De nabijheid van een Heilige MdimAaal den dag Met twee kameraadjes op avontuur emr eis Éi VOOR LONDEN DINSDAG 10 DECEMBER 1935 VE Hoe Sint Theresia voor ons herleeft DElOSPRSJS wmmm VLIEGTUIG ONDER DEN HAMER vriend beesten houd. U j JJe dieren- zult anders niet gauw iemand i vinden die 't u RETRAITEN Retraitenhuis St. Petrus Canis^us Bergen (N.-H.) bij Alkmaar AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIERENTWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Mj verlies van een hand een voet of een oog DOOR FLETCHER Ongeveer honderd kilometer ten zuiden van Lisieux, ligt, omgeven van zacht- glooiend heuvelland, het schilderach- tig-antieke Normandische stadje Alengon, waar naast het geboortehuis van St. The resia, St. Blasius-straat 42, een door pel grims veel bezocht kapelletje is gesticht, en waar de doopvont der Onze Lieve Vrouwe- kerk de stille getuige geweest is van een bij uitstek genaderijken doop op 4 Januari van het jaar 1873. Treesje was het jongste kind van het godvruchtige "echtpaar Louis Martin en Zélie Guérin, zeer welgestelde menschen; de vader bezat een juwelierszaak, de moe der een atelier voor kantwerk, waarin ook de vader zich later verdienstelijk maakte. Lang niet alle heiligen worden heilig verklaard; alleen St. Theresia is uit dit huisgezin de eer der altaren waardig ge keurd, maar als wij lezen en uit den mond van tijdgenooten vernemen, hoe innig vroom en in vele opzichten bovenaardscii de echtelieden Martin-Guérin elkander in spireerden tot het eeuwige leven en hoe zij hun kinderen opvoedden tot een leven en een.... dood van heiligheid, dan krijgen wij ook voor de ouders van St. Theresia een zeer groote vereering, dan verbaast het ons niet zoo sterk meer, dat uit zulk een echtverbintenis een heilige voortkwam en dat ook de thans nog levende zusters- religieusen van de kleine Theresia een roep van bijzondere begenadigdheid genie ten. Het huwelijk werd gezegend met negen kinderen, waarvan er echter vier door St. Theresia steeds zoo liefdevol herdacht stierven, nauwelijks uit Gods hand voortgekomen. De overlevenden zijn Marie, Pauline (Mère Agnès), Céline (de drie zusters, die nog in den Karmel van Lisieux verblijven) en tenslotte Leonie, thans 70 jaar, die in de Orde der Visitatie trad en religieuse is in de nabije stad Caen. Treesje was amper vier en een half jaar oud, toen haar moeder stierf op zes en veertigjarigen leeftijd, maar aandoenlijk is het, wat de kleine zich, blijkens de con fidenties in haar levensboek „De geschie denis eener ziel", van deze smartvolle ge beurtenis nog heeft weten te rememoree- ren in latere jaren; zij verhaalt: „Ik herinner mij nog, dat Céline een mooie abrikoos gekregen had; ze boog zich naar mij voorover en fluisterde: we zullen die niet opeten, maar aan moeder geven; helaas, ons moedertje was toen al veel te ziek, om nog aardsche vruchten te proe ven. „De aangrijpende plechtigheid van het H. Oliesel is mij steeds bijgebleven; nog zie ik in mijn geest de plek, waar ik neer knielde, nog hoor ik, hoe mijn vader snik te.... „Daags na moeders dood sloot hij mij in zijn armen en zei: kom en kus nog eens voor het laatst uw moedertje ge-dag. En ik, zonder een woord te spreken, druk te mijn lippen op moeders koude voor hoofd Veel geweend heb ik niet; ik sprak ook niet met anderen over mijn leed; veel din gen heb ik gezien, die men voor mij ver borgen wilde houden; ik herinner me, hoe ik op een bepaald moment alleen geweest ben met de nog leege lijkkist, die rechtop stond in de gang; lang heb ik die kist staan bekijken; ik had er nog nooit een gezien, maar ik begréép, ofschoon