Onze Indische olievelden <Kdv&daal van dm dag Met twee kameraadjes op avonterenreis a jos bedenkt het telkens weer. ookuit zijwegen komt verkeet WINSTGEVEND EN GE VAARLIJK BEZIT NEERLAND HELPT Natuur slaap MAANDAG 9 DECEMBER 1935 DEIQSPRIJS VOOR LONDEN Nederl. literatuur in Duitschland S*° I Zaken gaan hem een vraag I stelde, die hu AI I F1 A D M \T T7 d °P 011 bla<1 zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C* *7CA blJ een on6eTOl met 17 9 b^ verlies van een bano AA I .1 ."i V/l v 1 v Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen i f %J\J»m verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen A f OU»" doodelijken afloop A MifU*" een voet of een oog AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR FLETCHER Het goud is onbetwist ongetelde eeuwen „de zenuw" van den krijg geweest, maar op het oogenblik heeft het er allen schijn van, dat er een nog gevoeliger zenuw ontstaan is „de olie". Tijdens den wereldoorlog is dit wel zeer duidelijk geworden. Om een enkel voorbeeld te noemen: de tweede Marnesiag is goeddeels alleen mogelijk geworden, doordat de geallieerden de beschikking hadden ovei de olieproducten van Borneo. Had Sir Deterding de verschepingen stop gezet, dan had hij de Duit- schers wel een zeer grooten dienst bewezen. Niet het minst het gebrek aan aardolieproduc ten Dracht tenslotte Duitschland op de knieën, al schrijft de publieke opinie dat feit bij voor keur aan de uithongering der burgerbevolking toe. Bij het vredestractaat van Versailles en de andere werd aan de olie dan ook alle eer geschonken. Duidelijker en eerlijker dan Clé- menceau heeft welhaast niemand het ooit ge zegd: „Qui aura le pétrole, aura 1 "Empire des mers par les pétroles lourds, l'Empire des cieux par les essences légères, l'Empire des continents par les gasolines et les pétroles lampants." Wie de aardolie zal bezitten, zal de heerschappij ter zee hebben, dank zij de zware oliën, die in de lucht, dank zij de lichtere en die op het land dank zij de gasoline en de petroleum. Waarbij de groote Fransche staatsman, die den vrede alleen kon zien als een voortzetting van den oorlog met andere middelen, nog niet eens de aandacht vestigde op de explosieven, die men uit aardolie maken kan en die zoo luid hun stem hadden doen hoorén in den tweeden Mame-slag. 13e vredestractaten wijden dan ook evenveel aandacht aan de olie als aan het goud. Nu pas begint dat ook den leek duidelijk te werden. De Assyrische christenen en de Armeniërs zijn sedert vrijwel uitgemoord, maar te Haifa en te Tripolis borrelt de olie respectievelijk in En- gelsche en Fransche tankschepen, aangevoerd door de pijpleiding, welke vanaf Mossoei de geheele Syrische woestijn doorsnijdt. Was vroeger het vinden van goud in eenig land een buitengewoon ernstig gevaar voor des- zelfs onafhankelijkheid zie het tragisch lot der bóeren-republieken! thans is het vinden en produceeren van aardolie een minstens even groot. Voor ons Nederlanders dreigt dat gevaar zeer zeker in het Verre Oosten en juist in zoo dub bele mate, omdat de wereldmacht daar in op komst, Japan, tot nog toe zelf niet de hand op eigen olievelden waarover het ook in oonogs- tijd de beschikking zal hebben, heeft kunnen leggen. De Nederlandsche pacifisten, ten koste van wat ook, willen dit maar niet beseffen, maar de rauwe werkelijkheid is wel een geheel andere dan die hunner illusies. Die werkelijk heid is zoo, dat nadat voor enkele maanden eer Engelsch eskader in Soerabaya een bezoik ge maakt had, onmiddellijk daarop de bezetting van onze Bomeosche oliehavens zeer aanzien lijk versterkt werd. Onze gasten hadden na het gebruikelijke diner hun after-dinner rookend, ongetwijfeld zooiets gezegd als: Sorry, maar als wij geen zekerheid hebben dat jullie Tarakan en Balikpapan afdoende verdedigen zullen te gen wie ook, zijn wü wel genoodzaakt dat te doen. Dat eischen onze levensbelangen in het Verre Oosten nu eenmaal. Het is onloochenbaar dat wij te Tarakan en Balikpapan, onze oliehavens