Fiscale wegen
Met twee kameraadjes op avonterenreis
1
9(d venaal van den dag
Nederland en
Amerika
%üldcjsji mlederiJ
de|osprijs y00R londen
DE KLEINE DOMINEE
DONDERDAG 5 DECEMBER 1935
Koning Frederik Willem l van
Pruisen liet alleenloopende
jonge vrouwen twee
Thaler betalen
Een haardbelasting?
Profiteert van de
opleving
Beethoven's voorvaders
den journalist i
ÏVuTSSIDe boottocht van
A I I f? A °P dtt blad z^n Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7CO bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C *7CO 5^ i??JPF
r\ 1 J ji i 1\Cj O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen doodelijken afloop A v
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bfj verlies van een band
een voet of een oog
DOOR FLETCHER
Voor den belastingheffer wordt het hoe lan
ger hoe moeilijker wegen te vinden, waar
langs tekorten kunnen worden gedekt en
burgers kunnen worden getroffen. Ook by ons
denkt men aan belasting op de jonggezellen-
levens. Mussolini heeft haar reeds ingevoerd en
ten onzent gaat men ook in die richting. Maar
waarom niet eens een voorbeeld genomen aan
Koning Frederik Willem I van Pruisen, die on
gehuwde jonge vrouwen niet kon uitstaan en
daarom alleen nog-alleenloopenden jongen vrou
wen van 25 tot 40 jaar een belasting oplegde van
twee Thaler alsof deze misdeelden (misschien
ook niet), het helpen konden, dat zy wellicht
nooit werden „gevraagd"? De Koning stoorde er
zich niet aan of het ongehuwd-zyn vrijwillig
was of niet. We zouden intusschen wel eens
willen weten of die belasting op ongehuwde
jonge vrouwen een vermindering van ongehuw-
den tengevolge heeft gehad.
In onderscheidene landen wordt er ernstig
aan gedacht om baarddragers in het belasting
geding te betrekken. Ambtenaren zyn steeds
zoekende, om uit de fiscale geschiedenis aller
hande mogeiykheden op te diepen. Het „per
manent" loopt veel .kans nog pynlyker te woi-
den door de schroeven, die de fiscus er aan wil
toevoegen. Op de mogeiykheid van dergelijke
heffing is men gekomen door de belasting op
de baarden, waar in Italië ook al aller aandacht
op gevestigd is geweest. De oorsprong daarvan 1
ligt in de Russische geschiedenis. De Russen zyn
altijd zeer gesteld geweest op de baardige ver
sierselen van hun gelaat en vindingrijk als hy
was, belastte Peter I van Rusland dit in zyn
oog nuttelooze weeldeartikel, teneinde te komen
aan een nieuwe heffing op breeden grondslag.
Deze belasting had een progressief karakter, wat
evenwel niets had te maken met de lengte van
den baard. De maatschappelyke positie was
maatstaf, zoodat men ten onzent byv. Minister
Slotemaker de Bruine het eerst en het zwaarst
aan zijn baard zou moeten trekken. In Rusland
kreeg ieder, die zijn haardbelasting had betaald,
een penning, welken hy altyd by zich moest
hebben, al zal het wel niet zijn geweest op de
wyze, waarop by ons de penning van de hon
denbelasting zichtbaar moet worden gevoerd.
De Russische belasting schynt wel een succes
te zyn geweest, want Catharine bevestigde haar.
Peter II stond in 1728 den boeren toe kosteloos
met baarden rond te loopen. Voor de overige
klassen der maatschappy bleef de heffing van
kracht en met strenge straffen werden bedreigd
degenen, die haar trachtten te ontduiken. Radi
caler trad echter Anna weer op: mannen met
een baard moesten niet alleen tol betalen voor
him gelaatsomlijsting zelf, maar al hun overige
belastingen werden verdubbeld. Catharina n
echter was verzot op baarden en zy toonde dit
ook daadwerkeiyk door het dragen van baarden
belastingvry te maken. De belastingpenningen
vermeldden de woorden Diengi uziati, wat zoo
veel beteekent ais „ontvangen geld". Daaronder
stond afgebeeld een neus, een knevel, mond en
baard en links het keizerlyke wapen. Andere
penningen vertoonden twee keizerlyke adelaars
en een krans van laurierbladen, wat zonder
twijfel symbolisch moet worden opgevat. De
penningen, onder den stamvader van de belas
tingheffing op de baarden uitgegeven, droegen
bovendien nog deze merkwaardigheid: er stond
op vermeld, dat de baard een nutteloos ding
was en men wil, dat Peter dit axioma eigenhan
dig op het ontwerp sneed.