ik nog zoo klein was, dat ik hoog naar boven moest kijken om haar heelemaal te zien; die kist scheen mij zoo groot, zoo droevig Op den dag der begrafenis koos de klei ne Theresia haar zuster Pauline die la ter in den Karmel haar Moeder-Overste worden zou, kinderlijk-spontaan tot tweede moeder. Op 28 Augustus 1877 was Theresia's moeder gestorven, in November van hetzelfde jaar reeds verhuisde de familie Martin naar Lisieux, waar de kinderen in oom en tante Guérin, geves tigd in de groote apotheek op een hoek van het Thiers-plein, liefdevolle mede-opvoe ders zouden vinden en waar de ouderen een goed pensionaat zouden kunnen bezoeken bij de Zusters Benedictinessen in de Gustaaf-David-straat Nr. 17. Oom Guérin had te Lisieux een woning voor de familie uitgezocht, een „riant" vil laatje, dat tot op den dag van heden volledig gebleven is, wat het was, toen vader Mar tin het half September 1877 kwam huren en toen de oudste dochter, Marie., in een brief, gedateerd 16 November, aan haar va der schreef: „Wij zijn nu geïnstalleerd in „De Struik jes"; 't is een lief huis, licht en vroolijk. met een grooten tuin, waarin Céline en Theresia naar hartelust zullen kunnen spe len; alleen de trap laat te wenschen over, alsook de toegang tot het huis." Het meisje schreef er niet bij, dat het huis (oom Guérin had blijkbaar niet al te scherp toegezien) ondanks het aardig en prettig vóórkomen reeds in 1877 een heel oud gebouw was, met weinig gelukkige ka mer-indeeling, en vooralerg vochtig! Alleen maakt zij melding van het smalle heuvel-pad, dat van den boulevard Her- bet-Fournet leidt naar „De Struikjes", het pad, dat vader Martin later „den weg naar het Paradijs" zou noemen. De kleine Trees was niet verdrietig bij het verlaten van Alengon; wij ontleenen weer aan haar levensgeschiedenis: „Kinderen houden van verandering en van alles, wat buiten het gewone om gaat. Graag verhuisde ik dus naar Lisieux. Ik herinner mij de reis, de aankomst des avonds bij oom; wéér zie ik daar de nicht jes, Jeanne en Marie, die ons op den drem pel van den apotheekwinkel stonden op te wachten.... „Den volgenden dag gingen wij onzen in trek nemen in de nieuwe woning „De De slaapkamer van St. Theresia in het ouderlijke huis. Op de plaats waar vroeger haar bedstede stond, en waar zij ook op wonderbare wijze genezen is, is thans een altaar opgericht De villa „De Struikjes", het woonhuis der Jamilie Martin, te Lisieux Struikjes", gelegen in een heel stille wijk, vlak bij een park En de kleine was enthousiast: „Het huis trok mij aan: een belvédère, welke een prachtig vergezicht bood, een Engelsche tuin voor het huis en nog een groote tuin daarachter; het was allemaal een verblijdende nieuwigheid voor mijn kinderfantasie." Ia ditzelfde landhuis nu, waarin Theresia haar onbezorgde en vaak toch ook weer al te kommervolle kinderjaren uitleefde, zien wij nog heden ten dage het kind van vijf, zes, zeven, acht, negen, tien jaar voor ons wéér leven in haar volle kinderlijkheid, in haar ouder- en zuster- toegenegenheid, in haar toen reeds mystie ke Liefde en in haar groote begenadigd heid. In haar volle kinderlijkheid. Hier, in de groote hall van het woonhuis, waarin op alledaagsche dagen tevens de maaltijden gebruikt werden, staat de open schouw, waarvoor Theresia op deh voor avond van het Kerstfeest, in afwachting van een geschenkje, haar schoentje placht te zetten, de woonkamer daarnaast, aan de vóórtuinzijde, is nog volkomen intact ge laten sinds vader Martin naar het zieken huis vervoerd werd om er zijn vroom leven te eindigen; rondom de zware, gebeeld houwde tafel staan nog de