aan de Oelebeszee, de hand gelegd hebben op aardolielagen van buitengewone kwaliteit en die voor elke partij, die wil of moet vechten, buiten- Buste door Mari Andriessen gewoon begeerenswaardig zijn. Die Bomeo-olie is inderdaad het neusje van den zalm, de olie der oliën. Haast overal moet de ruwe olie, die uit den grond omhoog spuit, eerst aan een rei nigingsprocédé onderworpen worden maar de ruwe olie van Tarakan en Balikpapan kan men desnoods zonder meer in de bunkers der sche pen pompen en dan onder de vuren verstoken. Voor lieden, die de verantwoording dragen om een oorlogsvloot van stookolie te voorzien dus een olietje om van te watertanden. Japans positie op dit gebied is buitengewoon moeilijk. Een Japansch admiraal moest vërkla- ren om zijn landgenooten den toestand dui delijk te maken dat een Japansche vloot van acht slagschepen, zes kruisers en bijbehoorende torpedojagers, enz., binnen vier dagen al de stookolie opstookt, welke Japan zelf in een vol jaar kan produceeren. Natuurlijk heeft Japan in verband daarmee zjjn maatregelen genomen en heeft het steeds een oorlogsvoorraad, voldoende naar schatting van deskundige buitenstaanders voor twee jaren voor de geheele vloot. Maar aardbevingen en luchtbombardementen kunnen deze voor zorgsmaatregelen gedeeltelijk of goeddeels on gedaan maken en als Japan dan eenmaal aan het vechten zal zijn in een strijd op leven en dood zal het stookolie moeten halen van waar ook, zoonoodig van den drempel van de hel en dus zeker uit Nederlandsch-Indië, al had het daar ook nog zoo gaarne de neutraliteit van geëerbiedigd. Een kat, die in het nauw zit doet rare sprongen maar men houde er zich van overtuigd dat een voor zijn leven of zich dood vechtend Japan raarder dingen zal doen dan ooit de gekste fantasie van eenig novellen- schrijver bedacht heeft. Nu zijn er natuurlijk verschillende manieren om onze oliebelangen „veilig te stellen. De eerste was geweest een behoorlijke vloot te bou wen, met zware artillerieschepen enz. voldoen de sterk om de goed van forten en bezetting voorziene oorlogshavens ten allen tijde tegen n beleg te kunnen vrijwaren en bovendien nog den afvoer van de producten dier havens naar an dere havens van ons eigen gebied en verder te verzekeren. Was onze geest die der Japanners dan had den wij dat zeker gedaan. Zei niet voor kort een Japansch minister dat de geheele natie zich desnoods met dunne rijstsoep zou gaan voeden om de noodige oorlogsschepen te kunnen bouwen! Bij ons zegt niemand zoo iet.s maar iedereen of haast iedereen denkt: „Beter het laatste oorlogschip gesloopt dan de erwtensoep met kluif opgegeven." De man, die „in het dikst van het weder naar zijn zwak vermogen uitkijk hielp houden" Johan de Wit, da geestelijke vader van den tocht naar Chattam zei al zeer juist: „dit volk voelt niets voor zijne defensie eer het de perijkelen gevoeld heeft." Deze eerste manier is dus bij ons nooit aan de orde geweest en zal ook bij ons nooit aan de orde komen. Zooals de zaak nu staat kan Holland echter wel zeer leelijk in last komen, speciaal dan in Indië. Tot voor kort produceerden de strategisch zoo kwetsbaar gelegen oliehavens aan de Cele- beszee twee derden der totale olieproductie van Nederlandsch-Indië. Wat beteekent, dat op hetzelfde oogenblik, dat eenige gewapende hand zich naar die havens uit zou strekken, de voor raad in Indië ter beschikking staande olie tot op één derde zou verminderen. Want al wat wij dan zouden kunnen doen, zou zijn die oliehavens en opslagplaatsen zoo lang mogelijk verdedigen terwijl al onze communicaties er mee verbroken zouden zijn en ze tijdig vol komen vernielen dan wel voor zeer lang on bruikbaar maken. Zooals de Russen en Roeme nen in den wereldoorlog deden met de Gallici- sche en Roemeensche olievelden, pijpleidingen, raffineerderijen, tanks, enz., zoodat de Duit- schers tenslotte niet het ei, zelfs niet het halve ei, maar uitsluitend een leegen dop hadden. Pas een paar jaar na den oorlog kwam de Gallici- sche