De Italiaansche bisschoppen en het conflict Sïetvetfiaal den dag Met twee kameraadjes op avontwremreis r 6? DE PANTOFFEL DONDERDAG 12 DECEMBER 1935 ma— CROOTE MOGELIJKHEDEN *Ë|oSPRIJS VOOR LONDEN mam *i Se. DOOR FLETCHER Onze Rom. correspondent schrijft ons: In de grootmoedige offervaardigheid, waarmede het Italiaansche volk zijn kostbaarheden aanbiedt om den slinken- den goudvoorraad van het vaderland te sterken, hebben de bisschoppen een indruk wekkend voorbeeld gegeven. Dagelijks hebben de Italiaansche kranten kunnen berichten van bisschoppen, die hun gouden keten soms het eenige sieraad, dat zij bezaten afstonden voor de vader- landsche inzameling. Spoedig schijnt er géén van de 280 Italiaansche bisschoppen op deze lijst meer te zullen ontbreken. In verschillende diocesen heeft de bisschop de geestelijken aangespoord zijn voorbeeld te volgen; op sommige plaatsen is de goud inzameling van de preekstoelen aanbe volen. Het is een grootsch voorbeeld van offer vaardigheid, dat ongetwijfeld een sterk effect heeft. Een bijzonder initiatief werd genomen door den bisschop van Monreale, die het voornemen geuit heeft om de ex-voto's uit de heiligdommen van zijn diocees, voorzoo verre ze geen bijzondere kunstwaarde of beteekenis hebben, aan den Staat af te staan, om versmolten te worden. De bedoe ling was niet, ze te schenken, maar van den Staat de tegenwaarde in schuldpapie ren te ontvangen, welke dan ten goede zou den komen aan de liefdadige instellingen der kerken, die de ex-voto's hadden afge staan. Het schijnt echter twijfelachtig, of dit ini tiatief in dezen vorm zal worden doorge voerd, daar het stuit op kanoniek-rech- telijke bezwaren, die vaak niet toelaten, de bestemming van deze wijgeschenken te veranderen. De Italiaansche pers maakt eveneens bij na dagelijks melding van de herderlijke brieven, waarmee verscheidene bisschop pen zich tot de geestelijkheid en de geloo- vigen van hun diocesen wenden, om hen tot offervaardige vaderlandsliefde en trou we gehoorzaamheid aan te sporen. Dikwijls ontbreekt het in deze brieven niet aan een scherp oordeel over de sancties en een vuri ge verdediging van Italië's goed recht in het Abessinische conflict. Zulke politieke beschouwingen deelen, zooals begrijpelijk is, de opvatting, welke de Italiaansche pers steeds heeft verkondigd en volgehouden, ook in dit punt, dat de sancties het werk van Engeland zijn en dat de andere vijftig naties min of meer gedwongen het Engel- sche voorbeeld volgen. Enkele van de in dit opzicht meest ka rakteristieke passages uit deze bisschop pelijke brieven mogen hier volgen. „In naam van het vaderland," zoo schrijft de bisschop van Lecce, „dat ter verdediging van zijn goed recht strijdt op de veiden van Afrika, heb ik u onlangs om gebed en offervaardigheid gevraagd. Nu vraag ik U goud." „Zooals gisteren," besluit het schrij ven, „de stem van Italia aan de Piave ge bood: „hier komt de vreemdeling niet voor bij," zoo klinkt heden het groote woord van den Duce: „Wij trekken voorwaarts." De bisschop van Aquino schrijft: „Wil men weten, welke de gedachte van den bisschop is? Zoo men mij vraagt, of de oorlog die nimmer is verklaard maar •door de noodzaak ontstaan is, moet wor den gesteund, wanneer het natuurlijke recht op het leven, dat is de expansie-nood zaak van een volk, dat vordert, vrees ik niet te antwoorden: ja. En wel zoolang, tot de Natie de zekerheid heeft van het brood en de veiligheid van haar grenzen." De aartsbisschop van Brindisi spreekt van „de sancties, die het koude egoisme en de aanmatiging van Engeland, tegen alle redenen van billijkheid en recht in, ten nadeele van ons vaderland gewild hebben": „Italië vroeg slechts een weinig ruimte voor zijn zonen, en vroeg dat van een volk, dat vijf maal minder talrijk is dan het on ze en dat, men weet niet waarom en met welk recht, een gebied bezet houdt, dat viermaal zoo groot is als Italië, zonder dat het de schatten weet vruchtbaar