Onze Indische olievelden
<Kdv&daal van dm dag
Met twee kameraadjes op avonterenreis
a
jos
bedenkt het telkens weer.
ookuit zijwegen komt verkeet
WINSTGEVEND EN GE
VAARLIJK BEZIT
NEERLAND HELPT
Natuur slaap
MAANDAG 9 DECEMBER 1935
DEIQSPRIJS
VOOR LONDEN
Nederl. literatuur in
Duitschland
S*° I Zaken gaan
hem een vraag I
stelde, die hu
AI I F1 A D M \T T7 d °P 011 bla<1 zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U bU levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door C* *7CA blJ een on6eTOl met 17 9 b^ verlies van een bano
AA I .1 ."i V/l v 1 v Li O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen i f %J\J»m verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen A f OU»" doodelijken afloop A MifU*" een voet of een oog
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR FLETCHER
Het goud is onbetwist ongetelde eeuwen „de
zenuw" van den krijg geweest, maar op
het oogenblik heeft het er allen schijn
van, dat er een nog gevoeliger zenuw ontstaan
is „de olie". Tijdens den wereldoorlog is dit
wel zeer duidelijk geworden. Om een enkel
voorbeeld te noemen: de tweede Marnesiag is
goeddeels alleen mogelijk geworden, doordat de
geallieerden de beschikking hadden ovei de
olieproducten van Borneo. Had Sir Deterding de
verschepingen stop gezet, dan had hij de Duit-
schers wel een zeer grooten dienst bewezen.
Niet het minst het gebrek aan aardolieproduc
ten Dracht tenslotte Duitschland op de knieën,
al schrijft de publieke opinie dat feit bij voor
keur aan de uithongering der burgerbevolking
toe.
Bij het vredestractaat van Versailles en de
andere werd aan de olie dan ook alle eer
geschonken. Duidelijker en eerlijker dan Clé-
menceau heeft welhaast niemand het ooit ge
zegd:
„Qui aura le pétrole, aura 1 "Empire des mers
par les pétroles lourds, l'Empire des cieux par
les essences légères, l'Empire des continents par
les gasolines et les pétroles lampants." Wie de
aardolie zal bezitten, zal de heerschappij ter
zee hebben, dank zij de zware oliën, die in de
lucht, dank zij de lichtere en die op het land
dank zij de gasoline en de petroleum. Waarbij
de groote Fransche staatsman, die den vrede
alleen kon zien als een voortzetting van den
oorlog met andere middelen, nog niet eens de
aandacht vestigde op de explosieven, die men
uit aardolie maken kan en die zoo luid hun
stem hadden doen hoorén in den tweeden
Mame-slag.
13e vredestractaten wijden dan ook evenveel
aandacht aan de olie als aan het goud. Nu pas
begint dat ook den leek duidelijk te werden.
De Assyrische christenen en de Armeniërs zijn
sedert vrijwel uitgemoord, maar te Haifa en te
Tripolis borrelt de olie respectievelijk in En-
gelsche en Fransche tankschepen, aangevoerd
door de pijpleiding, welke vanaf Mossoei de
geheele Syrische woestijn doorsnijdt.
Was vroeger het vinden van goud in eenig
land een buitengewoon ernstig gevaar voor des-
zelfs onafhankelijkheid zie het tragisch lot
der bóeren-republieken! thans is het vinden
en produceeren van aardolie een minstens even
groot.
Voor ons Nederlanders dreigt dat gevaar zeer
zeker in het Verre Oosten en juist in zoo dub
bele mate, omdat de wereldmacht daar in op
komst, Japan, tot nog toe zelf niet de hand op
eigen olievelden waarover het ook in oonogs-
tijd de beschikking zal hebben, heeft kunnen
leggen. De Nederlandsche pacifisten, ten koste
van wat ook, willen dit maar niet beseffen,
maar de rauwe werkelijkheid is wel een geheel
andere dan die hunner illusies. Die werkelijk
heid is zoo, dat nadat voor enkele maanden eer
Engelsch eskader in Soerabaya een bezoik ge
maakt had, onmiddellijk daarop de bezetting
van onze Bomeosche oliehavens zeer aanzien
lijk versterkt werd. Onze gasten hadden na het
gebruikelijke diner hun after-dinner rookend,
ongetwijfeld zooiets gezegd als: Sorry, maar als
wij geen zekerheid hebben dat jullie Tarakan
en Balikpapan afdoende verdedigen zullen te
gen wie ook, zijn wü wel genoodzaakt dat te
doen.