en Roemeensche petroleumproductie weer op gang. Het is echter van zeer groot belang voor ons zelf en voor de bondgenooten, welke wij in een eventueel Pacific-conflict ongetwijfeld zullen hebben, dat onze olievoorraden in Indië groot zullen blijven en de productie minder kwets baar zal worden gemaakt. In verband hiermee verbaze men er zich dan ook niet over, dat momenteel de oliemaatschap pijen druk bezig zijn het zwaartepunt hunner werkzaamheden van het Oosten van den archi pel meer naar het Westen te verleggen, waarbij zij er niet voor terug deinzen groote millioenen- plannen die reeds geheel uitgewerkt waren en fortuinen aan voorbereiding hebben gekost prijs te geven. Ongetwijfeld wenscht Engeland, dat Neder- landsch-Indische olie ook in oorlogstijd ter be schikking zal zijn. Sumatra is in zekeren zin een stuk van het glacis der vesting Singapore, het nieuwe Gibraltar, dat Engeland in het Verre Oosten gemaakt heeft tot de spil, waarom al zijn krijgsplannen draaien en dat tevens de grondzuil zijner verdediging zoowel als van zijn aanval zal zijn. Onder het bereik van het ge schut van Singapore natuurlijk overdrachte lijk gezegd zal het heel wat veiliger olie bo ren en opslaan zijn dan daar ver weg langs de kust van de Celebes-Zee in Noord-Bomeo. De Bataafsche is dan ook druk bezig met de verdere ontwikkeling der olievelden van Palem- bang en Djambi die ook nog een zeer goede olie geven en gaf een uitbreidingsplan voor Balikpapan, dat vier millioen zou hebben ge kost, op. Het Chineesche Volksraadslid Kan maakte voor kort propaganda om meer geld te besteden aan onze marine-strijdkrachten. Een schoon ge baar, hetwelk misschien wel zijn grond vindt in het feit, dat de heer Kan zijn stamland een speelbal ziet in de handen van „de eters van minium D' ambulance is vertrokken, Is op weg nu naar haar doel, En wij, Nederlanders, hebben 1 In ons hart een trotsch gevoel. Dient er ergens hulp te wezen Zit men ergens in den nood, Nederlanders komen helpen, Neerland is nog altijd groot. Voor die brandend-heete streken, Voor het moordend krijgsgerucht Voor veel arbeid, moeite, offers Slaat ons volk niet op de vlucht. Onze mooie Roode Kruisdienst Staat ver boven allen strijd, Want de Nederlanders komen Slechts in naam der mensch'lijkheid! Wat het werk van de beschaving Door dien oorlog lijden moog', Onze dappere ambulance Houdt de vlag van Neerland hoog! Heel het land volgt haar met eerbied I Wenscht haar moed en veel succes, Steunt haar en leeft dagelijks mede, Op het voorbeeld der Prinses. Mannen van de ambulance, Ga met God, en doe je plicht! Neerland houdt met trots en spanning 't Oog op jullie werk gericht. HERMAN KRAMER 1 miiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiï de dunne rijstsoep met hun vele oorlogssche pen", maar dat zeer zeker geen effect zal resorteeren bij „de liefhebbers van de erwten soep met kluif." Gezien ons volkskarakter, gelooven wij, dat de politiek van de Bataafsche natuurlijk het gevolg van besprekingen harer directie met de regeering van Ned-Indië zoowel als van het moederland de beste en zekerste voor ons is. Al is ze dan ook geheel gespeend van alles wat in den samourai of den ridder leeft. Maar noch ons volk, noch onze leiders „sukkelen" aan dien geest. Sir Detering zoowel als dr. Colijn, beiden „oliemannen", weten precies wat de olie waard is en wat men daarmee bereiken kan ook zonder kanonnen in vuurpositie te brengen. En Sir De terding is slim genoeg om straks te probeeren dr. Colijn het voorgenomen uitvoerrecht op aardolie uit het hoofd te praten omdatde maatschappijen hun offers alreeds gebracht hebben. Wat inderdaad waar is, maar minder bekend. S. Te Berlijn trad dezer dagen in de Festsale am Zoo de Nederlandsche voordrachtskunste naar Berend van den Amstel uit Den Haag, op, die voor een talrijk Nederlandsch en Duitsch publiek, poëzie en proza van Vercnocke, Mars man, Engelman, Bordewijk, Adolf Sasse, Dé van der Staay, Dop Bles, Den Doolaard, De Goes- man, Van