De nabijheid van een Heilige
MdimAaal den dag
Met twee kameraadjes op avontuur emr eis
Éi
VOOR LONDEN
DINSDAG 10 DECEMBER 1935
VE
Hoe Sint Theresia voor ons
herleeft
DElOSPRSJS
wmmm
VLIEGTUIG ONDER DEN
HAMER
vriend
beesten houd. U j JJe dieren-
zult anders niet
gauw iemand i
vinden die 't u
RETRAITEN
Retraitenhuis St. Petrus Canis^us
Bergen (N.-H.) bij Alkmaar
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIERENTWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Mj verlies van een hand
een voet of een oog
DOOR FLETCHER
Ongeveer honderd kilometer ten zuiden
van Lisieux, ligt, omgeven van zacht-
glooiend heuvelland, het schilderach-
tig-antieke Normandische stadje Alengon,
waar naast het geboortehuis van St. The
resia, St. Blasius-straat 42, een door pel
grims veel bezocht kapelletje is gesticht, en
waar de doopvont der Onze Lieve Vrouwe-
kerk de stille getuige geweest is van een
bij uitstek genaderijken doop op 4 Januari
van het jaar 1873.
Treesje was het jongste kind van het
godvruchtige "echtpaar Louis Martin en
Zélie Guérin, zeer welgestelde menschen;
de vader bezat een juwelierszaak, de moe
der een atelier voor kantwerk, waarin ook
de vader zich later verdienstelijk maakte.
Lang niet alle heiligen worden heilig
verklaard; alleen St. Theresia is uit dit
huisgezin de eer der altaren waardig ge
keurd, maar als wij lezen en uit den mond
van tijdgenooten vernemen, hoe innig
vroom en in vele opzichten bovenaardscii
de echtelieden Martin-Guérin elkander in
spireerden tot het eeuwige leven en hoe zij
hun kinderen opvoedden tot een leven en
een.... dood van heiligheid, dan krijgen
wij ook voor de ouders van St. Theresia
een zeer groote vereering, dan verbaast
het ons niet zoo sterk meer, dat uit zulk
een echtverbintenis een heilige voortkwam
en dat ook de thans nog levende zusters-
religieusen van de kleine Theresia een
roep van bijzondere begenadigdheid genie
ten.
Het huwelijk werd gezegend met negen
kinderen, waarvan er echter vier door
St. Theresia steeds zoo liefdevol herdacht
stierven, nauwelijks uit Gods hand
voortgekomen.
De overlevenden zijn Marie, Pauline
(Mère Agnès), Céline (de drie zusters, die
nog in den Karmel van Lisieux verblijven)
en tenslotte Leonie, thans 70 jaar, die in de
Orde der Visitatie trad en religieuse is in
de nabije stad Caen.
Treesje was amper vier en een half jaar
oud, toen haar moeder stierf op zes en
veertigjarigen leeftijd, maar aandoenlijk
is het, wat de kleine zich, blijkens de con
fidenties in haar levensboek „De geschie
denis eener ziel", van deze smartvolle ge
beurtenis nog heeft weten te rememoree-
ren in latere jaren; zij verhaalt:
„Ik herinner mij nog, dat Céline een
mooie abrikoos gekregen had; ze boog zich
naar mij voorover en fluisterde: we zullen
die niet opeten, maar aan moeder geven;
helaas, ons moedertje was toen al veel
te ziek, om nog aardsche vruchten te proe
ven.
„De aangrijpende plechtigheid van het
H. Oliesel is mij steeds bijgebleven; nog
zie ik in mijn geest de plek, waar ik neer
knielde, nog hoor ik, hoe mijn vader snik
te....
„Daags na moeders dood sloot hij mij in
zijn armen en zei: kom en kus nog eens
voor het laatst uw moedertje ge-dag.