Dat eischen onze levensbelangen in het Verre
Oosten nu eenmaal. Het is onloochenbaar dat
wij te Tarakan en Balikpapan, onze oliehavens
aan de Oelebeszee, de hand gelegd hebben op
aardolielagen van buitengewone kwaliteit en die
voor elke partij, die wil of moet vechten, buiten-
Buste door Mari Andriessen
gewoon begeerenswaardig zijn. Die Bomeo-olie
is inderdaad het neusje van den zalm, de olie
der oliën. Haast overal moet de ruwe olie, die
uit den grond omhoog spuit, eerst aan een rei
nigingsprocédé onderworpen worden maar de
ruwe olie van Tarakan en Balikpapan kan men
desnoods zonder meer in de bunkers der sche
pen pompen en dan onder de vuren verstoken.
Voor lieden, die de verantwoording dragen om
een oorlogsvloot van stookolie te voorzien dus
een olietje om van te watertanden.
Japans positie op dit gebied is buitengewoon
moeilijk. Een Japansch admiraal moest vërkla-
ren om zijn landgenooten den toestand dui
delijk te maken dat een Japansche vloot van
acht slagschepen, zes kruisers en bijbehoorende
torpedojagers, enz., binnen vier dagen al de
stookolie opstookt, welke Japan zelf in een vol
jaar kan produceeren.
Natuurlijk heeft Japan in verband daarmee
zjjn maatregelen genomen en heeft het steeds
een oorlogsvoorraad, voldoende naar schatting
van deskundige buitenstaanders voor twee
jaren voor de geheele vloot. Maar aardbevingen
en luchtbombardementen kunnen deze voor
zorgsmaatregelen gedeeltelijk of goeddeels on
gedaan maken en als Japan dan eenmaal aan
het vechten zal zijn in een strijd op leven en
dood zal het stookolie moeten halen van
waar ook, zoonoodig van den drempel van de
hel en dus zeker uit Nederlandsch-Indië, al had
het daar ook nog zoo gaarne de neutraliteit van
geëerbiedigd. Een kat, die in het nauw zit doet
rare sprongen maar men houde er zich van
overtuigd dat een voor zijn leven of zich dood
vechtend Japan raarder dingen zal doen dan
ooit de gekste fantasie van eenig novellen-
schrijver bedacht heeft.
Nu zijn er natuurlijk verschillende manieren
om onze oliebelangen „veilig te stellen. De
eerste was geweest een behoorlijke vloot te bou
wen, met zware artillerieschepen enz. voldoen
de sterk om de goed van forten en bezetting
voorziene oorlogshavens ten allen tijde tegen n
beleg te kunnen vrijwaren en bovendien nog den
afvoer van de producten dier havens naar an
dere havens van ons eigen gebied en verder te
verzekeren.
Was onze geest die der Japanners dan had
den wij dat zeker gedaan. Zei niet voor kort
een Japansch minister dat de geheele natie
zich desnoods met dunne rijstsoep zou gaan
voeden om de noodige oorlogsschepen te
kunnen bouwen! Bij ons zegt niemand zoo iet.s
maar iedereen of haast iedereen denkt:
„Beter het laatste oorlogschip gesloopt dan de
erwtensoep met kluif opgegeven." De man, die
„in het dikst van het weder naar zijn zwak
vermogen uitkijk hielp houden" Johan de
Wit, da geestelijke vader van den tocht naar
Chattam zei al zeer juist: „dit volk voelt
niets voor zijne defensie eer het de perijkelen
gevoeld heeft." Deze eerste manier is dus bij
ons nooit aan de orde geweest en zal ook bij
ons nooit aan de orde komen.
Zooals de zaak nu staat kan Holland echter
wel zeer leelijk in last komen, speciaal dan in
Indië. Tot voor kort produceerden de strategisch
zoo kwetsbaar gelegen oliehavens aan de Cele-
beszee twee derden der totale olieproductie van
Nederlandsch-Indië. Wat beteekent, dat op
hetzelfde oogenblik, dat eenige gewapende hand
zich naar die havens uit zou strekken, de voor
raad in Indië ter beschikking staande olie tot
op één derde zou verminderen. Want al wat
wij dan zouden kunnen doen, zou zijn die
oliehavens en opslagplaatsen zoo lang mogelijk
verdedigen terwijl al onze communicaties er
mee verbroken zouden zijn en ze tijdig vol
komen vernielen dan wel voor zeer lang on
bruikbaar maken. Zooals de Russen en Roeme
nen in den wereldoorlog deden met de Gallici-
sche en Roemeensche olievelden, pijpleidingen,
raffineerderijen, tanks, enz., zoodat de Duit-
schers tenslotte niet het ei, zelfs niet het halve
ei, maar uitsluitend een leegen dop hadden. Pas
een paar jaar na den oorlog kwam de Gallici-
sche en Roemeensche petroleumproductie weer
op gang.
Het is echter van zeer groot belang voor ons
zelf en voor de bondgenooten, welke wij in een
eventueel Pacific-conflict ongetwijfeld zullen
hebben, dat onze olievoorraden in Indië groot
zullen blijven en de productie minder kwets
baar zal worden gemaakt.