stoelen ge schaard, op den schoorsteen staat nog de pendule onder glazen stolp, tegen den wand zien wij nog het buffet met het zilver en kristal, precies zooals op den Zondagavond van 8 April 1889 Theresia Martin er in den familiekring haar afscheid van de we reld vierde; in deze kamer bracht de fami lie haar gezellige uurtjes door; Theresia zelf verhaalt ervan: „En wat zal ik zeggen over de winter avonden in de „Buissonnets"? Na een par tij dammen lazen Maria of Pauline voor uit „Het Kerkelijk Jaar", daarna eenige bladzijden uit een leerzaam boek; intus- schen zat ik op vaders knie; na het lezen zong hij met zijn mooie stem kinderliedjes als om mij te doen insluimeren; dan rustte ik met m'n hoofd op zijn hart en zachtjes wiegde hij mij. Eindelijk gingen we naar boven om te bidden en ook daar had ik mijn plaats bij mijn vader; ik behoefde slechts naar hem op te zien om te weten, hoe heiligen bid den." Aanvankelijk hadden de beide jongste kinderen haar slaapkamer aan de boven- achterzijde van het huis en hier zien wij thans al het van Theresia nog overgeble ven speelgoed verzameld: een springtouw, een scheepje, een aantal prentenboeken, een poppenbedje met een aangekleed pop petje erin, een poppenwiegje, een serviesje, een kookkacheltje, een scheepje, een vogel kooitje met een metalen vogeltje, een dam- en schaakbord, te veel om op te noemen; ook haar vroegste schoolgerei is hier nog aanwezig, een schooltasch, een presse-pa- pier, een penhouder. Ja! In dit huis heeft een kind geleefd en gespeeld, een kind, dat ondanks een zekere gereserveerdheid reeds op zeer jeug digen leeftijd héchtte aan wat des kinds is en blij kon zijn met de prulletjes, die in de kinderverbeelding de kostbaarste schat ten uitmaken. Het is van uit deze, op den achter-tuin uitziende kamer, dat Theresia als in een visioen haar vader die verweg op reis was als een stokoud, ziekelijk mannetje door den tuin zag strompelen: voorafbeel ding van zijn naderend, smartelijk ziek bed. Toen Theresia, tien jaar oud, heel ernstig ziek werd en iedereen dacht, dat zij ster ven zou, werd zij naar de voorkamer, boven de hall van het huis gelegen, overgebracht; op de plek, waar haar ledikant stond in een soort alcoof, is thans een kapelletje inge richt, en vanaf deze plek heeft de dood zieke Theresia het Mar ia-beeld, terzijde aan den wand, tot zich zien naderen om haar plotseling te genezen. Merkwaardig, zooals hier uit tallooze, echt menschelijke reliquien héél het kinderle ven van een heilige gereconstrueerd kan worden, hoe de heilige hier voor onze ver baasde oogen herleeft en in die herleving ons ontroert! Het was begin 1935, toen nabij Dinteloord een Italiaansch legervliegtuig een noodlanding maakte. De garagehouder R. te Breda vervoerde het beschadigde toestel naar zijn garage, waar het werd gerepareerd. De vliegers, twee officie ren, waren ondertusschen naar him vaderland afgereisd met de belofte hun toestel spoedig te zullen komen terughalen. De garagehouder wachtte geduldig en bleef wachten. Toen het wat lang duurde schreef de heer R. naar de Ita- liaansche legerleiding doch op zijn herhaald schrijven heeft hij tot heden geen antwoord ontvangen. Voor enkele weken terug is de heer R. in staat van faillissement verklaard, en nu komt de inboedel, waaronder vele autobussen, Vrijdag a.s. onder den hamer. Ook de vlieg machine zal geveild worden. Hij was opkooper, kocht bij voorkeur an tiek, waarvan hü veel verstand had. Ech ter was hij ook met minder tevreden: vodden en oude kranten kocht hij ook. Voor dit laatste had hij juist aangebeld bij een oude, ietwat vervallen uitziende boerderij, een beetje afgelegen buiten de stad. Deed hij graag: afgelegen boerderijen waren zijn pret tigste klanten. Daar zag je nog wel eens wat, snuffelde hij altijd graag eens rond.... als hij daartoe tenminste in de gelegenheid gesteld werd, wat wel eens voorkwam De boerin deed zelve open. „O! Komt zeker oude kranten halen. Wat geef je er voor?" „Noukijkt u eens aanin den tegen- woordigen tijd.... 