En ik, zonder een woord te spreken, druk
te mijn lippen op moeders koude voor
hoofd
Veel geweend heb ik niet; ik sprak ook
niet met anderen over mijn leed; veel din
gen heb ik gezien, die men voor mij ver
borgen wilde houden; ik herinner me, hoe
ik op een bepaald moment alleen geweest
ben met de nog leege lijkkist, die rechtop
stond in de gang; lang heb ik die kist staan
bekijken; ik had er nog nooit een gezien,
maar ik begréép, ofschoon ik nog zoo klein
was, dat ik hoog naar boven moest kijken
om haar heelemaal te zien; die kist scheen
mij zoo groot, zoo droevig
Op den dag der begrafenis koos de klei
ne Theresia haar zuster Pauline die la
ter in den Karmel haar Moeder-Overste
worden zou, kinderlijk-spontaan tot
tweede moeder.
Op 28 Augustus 1877 was Theresia's
moeder gestorven, in November
van hetzelfde jaar reeds verhuisde
de familie Martin naar Lisieux, waar de
kinderen in oom en tante Guérin, geves
tigd in de groote apotheek op een hoek van
het Thiers-plein, liefdevolle mede-opvoe
ders zouden vinden en waar de ouderen een
goed pensionaat zouden kunnen bezoeken
bij de Zusters Benedictinessen in de
Gustaaf-David-straat Nr. 17.
Oom Guérin had te Lisieux een woning
voor de familie uitgezocht, een „riant" vil
laatje, dat tot op den dag van heden volledig
gebleven is, wat het was, toen vader Mar
tin het half September 1877 kwam huren
en toen de oudste dochter, Marie., in een
brief, gedateerd 16 November, aan haar va
der schreef:
„Wij zijn nu geïnstalleerd in „De Struik
jes"; 't is een lief huis, licht en vroolijk.
met een grooten tuin, waarin Céline en
Theresia naar hartelust zullen kunnen spe
len; alleen de trap laat te wenschen over,
alsook de toegang tot het huis."
Het meisje schreef er niet bij, dat het
huis (oom Guérin had blijkbaar niet al te
scherp toegezien) ondanks het aardig en
prettig vóórkomen reeds in 1877 een heel
oud gebouw was, met weinig gelukkige ka
mer-indeeling, en vooralerg vochtig!
Alleen maakt zij melding van het smalle
heuvel-pad, dat van den boulevard Her-
bet-Fournet leidt naar „De Struikjes", het
pad, dat vader Martin later „den weg naar
het Paradijs" zou noemen.
De kleine Trees was niet verdrietig bij
het verlaten van Alengon; wij ontleenen
weer aan haar levensgeschiedenis:
„Kinderen houden van verandering en
van alles, wat buiten het gewone om gaat.
Graag verhuisde ik dus naar Lisieux. Ik
herinner mij de reis, de aankomst des
avonds bij oom; wéér zie ik daar de nicht
jes, Jeanne en Marie, die ons op den drem
pel van den apotheekwinkel stonden op te
wachten....
„Den volgenden dag gingen wij onzen in
trek nemen in de nieuwe woning „De
De slaapkamer van St. Theresia in het ouderlijke huis. Op de plaats waar vroeger
haar bedstede stond, en waar zij ook op wonderbare wijze genezen is, is thans
een altaar opgericht
De villa „De Struikjes", het woonhuis der Jamilie Martin, te Lisieux
Struikjes", gelegen in een heel stille wijk,
vlak bij een park
En de kleine was enthousiast:
„Het huis trok mij aan: een belvédère,
welke een prachtig vergezicht bood, een
Engelsche tuin voor het huis en nog een
groote tuin daarachter; het was allemaal
een verblijdende nieuwigheid voor mijn
kinderfantasie."