Het tegenwoordige conflict van Italië met an
dere landen doet voorzien, dat de stryd onder
meer ook om den baard zal gaan. Italiaansche
couranten immers hebben met minachting ge
sproken van de Engelschen, die steeds gladge
schoren willen rondloopen, meenende, dat zy
daardoor een gezicht krijgen, dat onvervalscht
de persoonlijkheid kenmerkt. In Italië is men
den baard zeer genegen, zoodat er alle kans be
staat, dat de baard er weer in zal komen. Men
moet echter niet meenen, dat dit geen ingewik
keld vraagstuk is. De kappers zouden het zon
der twyfel gaarne wèl en niet zien. De zelf-
scheerders zouden méér aan den kapper gaan
betalen, hoewel zy, die nog dagelyks by hem
onder het mes zitten, zouden afvallen, tenmin
ste ten deele, want de baard zou verzorging vra
gen. Het groote verzet zal evenwel komen van
de fabrikanten van de veiligheidsscheerappa-
raten en mesjes en scheerzeep. Ook de couran
ten en tydschriften hebben er belang by, want
advertenties voor scheerapparaten, scheermes
jes, huidverzorgende middelen en wat dies meer
zy, zou men moeten derven. Brillantine voor
den baard, Savon pour la barbe kan daar on-
mogeiyk tegen op. Snorbinders zouden zich
misschien aanmelden om een nieuwe industrie,
kunstzijde en tricotage, te bevoordeelen en van
den anderen kant zouden nieuwe uitvindingen
zich aanmelden. Dit is geen praatje voor de
vaak, want de geschiedenis kan bewyzen, dat
het anders is. Ongeveer 30 jaren geleden waren
knevels in ons land, en elders, nog zeer in de
mode. De punten vroegen krul. Men behoefde
daarvoor niet by den kapper onder het krul-
tangetje te gaan zitten. Men kon een prachtig
staafje koopen, in een doosje, en het staafje
was ten halve met goud of zilver, dat als hand-
vatje dienst deed, afgezet. Voor dien tyd was
het even luxueus als tegenwoordig byv. het
lippenstiftje der dames, dat zeer ingenieuze uit
voeringen kan hebben. Maar om tot het krul-
staafje-voor-knevels terug te keeren. Het
staafje moest in het vlammetje van een luci
fer (dat was voldoende) worden warm ge
maakt. Men krulde de snorpunt er omheen en
het krulwonder was volbracht. Het ding kostte
vyftig cent. Wat was het inderdaad? Niet an
ders dan een gewoon stukje griffel!! Of daar
ook op verdiend werd! Het dragen van baard
en snor zou dus ook ten voordeele kunnen ko
men aan de leigroeven, wat men niet moet
onderschatten in onzen modernen tyd van nieu-
werwetsche leermethoden, volgens welke im
mers lang niet meer zooveel leien en dus ook
geen griffels worden gebruikt. Baard- en snor-
groei kan dus een nieuw griffelvraagstuk wor
den. Zoo zyn er allerlei bykomstigheden, want
ook de weeldebelasting is zeer rekbaar. Wy
leven inderdaad in een zeer interessanten en
uiterst gecompliceerden tyd.
De directie van het Bureau voor Handels
inlichtingen te Amsterdam schryft ons:
Zij, die moeilyk kunnen gelooven, dat
er over de geheele wereld teekenen zijn waar
te nemen van verbetering in den economischen
toestand, zouden van hun weifeling terug ko
men indien zij slechts inzage konden nemen in
de tijdschriften, de statistieken en andere „dui
zend en een" gegevens, welke het Bureau voor
Handelsinlichtingen te Amsterdam worden
toegezonden, ter oriënteering van eigen Neder
land schen handel.
.Things are getting better", schrijft Canada.
„World conditions improved", oordeelt men
in de Vereenigde Staten.
„Met Argentinië bestaan er practisch geen
betalingsmoeilijkheden meer voor Nederland."
Enz. enz. enz. Deze mededeelingen leiden tot
de voor de hand liggende gevolgtrekking, dat
die verbetering niet uit zich zelf kan zyn in
getreden. zy moet het resultaat zyn van ener
gie, van doortastendheid, van aanpakken.
Welnu, Nederland, dat zich op geen enkel
gebied wil overwonnen zien, kan ook nu het
bewijs geven, dat het zich in energie en door
tastendheid niet laat overtreffen.
Als het de kansen maar krygt!
Die kansen bestaan. Doch wy moeten ze we
ten te benutten.
Als bevestiging van ons inzicht ontvingen wy
een dezer dagen een schrijven van een Neder
lander, aie ter bestudeering van den handel
de Vereenigde Staten bezoekt en wiens oordeel
kundigheid buiten twijfel staat. Wy meenen
den Nederlandschen fabrikant en den Neder-
landschen exporteur een dienst te bewyzen,
wanneer wij hier de voornaamste punten van
bedoeld schrijven naar voren brengen:
„Ik ben overtuigd, dat er in dit groote land,
met zyn onbegrensde koopkracht voor Neder
landsche firma's mogelykheden zijn, die tot nu
toe verwaarloosd werden. De economische toe
stand in de Ver. Staten is zonder eenigen twy
fel over het dieptepunt heen en, zonder in on
gezond optimisme te vervallen, mag men zeg
gen, dat het zakenleven hier over de geheele
linie spoedig veel betere tyden tegemoet gaat.