Oosten en Mussche voordroeg. Van den Amstel had veel succes. In een keurig ver zorgd tekstboek stond het Nederlandsch en het Duitsch naast elkaar, zoodat het Duitsche pu bliek het gesprokene makkelijk kon volgen. Deze bijeenkomst ging uit van de Duitsch-Nederland- sche Werkgemeenschap en van „Hollandia" in Berlijn, om de Nederlandsche beschaving in Duitschland beter bekend te maken. Er bestond ook Duitsche officieele belangstelling, o.a. van de Reichsschrifttumskammer, vertegenwoordigd door Dr. Hasper, die in hartelijke woorden den spreker welkom heette en de hoop uitsprak, dat deze Nederlandsche letterkundige avond door vele soortgelijke zal mogen worden gevolgd. Onder den naam natuurslaap bevelen eenige aanhangers der natuurgenees wijze den slaap van 7 uur 's avonds tot middernacht of hoogstens tot 2 uur 's nachts als den besten en meest verkwikkenden slaap voor gezonde menschen, en als een der werk zaamste middelen ter genezing van zenuwzwak te en verwante kwalen, aan. Hun woordvoerder is de directeur van het gymnasium te Duisburg, die dezen „natuurslaap" heeft ontdekt, zich zelf er door van een langdurige ziekte heeft genezen en nu met al de kracht zijner welsprekendheid voor de algemeene toepassing er van werkt. Hij heeft hieromtrent twee brochures geschreven en geeft een 2-maandelijksche periodiek uit, waar in de ervaringen zijner aanhangers worden medegedeeld. Waarop gronden dezen nu de aanbeveling van een slaaptijd, die tegen de gewoonten van de meeste menschen indruischt? Op de eerste plaats, zoo schrijft „De dokter in huis", op de eerste plaats op de ervaring, die reeds de oude artsen hebben gemaakt, nml. dat de slaap vóór middernacht meer waard is en meer versterkt, dan de slaap na dien tijd. In de tweede plaats op het feit, dat vele menschen, die aan vroeg naar bed gaan en vroeg opstaan gewend zim, gezond en sterk zijn en veelal oud worden. In de derde plaats op de zoogen. „wet van den tijd". Elk ding heeft zijn tijd, de zon gaat op en onder op een bepaalden tijd, de dieren gaan slapen, als de zon tegen den avond daalt, zooals men aan het kippenvolk lean zien, dat in den zomer reeds tegen half zeven zijn hok op zoekt. En eindelijk wijzen zij op het experi ment, de proef met dezen natuurslaap, die de overtuiging zou geven, dat hij de beste op de wereld is. Wat is hieromtrent te zeggen? In de eerste plaats, dat de meeste menschen, vooral de be woners der steden, met den besten wil dezen „natuurslaap" niet kunnen houden, wegens de verhoudingen, waarin zij leven. Het gewone le ven in het huisgezin met de maaltijden op be paalde uren zou er door worden gestoord, ja omvergeworpen, en dit is in de meeste gevallen onmogelijk. Als geneeskuur voor een bepaalden tijd zou deze methode wel eens kunnen toegepast wor den, want voor een behandeling, die succes be looft, kan men zich eenige ongemakken ge troosten, maar over 't algemeen past deze slaap tijd niet in het leven der meeste menschen. In de tweede plaats is het de vraag, of deze 5 a 6 uren slaap, die voor den „natuurslaap" worden toegestaan, voldoende zijn om de krachten te herstellen. De meeste menschen, vooral kinde ren en de opgroeiende jeugd, hebben beslist meer noodig. Een fanatiek propageeren van den „natuurslaap" zou dus juist voor deze groote categorie een gevaar beteekenen. Volwassenen en vooral bejaarde menschen kunnen zich met minder slaap vergenoegen, hoewel overdrijving o.a. door Napoleon I na te volgen, die slechts 4 uren sliep, voor velen nadeelig zou kunnen werken. Napoleon was een buitengewoon mensch, hij had een ijzeren wil en kon ook overdag sla pen, precies zooals hij wilde, dat verhinderde echter niet, dat hij aan maagkanker is gestor ven. Is er dan niets goeds aan den .natuurslaap" of niets te leeren uit deze „nieuwste ontdekking" der natuurgeneeswijze? O ja! Een korrel goud is er zeer zeker in te vinden. En wel de verma ning aan de geciviliseerde menschheid om te rug te keeren tot een meer natuurlijke leefwijze, om een leefwijze