Ia ditzelfde landhuis nu, waarin Theresia
haar onbezorgde en vaak toch ook
weer al te kommervolle kinderjaren
uitleefde, zien wij nog heden ten dage het
kind van vijf, zes, zeven, acht, negen, tien
jaar voor ons wéér leven in haar volle
kinderlijkheid, in haar ouder- en zuster-
toegenegenheid, in haar toen reeds mystie
ke Liefde en in haar groote begenadigd
heid.
In haar volle kinderlijkheid.
Hier, in de groote hall van het woonhuis,
waarin op alledaagsche dagen tevens de
maaltijden gebruikt werden, staat de open
schouw, waarvoor Theresia op deh voor
avond van het Kerstfeest, in afwachting
van een geschenkje, haar schoentje placht
te zetten, de woonkamer daarnaast, aan
de vóórtuinzijde, is nog volkomen intact ge
laten sinds vader Martin naar het zieken
huis vervoerd werd om er zijn vroom leven
te eindigen; rondom de zware, gebeeld
houwde tafel staan nog de stoelen ge
schaard, op den schoorsteen staat nog de
pendule onder glazen stolp, tegen den wand
zien wij nog het buffet met het zilver en
kristal, precies zooals op den Zondagavond
van 8 April 1889 Theresia Martin er in
den familiekring haar afscheid van de we
reld vierde; in deze kamer bracht de fami
lie haar gezellige uurtjes door; Theresia
zelf verhaalt ervan:
„En wat zal ik zeggen over de winter
avonden in de „Buissonnets"? Na een par
tij dammen lazen Maria of Pauline voor
uit „Het Kerkelijk Jaar", daarna eenige
bladzijden uit een leerzaam boek; intus-
schen zat ik op vaders knie; na het lezen
zong hij met zijn mooie stem kinderliedjes
als om mij te doen insluimeren; dan rustte
ik met m'n hoofd op zijn hart en zachtjes
wiegde hij mij.
Eindelijk gingen we naar boven om te
bidden en ook daar had ik mijn plaats bij
mijn vader; ik behoefde slechts naar hem
op te zien om te weten, hoe heiligen bid
den."
Aanvankelijk hadden de beide jongste
kinderen haar slaapkamer aan de boven-
achterzijde van het huis en hier zien wij
thans al het van Theresia nog overgeble
ven speelgoed verzameld: een springtouw,
een scheepje, een aantal prentenboeken,
een poppenbedje met een aangekleed pop
petje erin, een poppenwiegje, een serviesje,
een kookkacheltje, een scheepje, een vogel
kooitje met een metalen vogeltje, een dam-
en schaakbord, te veel om op te noemen;
ook haar vroegste schoolgerei is hier nog
aanwezig, een schooltasch, een presse-pa-
pier, een penhouder.
Ja! In dit huis heeft een kind geleefd
en gespeeld, een kind, dat ondanks een
zekere gereserveerdheid reeds op zeer jeug
digen leeftijd héchtte aan wat des kinds
is en blij kon zijn met de prulletjes, die in
de kinderverbeelding de kostbaarste schat
ten uitmaken.
Het is van uit deze, op den achter-tuin
uitziende kamer, dat Theresia als in een
visioen haar vader die verweg op reis
was als een stokoud, ziekelijk mannetje
door den tuin zag strompelen: voorafbeel
ding van zijn naderend, smartelijk ziek
bed.
Toen Theresia, tien jaar oud, heel ernstig
ziek werd en iedereen dacht, dat zij ster
ven zou, werd zij naar de voorkamer, boven
de hall van het huis gelegen, overgebracht;
op de plek, waar haar ledikant stond in een
soort alcoof, is thans een kapelletje inge
richt, en vanaf deze plek heeft de dood
zieke Theresia het Mar ia-beeld, terzijde
aan den wand, tot zich zien naderen om
haar plotseling te genezen.
Merkwaardig, zooals hier uit tallooze, echt
menschelijke reliquien héél het kinderle
ven van een heilige gereconstrueerd kan
worden, hoe de heilige hier voor onze ver
baasde oogen herleeft en in die herleving
ons ontroert!