te ma ken, waarmee de Voorzienigheid het ten gunste van den mensch heeft verrijkt. Lan ge jaren werd geduld geoefend, aanvallen en onrecht verdragen; en toen wij, niet langer kunnende, onze toevlucht namen tot het recht der wapenen, werden wij tot aan vallers gestempeld en werden op ons, voor de eerste maal, de befaamde sancties toe gepast." ,Wij zullen voortgaan op onzen weg, niet discuteeren over de gronden van oor log en vrede en geen berichten weergeven, integendeel hun verbreiding beletten, wel ke de geesten in verwarring kunnen bren gen." In deze en dergelijke politieke beschou wingen spiegelt zich de uiterste spanning, waarin Italië leeft. Men moet, om deze woor den te verstaan, bedenken, dat het land in oorlog is, dat deze bisschoppen de jonge mannen uit hun diocees als soldaten heb ben zien vertrekken en hun moeders de ker ken zien vullen om te bidden voor hun be houden wederkeer. De opvlammende nationale hartstocht, die Italië in dit tragische uur bezielt, verklaart hoe sommige van deze bisschoppelijke brie ven niet blijven bij de opwekking tot loyale en vurige vaderlandsche offervaardigheid, maar bittere beschuldigingen uiten tegen andere landen. Evenals in den grooten oorlog, dreigt ook nu weer het gevaar, dat het lichaam der ka tholieke Kerk uiteengereten wordt door de overweldigende hartstochten van den strijd om het bestaan. Daarbij doet het zonderling aan, wanneer men den lof leest, dien de nationaalsocialis- tische Duitsche pers juist voor de meest na tionalistische uitingen der Italiaansche bis schoppen over heeft. Sommige Italianen uiten echter de mee ning, dat de zaak van Italië óók het belang van de katholieke Kerk is. Ik heb vroeger reeds enkele malen het orgaan van de Flo- rentijnsche katholieke literatoren „Fror.- In bijgaande berichtgeving van onzen Romeinschen correspondent wordt de opvatting weergegeven van sommige Bisschoppen in Italië, die in tegenstelling met den H. Vader op chauvinistische wijze tot de goud-inzameling aansporen. Men dient evenwel in het oog te houden, dat deze inzameling door de Osservatore Romano werd ge preciseerd als bestemd voor de ar men, die onder $en druk der sanc ties bijzonder te lijden hebben. Het blad citeert een desbetreffend be sluit van Z. Ejn. Kardinaal Schus ter, Aartsbisschop van Milaan, en besluit: „Het goud van de exvoto's zal ius alleen worden gegeven in den uitersten nood en alleen voor de urmen. De juiste tekst van deze mededeeling der aar.sbisschoppe- pelijke curie te Milaan, aldus het Vaticaansche blad, komt gelegen omdat zij weerspreekt, wat men vooral in het buitenland insinueert, n.l. dat het goud van de kerken gegeven wordt voor den oorlog, om den oorlog te steunen en dus zijn leed te verlengen, waarmee men meent een nieuw bewijs van waar heid te kunnen leveren voor de door ons reeds ontmaskerde laste ring van „een kerkelijke financie ring van den oorlog". De gaven van de bisschoppen zijn echter voor de armen." De Locarno-zaal in het ministerie van Buitenlandsche Zaken, waar thans de plenaire zittingen van de vlootconferentie gehouden worden. De confe rentie zelf vindt plaats in Clarence House tespizio" geciteerd, waarin de opvatting tot uiting kwam, dat de tegenstelling Italië— Volkenbond vertaald kan worden als ka tholieke cultuur contra communisme en ma§onnerie. In het „Giornale d'Italia" van 5 Decem ber schrijft een overigens onbekend pries ter als zoodanig een ingezonden stuk om te betoogen, dat de katholieke actie der gansche wereld de rechten van Italië zou moeten helpen verdedigen, die de rechten van de christelijke beschaving zouden zijn. „Katholieken van de gansche wereld, zoo roept hij, in naam van het geloof dat ons vereenigt, rijst op. Laat ons Italië verde digen, want daarmee verdedigen wij het katholicisme. Vandaag nog. Morgen zal het misschien te laat zijn." Deze inzender wijst op de verdiensten van het fascistische regime voor het her stel van het katholieke