Fiscale wegen Met twee kameraadjes op avonterenreis 1 9(d venaal van den dag Nederland en Amerika %üldcjsji mlederiJ de|osprijs y00R londen DE KLEINE DOMINEE DONDERDAG 5 DECEMBER 1935 Koning Frederik Willem l van Pruisen liet alleenloopende jonge vrouwen twee Thaler betalen Een haardbelasting? Profiteert van de opleving Beethoven's voorvaders den journalist i ÏVuTSSIDe boottocht van A I I f? A °P dtt blad z^n Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen 17 *7CO bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C *7CO 5^ i??JPF r\ 1 J ji i 1\Cj O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen doodelijken afloop A v AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bfj verlies van een band een voet of een oog DOOR FLETCHER Voor den belastingheffer wordt het hoe lan ger hoe moeilijker wegen te vinden, waar langs tekorten kunnen worden gedekt en burgers kunnen worden getroffen. Ook by ons denkt men aan belasting op de jonggezellen- levens. Mussolini heeft haar reeds ingevoerd en ten onzent gaat men ook in die richting. Maar waarom niet eens een voorbeeld genomen aan Koning Frederik Willem I van Pruisen, die on gehuwde jonge vrouwen niet kon uitstaan en daarom alleen nog-alleenloopenden jongen vrou wen van 25 tot 40 jaar een belasting oplegde van twee Thaler alsof deze misdeelden (misschien ook niet), het helpen konden, dat zy wellicht nooit werden „gevraagd"? De Koning stoorde er zich niet aan of het ongehuwd-zyn vrijwillig was of niet. We zouden intusschen wel eens willen weten of die belasting op ongehuwde jonge vrouwen een vermindering van ongehuw- den tengevolge heeft gehad. In onderscheidene landen wordt er ernstig aan gedacht om baarddragers in het belasting geding te betrekken. Ambtenaren zyn steeds zoekende, om uit de fiscale geschiedenis aller hande mogeiykheden op te diepen. Het „per manent" loopt veel .kans nog pynlyker te woi- den door de schroeven, die de fiscus er aan wil toevoegen. Op de mogeiykheid van dergelijke heffing is men gekomen door de belasting op de baarden, waar in Italië ook al aller aandacht op gevestigd is geweest. De oorsprong daarvan 1 ligt in de Russische geschiedenis. De Russen zyn altijd zeer gesteld geweest op de baardige ver sierselen van hun gelaat en vindingrijk als hy was, belastte Peter I van Rusland dit in zyn oog nuttelooze weeldeartikel, teneinde te komen aan een nieuwe heffing op breeden grondslag. Deze belasting had een progressief karakter, wat evenwel niets had te maken met de lengte van den baard. De maatschappelyke positie was maatstaf, zoodat men ten onzent byv. Minister Slotemaker de Bruine het eerst en het zwaarst aan zijn baard zou moeten trekken. In Rusland kreeg ieder, die zijn haardbelasting had betaald, een penning, welken hy altyd by zich moest hebben, al zal het wel niet zijn geweest op de wyze, waarop by ons de penning van de hon denbelasting zichtbaar moet worden gevoerd. De Russische belasting schynt wel een succes te zyn geweest, want Catharine bevestigde haar. Peter II stond in 1728 den boeren toe kosteloos met baarden rond te loopen. Voor de overige klassen der maatschappy bleef de heffing van kracht en met strenge straffen werden bedreigd degenen, die haar trachtten te ontduiken. Radi caler trad echter Anna weer op: mannen met een baard moesten niet alleen tol betalen voor him gelaatsomlijsting zelf, maar al hun overige belastingen werden verdubbeld. Catharina n echter was verzot op baarden en zy toonde dit ook daadwerkeiyk door het dragen van baarden belastingvry te maken. De belastingpenningen vermeldden de woorden Diengi uziati, wat zoo veel beteekent ais „ontvangen geld". Daaronder stond afgebeeld een neus, een knevel, mond en baard en links het keizerlyke wapen. Andere penningen vertoonden twee keizerlyke adelaars en een krans van laurierbladen, wat zonder twijfel symbolisch moet worden opgevat. De penningen, onder den stamvader van de belas tingheffing op de baarden uitgegeven, droegen bovendien nog deze merkwaardigheid: er stond op vermeld, dat de baard een nutteloos ding was en men wil, dat Peter dit axioma eigenhan dig op het ontwerp sneed. Het tegenwoordige conflict van Italië met an dere landen doet voorzien, dat de stryd onder meer ook om