Onze Nederlandsche handel en industrie dient
paraat te zijn en voor zoover noodig w<akker
geschud te worden.
Om mij voor het oogenblik slechts tot eenige
specifiek nationale producten te bepalen:
Waarom vraagt men hier in hotels en restau
rants te vergeefs naar Hollandsche kaas, ter
wijl Deensche en Zwitsersche kaas een vrij
gangbaar gerecht is? Weet de Hollandsche
Werk van den Tsjecho-Sloioaakschen
schilder Vjekolav Pejic: De zeemans
bruid
kaasindustrie dan niet, dat dit product nog
steeds een opvallend grooten good-will heeft by
het Amerikaansche publiek? Iedereen hier kan
u vertellen, dat wy kaas maken, doch verkryg-
baar is het slechts in enkele speciaal-zaken.
Waarom is onze klare Hollandsche jenever hier
een ongekend product, terwyl het m.i. toch zoo
eenvoudig zou zyn door een psychologisch op
gezette reclame-campagne profijt te trekken
van den voorsprong, dien wij Hollanders op an
dere landen hebben? Want de gemiddelde Ame
rikaan heeft nog steeds een zwak voor alles,
wat met Holland verband houdt.
Enkele firma's zijn na de opheffing van het
drankverbod niet bij de pakken neer blijven
zitten. Een deel van het verloren terrein is
voor hen reeds teruggewonnen.
Onze producten zijn goed, maar voor een deeï
ongekend en daardoor onbemind. Ik noem
slechts bij voorbeeld: kaarsen, slaolie, glaswerk,
haring, bloembollen, enz. De invoer van dit
laatste product biedt moeilykheden van ande
ren aard. In het algemeen gesproken valt er
hier, naar mijn overtuiging, voor Hollandsche
firma's meer te doen dan tot heden gedaan
werd."
De directeur van het Bureau voor Handels
inlichtingen, indachtig zyn plicht alles in
dienst te stellen voor het bevorderen van den
Nederlandschen handel verklaart zich gaarne
bereid met belanghebbenden van gedachten te
wisselen omtrent het bovenstaande en noodigt
Nederlandsche fabrikanten en exporteurs uit
zich met hem in verbinding te stellen: 16
Oudebrugsteeg, Amsterdam.
Ludwig van Beethoven, de geniale compo
nist, biykt gesproten te zyn uit een
familie, die uit Vlaanderen afkomstig was,
Misschien verklaart dit iets van het titanische
en dramatische, dat zijn muziek kenmerkt,
naast de elementen van Duitsche zangerig
heid. De kwestie is al meer behandeld, maar
is thans opgerakeld door den heer Fh. van
Boxmeer in 't blad „De Brabantsche Folklore".
„Hoe is het ons gelukt, na den voorvader van
Beethoven te Mechelen gevonden te hebben,
nog verder op te klimmen?" schrijft hij.
„Zooals we reeds zeiden, troffen we voor
dien tijd, in verscheidene Brabantsche dorpen,
talrijke personen aan, die den naam van
Beethoven droegen. Dit interesseerde ons des
te meer, daar er hierbij twee waren, die recht
streeks tot onze familie behoorden. Later heo-
ben wij geweten, dat zy afstamden van een
voorvader van den meester. Bovengenoemde
Lodewijk van Beethoven was te Mechelen bek
kend als zynde de zoon van Michiel en de
kleinzoon van Cornelius en van Catharina
Leempoels of van Leempoel. Hier hield de
zekerheid op.
Vanwaar kwam deze Cornelius?
Wij vonden er verscheidene en op meer dan
een plaats, die alten den vereischten ouder
dom hadden, zoodat een keuze tusschen al
deze homoniemen een echt verwarde zaak
werd. De gegevens der registers in de paro
chiën bleken onvoldoende om de voorkeur aan
een bepaalden persoon te geven en in de sche
pengriffies werd evenmin een stuk aangetrof
fen, dat op zichzelf bewijskrachtig genoeg was.
Te langen laatste hadden wy het geluk een
akte van 14 Maart 1676 te ontdekken, waar
door Cornelius van Beethoven van Mechelen
en zijn vrouw Catharina Leempoels te Ne-
derockerzeel (op enkele kilometers van Brus
sel. Red.) een aldaar gelegen veld verkoch
ten. Dit veld was volkomen goed bepaald wat
ligging, oppervlakte en belendende perceelcn
betrof. Een voorgevoel bracht ons op den weg,
die naar de oplossing leidde. Eenvoudige ste
delingen bezaten in dien tyd, evenmin als nu,
Onroerende goederen, die ver afgelegen waren
van hun verblijfplaats, of het moest zijn, dat
zy deze verkregen hadden door erfenis. De
verkoop, door onzen Mechelaar gedaan, deed
ons deze laatste mogelykheid veronderstellen,
hetzelfde stuk land, dat juist op dezelfde wijze
als hierboven beschreven werd in een akte
van 13 Februari 1637. Het behoorde tot het
vyfde lot, dat toegewezen werd aan Sarah
Hasaérts, bij de verdeeling der goederen van
haar ouders. Deze nu was de echtgenoote van
Marcus van Beethoven, die van haar een
zoon had, die Cornelius heette en die te
Berthem geboren werd den 20sten October
1641. Deze laatste was dus oud genoeg om kin
deren gehad te hebben te Mechelen van 677
tot 1634, zooals deze ons bekend zyn uit de
parochiale registers dezer stad.