In verband hiermee verbaze men er zich dan
ook niet over, dat momenteel de oliemaatschap
pijen druk bezig zijn het zwaartepunt hunner
werkzaamheden van het Oosten van den archi
pel meer naar het Westen te verleggen, waarbij
zij er niet voor terug deinzen groote millioenen-
plannen die reeds geheel uitgewerkt waren
en fortuinen aan voorbereiding hebben gekost
prijs te geven.
Ongetwijfeld wenscht Engeland, dat Neder-
landsch-Indische olie ook in oorlogstijd ter be
schikking zal zijn. Sumatra is in zekeren zin
een stuk van het glacis der vesting Singapore,
het nieuwe Gibraltar, dat Engeland in het Verre
Oosten gemaakt heeft tot de spil, waarom al
zijn krijgsplannen draaien en dat tevens de
grondzuil zijner verdediging zoowel als van zijn
aanval zal zijn. Onder het bereik van het ge
schut van Singapore natuurlijk overdrachte
lijk gezegd zal het heel wat veiliger olie bo
ren en opslaan zijn dan daar ver weg langs
de kust van de Celebes-Zee in Noord-Bomeo.
De Bataafsche is dan ook druk bezig met de
verdere ontwikkeling der olievelden van Palem-
bang en Djambi die ook nog een zeer goede
olie geven en gaf een uitbreidingsplan voor
Balikpapan, dat vier millioen zou hebben ge
kost, op.
Het Chineesche Volksraadslid Kan maakte
voor kort propaganda om meer geld te besteden
aan onze marine-strijdkrachten. Een schoon ge
baar, hetwelk misschien wel zijn grond vindt in
het feit, dat de heer Kan zijn stamland een
speelbal ziet in de handen van „de eters van
minium
D' ambulance is vertrokken,
Is op weg nu naar haar doel,
En wij, Nederlanders, hebben
1 In ons hart een trotsch gevoel.
Dient er ergens hulp te wezen
Zit men ergens in den nood,
Nederlanders komen helpen,
Neerland is nog altijd groot.
Voor die brandend-heete streken,
Voor het moordend krijgsgerucht
Voor veel arbeid, moeite, offers
Slaat ons volk niet op de vlucht.
Onze mooie Roode Kruisdienst
Staat ver boven allen strijd,
Want de Nederlanders komen
Slechts in naam der mensch'lijkheid!
Wat het werk van de beschaving
Door dien oorlog lijden moog',
Onze dappere ambulance
Houdt de vlag van Neerland hoog!
Heel het land volgt haar met eerbied I
Wenscht haar moed en veel succes,
Steunt haar en leeft dagelijks mede,
Op het voorbeeld der Prinses.
Mannen van de ambulance,
Ga met God, en doe je plicht!
Neerland houdt met trots en spanning
't Oog op jullie werk gericht.
HERMAN KRAMER 1
miiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiï
de dunne rijstsoep met hun vele oorlogssche
pen", maar dat zeer zeker geen effect zal
resorteeren bij „de liefhebbers van de erwten
soep met kluif."
Gezien ons volkskarakter, gelooven wij, dat
de politiek van de Bataafsche natuurlijk het
gevolg van besprekingen harer directie met de
regeering van Ned-Indië zoowel als van het
moederland de beste en zekerste voor ons is.
Al is ze dan ook geheel gespeend van alles wat
in den samourai of den ridder leeft. Maar noch
ons volk, noch onze leiders „sukkelen" aan dien
geest. Sir Detering zoowel als dr. Colijn, beiden
„oliemannen", weten precies wat de olie waard
is en wat men daarmee bereiken kan ook zonder
kanonnen in vuurpositie te brengen. En Sir De
terding is slim genoeg om straks te probeeren
dr. Colijn het voorgenomen uitvoerrecht op
aardolie uit het hoofd te praten omdatde
maatschappijen hun offers alreeds gebracht
hebben. Wat inderdaad waar is, maar minder
bekend.
S.
Te Berlijn trad dezer dagen in de Festsale
am Zoo de Nederlandsche voordrachtskunste
naar Berend van den Amstel uit Den Haag, op,
die voor een talrijk Nederlandsch en Duitsch
publiek, poëzie en proza van Vercnocke, Mars
man, Engelman, Bordewijk, Adolf Sasse, Dé van
der Staay, Dop Bles, Den Doolaard, De Goes-
man, Van Oosten en Mussche voordroeg. Van
den Amstel had veel succes. In een keurig ver
zorgd tekstboek stond het Nederlandsch en het
Duitsch naast elkaar, zoodat het Duitsche pu
bliek het gesprokene makkelijk kon volgen. Deze
bijeenkomst ging uit van de Duitsch-Nederland-
sche Werkgemeenschap en van „Hollandia" in
Berlijn, om de Nederlandsche beschaving in
Duitschland beter bekend te maken. Er bestond
ook Duitsche officieele belangstelling, o.a. van
de Reichsschrifttumskammer, vertegenwoordigd
door Dr. Hasper, die in hartelijke woorden den
spreker welkom heette en de hoop uitsprak, dat
deze Nederlandsche letterkundige avond door
vele soortgelijke zal mogen worden gevolgd.