den baard zal gaan. Italiaansche couranten immers hebben met minachting ge sproken van de Engelschen, die steeds gladge schoren willen rondloopen, meenende, dat zy daardoor een gezicht krijgen, dat onvervalscht de persoonlijkheid kenmerkt. In Italië is men den baard zeer genegen, zoodat er alle kans be staat, dat de baard er weer in zal komen. Men moet echter niet meenen, dat dit geen ingewik keld vraagstuk is. De kappers zouden het zon der twyfel gaarne wèl en niet zien. De zelf- scheerders zouden méér aan den kapper gaan betalen, hoewel zy, die nog dagelyks by hem onder het mes zitten, zouden afvallen, tenmin ste ten deele, want de baard zou verzorging vra gen. Het groote verzet zal evenwel komen van de fabrikanten van de veiligheidsscheerappa- raten en mesjes en scheerzeep. Ook de couran ten en tydschriften hebben er belang by, want advertenties voor scheerapparaten, scheermes jes, huidverzorgende middelen en wat dies meer zy, zou men moeten derven. Brillantine voor den baard, Savon pour la barbe kan daar on- mogeiyk tegen op. Snorbinders zouden zich misschien aanmelden om een nieuwe industrie, kunstzijde en tricotage, te bevoordeelen en van den anderen kant zouden nieuwe uitvindingen zich aanmelden. Dit is geen praatje voor de vaak, want de geschiedenis kan bewyzen, dat het anders is. Ongeveer 30 jaren geleden waren knevels in ons land, en elders, nog zeer in de mode. De punten vroegen krul. Men behoefde daarvoor niet by den kapper onder het krul- tangetje te gaan zitten. Men kon een prachtig staafje koopen, in een doosje, en het staafje was ten halve met goud of zilver, dat als hand- vatje dienst deed, afgezet. Voor dien tyd was het even luxueus als tegenwoordig byv. het lippenstiftje der dames, dat zeer ingenieuze uit voeringen kan hebben. Maar om tot het krul- staafje-voor-knevels terug te keeren. Het staafje moest in het vlammetje van een luci fer (dat was voldoende) worden warm ge maakt. Men krulde de snorpunt er omheen en het krulwonder was volbracht. Het ding kostte vyftig cent. Wat was het inderdaad? Niet an ders dan een gewoon stukje griffel!! Of daar ook op verdiend werd! Het dragen van baard en snor zou dus ook ten voordeele kunnen ko men aan de leigroeven, wat men niet moet onderschatten in onzen modernen tyd van nieu- werwetsche leermethoden, volgens welke im mers lang niet meer zooveel leien en dus ook geen griffels worden gebruikt. Baard- en snor- groei kan dus een nieuw griffelvraagstuk wor den. Zoo zyn er allerlei bykomstigheden, want ook de weeldebelasting is zeer rekbaar. Wy leven inderdaad in een zeer interessanten en uiterst gecompliceerden tyd. De directie van het Bureau voor Handels inlichtingen te Amsterdam schryft ons: Zij, die moeilyk kunnen gelooven, dat er over de geheele wereld teekenen zijn waar te nemen van verbetering in den economischen toestand, zouden van hun weifeling terug ko men indien zij slechts inzage konden nemen in de tijdschriften, de statistieken en andere „dui zend en een" gegevens, welke het Bureau voor Handelsinlichtingen te Amsterdam worden toegezonden, ter oriënteering van eigen Neder land schen handel. .Things are getting better", schrijft Canada. „World conditions improved", oordeelt men in de Vereenigde Staten. „Met Argentinië bestaan er practisch geen betalingsmoeilijkheden meer voor Nederland." Enz. enz. enz. Deze mededeelingen leiden tot de voor de hand liggende gevolgtrekking, dat die verbetering niet uit zich zelf kan zyn in getreden. zy moet het resultaat zyn van ener gie, van doortastendheid, van aanpakken. Welnu, Nederland, dat zich op geen enkel gebied wil overwonnen zien, kan ook nu het bewijs geven, dat het zich in energie en door tastendheid niet laat overtreffen. Als het de kansen maar krygt! Die kansen bestaan. Doch wy moeten ze we ten te benutten. Als bevestiging van ons inzicht ontvingen wy een dezer dagen een schrijven van een Neder lander, aie ter bestudeering van den handel de Vereenigde Staten bezoekt en wiens oordeel kundigheid buiten twijfel staat. Wy meenen den Nederlandschen fabrikant en den Neder- landschen exporteur een dienst te bewyzen, wanneer wij hier de voornaamste punten van bedoeld schrijven naar voren brengen: „Ik ben overtuigd, dat er in dit groote