Dit bewijs scheen ons voldoende om onze
keuze te bepalen. Constateeren we, dat zyn
vader, Marcus, eerst kinderen had te Leuven
in 1635 en in 1637, dat de Cornelius, waarvan
sprake is, daarna geboren werd te Berthem om
zich later te gaan vestigen te Mechelen, do:h
dat zyn laatste kind geboren werd te Neder-
ockerzeel, waar hy teruggekeerd was; gemeente
waar wy, evenals te Bergh en te Campenhout,
nog tamelyk ver zyn voorgeslacht konden
opsporen.
De familienaam doet denken aan „Beethof'
doch wy meenen, dat hy eerder betrekking
heeft op de heerlykheid van Bethoven, Betouw
of Betuwe. Bij Tongeren hebben wij het kas
teel van Betho, wat hetzelfde is als het hof van
Bethe, Betof en Beethoven. Deze familie voerde
tot wapen: Een gouden balk op een blauw zil
ver klokkenveld (vaar) met keten keper over
heen.
In zijn „sceaux amoriés" citeert De Raad een
Elisabeth van Beethoven, moeder van Jan van
Kersbeke, wiens wapen op een blauw zilver
klokkenveld (vaar) een schildje met uitgesneden
kruis droeg. Een pastoor van Meldert heette
van Beethoven; zoo wy dezen vermelden is het
omdat wy onlangs in de Ryksblbliotheek. af-
deeling der Handschriften, fonds Hauwaert, re
gister II, 6496, blz. 545, een akte van den 14den
September 1460 vonden, die in hoofdzaak geeft:
„Lybertus de Meldert, filius quondam Dni Ly-
berti de Meldert, milites, promisit dare Lyberto
de Beethoven, filius Walteri, 600 dr. Reynds".
Register nr. 14, fol. 33, van de inschryving aan
de Leuvensche Universiteit, signaleert op den
28sten Februari 1531, een „Walterus de Beet
hoven en Roxem, Leodn. dioc." Beethoven wordt
nog aangetroffen tusschen de kwartieren van
dame Marguerite de Wilde, barones van Jauche
en van het land van Assche, geboren in het
kasteel van Wide in 1460, echtgenoote van rid
der Jean de Cotereau".
Bord met
r o o d e n
rand, rood
kruis en
blauw veld
Waar zoo'a
bord staat,
mag geen
enkel voer
tuig stoppen
Thans waren ook de boer en de boerin
en vrouw Hermann naar buiten gekomen
die het tafereeltje lachend gadesloegen. De
oude menschen schenen den jongen wel te
kennen, want ze knikten hem vriendelyk
toe en de boer zei: „Ah Jannes, gal luie
nietsdoener, ziede ge daor weer?" Deze
nam daarop met een sierlyken zwaai zijn
petje af en antwoordde: „Awel zulle, iek ben
't zeivers."
Het bleek dat Jan een wees was, wiens
familie het te lastig vond om hem in huis
te hebben. Het was een oolijke snaak, die
de velden doortrok, steeds vol grappen en
vroolijke verhalen. Door bij dezen en genen
boer te werken, haalde hy zijn kostje op.
Echter bleef hy nooit ergens lang.
De kinderen hadden veel plezier om den
grappigen jongen, die zichzelf Jan Pierleut
noemde. Hy was onuitputtelyk in het be
denken van allerlei grapjes. Zingen kon hy
heel goed, waarby hy zich vaardig met de
harmonica begeleidde, en kon prachtig
vertellen.
Op de Brusselsche tentoonstelling ont
moette ik hem, nadat we elkaar jarenlang
uit het oog verloren hadden.
Ja, en hoe gaat het dan, nietwaar? Je bent
verheugd een ouden stadgenoot weer eens tegen
het lijf te loopen, je maakt een praatje, je zet
een boom op, een zwaren, en dan ga je elkan
der vertellen wat je al zoo in den loop der
jaren hebt meegemaakt.
Hy vertelde me dat hij inmiddels getrouwd
was.
„Met een Schotsche vrouw," zei hy, min of
meer zelfvoldaan.
„Hoe ben je daè,r aangekomen?" vroeg ik be
langstellend.
„Wel," antwoordde hy droogweg, „die heb ik
in Schotland opgeloopen. Dat ligt, dunkt me,
nogal voor de hand."
„Dat behoeft altijd nog niet," bracht ik in
het midden. „Maar a propos, je bent immers
journalist geworden?"
„Neen. Dat ben ik niet. Het was wel myn
plan het te worden, maar die plannen zyn, juist
in verband met die Schotsche vrouw, in duigen
gevallen. Ik heb een ander beroep dienen te
kiezen, en dat beroep bevalt me best. Op het
oogenblik heb ik vacantie."