Onder den naam natuurslaap bevelen
eenige aanhangers der natuurgenees
wijze den slaap van 7 uur 's avonds tot
middernacht of hoogstens tot 2 uur 's nachts
als den besten en meest verkwikkenden slaap
voor gezonde menschen, en als een der werk
zaamste middelen ter genezing van zenuwzwak
te en verwante kwalen, aan. Hun woordvoerder
is de directeur van het gymnasium te Duisburg,
die dezen „natuurslaap" heeft ontdekt, zich zelf
er door van een langdurige ziekte heeft genezen
en nu met al de kracht zijner welsprekendheid
voor de algemeene toepassing er van werkt. Hij
heeft hieromtrent twee brochures geschreven en
geeft een 2-maandelijksche periodiek uit, waar
in de ervaringen zijner aanhangers worden
medegedeeld.
Waarop gronden dezen nu de aanbeveling van
een slaaptijd, die tegen de gewoonten van de
meeste menschen indruischt? Op de eerste
plaats, zoo schrijft „De dokter in huis", op de
eerste plaats op de ervaring, die reeds de oude
artsen hebben gemaakt, nml. dat de slaap vóór
middernacht meer waard is en meer versterkt,
dan de slaap na dien tijd. In de tweede plaats
op het feit, dat vele menschen, die aan vroeg
naar bed gaan en vroeg opstaan gewend zim,
gezond en sterk zijn en veelal oud worden.
In de derde plaats op de zoogen. „wet van
den tijd". Elk ding heeft zijn tijd, de zon gaat
op en onder op een bepaalden tijd, de dieren
gaan slapen, als de zon tegen den avond daalt,
zooals men aan het kippenvolk lean zien, dat in
den zomer reeds tegen half zeven zijn hok op
zoekt. En eindelijk wijzen zij op het experi
ment, de proef met dezen natuurslaap, die
de overtuiging zou geven, dat hij de beste op de
wereld is.
Wat is hieromtrent te zeggen? In de eerste
plaats, dat de meeste menschen, vooral de be
woners der steden, met den besten wil dezen
„natuurslaap" niet kunnen houden, wegens de
verhoudingen, waarin zij leven. Het gewone le
ven in het huisgezin met de maaltijden op be
paalde uren zou er door worden gestoord, ja
omvergeworpen, en dit is in de meeste gevallen
onmogelijk.
Als geneeskuur voor een bepaalden tijd zou
deze methode wel eens kunnen toegepast wor
den, want voor een behandeling, die succes be
looft, kan men zich eenige ongemakken ge
troosten, maar over 't algemeen past deze slaap
tijd niet in het leven der meeste menschen. In
de tweede plaats is het de vraag, of deze 5 a 6
uren slaap, die voor den „natuurslaap" worden
toegestaan, voldoende zijn om de krachten te
herstellen. De meeste menschen, vooral kinde
ren en de opgroeiende jeugd, hebben beslist
meer noodig. Een fanatiek propageeren van den
„natuurslaap" zou dus juist voor deze groote
categorie een gevaar beteekenen. Volwassenen
en vooral bejaarde menschen kunnen zich met
minder slaap vergenoegen, hoewel overdrijving
o.a. door Napoleon I na te volgen, die slechts
4 uren sliep, voor velen nadeelig zou kunnen
werken. Napoleon was een buitengewoon mensch,
hij had een ijzeren wil en kon ook overdag sla
pen, precies zooals hij wilde, dat verhinderde
echter niet, dat hij aan maagkanker is gestor
ven.
Is er dan niets goeds aan den .natuurslaap"
of niets te leeren uit deze „nieuwste ontdekking"
der natuurgeneeswijze? O ja! Een korrel goud
is er zeer zeker in te vinden. En wel de verma
ning aan de geciviliseerde menschheid om te
rug te keeren tot een meer natuurlijke leefwijze,
om een leefwijze te verlaten, die den nacht tot
een dag maakt, en daardoor het zenuwstelsel
overprikkelt. Men behoeft wel niet om 7 uur
naar bed te gaan, maar het laat opblijven der
grootstedelijke bevolking draagt tot verzwakking
van de zenuwen bij, vooral zwakke en bloed -
arme menschen lijden er onder. Wie dit niet
gelooft, zal het aan eigen lijf moeten ondervin
den.