te verlaten, die den nacht tot een dag maakt, en daardoor het zenuwstelsel overprikkelt. Men behoeft wel niet om 7 uur naar bed te gaan, maar het laat opblijven der grootstedelijke bevolking draagt tot verzwakking van de zenuwen bij, vooral zwakke en bloed - arme menschen lijden er onder. Wie dit niet gelooft, zal het aan eigen lijf moeten ondervin den. Laten wij dus aan den regel van den ouden dokter Hufeland vasthouden, die zeide, dat de slaap vóór middernacht dubbel telt en laten wij het spreekwoord der Engelschen ook voor ons gelden, dat zegt: „Early to bed and early to rise, makes a man healthy, wealthy and wise", d.w.z. „Vroeg op en vroeg naar bed, maakt den mensch gezond, rijk en wijs". Henry Lescoit schudde altijd ontkennend het hoofd, als de chef zijn stopwoord „zaken gaan voor het meisje" liet hooren. De jonge boekhouder was het in dat opzicht lang niet altijd met mijnheer Dumarc eens. De „optimst", zooals zijn collega's hem gekscherend noemden, bekeek het leven van den vroolijken kant. Zaken en liefde waren bij hem homo geen. Hij had zijn vrouw in het zakenleven lee ren kennen. Zijn zaken waren haar zaken en dat beviel hem best. De huishoudelijke aange legenheden behandelden zij in gemeenschappe lijk overleg, behalve dien eenen keer. Toen had hij een belangrijke zaak alleen, zonder Lucie er in te mengen, afgehandeld. Dat kwam zoo: Dien dag kwam Henry als altijd dadelijk van kantoor naar huis. Het jonge vrouwtje wachtte hem dan op aan het tuinhek en arm in arm wandelden ze samen naar den salon. Het verwonderde hem ditmaal, dat zij er niet was. Zou ze ziek zijn? Een beetje ongerust be trad hij alleen de huiskamer en daar vond hij Lucie in een stroom van tranen op den divan. „LucieLucieriep hij verschrikt. „Wat is er gebeurd?" Zij wilde antwoorden, maar de tranen belet ten het haar. Met bevende vingers wees zij naar een opengescheurde enveloppe, die op den grond lag. Hij raapte den brief op en las met somber gelaat: Waarde Heer, Indien u prijs stelt op het behoud en het welzijn van uw echtgenoote, dan raden we u beleefd maar dringend aan morgenavond om zeven uur een bedrag van tienduizend franc te deponeeren onder den eersten boom op den eersten zijweg van den straat weg naar Versailles. Mocht u aan het verzoek niet voldoen, of mocht u de politie er in mengen, dan zullen we binnen acht dagen uw vrouw ontvoeren en haar gevangen houden, tot u het bedrag hebt betaald. ROUGE. Henry Lescoit behoefde er niet aan te twij felen, dat de bedreiging ernstig gemeend was. Jean Rouge en zijn handlangers hadden de laatste weken in Parijs op dezelfde wijze al een drietal meisjes ontvoerd en de slachtoffers werden niet bevrijd, alvorens de losprijs tot de laatste centime toe was voldaan. Eenzelfden dreigbrief had Lescoit nu ook ontvangen en hij ontveinsde zich niet dat zijn optimisme hierdoor aanmerkelijk bekoeld was Tienduizend franc, dat was bijna zijn geheele bezit aan geld. Als hij betaalde, dan was hij tegelijk geruïneerd. Maar zijn eenmaal ingeno men standpunt, dat zaken en liefde zeer wel met elkaar vereenigd kunnen worden, behield tenslotte de overhand. Liefkoozend streek hij over haar blonde lokken en sprak geruststel lend: „Maak je niet bezorgd, lieveling. We zullen dat varkentje wel eens netjes wasschen." „De politie....?" waagde ze schuchter. Hij haalde de schouders op. „Met alle respect voor onze recherche, maar in dit geval is ook zij machteloos. Ik zal wel zien.... ik zal wel zien...." Een glimlach vergezelde die woorden en Lu cie bewonderde in stilte zijn opgewektheid en.... zijn liefde voor haar. Ten koste van zijn liefde zou hij zich ruïneeren. De tranen be' gonnen opnieuw te stroomen. „Maar dan zijn we arm.... straatarm huilde ze. „Stil maar kindje, niet bang zijn. Ik zal wel zorgen dat alles op zijn pootjes terecht komt. Laat het maar aan mij over." Hij lachte weer zijn vroolijken lach van al tijd, die niet naliet kalmeerend op haar te werken. Den volgenden avond kon men Henry Lescoit