„Wat is dat dan voor een beroep?"
„Dat komt nog. Ik zal je eerst vertellen hoe
dat zoo gekomen is. Toen ik myn vrouw leerde
kennen, had ik tusschen twee dingen te kiezen.
Of ik verspeelde mijn toekomst als journalist,
öf ik moest mijn aanstaande vrouw in den steek
laten. Er bestond geen middenweg. Het een
was met het ander niet vereenigbaar.
„Ik begryp er nog niet veel van."
„Dat komt wel. Na verloop van eenigen tijd
had ik het al tot zoo'n aankomend redacteurtje
weten te brengen, en ik weet het op een gege
ven oogenblik waarachtig zóó ver te brengen,
dat de hoofdredacteur me bij wijze van proef
naar Aberdeen in Schotland stuurt, om er in
drukken te schryven over een verkiezingscam
pagne, die toentertijd in het brandpunt stond
van de publieke belangstelling."
„Dat was dus een bof voor je?"
„Dat was het zeker. Maar wat zou jy nu doen.
als je dien hoofdredacteur was en je hoorde in
vier weken taal noch teeken?"
„Dan kun je natuurlyk wel inpakken."
„Juist. En tóch was het myn schuld niet. Oor
deel zelf. Het was in den zomer en 's Zaterdags
arriveerde ik in Aberdeen. Ik besprak m'n ho
telkamers, ik liep de stad eens in, ik stak mijn
voelhorens eens uit, hier en daar nam ik zoo'n
beetje poolshoogte omtrent het werk dat me
te wachten stond, en, omdat ik na die lange
reis tamelijk vermoeid was, kroop ik bytyds
in bed.
's Zondagsmorgens was ik, heerlyk uitgerust,
al vroeg bij de pinken, en toen ik na de kerk
in myn hotel terugkwam en ontbeten had, zat
ik moederziel alleen met m'n ziel onder m'n
arm in een hoek van een rommelige leeszaal.
Een van de kellners begreep mijn situatie. Hij
vertelde me dat er in Aberdeen Zondags niet
veel loos was, en hy gaf me den raad een uit
stapje te maken naar Peterhead, een kustplaats,
zoo'n dertig, misschien veertig kilometer ten
noorden van Aberdeen. Daar was het wel aar
dig, zei hy. Ik volgde zyn raad op en reed er
onmiddellijk per auto heen."
„En viel dat Peterhead nogal mee?"
„Ja, PeterheadPeterhead, wat zal ik er
veel van zeggen. Het is een kustplaats. Het ligt
aan zee. Er is een badhotel en een strand en
een hoop menschen, vooral Zondags. Al die
kustplaatsen zijn tenslotte broertje en zusje.
Ik liep zoo'n beetje langs het strand te dwa
len en opeens stond ik vlak voor een soort gar-
nalenvlet, zooals je ze hier in Zandvoort en
Scheveningen ook wel ziet.... misschien wat
grooter. Die schuit leek meer op een tjotter,
met zwaarden op zij en een kajuitje, en ik dacht
te doen te hebben met zoo'n schuitje, waarin je
voor een kleinigheid, zooals hier, een uurtje op
zee kunt ronddobberen.
Er was één man by. Een Schot natuurlyk.
Ik zag aan zyn trekken aan het ankertouw, het
hijsdhen van zijn zeilen en zoo meer, dat hy
toebereidselen maakte om zee te kiezen."
„En jy wou zeker mee?"
„Juist. Maar dat was gauwer gezegd dan ge
daan. Want al heb je nu op 't gym een 5 voor
je Engelsch gehaald en voor myn part nog een
jaar lang een Berlitz-cursus geloopen, daarom
moet je nog niet denken dat je met dat school-
Engelsch een Schctschen kustvaarder verstaat.
Ik rondde mijn handen tot een loud-speaker
rondom myn mond en schreeuwde hem toe:
I should like to go with you!
Die Schot, schreeuwde me een paar woorden
terug, waarvan ik geen syllabe verstond, en
ik begreep al gauw dat ik er zóó niet kwam
„Met gebaren kun je je ook verstaanbaar
maken."
„Juist. En het schoot me te binnen, dat een
Schot op geld afvliegt, als een kat op een muis.
Ik bracht een pondbiljet te voorschijn, zwaaide
er mee met m'n linkerhand, en met m'n rech
terarm beschreef ik een paar maal een cirkel
over de zee. Hij scheen me te begrijpen; althans
hij nam z'n horloge uit z'n zak, wees er met
den vinger op en strekte toen zijn arm rechtuit
zeewaarts.
Hieruit maakte ik op, dat hy bereid was me
voor een pond een bepaalden tijd rond te va
ren. Ik trok dus m'n schoenen en sokken uit.
stroopte m'n broek omhoog en waadde door het
water op het zeilbootje toe. Toen haalde hy een
beetje bij en met betrekkelyk weinig moeite
was ik in den tjotter geklommen. Ik gaf hem
het pondbiljet, dat hij zwijgend opstreek, waar
na het vaartuig onmiddellijk dwars door de
branding volle zee koos
iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimtii
Van conversatie kwam niet veel. Ten eerste
omdat we eikaars taaltje niet verstaan konden,
maar zelfs al zou dat wèl het geval geweest
zyn, dan zou het tóch naar alle waarschijnlyk-
heid een stille boottocht geworden zyn.