Laten wij dus aan den regel van den ouden
dokter Hufeland vasthouden, die zeide, dat de
slaap vóór middernacht dubbel telt en laten wij
het spreekwoord der Engelschen ook voor ons
gelden, dat zegt: „Early to bed and early to rise,
makes a man healthy, wealthy and wise", d.w.z.
„Vroeg op en vroeg naar bed, maakt den mensch
gezond, rijk en wijs".
Henry Lescoit schudde altijd ontkennend
het hoofd, als de chef zijn stopwoord
„zaken gaan voor het meisje" liet hooren.
De jonge boekhouder was het in dat opzicht
lang niet altijd met mijnheer Dumarc eens. De
„optimst", zooals zijn collega's hem gekscherend
noemden, bekeek het leven van den vroolijken
kant. Zaken en liefde waren bij hem homo
geen. Hij had zijn vrouw in het zakenleven lee
ren kennen. Zijn zaken waren haar zaken en
dat beviel hem best. De huishoudelijke aange
legenheden behandelden zij in gemeenschappe
lijk overleg, behalve dien eenen keer. Toen had
hij een belangrijke zaak alleen, zonder Lucie
er in te mengen, afgehandeld.
Dat kwam zoo:
Dien dag kwam Henry als altijd dadelijk van
kantoor naar huis. Het jonge vrouwtje wachtte
hem dan op aan het tuinhek en arm in arm
wandelden ze samen naar den salon.
Het verwonderde hem ditmaal, dat zij er niet
was. Zou ze ziek zijn? Een beetje ongerust be
trad hij alleen de huiskamer en daar vond hij
Lucie in een stroom van tranen op den divan.
„LucieLucieriep hij verschrikt.
„Wat is er gebeurd?"
Zij wilde antwoorden, maar de tranen belet
ten het haar. Met bevende vingers wees zij naar
een opengescheurde enveloppe, die op den
grond lag. Hij raapte den brief op en las met
somber gelaat:
Waarde Heer,
Indien u prijs stelt op het behoud en het
welzijn van uw echtgenoote, dan raden we
u beleefd maar dringend aan morgenavond
om zeven uur een bedrag van tienduizend
franc te deponeeren onder den eersten
boom op den eersten zijweg van den straat
weg naar Versailles.
Mocht u aan het verzoek niet voldoen,
of mocht u de politie er in mengen, dan
zullen we binnen acht dagen uw vrouw
ontvoeren en haar gevangen houden, tot u
het bedrag hebt betaald.
ROUGE.
Henry Lescoit behoefde er niet aan te twij
felen, dat de bedreiging ernstig gemeend was.
Jean Rouge en zijn handlangers hadden de
laatste weken in Parijs op dezelfde wijze al
een drietal meisjes ontvoerd en de slachtoffers
werden niet bevrijd, alvorens de losprijs tot de
laatste centime toe was voldaan.
Eenzelfden dreigbrief had Lescoit nu ook
ontvangen en hij ontveinsde zich niet dat zijn
optimisme hierdoor aanmerkelijk bekoeld was
Tienduizend franc, dat was bijna zijn geheele
bezit aan geld. Als hij betaalde, dan was hij
tegelijk geruïneerd. Maar zijn eenmaal ingeno
men standpunt, dat zaken en liefde zeer wel
met elkaar vereenigd kunnen worden, behield
tenslotte de overhand. Liefkoozend streek hij
over haar blonde lokken en sprak geruststel
lend:
„Maak je niet bezorgd, lieveling. We zullen
dat varkentje wel eens netjes wasschen."
„De politie....?" waagde ze schuchter.
Hij haalde de schouders op.
„Met alle respect voor onze recherche, maar
in dit geval is ook zij machteloos. Ik zal wel
zien.... ik zal wel zien...."
Een glimlach vergezelde die woorden en Lu
cie bewonderde in stilte zijn opgewektheid
en.... zijn liefde voor haar. Ten koste van zijn
liefde zou hij zich ruïneeren. De tranen be'
gonnen opnieuw te stroomen.
„Maar dan zijn we arm.... straatarm
huilde ze.
„Stil maar kindje, niet bang zijn. Ik zal wel
zorgen dat alles op zijn pootjes terecht komt.
Laat het maar aan mij over."
Hij lachte weer zijn vroolijken lach van al
tijd, die niet naliet kalmeerend op haar te
werken.
Den volgenden avond kon men Henry Lescoit
met een sigarenkistje onder zijn arm zien wan
delen naar de aangewezen plaats. Hij floot een
Den volgenden morgen verscheen Jan
echter weer op het erf. Zijn booze bui was
zeker al weer gezakt en hij was weer even
grappig en vol luim als altijd. „Zoo," zei hij.
„Daor be'k wier. Wat zoude ge denken van
een scheune wendeling zulle? Dat vonden de
kinderen fijn en na toestemming gekregen
te hebben vertrokken ze allen met Jan voor
een wandeling.