met een sigarenkistje onder zijn arm zien wan delen naar de aangewezen plaats. Hij floot een Den volgenden morgen verscheen Jan echter weer op het erf. Zijn booze bui was zeker al weer gezakt en hij was weer even grappig en vol luim als altijd. „Zoo," zei hij. „Daor be'k wier. Wat zoude ge denken van een scheune wendeling zulle? Dat vonden de kinderen fijn en na toestemming gekregen te hebben vertrokken ze allen met Jan voor een wandeling. Het was prachtig weer en welgemoed toog het gezelschap op weg. Jan en»Piet praatten honderd uit, en ook de kinderen babbelden gezellig met elkaar. Het was erg warm en ze hadden reeds een flink eind geloopen, toen Wietje Jan aan zijn mouw trok en met een zacht stemmetje zei dat ze zoo moe waren. „Awel zulle", zei Jan. De waoge staot klaor, stappe maor in zulle," en in zijn beide armen heesch hij twee der meisjes en het derde klom op zijn rug en sloeg haar armen om Jan's hals. De jongens voelden zich veel te groot om gedragen te worden. Onderwijl Jan een aardig liedje zong, gingen ze weer verder. vroolijk wijsje en liep met krachtige passen, alsof hij een prettig karwei ging verrichten. Onder den aangeduiden boom zette hij het kistje neer en bleef een poosje in het lange gras zitten. Na een half uur wandelde hij rus tig huiswaarts. Aan niemand had hij iets van den dreigbrief verteld en Lucie scheen, indien het mogelijk was, nog meer van hem te houden, nu hij zich voor haar geruïneerd had. De dagen gingen voorbij en het leven in het gezin van Henry en mevrouw Lescoit had zijn gewonen gang hervat. Over den brief werd niet meer gerept. De ontvoering bleef uit en alles was schijnbaar weer als vroeger. Schijnbaar want de jongeman droeg sinds dien bewusten dag een geheim met zich rond. Zijn opgewekt heid had echter in het minst niet geleden. Hij was nog steeds de geweldige optimist van vroe ger. Zelfs zijn berooide finan- temperen. Tot op zekeren dag Lucie vuur - - niet dadelijk beantwoordde. Hij trok haar mee in den divan en keek haar zacht in de oogen. „Moet ik daar beslist antwoord op geven?" vroeg hij zacht. Ze knikte. „Dan moet je eerst mij een vraag beantwoor den. Heb je tijdens ons huwelijk ook maar één oogenblik aan mijn liefde voor jou getwijfeld?" Ze begon te snikken. „Henry...'. wat een onzinnige vraag. Natuur lijk niet. Waarom vraag je dat?" Hjj haalde een brief uit zijn zak en gaf hem aan haar. „Als je maar even getwijfeld had, dan zou ik je dezen brief nooit hebben laten lezen." Verwonderd keek zij naar het papier en hü vervolgde: „Jij dacht dat ik zoo gek was dadelijk aan het verzoek van dien bandiet te voldoen en me zelf zonder slag of stoot over te geven? Lees wat er in den brief staat en blijf dan toch aan mijn liefde gelooven. Ik heb zaken en liefde gecombineerd. Het is een afschrift van den brief dien ik inplaats van tienduizend franc in het sigarenkistje deed, dat ik onder den boom zette." Zij boog zich over het papier en las: Geachte heer Rouge! Het is zeer attent van u, dat u mij op zoo'n gemakkelijke manier van mijn vrouw wilt verlossen. Als ik in mijn leven ooit ergens spijt van heb gehad, dan is het wel dat ik met die vrouw ben getrouwd. Als u niet zoo vriendelijk was geweest voor te stellen haar te ontvoeren, dan zou ik toch echtscheiding hebben aangevraagd. Dat is nu gelukkig niet noodig. Eén ding is jam mer. Dat is dat u mfj geen nader adres hebt opgegeven, want dan had ik u graag mijn auto ter beschikking gesteld. Ik sluit hier bij een paar goede sigaren in, die u met uw makkers kunt verdeelen, als dank voor uw bereidwilligheid en in de hoop spoedig van u te mogen vernemen waar en wan neer u mijn vrouw in ontvangst wilt nemen. Achtend, Henry Lescoit, Parijs? Ze gaf een zacht gilletje en liet den brief uit haar handen vallen. Terwijl ze hem zacht tegen den wang tikte, als bestraffing voor zoo veel ondeugd, lispelde ze: „Je zoudt zweren dat je 't echt meende." Hij lachte. „Dat was ook mijn bedoeling, tenminste in het oog van Rouge. Hij moest het