Want die Schot was nu het echte type van
een zwijger, die geen tien woorden in een jaar
zegt. Nu en dan wees hy me zwijgend op de
touwen van de fok en van de zwaarden, waar
uit ik opmaakte dat hij van koers veranderen
wilde, en ik gehoorzaamde zwygend aan zyn
bevelen. Maar overigens bleef hy als een stand
beeld aan het roer zitten, de eene hand aan
den schoot, de andere aan de roerstang.
Dit duurde zoo
een heelen tyd
langer het duur-
de, des te verder
zag ik de kust uit
m'n gezichtskring
verdwijnen."
,,'n Beetje unheimisch, niet?"
„Dat beloof ik je. Tenslotte werd het me een
beetje te machtig. Op een gegeven oogenblik
liet ik het fokketouw in den steek. Ik zwaaide
op hem af achter in de boot, gaf hem een tik
op zijn schouder, wees in de irchting van de
kust, en riep:
Back! I should like to go back!
De Schot zei geen woord. Een paar maal
knikte hij met z'n hoofd van neen, beduidde
me zwijgend dat ik mijn plaats bij de fok weer
in te nemen had en wees met den arm recht
voor zich uit. Zeewaarts. Er bleef me niet veel
anders over dan te gehoorzamen en ik ging
weer op het zybankje voor me uit zitten sta
renEn opeens zag ik waar hy heen
koerste!"
„Nou?"
„De vuurtorenEn toen die eenmaal in zicht
was, leek de rest van den tocht veel sneller
te gaan. Na betrekkelyk korten tijd teekende
de omtrek van de vuurbaak zich scherper af en
naderbijzeilend zag ik een duidelijk waarneem
bare vrouwengestalte, die hoog boven op den
vuurtoren stond te zwaaien."
Mijn studievriend zweeg een oogenblik. In
zijn oogen weerspiegelde zich de herinnering
aan blijde gebeurtenissen.
„Hoe is het afgeloopen met dien boottocht?"
vroeg ik na eenigen tijd.
„Een korte periode zal ik overslaan," ver
volgde hij. „Een periode van gloeiend geluk, dat
niet in woorden te brengen is. Maar vier weken
nadat ik voet aan wal, voet aan den vuurtoren
gezet had, tikte de Schot m y op den schou
der, toen ik zyn dochter in mijn armen hield.
Hij zei geen woord en wees zwijgend met den
arm in de richting van de kust.
Toen zei z'n dochter me dat het weer tijd
was om proviand te gaan haten.
rf
Dezer dagen werd in het Studio-Theater te
Den Haag de Hollandsche première gege
ven van de Radio-Pictures-film „The Little
Minister", waarin de hoofdrol was toebedeeld
aan de sedert vorig jaar hier te lande befaamd
geworden actri'ce Katharina Hepburn. Het is
geen splinternieuwe attractie uit de Amerikaan
sche filmdreven, want de copie vermeldde het
jaartal 1934 nog, maar verouderd is het gegeven
daardoor toch in het minst niet. De figuren
treden namelijk op in het jaar 1840 en gedragen"
zich als ras-echte inwoners van het denkbeel
dige Schotsche dorpje Thrums. Daar wordt in
spanning een nieuwe predikant verwacht, die
zich by zyn komst door zyn jeugdig uiteriyk
onmiddellyk den bynaam „Little Minister", de
kieine dominee, verwerft. Deze tengere jongeman
met de diepzwarte oogen blykt echter vurig
genoeg van woord en karakter, hetgeen reeds
by zijn eerste predikatie tot een lang niet mal-
sche reprimande voor den dorpsdronkaard leidt.
Sterker echter dan dominee's bekeeringskraeht
is het zoete gevoel dat zijn jeugdig hart be
kruipt bij enkele ontmoetingen met een zigeu
ner-meisje, dat in de bosschen rondzwerft en
nu komt de romantiek heelemaal geen
gipsy is, maar de aangenomen dochter van den
kasteelheer, die geduldig naar haar hand dingt.
Ook de jonge dominee kan dit niet nalaten, en
zulks bezorgt hem uiteraard nogal eenige, en
gecompliceerde moeilykheden. Teveel om op te
noemen, in de film duurt het dan ook anderhalf
uur, eer zy elkaar ongestoord mogen toebehoo-
ren als man en vrouw.
Het gegeven is niet bepaald nieuw en ook
niet altijd even boeiend in zyn ontwikkeling.