Het was begin 1935, toen nabij Dinteloord een
Italiaansch legervliegtuig een noodlanding
maakte. De garagehouder R. te Breda vervoerde
het beschadigde toestel naar zijn garage, waar
het werd gerepareerd. De vliegers, twee officie
ren, waren ondertusschen naar him vaderland
afgereisd met de belofte hun toestel spoedig te
zullen komen terughalen. De garagehouder
wachtte geduldig en bleef wachten. Toen het
wat lang duurde schreef de heer R. naar de Ita-
liaansche legerleiding doch op zijn herhaald
schrijven heeft hij tot heden geen antwoord
ontvangen. Voor enkele weken terug is de heer
R. in staat van faillissement verklaard, en nu
komt de inboedel, waaronder vele autobussen,
Vrijdag a.s. onder den hamer. Ook de vlieg
machine zal geveild worden.
Hij was opkooper, kocht bij voorkeur an
tiek, waarvan hü veel verstand had. Ech
ter was hij ook met minder tevreden:
vodden en oude kranten kocht hij ook.
Voor dit laatste had hij juist aangebeld bij
een oude, ietwat vervallen uitziende boerderij,
een beetje afgelegen buiten de stad. Deed hij
graag: afgelegen boerderijen waren zijn pret
tigste klanten. Daar zag je nog wel eens wat,
snuffelde hij altijd graag eens rond.... als hij
daartoe tenminste in de gelegenheid gesteld
werd, wat wel eens voorkwam
De boerin deed zelve open.
„O! Komt zeker oude kranten halen. Wat
geef je er voor?"
„Noukijkt u eens aanin den tegen-
woordigen tijd.... 't is hier nogal afgelegen
en 't brengt haast niets op! Hebt u nogal veel?"
„Moet eerst weten wat ik er voor krijg!"
„Kom nou! Daar zal de hoeveelheid toch niet
van afhangen? Laat mij maar eens zien wat
er alzoo ismogelijk nog vodden ook; fles-
schen misschienzolderopruiming
„Ga maar eens mee!"
Achter de boerderij bleek een soort mest
vaalt te zijn: zoo van alles bij elkaar gegooid,
wat de boerin kwijt wilde.
De koopman bekeek een en ander met ken
nersoog. Flesschen, vodden en papier was er
goed vertegenwoordigd. Kranten zag hij min
der. Doch dat gaf niet: die andere amgen wilde
hij ook wel hebben. Graaide er eens in met
zijn hand....
Miauw!! Miauw!! hoorde hij toen ineens.
Miauw!! Miauw!!
„Poes.... poesriep dadelijk de boerin.
„Och ja, zoo'n aardig klein poesje! Zit hier
altijd tusschen den rommel. Poes! Poes!"
Met den staart in de lucht kwam het poese
beest aanwandelen, blijkbaar gestoord in zijn
middagdutje. De boerin nam het dadelijk vai
den grond, aaide het over zijn kopjeen de
koopman zweeg, taxeerde den rommel. Kreeg
dan plotseling, terwijl hij bezig was, een blauw
kommetje in de gaten, weggestopt in een ver
geten hoekje. Staarde er naar als een slang
naar zijn prooi. De boerin zag het, staarde ook
eens mee en zette dan opeens het poesebeest
weer op den grond.
„Och, zijn bakje is leeg!" zei ze zorgzaam,
,,'k ga gauw een beetje melk voor hem halen."
Wèg was ze.
En in dezelfde seconde had de koopman het
bakje in zijn handen, bekeek het van alle kan
ten, bestudeerde het merkteeken, kneep dan
één oog dicht: dat was een drommels mooi
kommetje! Oud blauwzoo oud als hij maar
eenigszins wenschen kon
Toen de boerin terugkwam met een kan melk.
stond het kommetje al weer lang waar het ge
staan had, terwijl de koopman met de poes
bezig was. Hij streelde het dier.... liefkoosde
het
„Mooi katje!" zei dadelijk de boerin, „is ook
te koop. Och ja, het is wel een heel lief beest,
maar we hebben er al zoo veel. Dit is de derde
uit het nest."