leven in Italië en de oplossing van het Romeinsche vraag stuk en beroept zich op de Italiaansche bisschoppen enden Amerikaanschen „radio-priest" Coughlin. Maar niet op den Paus. Ook de verschillende brieven der bis schoppen gewagen niet van de uitspraken, die de Paus in een vroeger stadium gedaan heeft over de rechtspositie in dit con flict of men zou een zinspeling daarop moeten zoeken in de woorden van den aartsbisschop van Brindisi: „Wij zullen niet discuteeren over de gronden van oor log en vrede In het Vaticaan wordt uitdrukkelijk ver klaard, dat de Italiaansche bisschoppen, die in hun herderlijke brieven zulke poli tieke beschouwingen hebben ingevlochten, dit op eigen gezag en zonder voorkennis van den H. Stoel hebben gedaan. De H. Stoel zelf heeft zich sedert de bei de toespraken van den Paus van 27 Juli en 7 September niet meer uitgesproken. Terwijl het pauselijke oordeel over de gebrekkige rechtsgronden van den dreigen den oorlog nimmer is herroepen, heeft het opperste kerkbestuur zijn beste krachten gegeven aan de pogingen, totnogtoe vruch teloos, om het conflict op den weg naar een vreedzame en billijke oplossing te brengen. Intusschen nam de H. Stoel, ook in het belang van deze bemiddelingspogingen, een groote reserve in de beoordeeling van de verdere ontwikkeling van het conflict en met name van de sancties. Deze terughou dendheid moest ten overstaan van de uitingen der Italiaansche bisschoppen nog grooter worden en bleek dezer dagen ook in het niet-plaats hebben van de reeds aange kondigde audiëntie der fascistische vrouwe- welijke tegensanctie-comité's. Des te grooter is nu in alle kringen de spanning, waarmede men het Consistorie van 16 December a.s. tegemoet ziet. Men verwacht, dat de Paus zich alsdan opnieuw zal uitspreken over het conflict, zooals dat intusschen is uitgegroeid. En dit met nog plechtiger gezag dan voorheen, daar een consistoriale rede bijna de waarde en het gewicht heeft van een encycliek. In de spanning en verwarring, die dit conflict ook onder de katholieken veroor zaakt, ziet men naar dit woord des Pausen uit als naar een lichtenden gids. NASCHRIFT DER REDACTIE Ook indien men de hierboven gegeven citaten leest in het licht der verkla ring van de „Osservatore Romano", blijken zij met nog voldoende chauvinisti sche propaganda doortrokken, om niet-Ita- liaansche Katholieken meer dan te be vreemden. Opnieuw doen deze citaten zien, hoe eenzijdig zelfs sommige kerkelijke over heden in het oorlogvoerende land worden beïnvloed door de propaganda, die sedert maanden in de pers, door de radio en aller lei betoogingen het patriotisme op onhoud bare argumenten van gewettigde expansie door een rechtvaardigen oorlog heeft opge zweept zonder de waarheid tot deze massa le misleiding te laten doordringen. Ongetwijfeld wordt de verantwoordelijk heid voor den onrechtvaardigen aanval op Abessynië door de regeering van den Staat gedragen. Desniettemin was het onnoodig geweest, dat sommige Bisschoppen in im provisaties'en op andere wijze zich te buiten gingen aan instemmingen, welke niet de goedkeuring hadden van den H. Stoel, van wiens verklaringen zij verre afweken. Bui ten de Italiaansche grenzen wordt in ka tholieke kringen dan ook vrij veel kritiek uitgeoefend op een houding van kerkelijke personen, die zich in het tragische conflict niet vrij wisten te houden van nationalen hartstocht, noch zich te bepalen tot het lenigen van de volksnooden tengevolge van den oorlog en der sancties. BÜ het schaduwen van een der verdachten was de assistent van den detective in een oogenblik van onachtzaamheid door een voorbijsuizenden auto gegrepen en de val had hem behalve eenige schrammen en schaafwon den, een gescheurde halsspier bezorgd, die hem minstens vier weken gedwongen rust oplegde. De bekende detective, die de hulp van een vluggen, handigen medewerker gedurende zoo langen tijd niet ontberen kon, zocht dus naar een geschikten plaatsvervanger