Het was prachtig weer en welgemoed toog
het gezelschap op weg. Jan en»Piet praatten
honderd uit, en ook de kinderen babbelden
gezellig met elkaar. Het was erg warm en
ze hadden reeds een flink eind geloopen, toen
Wietje Jan aan zijn mouw trok en met een
zacht stemmetje zei dat ze zoo moe waren.
„Awel zulle", zei Jan. De waoge staot
klaor, stappe maor in zulle," en in zijn beide
armen heesch hij twee der meisjes en het
derde klom op zijn rug en sloeg haar armen
om Jan's hals. De jongens voelden zich veel
te groot om gedragen te worden. Onderwijl
Jan een aardig liedje zong, gingen ze weer
verder.
vroolijk wijsje en liep met krachtige passen,
alsof hij een prettig karwei ging verrichten.
Onder den aangeduiden boom zette hij het
kistje neer en bleef een poosje in het lange
gras zitten. Na een half uur wandelde hij rus
tig huiswaarts.
Aan niemand had hij iets van den dreigbrief
verteld en Lucie scheen, indien het mogelijk
was, nog meer van hem te houden, nu hij zich
voor haar geruïneerd had.
De dagen gingen voorbij en het leven in het
gezin van Henry en mevrouw Lescoit had zijn
gewonen gang hervat. Over den brief werd niet
meer gerept. De ontvoering bleef uit en alles
was schijnbaar weer als vroeger. Schijnbaar
want de jongeman droeg sinds dien bewusten
dag een geheim met zich rond. Zijn opgewekt
heid had echter in het minst niet geleden. Hij
was nog steeds de geweldige optimist van vroe
ger. Zelfs zijn
berooide finan-
temperen. Tot op
zekeren dag Lucie vuur
- -
niet dadelijk beantwoordde.
Hij trok haar mee in den divan en keek haar
zacht in de oogen.
„Moet ik daar beslist antwoord op geven?"
vroeg hij zacht.
Ze knikte.
„Dan moet je eerst mij een vraag beantwoor
den. Heb je tijdens ons huwelijk ook maar één
oogenblik aan mijn liefde voor jou getwijfeld?"
Ze begon te snikken.
„Henry...'. wat een onzinnige vraag. Natuur
lijk niet. Waarom vraag je dat?"
Hjj haalde een brief uit zijn zak en gaf hem
aan haar.
„Als je maar even getwijfeld had, dan zou
ik je dezen brief nooit hebben laten lezen."
Verwonderd keek zij naar het papier en hü
vervolgde:
„Jij dacht dat ik zoo gek was dadelijk aan
het verzoek van dien bandiet te voldoen en me
zelf zonder slag of stoot over te geven? Lees
wat er in den brief staat en blijf dan toch aan
mijn liefde gelooven. Ik heb zaken en liefde
gecombineerd. Het is een afschrift van den
brief dien ik inplaats van tienduizend franc in
het sigarenkistje deed, dat ik onder den boom
zette."
Zij boog zich over het papier en las:
Geachte heer Rouge!
Het is zeer attent van u, dat u mij op
zoo'n gemakkelijke manier van mijn vrouw
wilt verlossen. Als ik in mijn leven ooit
ergens spijt van heb gehad, dan is het wel
dat ik met die vrouw ben getrouwd. Als u
niet zoo vriendelijk was geweest voor te
stellen haar te ontvoeren, dan zou ik toch
echtscheiding hebben aangevraagd. Dat is
nu gelukkig niet noodig. Eén ding is jam
mer. Dat is dat u mfj geen nader adres hebt
opgegeven, want dan had ik u graag mijn
auto ter beschikking gesteld. Ik sluit hier
bij een paar goede sigaren in, die u met
uw makkers kunt verdeelen, als dank voor
uw bereidwilligheid en in de hoop spoedig
van u te mogen vernemen waar en wan
neer u mijn vrouw in ontvangst wilt nemen.
Achtend, Henry Lescoit, Parijs?
Ze gaf een zacht gilletje en liet den brief
uit haar handen vallen. Terwijl ze hem zacht
tegen den wang tikte, als bestraffing voor zoo
veel ondeugd, lispelde ze:
„Je zoudt zweren dat je 't echt meende."
Hij lachte.
„Dat was ook mijn bedoeling, tenminste in
het oog van Rouge. Hij moest het voor ernst
opvatten."
„Maar als hij nu eens toegestemd had?"
„Onzin.... Wat zou de bandiet met jou moe
ten beginnen? Bij hem gaat het werkelijk al
leen om het geld. Vrouwen zijn alleen het mid
del. En bij uitzondering moet ik ditmaal mijn
heer Dumarc gelijk geven. Rouge denkt er pre
cies zoo over als hij. Zaken gaan voor 't meisje."