„Eerst de rommel!" zei de koopman zakelijk.
„Wat hier ligtalles bij elkaaroch, 'tis
niets waard. Maar goed: ik geef er twee kwar
tjes voor."
De boerin kneep haar oogen even toe. Zij
was zeer ingenomen met het bod.
„Drie!" zei ze dan.
„Ook al weer goed," zei de toegeeflijke koop
man, „geen mensch zal het er u voor geven.
Maar enfin, vooruit dan maar! En nu het
poesje. Wil ik ook wel hebben. Och kijk, hoe
leuk hij uit zijn bakje staat te drinken!"
„Lief hè?" vond de boerin. „Ja, 't is een ont
zettend lief beest. En kijk eens, wat een mooie
pootjes hy heeft en wat een mooi wit befje!
Vijf gulden moet ik er voor hebben. Minder
laat ik hem niet."
„Zal maar beginnen met den rommel in te
pakken," zei de koopman. „Vqf gulden voor
dat onnoozele beest! 'tls bespottelijk, belache-
llllll1111111111111111111111 IIIlllllllltllllllllllkllt
lijk. Vijf gulden! En dat in dezen tijd! U moet
dan maar zien dat u er een anderen kooper
voor vindt. Twee gulden gn geen cent meer!"
„Vyf!" zei de boerin en onderwijl laadde de
koopman zijn kar op, nam alles mee wat hij
zag liggen. Sloeg geen papiertje over.
„Zoo, dat is er op. Zullen maar even afre
kenen. Hier zyn drie kwartjes. En wat die kat
betreftnou, drie gulden dan wil ik er voor
geven, omdat ik
zooveel van
bieden zal. 't Is
veel, drie gulden
voor zoo'n poes, maar enfin!"
„Vijf!" zei de boerin onverbiddelijk. Toen
pakte de koopman zijn kar op, reed het erf af,
keerde zich aan het einde daarvan toch nog
even om.
„Vier gulden dan!"
„Omdat jü het bent!" zei de boerin, „vooruit
dan maar!"
Dadeiyk kwam de koopman weer terug,
streelde, aaide het katje, dat nog altyd van
zyn melk stond te drinken.
„Mooi beest," zei de boerin knikkend. „Lief
beest, 't Is wel erg jammer, maarvier gul
den! Enfin, dat is dan goed."
De koopman telde het geld uit. Dan pakte
hy het poesje zacht op
„Zal zyn drinkbakje ook maar meenemen!"
zei hij terloops, „dat is zeker wel goed....
hoort zoo by hemis hij misschien aan
gewend
Daar kwam de boerin uit den hoek.
„Geen sprake van," zei ze met iets sissends
in haar stem. „Dat kennen we, dat bakje biyft
hier. Heb ik al twaalf katten mee verkocht!"
JOHN SIMSON
(Nadruk verboden).
December 1935
Dinsdag 10—13. Meisjes boven 17 jaar.
Zaterdag 14^-17. Gehuwde Mannen.
Dinsdag 17—20. Ongehuwde Dames boven 25
jaar.
Dinsdag 24—27. Kerstretraite Jonge Mannen,
St. Jozefgezellen.
Zaterdag 28—31. Ongehuwde Dames Midden
stand.
Januari 1936
Zaterdag 47. Ongehuwde Mannen.
Dinsdag 710. Gehuwde Mannen. (L.T. B.)
Vrijdag 1013. Gehuwde Mannen. (L.T.B.)
Dinsdag 1417. Gehuwde Vrouwen.
Zaterdag 18—21. Dienstplichtigen.
Dinsdag 21—24. Meisjes boven 17 jaar.