voor zijn intel- ligenten, veelbelovenden assistent, en had te dien einde eenige sollicitanten naar dit veel begeerde emplooi opgeroepen. De detective, die ter bepaling van den graad der noodige scherpzinnigheid bij zijn mede helpers een eigen methode volgde, was er ech ter tot nu toe niet in geslaagd een geschikte noodhulp voor dit pienterheid eischend werk op den kop te tikken, en ook ditmaal zou zijn eerste indruk, die hem zelden of nimmer par ten speelde, de juiste blijken. Hij huldigde den stelregel dat men een jonge man, die blijken van ambitie en werklust ver toont, een kans dient te geven, en toen de sol licitant dan ook bescheiden doch niettemin vol verwachting zijn werkkamer betrad, noodigde hij hem vriendelijk uit plaats te nemen, of freerde hem een sigaret en stak van wal. Er zijn weinig jongelui, zoo begon hij, die geschikt voor dit baantje zijn. Laat ik je dat op den voorgrond zeggen, jongeman. Ik zeg dit niet om je reeds bij voorbaat te ontmoedigen, maar om je duidelijk te maken welke eischen aan een goed detective-assistent gesteld moe ten worden. Hoe heet je ook alweer? Alfred van den Berg, mijnheer. Juist. Dat is ook zoo. Kijk eens, Alfred, de meeste jongelui gaan van de veronderstel ling uit, dat een haast ongeloofelijke lenigheid, lichaamskracht, vermommingskunst, vaardig heid in het uitdenken van sluw-geraffineerde truas, onverschrokkenheid bij het hanteeren van revolvers, vechtpartijen met beroepsmoor denaars, giftmengers of meisjeshandelaars aan de orde van den dag zijn. Het tegendeel is waar. Ik ben anders voor geen mensch bang, mijnheer! Zelfs voor den duivel niet, als het er op aankomt. Des te beter, Alfred. Dit is een zeer goede eigenschap, die je te gelegener tijd, ook als je géén detective zoudt worden, te pas zal kunnen komen. Maar waar het voor mij op de eerste plaats, op de allereerste plaats op aankomt, is betrouwbaarheid, absolute betrouwbaarheid. Daar sta ik voor in, mijnheer. Uitstekend. Dat wil ik dan aannemen. Maar verder en hier heb ik ook je voorgan ger, die zich een paar weken koest moet hou den, maar die het ongetwijfeld spoedig ver zal brengen, herhaaldelijk op gewezen verder is de geheele kunst niets anders dan een goed- gespeeld schaakspel. Je oogen den kost geven! Nadenken! Combineeren! Je hersens gebruiken! Wie, dat doet, k&n een goed schaakspeler en een goed detective worden. En dan doet er niets toe of je ook al eens een spelletje ver liest. Heelemaal niet! Je dient dus te beginnen met te bewijzen dat je in staat bent zelf, zon der hulp van anderen, je hersens te gebruiken. En om te zien of je hiertoe in staat bent, wil ik je bij wijze van proefneming een kleine op dracht geven. Alsjublieft, mijnheer! U zult zien.... Bedaard blijven, jonge vriend. Niet vooruit loopen! Luister nu eens goed. Ja, mijnheer. Ik ben een man op het spoor, een heer, illlllllllllllllll iiiiiimiiiniiu Al wandelend waren ze aan het station gekomen, waar juist een trein op het punt stond om te vertrekken. Jan tilde de kinde- ren een voor een over het perronhekje en wipte er daarna zelf overheen. „Mag dat zoo maar," vroeg Ret met een benauwde stem. „Stttt, jong, niets vraoge," antwoordde Jan. Ze liepen nu langs den trein en keken met aandacht naar de passagiers die instapten en naar de drukte, welke er altijd heerscht, wanneer er een trein vertrekt. De chef die juist het vertreksein wou ge ven, zag het groepje en wenkte driftig dat ze in moesten stappen, want hij dacht dat ze ook met den trein mee moesten. „De man, die met zijn vrouw een gemeenschappelijke huis- houding heeft, kan ten aan- zien van zaken, welke kenne- lijk de behoeften der huls- houding betreffen, geen huur- koop aangaan zonder schrif- telijke toestemming van zijne vrouw, of hare medewerking tot de akte." (Nieuw art. 162 a Burg. Wet- boek) 't Wetboek heeft een nieuw artikel. Dat ons, mannen, maakt tot knecht, Vader Staat ontpopt zich daar als Kampioen voor huw'lijksrecht