't is hier nogal afgelegen en 't brengt haast niets op! Hebt u nogal veel?" „Moet eerst weten wat ik er voor krijg!" „Kom nou! Daar zal de hoeveelheid toch niet van afhangen? Laat mij maar eens zien wat er alzoo ismogelijk nog vodden ook; fles- schen misschienzolderopruiming „Ga maar eens mee!" Achter de boerderij bleek een soort mest vaalt te zijn: zoo van alles bij elkaar gegooid, wat de boerin kwijt wilde. De koopman bekeek een en ander met ken nersoog. Flesschen, vodden en papier was er goed vertegenwoordigd. Kranten zag hij min der. Doch dat gaf niet: die andere amgen wilde hij ook wel hebben. Graaide er eens in met zijn hand.... Miauw!! Miauw!! hoorde hij toen ineens. Miauw!! Miauw!! „Poes.... poesriep dadelijk de boerin. „Och ja, zoo'n aardig klein poesje! Zit hier altijd tusschen den rommel. Poes! Poes!" Met den staart in de lucht kwam het poese beest aanwandelen, blijkbaar gestoord in zijn middagdutje. De boerin nam het dadelijk vai den grond, aaide het over zijn kopjeen de koopman zweeg, taxeerde den rommel. Kreeg dan plotseling, terwijl hij bezig was, een blauw kommetje in de gaten, weggestopt in een ver geten hoekje. Staarde er naar als een slang naar zijn prooi. De boerin zag het, staarde ook eens mee en zette dan opeens het poesebeest weer op den grond. „Och, zijn bakje is leeg!" zei ze zorgzaam, ,,'k ga gauw een beetje melk voor hem halen." Wèg was ze. En in dezelfde seconde had de koopman het bakje in zijn handen, bekeek het van alle kan ten, bestudeerde het merkteeken, kneep dan één oog dicht: dat was een drommels mooi kommetje! Oud blauwzoo oud als hij maar eenigszins wenschen kon Toen de boerin terugkwam met een kan melk. stond het kommetje al weer lang waar het ge staan had, terwijl de koopman met de poes bezig was. Hij streelde het dier.... liefkoosde het „Mooi katje!" zei dadelijk de boerin, „is ook te koop. Och ja, het is wel een heel lief beest, maar we hebben er al zoo veel. Dit is de derde uit het nest." „Eerst de rommel!" zei de koopman zakelijk. „Wat hier ligtalles bij elkaaroch, 'tis niets waard. Maar goed: ik geef er twee kwar tjes voor." De boerin kneep haar oogen even toe. Zij was zeer ingenomen met het bod. „Drie!" zei ze dan. „Ook al weer goed," zei de toegeeflijke koop man, „geen mensch zal het er u voor geven. Maar enfin, vooruit dan maar! En nu het poesje. Wil ik ook wel hebben. Och kijk, hoe leuk hij uit zijn bakje staat te drinken!" „Lief hè?" vond de boerin. „Ja, 't is een ont zettend lief beest. En kijk eens, wat een mooie pootjes hy heeft en wat een mooi wit befje! Vijf gulden moet ik er voor hebben. Minder laat ik hem niet." „Zal maar beginnen met den rommel in te pakken," zei de koopman. „Vqf gulden voor dat onnoozele beest! 'tls bespottelijk, belache- llllll1111111111111111111111 IIIlllllllltllllllllllkllt lijk. Vijf gulden! En dat in dezen tijd! U moet dan maar zien dat u er een anderen kooper voor vindt. Twee gulden gn geen cent meer!" „Vyf!" zei de boerin en onderwijl laadde de koopman zijn kar op, nam alles mee wat hij zag liggen. Sloeg geen papiertje over. „Zoo, dat is er op. Zullen maar even afre kenen. Hier zyn drie kwartjes. En wat die kat betreftnou, drie gulden dan wil ik er voor geven, omdat ik zooveel van bieden zal. 