't was bekend dat hij medewerkte aan ver
schillende tijdschriften, hij had een reputatie
als liefhebber van boeken en verzamelaar van
oud porcelein. Maar niemand die dit alles wist
en hem zoo slechts oppervlakkig kende, kon ook
maar vermoeden, dat hij zich interesseerde voor
veeteelt. En dat was juist zijn stokpaardje. Mr.
Gladstone hield er van boomen te vellen; mr.
Balfour schiep vermaak in golf, het hart van
mr. Pontifex sprong op bij het zien van zijn
troetelkinderen in hun model-stal. Het maakte
hem twintig jaar jonger, verklaarde hij, naar
Somerbourne Huize te kunnen gaan. zich in
een boerenpak te kunnen steken, een oude
pet te kunnen opzetten en zijn geliefden door-
rooker tusschen zijn tanden te klemmen en
dan, alle gedachten aan disputen en blauw-,
boeken van zich afwerpend over zijn met
koeienlucht doortrokken land te wandelen.
Mogelijk hield mr. Pontifex zooveel van
zijn stamboekvee, omdat hij maar weinig
familiebetrekkingen bezat. Zijn vrouw was
reeds twee jaar dood toen een plotseling
herschudden van de politieke kaarten hem
Premier maakte, en zijn heele familie bestond
uit een enkele dochter, Lesbia, die al was ze
geen schoonheid, van nature aantrekkelijk was
voor vrouwen zoowel als mannen, en die, al had
ze geen schitterenden geest of sprankelend
vernuft, begaafd was met een goed karakter
en gezond verstand.
Toen Lesbia's vader Eerste Minister werd.
waren er van haar eigen kunne die zich met
schrik afvroegen wat Hildebrand Pontifex
doen zou met enkel Lesbia om te presideeren
bij al die aangelegenheden, welke de levens
kracht van een partij meer raken dan degenen
die in dergelijke zaken niet zijn ingewijd wel
weten.
Lesbia loste die kwestie op haar eigen manier
op. Mr. Pontifex was altijd aan de balie ge
vierd geweest om zijn tact en zijn tegenwoor
digheid van geest. Lesbia opgegroeid en ge
plaatst in een positie, haast even delicaat als
die van een scheidsrechter bij een voetbal
wedstrijd was weldra beroemd als vindingrijkste,
taktvolste en meest practische meisje van
Londen. Men ontmoette wel menschen die
zeiden dat de Eerste Minister adviezen, welke
hij niet wilde vragen aan zijn kabinet aan zijn
dochter vroeg. Wat daarvan zij, zeker is. dat
Lesbia Pontifex en haar illustre vader goede
kameraden waren, wat voor beiden het leven
aangenaam maakte.
Ten tijde dat onze geschiedenis een aanvang
neemt, waren mr. Pontifex en Lesbia er in ge
slaagd Vrijdagsavonds om zeven uur uit Londen
te ontsnappen en de volgende morgen vond den
premier zich vermeldend in het vooruitzicht van
twee volle dagen van rust. Hij slenterde dien
Zaterdagmorgen om tien uur door zijn kleine
park. de oude pet van zijn voorkeur op het
hoofd, zijn geliefkoosde oude pijp, in zijn mond.
toen Lesbia zich bij hem voegde en haar hand
door zijn arm stak.
We zullen een heerlijk week-end hebben,
zej ze peinzend
Het lijkt me, zei mr. Pontifex, die naar
een der bloembedden tuurde, het lijkt me m'n
kind, dat we den een of anderen dag een k;eine
verandering in dit deel van het terrein moesten
aanbrengen, vind je niet?
Ik houd van het park zooals het Is, ant
woordde Lesbia. Ik vind het een prettige ge
dachte dat het precies Is zooals wij het ge
vonden hebben. Het heeft zooveel beteekuid
voor u.
Daar heb je gelijk in, ldnd, zei mr.
Pertifex, Ja, ongetwijfeld. Ah! ik denk soms
Lesbia dat als m'n Premierschap is afgeloopen
en 't is de gewone loop van zaken dat die
dag komt ik er den hee'en boel aan geef
en me hier moest terugtrekken. Wat denk je
er van?
Neen, zei Lesbia resoluut. Natuurlijk niet!
Wat een idee van een man om zich met twee
en vijftig terug te trekken! U moet op z'n
minst driemaal Eerste Minister zijn voor v
zeventig bent. Dan moogt u gaan rusten....
misschien.
Mr. Pontifex zette zich neer op een rustieke
bank en stopte zijn pijp.
Ik geloof, dat men aldus te handelen heeft
zei hij. En nadat hij een aantal wolken
scherpen tabaksrook had uitgeblazen merkte
hij langzaam op: Ik ben bly dat alleen Jocelyn
dit week-end hierheen komt; het kalmeert zoo,
dat je het terrein voor jezelf alleen hebt
Lesbia die wat vroege rozen van de dichtbij
staande dwergstruiken geknipt had. kwam naast
haar vader zitten. Ze streek over zijn hand,
terwijl ze tegelijk van onder den breeden rand
van haar tuinhoed een guitigen blik op hem
wierp.
Vader, zei ze, ik geloofik geloof dat
Joce1yn u iets te verteren heeft.
Mr. Pontifex knikte werktuiglijk. Bij tijden
had hij last van verstrooidheid en sommige
van zijn politieke vrienden vonden hem oij ge
val haxdhoorend. Op het oogenblik merkte hij
niet de minste bedoeling in den toon van zijn
dochter op.
Ik kan wel zeggen antwoordde hij, dat
pffyn mij in den regel iets te vertellen heeft.
Van alle jongelui die ik ken is Jocelvn de
grootste babbelkous. Gelukkig weet hij verstandig
te praten en weet hij in den regel waarover hij
het heeft.
Maar vader, zei Lesbia een van haar
rozen verwriemelend. ik bedoel dat Jocelyn u
iets bijzonders zou hebben te zeggen.
z .IWordt vervolgd)