„En dat is maar gelukkig," voegde zij er la
chend aan toe.
Jocelyn, zei Lesbia, er is een verschrik
kelijke ramp gebeurd. Al het stamboekvee is
dood.
Jocelyn zag haar verbluft aan.
Wat?plotseling? vroeg hij.
Gisterenavond, antwoordde Lesbia, waren
ze volgens Jermey zoo monter als je maar den
ken kunt, vanmorgen was er geen een meer in
leven. Er moet misdaad in het spel zijn.
Jocelyn keek nu Pontifex vragend aan.
Ik betuig u wel mijn deelneming, mijnheer,
zei hij. Maar ziet u nergens een aannemelijke
verklaring?
Neen, antwoordde Lesbia. We tasten in
het duister.
Ze wandelden enkele passen zwijgend voort.
Daarop sprak mr. Pontifex.
Me dunkt, we moesten eerst ontbijten
alvorens over het vee te spreken. Misschien
vertel ik u na het ontbijt een en ander over
een ontmoeting welke ik gisteren had. 't Is een
zeer vreemde en geheimzinnige geschiedenis,
CheneryOp het oogenblik kan ik er de
volle draagkracht nog niet van bevroeden.
Hü ging de Huize binnen, Jocelyn en^ Lesbia
op de stoep achterlatend. Als in een gelijk
tijdige opwelling keerden ze beiden 't gelaat
naar den rozentuin.
Wat bedoelt hij, -vroeg Jocelyn.
Ik weet het niet, antwoordde Lesbia.
Hij is natuurlijk vreeselijk overstuur. Er moet
iets bijzonders zijn waarover hij zich buiten
gewoon bezorgd maakt. En nu Jocelyn wat is
er gebeurd met je hand, of je pols, of wat het
dan is?
Een hondenbeet! antwoordde Jocelyn
lakoniek.
Een hondenbeet! Er is toch geen gevaar
voor hondsdolheid!, vroeg Lesbia verschrikt.
Ik geloof niet dat tegenwoordig iemand nog
hondsdolheid oploopt, zei Jocelyn, zich moeite
gevend om zijn sigarettenkoker te bemachti
gen. Bovendien de bedoelde hond was rein en
volkomen gezond, 't Was niet zijn bedoeling om
mij te bijten.
Maar waarom beet hij je dan? vroeg
Lesbia. Hier, geef mij je lucifers maar, met
één hand kun je niet aansteken. Zóó.... nu,
waarom beet hij je?
't Was in Hyde Park, gisterenmorgen, ant
woordde Jocelyn. Ik liep er doorheen naar
huis. Een meisje liep voor me uit met een
Pekineesjeen wel een rasecht ook. Het
hondje en een stuk of wat andere honden
raakten in gevecht en het meisje gilde, gilde
of er een moord gebeurde. Ik trachtte het
hondje te redden maar daar alles op en over
elkaar lag, kreeg ik onwillekeurig een snauw
van een hond, welks tanden wei pas geslepen
leken. Dat is alles.
Waar is de wond? vroeg Lesbia.
Jocelyn wees naar het onderste gedeelte van
zijn rechterduim.
Je hebt toch dadelijk voor desinfecteeren
gezorgd.
Jocelyn trok een grimmig gezicht.
Deed het pijn?
't Was een heel wat onprettiger gevoel dan
de beet, antwoordde Jocelyn.
En de eigenares van het hondje?
Ze bleek een Italiaansche signorina te
zijn, die zich uitputte in dankbetuigingen en
in jammerklachten over mijn bloedende
wonde. Ik heb haar kaartje gekregen en dat
van haar oom, zei Jocelyn, terwijl hij zijn
vestzakken afzocht. Hier1 is het, Signor Pietro
Vespucci. Signorina Pepita Vespucci. Het klinkt
als een opera-programma.
St. John's Wood, merkte Lesbia op, terwijl
ze naar het adres op de hoogglanzende kaartjes
keek. Misschien is die Signor Vespucci een
artist.
Neen, t is een wetenschappelijk Aan,
een geleerde. Een reuzenknappe kerel volgens
zijn aardig nichtje.
O, heb je met haar gesproken? vroeg
Lesbia.
We wandelden samen het park door naar
Piccadilly. Toen zette ik koers naar den dichtst-
bijzijnden dokter. Ik moet haar beloofd nebben
haar op te zoekenjuist, ik zou haar laten
weten, dat ik geen hondsdolheid had opgeloo-
pen. Lesbia ik heb een afschuwelijken honger.
Lesbia stevende met hem naar de ontbijt
kamer.
Ik heb het vader gisteren verteld Jocelyn,
zei ze plotseling.
En? vroeg hij.
Hij leek me daar geen oogenblik aan te
hebben gedacht.