't Is veel, drie gulden voor zoo'n poes, maar enfin!" „Vijf!" zei de boerin onverbiddelijk. Toen pakte de koopman zijn kar op, reed het erf af, keerde zich aan het einde daarvan toch nog even om. „Vier gulden dan!" „Omdat jü het bent!" zei de boerin, „vooruit dan maar!" Dadeiyk kwam de koopman weer terug, streelde, aaide het katje, dat nog altyd van zyn melk stond te drinken. „Mooi beest," zei de boerin knikkend. „Lief beest, 't Is wel erg jammer, maarvier gul den! Enfin, dat is dan goed." De koopman telde het geld uit. Dan pakte hy het poesje zacht op „Zal zyn drinkbakje ook maar meenemen!" zei hij terloops, „dat is zeker wel goed.... hoort zoo by hemis hij misschien aan gewend Daar kwam de boerin uit den hoek. „Geen sprake van," zei ze met iets sissends in haar stem. „Dat kennen we, dat bakje biyft hier. Heb ik al twaalf katten mee verkocht!" JOHN SIMSON (Nadruk verboden). December 1935 Dinsdag 10—13. Meisjes boven 17 jaar. Zaterdag 14^-17. Gehuwde Mannen. Dinsdag 17—20. Ongehuwde Dames boven 25 jaar. Dinsdag 24—27. Kerstretraite Jonge Mannen, St. Jozefgezellen. Zaterdag 28—31. Ongehuwde Dames Midden stand. Januari 1936 Zaterdag 47. Ongehuwde Mannen. Dinsdag 710. Gehuwde Mannen. (L.T. B.) Vrijdag 1013. Gehuwde Mannen. (L.T.B.) Dinsdag 1417. Gehuwde Vrouwen. Zaterdag 18—21. Dienstplichtigen. Dinsdag 21—24. Meisjes boven 17 jaar. Vrydag 24—27. St. Jozefsgezellen. Maandag 27—30. St. Jozefgezellen. Vrydag 31 Jan.—3 Febr. Gehuwde Mannen o. a. uit Obdam. Februari Dinsdag 4—7. Meisjes Congreganisten boven 17 jaar. Zaterdag 8—11. R.K. Rüwielclubs. Dinsdag 11—14. Gehuwde Vrouwen. Zaterdag 1518. Jonge Mannen. Dinsdag 18—21. Meisjes boven 17 jaar. Zaterdag 29—3 Maart. St. Jozefgezellen, dis trict Haarlem. Na een poosje vroegen de kinderen aan Jan om een van zyn beleefde avonturen te vertellen en Jan liet zich niet lang nooden. Hü vertelde hoe hy eens, terwyl hy op een weiland zoo naar de lucht stond te kijken om te zien wat voor weer men zou krijgen, hij eensklaps van achteren door den grooten stier op de horens werd genomen. De stier rende in dolle vaart door het wei land, sprong over een sloot en kwam zoo op den weg. Jan, die met zün broek aan de horens vastzat, kon niet van het woedende beèst afkomen. Daar verscheen plotseling een automobiel en de stier vloog er recht op af. Een sprong, en daar zat het beest boven op den motorkap. Achter het stuur zat de vrouw van de vrouw van den burge meester, die bijna flauw viel van de schrik. De stier werkte zich een beetje op en met een sprong wipte hij over mevrouw heen en zoo achterop den auto. Hét goede mensch was totaal de kluts kwijt. A I T? A D/"\M1VT op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen C 7 bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U 7FJ0 SSodnUi^n^floop F 250»" ALiLilli AOUIN IN Cl U ongevallen verzekerd foor een der volgende ultkeeringen T I OU." verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen 1 f ÜU. doodehjken anoop a Daarover zullen we zekerheid krijgen, naar ik veronderstel, antwoordde mr. Pontifex. Ik heb Jermey's zoon om Marchant, den veearts van Stowminster, laten telefoneeren; hy moet dadelyk hier zyn. En ik heb Scotland Yard opgebeld en gevraagd om terstond Marillier hierheen te sturen. Ik heb veel vertrouwen in Marillier. Maar wat kan Marillier hier uitrichten vader? vroeg Lesbia. Mr. Pontifex tuurde naar de asch van zijn sigaar met het air van iemand die de wijsheid in pacht heeft. Men kan zich vermommen, zoo handig als men wil, antwoordde hij, hoe geslaagd die vermomming ook is, een of