Maar voor dit soort films is het aardig volge
houden. De prachtige landstreek geeft 'n fraaien
achtergrond aan de opnamen, en wat meer zegt,
de regisseur Richard Wallace is er in geslaagd
koppen te vinden, die waarlyk volkomen in deze
sfeer passen. De dokter en de ouderlingen voor
al, maar ook de dronkaard en politie-agent zijn
prachtfiguren. Het best van al was echter de
kleine predikant, die door John Beal gecreëerd
werd onder den naam Gavin Dishart -zyn te
genspeelster, Babbie Katharine Hepburn, was
niet op haar best. Misschien omdat haar film
masker, waar ze 't van hebben moet, tusschen
al deze markante en karakteristieke koppen
niet sterk genoeg opviel. Eerst in het laatste
gedeelte won zy iets van de knappe prestatie,
die wij uit vorige films van haar gewend zyn.
v. O.
4
Ik heb niet gezegd, waartoe het verzoek
moest dienen, antwoordde hy koel. Ik ging het
u juist zeggen. Het is een losprijs de los Dr ijs
voor Londen.
De Eerste Minister trok de wenkbrauwen
op.
De losprijs voor Londen! herhaalde hy.
Werkelyk, ik begrijp er geen steek van.
Wederom keek de vreemdeling hem scherp
aan.
Ik geloof, mr. Pontifex, zei hy kouder dan
tevoren, ik geloof dat u op weg bent my vooi
krankzinnig aan te zien.
Mr. Pontifex bloosde onwillekeurig en was
klaarbiykeiyk onder den indruk. Hij maakte een
verschoonend gebaar.
Dat is het wat u denkt, ging de vreem
deling voort, terwyl hy een nieuwe sigaret
opstak. Wel, ik moet zeggen, daar is reden
toe; het moet wel de daad van een krank
zinnige lyken op stel en sprong maar even
tien millioen pond te vragen. Maar zoodra u
mij geheel hebt aangehoord, mr. Pontifex, zult
u erkennen, dat ik beschik over een ongekende
dosis koelbloedigheid en helder verstand.
Ik luister naar hetgeen u my te zeggen
hebt, zei mr. Pontifex.
De vreemdeling maakte een van zyn half-
theatrale buigingen.
Terzake dan, zei hij. Mr. Pontifex, lx ben
een van die drie personen, die de veiligheid,
het bestaan zelf van de bevolking van Londen
in hun handen hebben. Het zijn geen ydele
woorden die ik hier spreek. Indien wy zulks
willen kunnen wy de zeven millioen inwoners
van uw groote stad wegvagen even gemakkelijk
als ik de asch wegblaas van deze sigaret, en
niemand kan ons daarin verhinderen of gissen
hoe wij daarin te werk gaan. Londen moet dus
worden vrijgekocht. Onze losprijs is tien mil
lioen pond sterling een bedrag, dat voor zulk
een rijke stad niet meer beteekent dan een
daalder voor u. We zouden meer kunnen
eischen; wy vragen deze som niet om ons zelf
te verrijken, maar omdat we ze noodig hebben
voor wetenschappeiyke doeleinden.
Mr. Pontifex zat in zyn audiëntie-houding
met gebogen hoofd, samengeperste lippen en
gevouwen handen. Hy raakte er meer en meer
van overtuigd, dat zyn compagnon hopeloos
krankzinnig was, en hy wenschte wel, dat aan
het onderhoud een einde kwam of dat iemand
van zyn personeel toevallig mocht komen
opdagen.
Zeven millioen menschen met een slag
van den aardbodem te doen verdwynen, dat wil
nog al wat zeggen, merkte hy op.
De vreemdeling glimlachte.
Mr. Pontifex, zei hy rustig, weet u Iets
avan scheikunde?
Theoretisch een beetje; practisch niets,
antwoordde mr. Pontifex. Dat wil zeggen, met
uitzondering van de chemische waarde van
bepaalde voederartikelen,
Natuurlyk, daarvan bent u op de hoogte,
zei de vreemdeling met een beleefde buiging
in de richting van de modelboerdery, in welke
veilige haven de lVrste Minister zich op dit
oogenblik van ganscher harte wenschte. Wel,
mynheer Pontifex, is het nooit in uw hoofd
opgekomen er eens over te denken wat een paar
vastberaden en als u het zoo wenscht te
beschouwen gewetenlooze mannen, doorkneed
in de scheikunde, wel teweeg zouden Kunnen
brengen als ze op eigen gelegenheid oorlog
gingen voeren tegen laten we zeggen, de
samenleving?
Ik ben bang. dat zulk een gedachte niet
in mij is opgekomen, antwoordde mr. Pon
tifex, den nadruk leggend op de ontken
ning.
Laat het dan nu eens tot u doordringen,
zei de vreemdeling. Het verwondert me, dat
'n man van uw bekwaamheid al bent u dan
enkel bekwaam en niet wat men noemt een
genie daarover nooit heeft nagedacht. Mr
Pontifex, de toekomstige oorlog zal niet door
soldaten, maar door scheikundigen worden ge
voerd. Een chemicus in zijn laboratorium kan
meer kwaad uitrichten op het gebied van
doodslag en verwoesting van steden dan al de
legers van Europa by elkaar.