land, met zyn onbegrensde koopkracht voor Neder landsche firma's mogelykheden zijn, die tot nu toe verwaarloosd werden. De economische toe stand in de Ver. Staten is zonder eenigen twy fel over het dieptepunt heen en, zonder in on gezond optimisme te vervallen, mag men zeg gen, dat het zakenleven hier over de geheele linie spoedig veel betere tyden tegemoet gaat. Onze Nederlandsche handel en industrie dient paraat te zijn en voor zoover noodig w<akker geschud te worden. Om mij voor het oogenblik slechts tot eenige specifiek nationale producten te bepalen: Waarom vraagt men hier in hotels en restau rants te vergeefs naar Hollandsche kaas, ter wijl Deensche en Zwitsersche kaas een vrij gangbaar gerecht is? Weet de Hollandsche Werk van den Tsjecho-Sloioaakschen schilder Vjekolav Pejic: De zeemans bruid kaasindustrie dan niet, dat dit product nog steeds een opvallend grooten good-will heeft by het Amerikaansche publiek? Iedereen hier kan u vertellen, dat wy kaas maken, doch verkryg- baar is het slechts in enkele speciaal-zaken. Waarom is onze klare Hollandsche jenever hier een ongekend product, terwyl het m.i. toch zoo eenvoudig zou zyn door een psychologisch op gezette reclame-campagne profijt te trekken van den voorsprong, dien wij Hollanders op an dere landen hebben? Want de gemiddelde Ame rikaan heeft nog steeds een zwak voor alles, wat met Holland verband houdt. Enkele firma's zijn na de opheffing van het drankverbod niet bij de pakken neer blijven zitten. Een deel van het verloren terrein is voor hen reeds teruggewonnen. Onze producten zijn goed, maar voor een deeï ongekend en daardoor onbemind. Ik noem slechts bij voorbeeld: kaarsen, slaolie, glaswerk, haring, bloembollen, enz. De invoer van dit laatste product biedt moeilykheden van ande ren aard. In het algemeen gesproken valt er hier, naar mijn overtuiging, voor Hollandsche firma's meer te doen dan tot heden gedaan werd." De directeur van het Bureau voor Handels inlichtingen, indachtig zyn plicht alles in dienst te stellen voor het bevorderen van den Nederlandschen handel verklaart zich gaarne bereid met belanghebbenden van gedachten te wisselen omtrent het bovenstaande en noodigt Nederlandsche fabrikanten en exporteurs uit zich met hem in verbinding te stellen: 16 Oudebrugsteeg, Amsterdam. Ludwig van Beethoven, de geniale compo nist, biykt gesproten te zyn uit een familie, die uit Vlaanderen afkomstig was, Misschien verklaart dit iets van het titanische en dramatische, dat zijn muziek kenmerkt, naast de elementen van Duitsche zangerig heid. De kwestie is al meer behandeld, maar is thans opgerakeld door den heer Fh. van Boxmeer in 't blad „De Brabantsche Folklore". „Hoe is het ons gelukt, na den voorvader van Beethoven te Mechelen gevonden te hebben, nog verder op te klimmen?" schrijft hij. „Zooals we reeds zeiden, troffen we voor dien tijd, in verscheidene Brabantsche dorpen, talrijke personen aan, die den naam van Beethoven droegen. Dit interesseerde ons des te meer, daar er hierbij twee waren, die recht streeks tot onze familie behoorden. Later heo- ben wij geweten, dat zy afstamden van een voorvader van den meester. Bovengenoemde Lodewijk van Beethoven was te Mechelen bek kend als zynde de zoon van Michiel en de kleinzoon van Cornelius en van Catharina Leempoels of van Leempoel. Hier hield de zekerheid op. Vanwaar kwam deze Cornelius? Wij vonden er verscheidene en op meer dan een plaats, die alten den vereischten ouder dom hadden, zoodat een keuze tusschen al deze homoniemen een echt verwarde zaak werd. De gegevens der registers in de paro chiën bleken onvoldoende om de voorkeur aan een bepaalden persoon te geven en in de sche pengriffies werd evenmin een stuk aangetrof fen, dat op zichzelf bewijskrachtig genoeg was. Te langen laatste hadden wy het geluk een akte van 14 Maart 1676 te ontdekken, waar door Cornelius van Beethoven van Mechelen en zijn vrouw Catharina Leempoels te Ne- derockerzeel (op enkele kilometers van Brus sel. Red.) een aldaar gelegen veld verkoch ten. Dit veld was volkomen goed bepaald wat ligging, oppervlakte en belendende perceelcn betrof. Een voorgevoel bracht ons op den weg, die naar de oplossing leidde. Eenvoudige ste delingen bezaten in dien tyd, evenmin als