Huurkoop is iels zeer gevaarlijks, 't Was al vaker opgemerkt; Voortaan kan ik niets meer koopen Als mijn vrouw niet mede werkt! Nooit kan 'k meer mijn vrouw verrassen Met een huurkoop-gasfornuis, Met een radio, een ijskast 'k Ben geen baas in eigen huis.' Stel je voor: de heer der schepping, Die de vraag verwachten moet, Als ie ergens wat komt koopen: ..Vindt uw vrouw dat ook wél goed?" Vader Staat, je valt me tegen, Och, hoe kan het toch bestaan? Heusch, je weet niet wat j' ons, mannen, Met die wet hebt aangedaan! Als je 't nu nog omgekeerd had, Ia, dan was het zooals 't hoort, Kreeg ik nooit meer rekeningen Van modisten, en zoo voort Maar van déze wetsbepaling Sta ik werkelijk versteld, Dit artikel maakt den man zelfs W ettelijk tot pantoffelheld! 1 HERMAN KRAMER HifllllllllilllliillllililllllllllllllllliilllllliiiiiiiiiiiiiiiiiiltllllllllllllllliiiüÊ die misschien iets op zijn kerfstok heeft, en misschien ook niet. Ik ken dien man. Ik weet alles af van zijn doen en laten, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Ik weet zelfs, wat hij 's nachts uitvoert. Slapen namelijk! Niets bij zonders dus. De detective stond op, nam een kaart en een foto uit een systeemkaart, en gaf ze den nauw lettend toezienden jongeman in de hand. Bekijk die foto eens goed! Ik wil het je niet te moeilijk maken, hij heeft geen alle- daagsch gezicht en je zult hem dus gemakkelijk herkennen. Lees verder deze gegevens! Je zult er veel omtrent hem vermeld vinden, leeftijd, lengte, beroep, adres, bijzondere kenteekenen.. alleen zijn naam zul je er niet vermeld vinden. En daar is het me juist om te doen! Dat wil zeggen U wilt weten, hoe die man heet?! Bedaard blijven, Alfred! Schakers blijven óók bedaard. Je hebt het mis. Ik wil juist we ten, hoe hij niet heet! Gek, hè? Luister nu eens goed! Ik wil alléén weten, of die man Wil lem Smit heet, of niet. Meer niet e" Ik behoef dus hij dan Jansen Proefwerk heet of Gerritsen of Retersen, en óók niet, of wie- zijn schoonmoeder vermoord heeft, of van plan is de Nederlandsche Bank leeg te plun deren. Ik wil alléén weten, of die man Wil lem Smit heet, of nist. En daarvoor geef ik je vijf minuten! Alfred van den Berg sprong van zijn stoel op, en vloog naar de deur: Binnen vijf minuten weet u het! Hola! Wacht eens even, vriend, hield de detective hem tegen. Dat gaat zóó niet! Je wou zeker in razende vaart in een taxi naar z'n adres rijden, en er daar achter zien te komen, niet? Neen, waarde heer, zóó gemakkelijk zullen we je het niet maken! Het is een proef, ver geet dat niet, hoofdzakelijk wat betreft je be trouwbaarheid en denkvermogen! Er is al anderhalve minuut om, mijnheer! Hoe moet ik er dan achter komen? Dat zal ik je zeggen, ging de detective on verstoorbaar verder. Vijf minuten is een kort oogenblik óf een zee van tijd, al naar gelang je ze te gebruiken weet. Jij gaat nu hier vandaan naar het restaurant „Riche" op het Spui. Je gaat er voor het raam zitten en bestelt een kop thee. can klokslag vier uur dat doet hij al jaren komt onze man, Willem Smit of niet Willem Smit dat heb jij uit te visschen het restaurant binnen, hangt jas en hoed aan den kapstok en neemt plaats aan de leestafel. Aan de foto, die je gezien hebt, zul je hem on middellijk herkennen. f— En dan, mijnheer? Ik verbied je denk om de betrouwbaar heid! je met iemand, wien dan ook, in ver binding te stellen. Je moogt met geen mensch ook maar een woord spreken! Dus geen kellners uithooren, nog minder 'n praatje met den man zelf gaan maken! Sterker nog, deze kegelvor mige capsules stop je in je ooren, waardoor je vijf minuten lang stokdoof zult zijn! Ondanks dat moet je me na vijf minuten weten te ver tellen, of die man Willem Smit heet, of niet. Je moogt je, wel verstaan i n het restaurant en dus niet daarbuiten, vrij bewegen, maar niemand mag je in vertrouwen nemen. En om vijf mi nuten over vier bel je me op! Begrepen? Jawel, mijnheer. Ik beloof u, dat ik