Vrydag 24—27. St. Jozefsgezellen.
Maandag 27—30. St. Jozefgezellen.
Vrydag 31 Jan.—3 Febr. Gehuwde Mannen
o. a. uit Obdam.
Februari
Dinsdag 4—7. Meisjes Congreganisten boven
17 jaar.
Zaterdag 8—11. R.K. Rüwielclubs.
Dinsdag 11—14. Gehuwde Vrouwen.
Zaterdag 1518. Jonge Mannen.
Dinsdag 18—21. Meisjes boven 17 jaar.
Zaterdag 29—3 Maart. St. Jozefgezellen, dis
trict Haarlem.
Na een poosje vroegen de kinderen aan
Jan om een van zyn beleefde avonturen te
vertellen en Jan liet zich niet lang nooden.
Hü vertelde hoe hy eens, terwyl hy op een
weiland zoo naar de lucht stond te kijken
om te zien wat voor weer men zou krijgen,
hij eensklaps van achteren door den grooten
stier op de horens werd genomen.
De stier rende in dolle vaart door het wei
land, sprong over een sloot en kwam zoo op
den weg. Jan, die met zün broek aan de
horens vastzat, kon niet van het woedende
beèst afkomen. Daar verscheen plotseling
een automobiel en de stier vloog er recht
op af. Een sprong, en daar zat het beest
boven op den motorkap. Achter het stuur
zat de vrouw van de vrouw van den burge
meester, die bijna flauw viel van de schrik.
De stier werkte zich een beetje op en met
een sprong wipte hij over mevrouw heen en
zoo achterop den auto. Hét goede mensch
was totaal de kluts kwijt.
A I T? A D/"\M1VT op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C 7 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U 7FJ0 SSodnUi^n^floop F 250»"
ALiLilli AOUIN IN Cl U ongevallen verzekerd foor een der volgende ultkeeringen T I OU." verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen 1 f ÜU. doodehjken anoop a
Daarover zullen we zekerheid krijgen, naar
ik veronderstel, antwoordde mr. Pontifex. Ik
heb Jermey's zoon om Marchant, den veearts
van Stowminster, laten telefoneeren; hy moet
dadelyk hier zyn. En ik heb Scotland Yard
opgebeld en gevraagd om terstond Marillier
hierheen te sturen. Ik heb veel vertrouwen in
Marillier.
Maar wat kan Marillier hier uitrichten
vader? vroeg Lesbia.
Mr. Pontifex tuurde naar de asch van zijn
sigaar met het air van iemand die de wijsheid
in pacht heeft.
Men kan zich vermommen, zoo handig
als men wil, antwoordde hij, hoe geslaagd die
vermomming ook is, een of ander aamtnoo-
pingspunt blijft er altyd. De man die mU
gisteren tegenhield, moet door de een of ander
in de buurt gezien zyn en ik heb Marillier
noodig om een onderzoek in te stellen Wel
licht heeft de man den voorgaanden nacht
in de omgeving doorgebracht; als hy het ge
weest is, die het vee vergiftigde, moet hy ook
vannacht hier geweest zijn. En al vertelde hy,
dat hü vermomd was, ik voor my ben geneigd
daaraan te twyfelen, want dan zou hij het
gedaan hebben op de handigste manier, die
ik ooit heb gezien. Ik heb nauwkeurig acht
geslagen op zyn baard, zijn snor, zijn haar.
Zelfs Clakson zelf, dunkt me, zou het niet
klaar spelen, iemand zulk een gedaanteverwis
seling te doen ondergaan. Ik geloof veeleer dat
het doodgewone opsnydery was.
Maar hy zei toch, mynheer, dat hy u meer
malen ontmoet had in de rookzaal van de
Erectheumclub, merkte Jocelyn op.
Mr. Pontifex lachte cynisch.