nu, Onroerende goederen, die ver afgelegen waren van hun verblijfplaats, of het moest zijn, dat zy deze verkregen hadden door erfenis. De verkoop, door onzen Mechelaar gedaan, deed ons deze laatste mogelykheid veronderstellen, hetzelfde stuk land, dat juist op dezelfde wijze als hierboven beschreven werd in een akte van 13 Februari 1637. Het behoorde tot het vyfde lot, dat toegewezen werd aan Sarah Hasaérts, bij de verdeeling der goederen van haar ouders. Deze nu was de echtgenoote van Marcus van Beethoven, die van haar een zoon had, die Cornelius heette en die te Berthem geboren werd den 20sten October 1641. Deze laatste was dus oud genoeg om kin deren gehad te hebben te Mechelen van 677 tot 1634, zooals deze ons bekend zyn uit de parochiale registers dezer stad. Dit bewijs scheen ons voldoende om onze keuze te bepalen. Constateeren we, dat zyn vader, Marcus, eerst kinderen had te Leuven in 1635 en in 1637, dat de Cornelius, waarvan sprake is, daarna geboren werd te Berthem om zich later te gaan vestigen te Mechelen, do:h dat zyn laatste kind geboren werd te Neder- ockerzeel, waar hy teruggekeerd was; gemeente waar wy, evenals te Bergh en te Campenhout, nog tamelyk ver zyn voorgeslacht konden opsporen. De familienaam doet denken aan „Beethof' doch wy meenen, dat hy eerder betrekking heeft op de heerlykheid van Bethoven, Betouw of Betuwe. Bij Tongeren hebben wij het kas teel van Betho, wat hetzelfde is als het hof van Bethe, Betof en Beethoven. Deze familie voerde tot wapen: Een gouden balk op een blauw zil ver klokkenveld (vaar) met keten keper over heen. In zijn „sceaux amoriés" citeert De Raad een Elisabeth van Beethoven, moeder van Jan van Kersbeke, wiens wapen op een blauw zilver klokkenveld (vaar) een schildje met uitgesneden kruis droeg. Een pastoor van Meldert heette van Beethoven; zoo wy dezen vermelden is het omdat wy onlangs in de Ryksblbliotheek. af- deeling der Handschriften, fonds Hauwaert, re gister II, 6496, blz. 545, een akte van den 14den September 1460 vonden, die in hoofdzaak geeft: „Lybertus de Meldert, filius quondam Dni Ly- berti de Meldert, milites, promisit dare Lyberto de Beethoven, filius Walteri, 600 dr. Reynds". Register nr. 14, fol. 33, van de inschryving aan de Leuvensche Universiteit, signaleert op den 28sten Februari 1531, een „Walterus de Beet hoven en Roxem, Leodn. dioc." Beethoven wordt nog aangetroffen tusschen de kwartieren van dame Marguerite de Wilde, barones van Jauche en van het land van Assche, geboren in het kasteel van Wide in 1460, echtgenoote van rid der Jean de Cotereau". Bord met r o o d e n rand, rood kruis en blauw veld Waar zoo'a bord staat, mag geen enkel voer tuig stoppen Thans waren ook de boer en de boerin en vrouw Hermann naar buiten gekomen die het tafereeltje lachend gadesloegen. De oude menschen schenen den jongen wel te kennen, want ze knikten hem vriendelyk toe en de boer zei: „Ah Jannes, gal luie nietsdoener, ziede ge daor weer?" Deze nam daarop met een sierlyken zwaai zijn petje af en antwoordde: „Awel zulle, iek ben 't zeivers." Het bleek dat Jan een wees was, wiens familie het te lastig vond om hem in huis te hebben. Het was een oolijke snaak, die de velden doortrok, steeds vol grappen en vroolijke verhalen. Door bij dezen en genen boer te werken, haalde hy zijn kostje op. Echter bleef hy nooit ergens lang. De kinderen hadden veel plezier om den grappigen jongen, die zichzelf Jan Pierleut noemde. Hy was onuitputtelyk in het be denken van allerlei grapjes. Zingen kon hy heel goed, waarby hy zich vaardig met de harmonica begeleidde, en kon prachtig vertellen. Op de Brusselsche tentoonstelling ont moette ik hem, nadat we elkaar jarenlang uit het oog verloren hadden. Ja, en hoe gaat het dan, nietwaar? Je bent verheugd een ouden stadgenoot weer eens tegen het lijf te loopen, je maakt een praatje, je zet een boom op, een zwaren, en dan ga je elkan der vertellen wat je al zoo in den loop der jaren hebt meegemaakt. Hy vertelde me dat hij inmiddels getrouwd was. „Met een Schotsche vrouw," zei hy, min of meer zelfvoldaan. „Hoe ben je daè,r aangekomen?" vroeg ik be langstellend. „Wel," antwoordde hy droogweg, „die heb ik in Schotland opgeloopen. Dat ligt, dunkt me, nogal voor de