me strikt aan uw voorschrift zal houden. Goed zoo, vriend. Dan wordt het nu je tijd, 't is over half vier. Succes! Denk erom, scherp toezien, nadenken, combineeren! Het is een schaakspel, meer niet. Ik voor mij zou geen halve minuut voor dien zet noodig hebben, maar jou geef ik volle vijf minuten, een zee van tijd. De sollicitant ging heen en spoedde zich naar het restaurant, zijn hersens koortsachtig af tobbend. Klokslag vier uur kwam de gezochte binnen- Alfred van den Berg herkende hem onmiddel lijk. Wat nu? In 's hemelsnaam! Wat moet ik nu beginnen, om erachter te komen? Maar dat is een onmogelijkheid! Ik kan toch niet,heksen! De vijf minuten waren onbenut voorbijge gaan.... Om 4.05 klingelde de telefoon van den detec tive. Hij nam den hoorn van den haak en vroeg, niet onvriendelijk: Gevonden? Het spijt me, mijnheer. Om klokslag vier uur kwam hij werkelijk binnen, zooals u gezegd hebt, en ging aan de leestafel zitten. Maar ik zie geen kans Wat deed hij, toen hij binnenkwam? Hij hing jas en hoed aan den kapstok, zooals u gezegd hebt, en ging toen Loop dan eens even naar dien kapstok, en kijk eens in den binnenkant van zijn hoed! Ja, mijnheer. U hebt gelijk! De initialen P. B. staan in zijn hoed. Hij heet dus niet Willem Smit. Juist, vriend. Die vijf minuten heb je dus niet weten te benutten. Tóch zal ik je adres nog even bewaren, omdat je op gebied van betrouw baarheid je sporen verdiend hebt. worden U geboden door advertentie-reclame in de rubriek „Omroepers Laat die U niet ont glippen. Da prijs kan geen bezwaar zijn. want voor slechts 50 cent per rege, komt Uw zaken- Omroeper onder de aandacht van 80.000 ge- zinnpri- Af I Ï7 A RHNN 17 'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U *7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U bij een ongeval met U O tA /-% I iTi /-\1J V/ llll Ju O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen J. I ÜU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen O Va" doodelijken afloop X MÜvt" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij verlies van een hand een voet of een oog 10 Dit toeval was het volgende. Het weer was dien morgen in de Solent wat buiig en de zee stond bijgevolg vrij hol. De vreemdeling stond aan den kant van de boot, hij hieid ae reeling vast met zijn linkerhand welke in een blijkbaar nieuwen en daarom smetteloozen gelen handschoen stak. Plotseling wierp een zware golf een flinke stortzee tegen de boot en ontlastte zich voor een deel op zijn arm en zijn hand. Toen de boot weer recht lag, trok hij zich terug, schudde het water van zijn arm en begon met 'n grijns zijn doorweekten handschoen uit te trekk/ En Jocelyn Chenery die in de nabijheid stond en hem gadesloeg bemerkte plots hij kon er zijn oogen niet van afwenden dat hij een ring droeg die volmaakt het evenbeeld was van den geheimzinnigen ring, dien George Albert Jermey dén vorigen Zondagmorgen bij de strooschelf op Somerbourne Huize had opge raapt. Te zeggen dat Jocelyn verwonderd was, ware een al te zachte uitdrukk'ng. Hij voelde zich alsof hij p'otseling op iets geweldigs stiet. Hij had het zegelvlak duidelijk gezien; vergis sing was ten eenenmale onmogelijk. Alle twijfel was uitgesloten, de ring aan den mid delvinger van de linkerhand van dien vreem deling was een zuivere copie van den ring, welke op Somerbourne gevonden was en welke zich nu in handen van inspecteur Marillier be vond. Jocelyn wandelde het dek rond en vroeg zich onderhand af, wat dit beduiden kon. De teekening op den ring was zoo karakteristiek en zoo eigenaardig, dat hij zich niet kon voor stellen, dat ergens ter wereld een ring zou zijn te vinden, die er een getrouw evenbeeld van was af hij moest expresselijk zijn vervaardigd. Hij was er zeker van dat indien de ring van dezen vreemdeling en die welke door Jermey's zoon was gevonden, samen in een hoed werden geworpen, hij ze niet meer uit e'kaar zou kennen. Het was hem heel wat waard als