Dat zal wel een stuk ijdeltuiterij van hem
zijn geweest, antwoordde hij. Ik kan me niet
voorstellen dat een dergelyk sujet toegang
zou krijgen tot het Erectheum. onder welke om
standigheden dan ook; of hij moest gexomen
zyn om het zilver te stelen.
Jocelyn antwoordde niet; hy wist dat
op sommig gebied de Eerste Minister zoo
hopeloos naïef was, als een meisje, dat haar
leven lang in een klooster opgesloten heeft ge
zeten. Hy peinsde over de geheele geheimzin
nige geschiedenis, toen Lesbia plotseling uit
riep:
Daar komt Jermey, stellig met een of ander
nieuws!
Haastig kwam Jermey het pad op, dat naar
het park leidde. Met de ééne hand omklemde
hy zyn wandelstok; in de andere hield hy
krampachtig een onzichtbaar voorwerp vast.
Mr. Pontifex, stiet hy lujgend uit. toen
hy op gehoorafstand gekomen was, George
Albert, mynheer heeft het erf rondgesnuffeld
en hij heeft er dit gevonden. Kijk eens, mijn
heer Pontifex!
ZESDE HOOFDSTUK
Het voorwerp dat de bouwknecht den Eersten
Minister voorhield en waarnaar Lesbia en
Jocelyn zich nieuwsgierig vooroverbogen was
een ring. Op het eerste gezicht leek het een
eenvoudige zegelring, maar by nadere beschou
wing bleek in het vierkante schild een eigen
aardig soort steen te zyn ingezet, waarin diep
een teekening was gegrift, zooals mr. Pontifex,
zijn dochter en zyn secretaris nimmer tevoren
gezien hadden.
Ha! zeide mr. Pontifex, terwyl hij den
ring aannam en hem van alle kanten' bekeek
Dus, George Albert heeft hem gevonden zei je
niet, Jermey? En waar heeft hy hem gevon
den?
Jermey wischte de zweetdruppels op zijn
voorhoofd met den omslag van zyn mouw af.
George Albert, antwoordde hy, neusde
wat rond by de strooschelven opzij van de
stallen, waar de arme beesten hun doodslaap
slapen. Hij vond den ring by de deur, een
glimp uit 't stroo aan zyn voet trof hem. hy
raapte hem op en bracht hem aan my met
de woorden: 't Zou me verwonderen vader, als
dit niet by die verblomde geschiedenis met het
vee verloren was. Dat zei hij. Die George Albert
is niet voor de poes, mr. Pontifex.
Daar weet ik alles van, antwoordde de
Premier. Maar Jermey, je schijnt je aardig
warm geloopen te hebben. Ga naar binnen en
zorg, dat je een verfrissching krygt. Mr. Mar
chant moet dadelijk hier zyn. Zoodra hij komt
gaan we naar de boerderij terug.
Weet u iets van dien ring af, vader?
vroeg Lesbia toen Jermey zich naar de
woning had begeven. Het leek me of u hem
herkende.
Ja, antwoordde mr. Pontifex, terwyi hij
nog steeds aandachtig den ring bekeek. Ja,
ik herkende hem oogenblikkelijk. De man van
wien ik jullie vertelde droeg hem. Ik lette
er speciaal op toen hij met me sprak; je merkt
dat de teekening op het schild heel vreemd ls.
Dat vermindert het aantal mogelykheden,
merkte Jocelyn op. U kunt er nu zeker van
zyn, dat uw aanrander vannacht in de om
geving van uw stallen was, mynheer, 't Is thans
zaak hem te vinden.
Als ik me niet vergis, zei mr. Pontifex,
terwyl hy de oprylaan afzag, komt daar de
man aan, die dat döen zal. Zooals ik reeds
vertelde heb ik groot vertrouwen in Marillier.
Ga hem even tegemoet als je wilt, Chenery
en breng hem hier.