hand." „Dat behoeft altijd nog niet," bracht ik in het midden. „Maar a propos, je bent immers journalist geworden?" „Neen. Dat ben ik niet. Het was wel myn plan het te worden, maar die plannen zyn, juist in verband met die Schotsche vrouw, in duigen gevallen. Ik heb een ander beroep dienen te kiezen, en dat beroep bevalt me best. Op het oogenblik heb ik vacantie." „Wat is dat dan voor een beroep?" „Dat komt nog. Ik zal je eerst vertellen hoe dat zoo gekomen is. Toen ik myn vrouw leerde kennen, had ik tusschen twee dingen te kiezen. Of ik verspeelde mijn toekomst als journalist, öf ik moest mijn aanstaande vrouw in den steek laten. Er bestond geen middenweg. Het een was met het ander niet vereenigbaar. „Ik begryp er nog niet veel van." „Dat komt wel. Na verloop van eenigen tijd had ik het al tot zoo'n aankomend redacteurtje weten te brengen, en ik weet het op een gege ven oogenblik waarachtig zóó ver te brengen, dat de hoofdredacteur me bij wijze van proef naar Aberdeen in Schotland stuurt, om er in drukken te schryven over een verkiezingscam pagne, die toentertijd in het brandpunt stond van de publieke belangstelling." „Dat was dus een bof voor je?" „Dat was het zeker. Maar wat zou jy nu doen. als je dien hoofdredacteur was en je hoorde in vier weken taal noch teeken?" „Dan kun je natuurlyk wel inpakken." „Juist. En tóch was het myn schuld niet. Oor deel zelf. Het was in den zomer en 's Zaterdags arriveerde ik in Aberdeen. Ik besprak m'n ho telkamers, ik liep de stad eens in, ik stak mijn voelhorens eens uit, hier en daar nam ik zoo'n beetje poolshoogte omtrent het werk dat me te wachten stond, en, omdat ik na die lange reis tamelijk vermoeid was, kroop ik bytyds in bed. 's Zondagsmorgens was ik, heerlyk uitgerust, al vroeg bij de pinken, en toen ik na de kerk in myn hotel terugkwam en ontbeten had, zat ik moederziel alleen met m'n ziel onder m'n arm in een hoek van een rommelige leeszaal. Een van de kellners begreep mijn situatie. Hij vertelde me dat er in Aberdeen Zondags niet veel loos was, en hy gaf me den raad een uit stapje te maken naar Peterhead, een kustplaats, zoo'n dertig, misschien veertig kilometer ten noorden van Aberdeen. Daar was het wel aar dig, zei hy. Ik volgde zyn raad op en reed er onmiddellijk per auto heen." „En viel dat Peterhead nogal mee?" „Ja, PeterheadPeterhead, wat zal ik er veel van zeggen. Het is een kustplaats. Het ligt aan zee. Er is een badhotel en een strand en een hoop menschen, vooral Zondags. Al die kustplaatsen zijn tenslotte broertje en zusje. Ik liep zoo'n beetje langs het strand te dwa len en opeens stond ik vlak voor een soort gar- nalenvlet, zooals je ze hier in Zandvoort en Scheveningen ook wel ziet.... misschien wat grooter. Die schuit leek meer op een tjotter, met zwaarden op zij en een kajuitje, en ik dacht te doen te hebben met zoo'n schuitje, waarin je voor een kleinigheid, zooals hier, een uurtje op zee kunt ronddobberen. Er was één man by. Een Schot natuurlyk. Ik zag aan zyn trekken aan het ankertouw, het hijsdhen van zijn zeilen en zoo meer, dat hy toebereidselen maakte om zee te kiezen." „En jy wou zeker mee?" „Juist. Maar dat was gauwer gezegd dan ge daan. Want al heb je nu op 't gym een 5 voor je Engelsch gehaald en voor myn part nog een jaar lang een Berlitz-cursus geloopen, daarom moet je nog niet denken dat je met dat school- Engelsch een Schctschen kustvaarder verstaat. Ik rondde mijn handen tot een loud-speaker rondom myn mond en schreeuwde hem toe: I should like to go with you! Die Schot, schreeuwde me een paar woorden terug, waarvan ik geen syllabe verstond, en ik begreep al gauw dat ik er zóó niet kwam „Met gebaren kun je je ook verstaanbaar maken." „Juist. En het schoot me te binnen, dat een Schot op geld afvliegt, als een kat op een muis. Ik bracht een pondbiljet te voorschijn, zwaaide er mee met m'n linkerhand, en met m'n rech terarm beschreef ik een paar maal een cirkel over de zee. Hij scheen me te begrijpen; althans hij nam z'n horloge uit z'n zak, wees er met den vinger op en strekte toen zijn arm rechtuit zeewaarts. Hieruit maakte ik op, dat hy bereid was me voor een pond een bepaalden tijd rond te va ren. Ik trok dus m'n schoenen en sokken uit. stroopte m'n broek omhoog en