Mr. Pontifex bewoog zich onbehaaglilk op
zyn bank. Dit gesprek over doodslag en ver
woesting was allesbehalve appetytelyk. Ten
overvloede, hy verlangde naar zyn lunch. En
plotseling kwam een schitterend idee by hem
op. Hy was er nu geheel zeker van aat de man
volslagen gek was zou hij hem niet kunnen
meetronen naar de Huize en hem aan zyn be
dienden overleveren?
Hetgeen u zegt, mynheer, zei hy op den
onschuldigsten toon, is ongetwijfeld van
't allergrootste belang. Het betreft een aan
gelegenheid, waarover het laatste woord nog
lang niet gesproken is. Wat denkt u er van met
my op te wandelen naar mijn huis en daar
met mij te lunchen
Een koude, harde blik van zyn gezel deed
de volgende woorden bevriezen nog voor ze
over mr. Pontifex' lippen waren gekomen.
Ik heb u al gezegd, dat ik volkomen bij
mijn verstand ben, mr. Pontifex, zei hy. Het
dient nergens toe met mij te spotten. Wellicht
dien ik beter de puntjes op de i's te zetten.
Als u maar zoo goed wilt zyn, zuchtte de
Eerste Minister.
In het kort dan, dit, vervolgde de vreem
deling. Mijn twee compagnons en ik hebben
het leven van de bevolking van Londen in onze
handen. Wy kunnen al naar ons goeddunken
er een honderdtal dooden, honderdduizend of
de geheele stad. De losprijs is tien millioen pond
sterling. Zyt u als Eerste Minister bereid om
te betalen?
Mag ik u vragen, stel dat ik bereid zou
zyn om te betalen, hoe u zich voorstelt zulk
een geweldige som te aanvaarden? vroeg de
Eerste Minister sarcastisch. Een transactie ten
bedrage van tien millioen pond kan moeiiyk
heelemaal geheim worden gehouden.
De vreemdeling maakte een minachtend ge
baar.
De bijzonderheden van de betaling zyn
gemakkelijk te schikken, antwoordde hij.
Waar ik eeri antwoord op vraag is dit: wilt
u betalen?
De hulpbronnen en de gelden van het
land, mijnheer, zijn niet myn persoonlijk eigen
dom, waarover ik beschikken kan, repliceerde
mr. Pontifex.
De macht bezit u, was het antwoord.
Bovendien, ging mr. Pontifex voort, ik
weet niet of gy en uw vrienden wel over die
verschrikkelyke macht beschikt, waarvan u
spreekt, een macht ten aanzien waarvan ik
ronduit gezegd mij zeer sceptisch gevoel.
De vreemdeling liet wederom zijn witte tan
den zien.
Mr. Pontifex voelde een inwendige huivering
en hy hoopte dat de ander er niets van ge
merkt mocht hebben.
Uitstekend, zei de vreemdeling. Uitste
kend. Het zal natuurlyk noodig zijn u een
voorproefje te geven.
Waarvan, mynheer? vroeg de Eerste
Minister.
Van onze macht mr. Pontifex. Onze macht
om naar welgevallen een vluggen plotsellngen
dood toe te brengen.
Pff, deed mr. Pontifex en hy bewoog zich
ongeduldig op zyn bank. De vreemdeling
stond op.
Ik geloof dat er geen byzondere reden
meer bestaat om langer op uw tyd beslag te
leggen, mr. Pontifex, zei hy. U hebt thans
ons ultimatum. U zult een voorproef hebben
misschien wel twee van onze macht. Ik ver
moed dat u na de tweede bly zult zyn den
losprys te mogen betalen. We zullen u in
structies geven wat u in dat geval te doen
hebt. Maar u bent een groote ezel
mr. Pontifex.
De kalme zekerheid van den man, zijn wel
doordachte beleefde onbeschaamdheid deden
den Eersten Minister zyn kalmte verliezen. Hy
sloeg op den grond met zyn stok, vergat zijn
eigen oordeel over 's mans geestvermogens en
verloor zelfs de aanwezigheid van de revolver
uit het oog.
Loop naar den duivel met je onbeschaamd
heid, mijnheer! zei hij. Dat loopt op myn grond,
houdt mij gewelddadig tegen, dwingt mc te
luisteren naar den reinsten onzin. Ik zal u vol
gen, mynheer en u laten arresteeren, ik zal....
Neen, neen, mr. Pontifex, u zult niets doen
van dien aard, onderbrak hem de vreemdeling.
Ziet u, ik zou dat niet toestaan. Er is geen ge
vaar voor my, mr. Pontifex; risico's nemen ws
niet op ons. Ik ben zorgvuldig en zoo handig
vermomd dat als u me over een half uur
in Pall Mali tegenkwam of me in de rookzaal
ontmoette van uw geliefkoosde club wat u
vaak gedaan hebt, mr. Pontifex, heusch al
staart u me zoo ongeloovig aan u me niet
zoudt herkennen.
Mr. Pontifex kwam tot kalmte. En hy staarde
den ander aan.
(Wordt vervolgd)