Jocelyn knikte begrijpend.
Juist, zei hij, juist. Zoo doen ze altijd,
t Is eigenaardig, maar waar, wanneer een man
vader wordt van een heusche dochter dan
meent hij dat zij haar heele leven lang een
kind blijft. Zoo zal het met mij ook wel gaan,
als ik ooit een dochter krijg. Dit ligt in de
menschelijke natuur.
Spreek er met hem niet over tot die
vreemde veekwestie van de baan is, zei
Lesbia.
Die vreemde veekwestie is inderdaad een
vreemde geschiedenis, merkte Jocelyn hoofd
schuddend od. Ik ben er beslist benieuwd naar
te hooren wat je vader daar over zal willen
loslaten.
Mr. Pontifex was opvallend stil, gedurende
het ontbijt. Noch Lesbia noch Jocelyn Chenery
kon zich herinneren ooit zoo'n zwijgzame bui
bij hem te hebben meegemaakt. In den regel
monteerde hij op als hij op Sotnerbourne Huize
was en praatte hij met de onverantwoordelijk
heid van een uitgelaten jongen. Maar op dezen
gedenkwaardigen morgen bleef het in hoofdzaak
bij een ja en neen en de jongelui die samen
grootendeels voor de conversatie moesten
zorgen, voeld'en zich gedrukt in zijn bijzijn;
er hing een gereserveerde stemming over het
ontbijt en alle drie voelden ze zich opgelucht
toen ze de tafel konden verlaten.
Komt mee in den tuin, jullie twee, zei
mr. Pontifex, terwijl hü een sigaar opstak
inplaats van een pijp, een stellig bewijs dat
hü door zorgvolle gedachten werd gekweld.
Ik moet jullie iets zeggen en we zitten
daar rustiger.
Lesbia en Jocelyn volgden den Eerste
Minister naar de bank, waarop mr. Pontifex
en zijn dochter juist vier-en-twintig uur
tevoren ook gezeten hadden. En terwül ze
aandachtig luisterden, vertelde hü hun, zon
der een enkel detail te verzwijgen, de vol
ledige geschiedenis van zü'n ontmoeting niet
den geheimzinnigen vreemdeling.
Bü het begin van het verhaal meende de
scherpzinnige Jocelyn, zooals ook mr. Pontifex
zelf eerst had gedacht, dat hij met een krank
zinnige te doen had gehad. Maar naarmate het
verhaal vorderde, begon hü er anders over te
denken, en alvorens zijn patroon het verhaal
had beëindigd, overdacht hü met vast op elkaar
geklemde lippen en opgetrokken wenkbrauwen
de verschrikkelüke mogelijkheden, welke konden
samengaan met het bezit van een macht als
waarvan de vreemdeling had gesproken. Zoowel
Lesbia als hü bewaarden het diepste stil
zwijgen, totdat de Eerste Minister geëindigd
had.
Dat is het, zei mr. Pontifex ten slotte,
het laatste stukje van zijn sigaar wegwer
pend, terwijl hü een andere voor den dag
haalde.
Ik beschouwde de zaak als den inval
van een gek, maar na het gebeurde van den
af geloopen nacht, vrees ik, dat wij tegenover,
iets, iets verschrikkelijks staan. Ik twüfel er
geen oogenblik aan of deze man en zijn mede
plichtigen hebben met een of ander nog onbe
kend middel mijn vee gedood; wat zü met dienen
kunnen, waarom zouden zü dat ook niet kun
nen met menschen? Plotseling-snelle, onvoor
ziene dood! daarvan sprak hij. Welnu, daar
ginds hebben we het zoo, en dan nog in den
minst verschrikkelijken vorm, omdat het maar
een aantal dieren zijn, die getroffen werden.
We staan tegenover de Terreur! Wat denk jü
er van, Chenery?
Jocelyn schudde het hoofd.
Indien dit alles waar is, münheer, zei
hü, dan staan we tegenover den verschrik-
kelijksten vorm van terreur, die te bedenken
valt. Bent u er zeker van, dat er voor den
dood van het vee geen natuurlüke oorzaak
aan te wijzen is?
Mr. Pontifex die was opgestaan en voor de
bank op en neer liep, het hoofd vooruit en de
handen in den zak, lachte grimmig.
Ik kan me niet voorstellen, dat in de
annalen van de veeteelt iemand er ooit van
gehoord heeft, dat twee-en-twintig stuks ge
zond vee ineens komen te sterven. Neen. ik zou
er op kunnen zweren, de dood van deze arme
beesten is niet natuurlijk. Ze werden ver
moord, vermoord zooals die duivelsche schur
ken het in hun macht hebben ook ons te ver
moorden.
't Moet een of ander zeer werkdadig ver
gif zün, opperde Lésbia.
(Wordt vervolgd)