voor ernst opvatten." „Maar als hij nu eens toegestemd had?" „Onzin.... Wat zou de bandiet met jou moe ten beginnen? Bij hem gaat het werkelijk al leen om het geld. Vrouwen zijn alleen het mid del. En bij uitzondering moet ik ditmaal mijn heer Dumarc gelijk geven. Rouge denkt er pre cies zoo over als hij. Zaken gaan voor 't meisje." „En dat is maar gelukkig," voegde zij er la chend aan toe. Jocelyn, zei Lesbia, er is een verschrik kelijke ramp gebeurd. Al het stamboekvee is dood. Jocelyn zag haar verbluft aan. Wat?plotseling? vroeg hij. Gisterenavond, antwoordde Lesbia, waren ze volgens Jermey zoo monter als je maar den ken kunt, vanmorgen was er geen een meer in leven. Er moet misdaad in het spel zijn. Jocelyn keek nu Pontifex vragend aan. Ik betuig u wel mijn deelneming, mijnheer, zei hij. Maar ziet u nergens een aannemelijke verklaring? Neen, antwoordde Lesbia. We tasten in het duister. Ze wandelden enkele passen zwijgend voort. Daarop sprak mr. Pontifex. Me dunkt, we moesten eerst ontbijten alvorens over het vee te spreken. Misschien vertel ik u na het ontbijt een en ander over een ontmoeting welke ik gisteren had. 't Is een zeer vreemde en geheimzinnige geschiedenis, CheneryOp het oogenblik kan ik er de volle draagkracht nog niet van bevroeden. Hü ging de Huize binnen, Jocelyn en^ Lesbia op de stoep achterlatend. Als in een gelijk tijdige opwelling keerden ze beiden 't gelaat naar den rozentuin. Wat bedoelt hij, -vroeg Jocelyn. Ik weet het niet, antwoordde Lesbia. Hij is natuurlijk vreeselijk overstuur. Er moet iets bijzonders zijn waarover hij zich buiten gewoon bezorgd maakt. En nu Jocelyn wat is er gebeurd met je hand, of je pols, of wat het dan is? Een hondenbeet! antwoordde Jocelyn lakoniek. Een hondenbeet! Er is toch geen gevaar voor hondsdolheid!, vroeg Lesbia verschrikt. Ik geloof niet dat tegenwoordig iemand nog hondsdolheid oploopt, zei Jocelyn, zich moeite gevend om zijn sigarettenkoker te bemachti gen. Bovendien de bedoelde hond was rein en volkomen gezond, 't Was niet zijn bedoeling om mij te bijten. Maar waarom beet hij je dan? vroeg Lesbia. Hier, geef mij je lucifers maar, met één hand kun je niet aansteken. Zóó.... nu, waarom beet hij je? 't Was in Hyde Park, gisterenmorgen, ant woordde Jocelyn. Ik liep er doorheen naar huis. Een meisje liep voor me uit met een Pekineesjeen wel een rasecht ook. Het hondje en een stuk of wat andere honden raakten in gevecht en het meisje gilde, gilde of er een moord gebeurde. Ik trachtte het hondje te redden maar daar alles op en over elkaar lag, kreeg ik onwillekeurig een snauw van een hond, welks tanden wei pas geslepen leken. Dat is alles. Waar is de wond? vroeg Lesbia. Jocelyn wees naar het onderste gedeelte van zijn rechterduim. Je hebt toch dadelijk voor desinfecteeren gezorgd. Jocelyn trok een grimmig gezicht. Deed het pijn? 't Was een heel wat onprettiger gevoel dan de beet, antwoordde Jocelyn. En de eigenares van het hondje? Ze bleek een Italiaansche signorina te zijn, die zich uitputte in dankbetuigingen en in jammerklachten over mijn bloedende wonde. Ik heb haar kaartje gekregen en dat van haar oom, zei Jocelyn, terwijl hij zijn vestzakken afzocht. Hier1 is het, Signor Pietro Vespucci. Signorina Pepita Vespucci. Het klinkt als een opera-programma. St. John's Wood, merkte Lesbia op, terwijl ze naar het adres op de hoogglanzende kaartjes keek. Misschien is die Signor Vespucci een artist. Neen, t is een wetenschappelijk Aan, een geleerde. Een reuzenknappe kerel volgens zijn aardig nichtje. O, heb je met haar gesproken? vroeg Lesbia. We wandelden samen het park door naar Piccadilly. Toen zette ik koers naar den dichtst- bijzijnden dokter. Ik moet haar beloofd nebben haar op te zoekenjuist, ik zou haar laten weten, dat ik geen hondsdolheid had opgeloo- pen. Lesbia ik heb een afschuwelijken honger. Lesbia stevende met hem naar de ontbijt kamer. Ik heb het vader gisteren verteld Jocelyn, zei ze plotseling. En? vroeg hij. Hij leek me daar geen