ander aamtnoo- pingspunt blijft er altyd. De man die mU gisteren tegenhield, moet door de een of ander in de buurt gezien zyn en ik heb Marillier noodig om een onderzoek in te stellen Wel licht heeft de man den voorgaanden nacht in de omgeving doorgebracht; als hy het ge weest is, die het vee vergiftigde, moet hy ook vannacht hier geweest zijn. En al vertelde hy, dat hü vermomd was, ik voor my ben geneigd daaraan te twyfelen, want dan zou hij het gedaan hebben op de handigste manier, die ik ooit heb gezien. Ik heb nauwkeurig acht geslagen op zyn baard, zijn snor, zijn haar. Zelfs Clakson zelf, dunkt me, zou het niet klaar spelen, iemand zulk een gedaanteverwis seling te doen ondergaan. Ik geloof veeleer dat het doodgewone opsnydery was. Maar hy zei toch, mynheer, dat hy u meer malen ontmoet had in de rookzaal van de Erectheumclub, merkte Jocelyn op. Mr. Pontifex lachte cynisch. Dat zal wel een stuk ijdeltuiterij van hem zijn geweest, antwoordde hij. Ik kan me niet voorstellen dat een dergelyk sujet toegang zou krijgen tot het Erectheum. onder welke om standigheden dan ook; of hij moest gexomen zyn om het zilver te stelen. Jocelyn antwoordde niet; hy wist dat op sommig gebied de Eerste Minister zoo hopeloos naïef was, als een meisje, dat haar leven lang in een klooster opgesloten heeft ge zeten. Hy peinsde over de geheele geheimzin nige geschiedenis, toen Lesbia plotseling uit riep: Daar komt Jermey, stellig met een of ander nieuws! Haastig kwam Jermey het pad op, dat naar het park leidde. Met de ééne hand omklemde hy zyn wandelstok; in de andere hield hy krampachtig een onzichtbaar voorwerp vast. Mr. Pontifex, stiet hy lujgend uit. toen hy op gehoorafstand gekomen was, George Albert, mynheer heeft het erf rondgesnuffeld en hij heeft er dit gevonden. Kijk eens, mijn heer Pontifex! ZESDE HOOFDSTUK Het voorwerp dat de bouwknecht den Eersten Minister voorhield en waarnaar Lesbia en Jocelyn zich nieuwsgierig vooroverbogen was een ring. Op het eerste gezicht leek het een eenvoudige zegelring, maar by nadere beschou wing bleek in het vierkante schild een eigen aardig soort steen te zyn ingezet, waarin diep een teekening was gegrift, zooals mr. Pontifex, zijn dochter en zyn secretaris nimmer tevoren gezien hadden. Ha! zeide mr. Pontifex, terwyl hij den ring aannam en hem van alle kanten' bekeek Dus, George Albert heeft hem gevonden zei je niet, Jermey? En waar heeft hy hem gevon den? Jermey wischte de zweetdruppels op zijn voorhoofd met den omslag van zyn mouw af. George Albert, antwoordde hy, neusde wat rond by de strooschelven opzij van de stallen, waar de arme beesten hun doodslaap slapen. Hij vond den ring by de deur, een glimp uit 't stroo aan zyn voet trof hem. hy raapte hem op en bracht hem aan my met de woorden: 't Zou me verwonderen vader, als dit niet by die verblomde geschiedenis met het vee verloren was. Dat zei hij. Die George Albert is niet voor de poes, mr. Pontifex. Daar weet ik alles van, antwoordde de Premier. Maar Jermey, je schijnt je aardig warm geloopen te hebben. Ga naar binnen en zorg, dat je een verfrissching krygt. Mr. Mar chant moet dadelijk hier zyn. Zoodra hij komt gaan we naar de boerderij terug. Weet u iets van dien ring af, vader? vroeg Lesbia toen Jermey zich naar de woning had begeven. Het leek me of u hem herkende. Ja, antwoordde mr. Pontifex, terwyi hij nog steeds aandachtig den ring bekeek. Ja, ik herkende hem oogenblikkelijk. De man van wien ik jullie vertelde droeg hem. Ik lette er speciaal op toen hij met me sprak; je merkt dat de teekening op het schild heel vreemd ls. Dat vermindert het aantal