waadde door het water op het zeilbootje toe. Toen haalde hy een beetje bij en met betrekkelyk weinig moeite was ik in den tjotter geklommen. Ik gaf hem het pondbiljet, dat hij zwijgend opstreek, waar na het vaartuig onmiddellijk dwars door de branding volle zee koos iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimtii Van conversatie kwam niet veel. Ten eerste omdat we eikaars taaltje niet verstaan konden, maar zelfs al zou dat wèl het geval geweest zyn, dan zou het tóch naar alle waarschijnlyk- heid een stille boottocht geworden zyn. Want die Schot was nu het echte type van een zwijger, die geen tien woorden in een jaar zegt. Nu en dan wees hy me zwijgend op de touwen van de fok en van de zwaarden, waar uit ik opmaakte dat hij van koers veranderen wilde, en ik gehoorzaamde zwygend aan zyn bevelen. Maar overigens bleef hy als een stand beeld aan het roer zitten, de eene hand aan den schoot, de andere aan de roerstang. Dit duurde zoo een heelen tyd langer het duur- de, des te verder zag ik de kust uit m'n gezichtskring verdwijnen." ,,'n Beetje unheimisch, niet?" „Dat beloof ik je. Tenslotte werd het me een beetje te machtig. Op een gegeven oogenblik liet ik het fokketouw in den steek. Ik zwaaide op hem af achter in de boot, gaf hem een tik op zijn schouder, wees in de irchting van de kust, en riep: Back! I should like to go back! De Schot zei geen woord. Een paar maal knikte hij met z'n hoofd van neen, beduidde me zwijgend dat ik mijn plaats bij de fok weer in te nemen had en wees met den arm recht voor zich uit. Zeewaarts. Er bleef me niet veel anders over dan te gehoorzamen en ik ging weer op het zybankje voor me uit zitten sta renEn opeens zag ik waar hy heen koerste!" „Nou?" „De vuurtorenEn toen die eenmaal in zicht was, leek de rest van den tocht veel sneller te gaan. Na betrekkelyk korten tijd teekende de omtrek van de vuurbaak zich scherper af en naderbijzeilend zag ik een duidelijk waarneem bare vrouwengestalte, die hoog boven op den vuurtoren stond te zwaaien." Mijn studievriend zweeg een oogenblik. In zijn oogen weerspiegelde zich de herinnering aan blijde gebeurtenissen. „Hoe is het afgeloopen met dien boottocht?" vroeg ik na eenigen tijd. „Een korte periode zal ik overslaan," ver volgde hij. „Een periode van gloeiend geluk, dat niet in woorden te brengen is. Maar vier weken nadat ik voet aan wal, voet aan den vuurtoren gezet had, tikte de Schot m y op den schou der, toen ik zyn dochter in mijn armen hield. Hij zei geen woord en wees zwijgend met den arm in de richting van de kust. Toen zei z'n dochter me dat het weer tijd was om proviand te gaan haten. rf Dezer dagen werd in het Studio-Theater te Den Haag de Hollandsche première gege ven van de Radio-Pictures-film „The Little Minister", waarin de hoofdrol was toebedeeld aan de sedert vorig jaar hier te lande befaamd geworden actri'ce Katharina Hepburn. Het is geen splinternieuwe attractie uit de Amerikaan sche filmdreven, want de copie vermeldde het jaartal 1934 nog, maar verouderd is het gegeven daardoor toch in het minst niet. De figuren treden namelijk op in het jaar 1840 en gedragen" zich als ras-echte inwoners van het denkbeel dige Schotsche dorpje Thrums. Daar wordt in spanning een nieuwe predikant verwacht, die zich by zyn komst door zyn jeugdig uiteriyk onmiddellyk den bynaam „Little Minister", de kieine dominee, verwerft. Deze tengere jongeman met de diepzwarte oogen blykt echter vurig genoeg van woord en karakter, hetgeen reeds by zijn eerste predikatie tot een lang niet mal- sche reprimande voor den dorpsdronkaard leidt. Sterker echter dan dominee's bekeeringskraeht is het zoete gevoel dat zijn jeugdig hart be kruipt bij enkele ontmoetingen met een zigeu ner-meisje, dat in de bosschen rondzwerft en nu komt de romantiek heelemaal geen gipsy is, maar de aangenomen dochter van den kasteelheer, die geduldig naar haar hand dingt. Ook de jonge dominee kan dit niet nalaten, en zulks bezorgt hem uiteraard nogal eenige, en gecompliceerde moeilykheden. Teveel om op te noemen, in de film duurt het dan ook anderhalf uur, eer zy elkaar ongestoord mogen toebehoo- ren als man en vrouw. Het gegeven is niet bepaald nieuw en ook niet altijd even boeiend in zyn ontwikkeling. Maar