oogenblik aan te hebben gedacht. Jocelyn knikte begrijpend. Juist, zei hij, juist. Zoo doen ze altijd, t Is eigenaardig, maar waar, wanneer een man vader wordt van een heusche dochter dan meent hij dat zij haar heele leven lang een kind blijft. Zoo zal het met mij ook wel gaan, als ik ooit een dochter krijg. Dit ligt in de menschelijke natuur. Spreek er met hem niet over tot die vreemde veekwestie van de baan is, zei Lesbia. Die vreemde veekwestie is inderdaad een vreemde geschiedenis, merkte Jocelyn hoofd schuddend od. Ik ben er beslist benieuwd naar te hooren wat je vader daar over zal willen loslaten. Mr. Pontifex was opvallend stil, gedurende het ontbijt. Noch Lesbia noch Jocelyn Chenery kon zich herinneren ooit zoo'n zwijgzame bui bij hem te hebben meegemaakt. In den regel monteerde hij op als hij op Sotnerbourne Huize was en praatte hij met de onverantwoordelijk heid van een uitgelaten jongen. Maar op dezen gedenkwaardigen morgen bleef het in hoofdzaak bij een ja en neen en de jongelui die samen grootendeels voor de conversatie moesten zorgen, voeld'en zich gedrukt in zijn bijzijn; er hing een gereserveerde stemming over het ontbijt en alle drie voelden ze zich opgelucht toen ze de tafel konden verlaten. Komt mee in den tuin, jullie twee, zei mr. Pontifex, terwijl hü een sigaar opstak inplaats van een pijp, een stellig bewijs dat hü door zorgvolle gedachten werd gekweld. Ik moet jullie iets zeggen en we zitten daar rustiger. Lesbia en Jocelyn volgden den Eerste Minister naar de bank, waarop mr. Pontifex en zijn dochter juist vier-en-twintig uur tevoren ook gezeten hadden. En terwül ze aandachtig luisterden, vertelde hü hun, zon der een enkel detail te verzwijgen, de vol ledige geschiedenis van zü'n ontmoeting niet den geheimzinnigen vreemdeling. Bü het begin van het verhaal meende de scherpzinnige Jocelyn, zooals ook mr. Pontifex zelf eerst had gedacht, dat hij met een krank zinnige te doen had gehad. Maar naarmate het verhaal vorderde, begon hü er anders over te denken, en alvorens zijn patroon het verhaal had beëindigd, overdacht hü met vast op elkaar geklemde lippen en opgetrokken wenkbrauwen de verschrikkelüke mogelijkheden, welke konden samengaan met het bezit van een macht als waarvan de vreemdeling had gesproken. Zoowel Lesbia als hü bewaarden het diepste stil zwijgen, totdat de Eerste Minister geëindigd had. Dat is het, zei mr. Pontifex ten slotte, het laatste stukje van zijn sigaar wegwer pend, terwijl hü een andere voor den dag haalde. Ik beschouwde de zaak als den inval van een gek, maar na het gebeurde van den af geloopen nacht, vrees ik, dat wij tegenover, iets, iets verschrikkelijks staan. Ik twüfel er geen oogenblik aan of deze man en zijn mede plichtigen hebben met een of ander nog onbe kend middel mijn vee gedood; wat zü met dienen kunnen, waarom zouden zü dat ook niet kun nen met menschen? Plotseling-snelle, onvoor ziene dood! daarvan sprak hij. Welnu, daar ginds hebben we het zoo, en dan nog in den minst verschrikkelijken vorm, omdat het maar een aantal dieren zijn, die getroffen werden. We staan tegenover de Terreur! Wat denk jü er van, Chenery? Jocelyn schudde het hoofd. Indien dit alles waar is, münheer, zei hü, dan staan we tegenover den verschrik- kelijksten vorm van terreur, die te bedenken valt. Bent u er zeker van, dat er voor den dood van het vee geen natuurlüke oorzaak aan te wijzen is? Mr. Pontifex die was opgestaan en voor de bank op en neer liep, het hoofd vooruit en de handen in den zak, lachte grimmig. Ik kan me niet voorstellen, dat in de annalen van de veeteelt iemand er ooit van gehoord heeft, dat twee-en-twintig stuks ge zond vee ineens komen te sterven. Neen. ik zou er op kunnen zweren, de dood van deze arme beesten is niet natuurlijk. Ze werden ver moord, vermoord zooals die duivelsche schur ken het in hun macht hebben ook ons te ver moorden. 't Moet een of ander zeer werkdadig ver gif zün, opperde Lésbia. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 12