mogelykheden, merkte Jocelyn op. U kunt er nu zeker van zyn, dat uw aanrander vannacht in de om geving van uw stallen was, mynheer, 't Is thans zaak hem te vinden. Als ik me niet vergis, zei mr. Pontifex, terwyl hy de oprylaan afzag, komt daar de man aan, die dat döen zal. Zooals ik reeds vertelde heb ik groot vertrouwen in Marillier. Ga hem even tegemoet als je wilt, Chenery en breng hem hier. De detective, dien Jocelyn op het oogenbllk ophaalde, was een der gunstigst bekende politie-beambten van New Scotland Yard. De reden waarom mr. Pontifex zooveel vertrouwen in hem stelde, was dat hy eenige jaren tevoren een aantal erfstukken had opgespoord, welke uit de woning van mr. Pontifex op Grosvenor Square gestolen waren. In werkelykheid waren daaraan geen groote om niet te spreken van onoverkomeiyke moeilijkheden verbonden ge weest, maar mr. Pontifex was in zeker opzicht een eenvoudig man en Merrillier was in zijn oogen dadelijk tot een man van beteekenis ge groeid. Nadat aan Marillier de geschiedenis was verteld en hem de ring was vertoond nam zijn gelaat een ernstige, peinzende uitdrukking aan, de zwaarwichtigheid van zyn overwegingen viel af te meten naar het half dozyn keeren, dat hij z'n hoofd schudde en ten slotte veroorloofde hij zich op te merken dat in het geval heel wat meer stak dan men aanvankelyk zou denken. Een verstandige opmerking, Marillier, zei mr. Pontifex. Een zeer wyze opmerking. En wat uw woorden betreft: ik zou denken wat mij betreft ik geloof dat het groote publiek er maar heelemaal niet over denken moet dat we het heelemaal buiten deze geschiedenis moeten houden. Wat zeg jy er van, Chenery? 't Is stellig raadzaam het vóór ons te houden, mynheer, ahtwoordde Jocelyn. Als dat althans mogelyk is. Precies wat ik zeggen wilde, mr. Pontifex, merkte Marillier op. 't Is moeiiyk tegenwoordig iets uit de bladen te houden. Op het oogenblik, aldus mr. Ponitfex, weten slechts wy, onze knechts en bedienden en mr. Chenery hier iets van het gebeurde. Het spreekt vanzelf dat de veearts op de hoogte moet worden gebracht. Me dunkt dat we ge heimhouding verzekeren kunnen. Intusschen Marillier, gaat u natuurlyk uw gang. Ik heb alle vertrouwen in uw kundigheid. Marillier stak den ring veilig in zyn vestzak en gaf te kennen dat hy onmiddeliyk aan het werk zou tijgen. Toen echter merkte hy op, dat hij wel wat voor het ontbyt wilde hebben, want binnen de vijf minuten na ontvangst van mr. Pontifex' boodschap was hij van Scotland Yard vertrokken. Mr. Pontifex wandelde daarop met hem naar huis, zeggende dat hy Jermey oogenblikkelijk gelasten zou allen knechts geheimhouding op te leggen. Jocelyn en Lesbia bleven samen achter. De jeugdige secretaris rekte z'n gezonden arm en geeuwde. Dat komt er van als je een stepeloozen nacht en een tochtje van vijftig myl in de ochtendlucht achter den rug hebt, zei hij. Waarom een slapeloozen nacht? vroeg Lesbia. Vanwege di'en hond en het uitbranden, ant woordde Jocelyn. Wat ik zeggen wil Lesbia, dit lukt me een zaakje waarvan men zegt dat er een luchtje aan zit. Indien die kerel of aie kerels of wat dan ook op zoo geheimzinnige wyze het vee heeft of hebben gedood, wat zal dan hun verder plan zyn? Lesbia schudde het hoofd. Die man beloofde uw vader bewyzen; niet één bewys, vervolgde Jocelyn. Wat staat ons thans te wachten? Misschien halen ze het wel in hun hoofd jou te na te komen! Afschuwelijk, Jocelyn! riep ze uit. Hoe kom je op die gedachte? Jocelyn wreef het puntje van zyn arends neus nadenkend met den wysvinger van zyn linkerhand. (Wordt vervolgd}

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 10