voor dit soort films is het aardig volge houden. De prachtige landstreek geeft 'n fraaien achtergrond aan de opnamen, en wat meer zegt, de regisseur Richard Wallace is er in geslaagd koppen te vinden, die waarlyk volkomen in deze sfeer passen. De dokter en de ouderlingen voor al, maar ook de dronkaard en politie-agent zijn prachtfiguren. Het best van al was echter de kleine predikant, die door John Beal gecreëerd werd onder den naam Gavin Dishart -zyn te genspeelster, Babbie Katharine Hepburn, was niet op haar best. Misschien omdat haar film masker, waar ze 't van hebben moet, tusschen al deze markante en karakteristieke koppen niet sterk genoeg opviel. Eerst in het laatste gedeelte won zy iets van de knappe prestatie, die wij uit vorige films van haar gewend zyn. v. O. 4 Ik heb niet gezegd, waartoe het verzoek moest dienen, antwoordde hy koel. Ik ging het u juist zeggen. Het is een losprijs de los Dr ijs voor Londen. De Eerste Minister trok de wenkbrauwen op. De losprijs voor Londen! herhaalde hy. Werkelyk, ik begrijp er geen steek van. Wederom keek de vreemdeling hem scherp aan. Ik geloof, mr. Pontifex, zei hy kouder dan tevoren, ik geloof dat u op weg bent my vooi krankzinnig aan te zien. Mr. Pontifex bloosde onwillekeurig en was klaarbiykeiyk onder den indruk. Hij maakte een verschoonend gebaar. Dat is het wat u denkt, ging de vreem deling voort, terwyl hy een nieuwe sigaret opstak. Wel, ik moet zeggen, daar is reden toe; het moet wel de daad van een krank zinnige lyken op stel en sprong maar even tien millioen pond te vragen. Maar zoodra u mij geheel hebt aangehoord, mr. Pontifex, zult u erkennen, dat ik beschik over een ongekende dosis koelbloedigheid en helder verstand. Ik luister naar hetgeen u my te zeggen hebt, zei mr. Pontifex. De vreemdeling maakte een van zyn half- theatrale buigingen. Terzake dan, zei hij. Mr. Pontifex, lx ben een van die drie personen, die de veiligheid, het bestaan zelf van de bevolking van Londen in hun handen hebben. Het zijn geen ydele woorden die ik hier spreek. Indien wy zulks willen kunnen wy de zeven millioen inwoners van uw groote stad wegvagen even gemakkelijk als ik de asch wegblaas van deze sigaret, en niemand kan ons daarin verhinderen of gissen hoe wij daarin te werk gaan. Londen moet dus worden vrijgekocht. Onze losprijs is tien mil lioen pond sterling een bedrag, dat voor zulk een rijke stad niet meer beteekent dan een daalder voor u. We zouden meer kunnen eischen; wy vragen deze som niet om ons zelf te verrijken, maar omdat we ze noodig hebben voor wetenschappeiyke doeleinden. Mr. Pontifex zat in zyn audiëntie-houding met gebogen hoofd, samengeperste lippen en gevouwen handen. Hy raakte er meer en meer van overtuigd, dat zyn compagnon hopeloos krankzinnig was, en hy wenschte wel, dat aan het onderhoud een einde kwam of dat iemand van zyn personeel toevallig mocht komen opdagen. Zeven millioen menschen met een slag van den aardbodem te doen verdwynen, dat wil nog al wat zeggen, merkte hy op. De vreemdeling glimlachte. Mr. Pontifex, zei hy rustig, weet u Iets avan scheikunde? Theoretisch een beetje; practisch niets, antwoordde mr. Pontifex. Dat wil zeggen, met uitzondering van de chemische waarde van bepaalde voederartikelen, Natuurlyk, daarvan bent u op de hoogte, zei de vreemdeling met een beleefde buiging in de richting van de modelboerdery, in welke veilige haven de lVrste Minister zich op dit oogenblik van ganscher harte wenschte. Wel, mynheer Pontifex, is het nooit in uw hoofd opgekomen er eens over te denken wat een paar vastberaden en als u het zoo wenscht te beschouwen gewetenlooze mannen, doorkneed in de scheikunde, wel teweeg zouden Kunnen brengen als ze op eigen gelegenheid oorlog gingen voeren tegen laten we zeggen, de samenleving? Ik ben bang. dat zulk een gedachte niet in mij is opgekomen, antwoordde mr. Pon tifex, den nadruk leggend op de ontken ning. Laat het dan nu eens tot u doordringen, zei de vreemdeling. Het verwondert me, dat 'n man van uw bekwaamheid al bent u dan enkel bekwaam en niet wat men noemt een genie daarover nooit heeft nagedacht. Mr Pontifex, de toekomstige oorlog zal niet door soldaten, maar door scheikundigen worden ge voerd. Een chemicus in zijn laboratorium