De detective, dien Jocelyn op het oogenbllk
ophaalde, was een der gunstigst bekende
politie-beambten van New Scotland Yard. De
reden waarom mr. Pontifex zooveel vertrouwen
in hem stelde, was dat hy eenige jaren tevoren
een aantal erfstukken had opgespoord, welke uit
de woning van mr. Pontifex op Grosvenor
Square gestolen waren. In werkelykheid waren
daaraan geen groote om niet te spreken van
onoverkomeiyke moeilijkheden verbonden ge
weest, maar mr. Pontifex was in zeker opzicht
een eenvoudig man en Merrillier was in zijn
oogen dadelijk tot een man van beteekenis ge
groeid.
Nadat aan Marillier de geschiedenis was
verteld en hem de ring was vertoond nam zijn
gelaat een ernstige, peinzende uitdrukking aan,
de zwaarwichtigheid van zyn overwegingen viel
af te meten naar het half dozyn keeren, dat
hij z'n hoofd schudde en ten slotte veroorloofde
hij zich op te merken dat in het geval heel
wat meer stak dan men aanvankelyk zou
denken.
Een verstandige opmerking, Marillier, zei
mr. Pontifex. Een zeer wyze opmerking. En
wat uw woorden betreft: ik zou denken wat
mij betreft ik geloof dat het groote publiek er
maar heelemaal niet over denken moet dat
we het heelemaal buiten deze geschiedenis
moeten houden. Wat zeg jy er van, Chenery?
't Is stellig raadzaam het vóór ons te
houden, mynheer, ahtwoordde Jocelyn. Als dat
althans mogelyk is.
Precies wat ik zeggen wilde, mr. Pontifex,
merkte Marillier op. 't Is moeiiyk tegenwoordig
iets uit de bladen te houden.
Op het oogenblik, aldus mr. Ponitfex,
weten slechts wy, onze knechts en bedienden
en mr. Chenery hier iets van het gebeurde.
Het spreekt vanzelf dat de veearts op de hoogte
moet worden gebracht. Me dunkt dat we ge
heimhouding verzekeren kunnen. Intusschen
Marillier, gaat u natuurlyk uw gang. Ik heb
alle vertrouwen in uw kundigheid.
Marillier stak den ring veilig in zyn vestzak
en gaf te kennen dat hy onmiddeliyk aan het
werk zou tijgen. Toen echter merkte hy op,
dat hij wel wat voor het ontbyt wilde hebben,
want binnen de vijf minuten na ontvangst van
mr. Pontifex' boodschap was hij van Scotland
Yard vertrokken. Mr. Pontifex wandelde daarop
met hem naar huis, zeggende dat hy Jermey
oogenblikkelijk gelasten zou allen knechts
geheimhouding op te leggen. Jocelyn en Lesbia
bleven samen achter. De jeugdige secretaris
rekte z'n gezonden arm en geeuwde. Dat komt
er van als je een stepeloozen nacht en een
tochtje van vijftig myl in de ochtendlucht achter
den rug hebt, zei hij.
Waarom een slapeloozen nacht? vroeg
Lesbia.
Vanwege di'en hond en het uitbranden, ant
woordde Jocelyn. Wat ik zeggen wil Lesbia,
dit lukt me een zaakje waarvan men zegt dat
er een luchtje aan zit. Indien die kerel of aie
kerels of wat dan ook op zoo geheimzinnige
wyze het vee heeft of hebben gedood, wat zal
dan hun verder plan zyn?
Lesbia schudde het hoofd.
Die man beloofde uw vader bewyzen;
niet één bewys, vervolgde Jocelyn. Wat staat
ons thans te wachten? Misschien halen ze het
wel in hun hoofd jou te na te komen!
Afschuwelijk, Jocelyn! riep ze uit. Hoe
kom je op die gedachte?
Jocelyn wreef het puntje van zyn arends
neus nadenkend met den wysvinger van zyn
linkerhand.
(Wordt vervolgd}