kan meer kwaad uitrichten op het gebied van doodslag en verwoesting van steden dan al de legers van Europa by elkaar. Mr. Pontifex bewoog zich onbehaaglilk op zyn bank. Dit gesprek over doodslag en ver woesting was allesbehalve appetytelyk. Ten overvloede, hy verlangde naar zyn lunch. En plotseling kwam een schitterend idee by hem op. Hy was er nu geheel zeker van aat de man volslagen gek was zou hij hem niet kunnen meetronen naar de Huize en hem aan zyn be dienden overleveren? Hetgeen u zegt, mynheer, zei hy op den onschuldigsten toon, is ongetwijfeld van 't allergrootste belang. Het betreft een aan gelegenheid, waarover het laatste woord nog lang niet gesproken is. Wat denkt u er van met my op te wandelen naar mijn huis en daar met mij te lunchen Een koude, harde blik van zyn gezel deed de volgende woorden bevriezen nog voor ze over mr. Pontifex' lippen waren gekomen. Ik heb u al gezegd, dat ik volkomen bij mijn verstand ben, mr. Pontifex, zei hy. Het dient nergens toe met mij te spotten. Wellicht dien ik beter de puntjes op de i's te zetten. Als u maar zoo goed wilt zyn, zuchtte de Eerste Minister. In het kort dan, dit, vervolgde de vreem deling. Mijn twee compagnons en ik hebben het leven van de bevolking van Londen in onze handen. Wy kunnen al naar ons goeddunken er een honderdtal dooden, honderdduizend of de geheele stad. De losprijs is tien millioen pond sterling. Zyt u als Eerste Minister bereid om te betalen? Mag ik u vragen, stel dat ik bereid zou zyn om te betalen, hoe u zich voorstelt zulk een geweldige som te aanvaarden? vroeg de Eerste Minister sarcastisch. Een transactie ten bedrage van tien millioen pond kan moeiiyk heelemaal geheim worden gehouden. De vreemdeling maakte een minachtend ge baar. De bijzonderheden van de betaling zyn gemakkelijk te schikken, antwoordde hij. Waar ik eeri antwoord op vraag is dit: wilt u betalen? De hulpbronnen en de gelden van het land, mijnheer, zijn niet myn persoonlijk eigen dom, waarover ik beschikken kan, repliceerde mr. Pontifex. De macht bezit u, was het antwoord. Bovendien, ging mr. Pontifex voort, ik weet niet of gy en uw vrienden wel over die verschrikkelyke macht beschikt, waarvan u spreekt, een macht ten aanzien waarvan ik ronduit gezegd mij zeer sceptisch gevoel. De vreemdeling liet wederom zijn witte tan den zien. Mr. Pontifex voelde een inwendige huivering en hy hoopte dat de ander er niets van ge merkt mocht hebben. Uitstekend, zei de vreemdeling. Uitste kend. Het zal natuurlyk noodig zijn u een voorproefje te geven. Waarvan, mynheer? vroeg de Eerste Minister. Van onze macht mr. Pontifex. Onze macht om naar welgevallen een vluggen plotsellngen dood toe te brengen. Pff, deed mr. Pontifex en hy bewoog zich ongeduldig op zyn bank. De vreemdeling stond op. Ik geloof dat er geen byzondere reden meer bestaat om langer op uw tyd beslag te leggen, mr. Pontifex, zei hy. U hebt thans ons ultimatum. U zult een voorproef hebben misschien wel twee van onze macht. Ik ver moed dat u na de tweede bly zult zyn den losprys te mogen betalen. We zullen u in structies geven wat u in dat geval te doen hebt. Maar u bent een groote ezel mr. Pontifex. De kalme zekerheid van den man, zijn wel doordachte beleefde onbeschaamdheid deden den Eersten Minister zyn kalmte verliezen. Hy sloeg op den grond met zyn stok, vergat zijn eigen oordeel over 's mans geestvermogens en verloor zelfs de aanwezigheid van de revolver uit het oog. Loop naar den duivel met je onbeschaamd heid, mijnheer! zei hij. Dat loopt op myn grond, houdt mij gewelddadig tegen, dwingt mc te luisteren naar den reinsten onzin. Ik zal u vol gen, mynheer en u laten arresteeren, ik zal.... Neen, neen, mr. Pontifex, u zult niets doen van dien aard, onderbrak hem de vreemdeling. Ziet u, ik zou dat niet toestaan. Er is geen ge vaar voor my, mr. Pontifex; risico's nemen ws niet op ons. Ik ben zorgvuldig en zoo handig vermomd dat als u me over een half uur in Pall Mali tegenkwam of me in de rookzaal ontmoette van uw geliefkoosde club wat u vaak gedaan hebt, mr. Pontifex, heusch al staart u me zoo ongeloovig aan u me niet zoudt herkennen. Mr. Pontifex kwam tot kalmte. En hy staarde den ander aan. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 6