h'i wist wat dat beteekende, wat die opvallende ge lijkheid kon beduiden. In den korten tijd dathij diplomatieke ondervinding had ongedaan, had Jocelyn een en ander gehoord van geheime genoot schappenHij wist dat deze gebruik maak ten van bepaalde teekens en symbolen, dat de leden ervan vaak een ring droegen, 'n dasspeld of zelfs manchetkncopen, waaraan ze elkaar kenden. Was deze eigenaardig geteekende ring misschien een symbool, was hij het teeken van die mannen wier bood schapper mr. Pontifex had opgewacht? Het leek er wel op en als het zoo was, dan zou hij, Jocelyn Chenery een oogje op dien sol- datesken jongeman in, het blauwe pak houden; hij zou te weten komen wie hij was, of in alle geval waar hij woonde. Hij slaagde er in nog enkele verstolten blikken op den ring te werpen en nadat hij volkomen bevredigd was en buiten allen twijfel had gesteld dat de beide ringen op elkaar leken als twee druppels water, vormde hij snel een plan de campagne. Jocelyn had een bediende bij zich, een zekeren Jannaway, een rasechten doortrapten Londenaar, klein van stuk maar slim als een vos, glad als e'en aal en g:trouw als een hond. Jocelyn vond hem zitten tusschen twee valiezen terwijl hij naar het Wetley-zlekenhuis keek, dat zij juist voorbijvoeren en zich afvroeg hoeveel patiënten het wel zou bevatten. Blijf zitten Jannaway, zei Jocelyn, nog voor de knecht had kunnen opstaan en kijk niet alsof we iets bijzonders met elkaar aan het bespreken zijn. Kijk onbevangen. Ja, mijnheer, antwoordde Jannaway, die onmiddellijk begreep dat er iets aan de hand was. Kijk toevallig om je heen, neem er den tijd voor, vervolgde Joce'yn. Zie je daar op zij dien heer jn een blauw plak met een stroo- hoed op? Die wat van eten officier weg heeft? Ja mijnheer, antwoordde Jannaway terwijl hij op den vreemdeling een srellsn maar alles omvattenden blik wierp. Ik zie hem, mijnheer. Ik moet weten, waar hij woont, 't doet er niet toe waar. Als we in Southampton ankeren bekommer je dan niet verder om mij en deze dingen hier; je moet me zelfs niet kennen. Ik zal op de koffers letten, jij houdt dien man in het oog. Hier, steek dit geld in je zak, Jannaway, vervo"gde hij, terwijl hij den kecht een paar briefjes overhandigde. Volg hem, waar hij ook heen gaat tot je zijn adres te pakken hebt. Heb je het begrepen? Ik heb het begrepen, m jnheer, ant woordde Jannaway. Ik zal er voor zorgen. Afstand zeker geen bezwaar, mijnheer? Neen, antwoordde Jocelyn. Als je meer geld noodig hebt, telegrafeer dan. Nu moet je me niet meer kennen. Ga met de anderen te Southampton van de boot, laat de koffers voor my staan, jij past enkel cp dien man. Doe het handig Jannaway, daar hangt alles van af. Laat het maar aan mij over mijnheer. Ik ga oogenblikkelijk met mijn nieuwe taak beginnen. Jocelyn wandelde naar een ander deel van de boot en om te toonen hoe behendig hij de allures van een geheimen detective kon aan nemen, liet Jannaway ocgenbli' kelijk de valiezen en de andere bagage welke hij onder zijn be rusting had in den steek en ren sigaar opste kend begon hij het dek op en neer te loopen, zooals ieder die niets te doten had. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om (Jen jongeman welke zijn meester hem had aangeduid wat nauwkeuriger op te nemen en merkte een paar dingen op d'e aan de aan dacht van Jocelyn Chenery zouden zijn ont gaan. Want Jannaway was uit een klasse ont sproten, welke geleerd had voortdurend den oogen den kost te geven en het leek wel of hij achter op z'n hoofd ook een paar oogen had. Met de handen in zijn zakken liep de knecht te Southampton van de boot af, en Jocelyn had naar een witkiel om te zien om de bagage naar den trein voor Waterloostation te oren- gen. De vreemdeling stond op het perron voor hem; het was niets bijzonders dat ze beiden, elk door 'n witkiel geleid, in den zelfden eerste-klas-rookcoupé werden geplaatst. En gedurende de heele reis naar de stad had Jocelyn volop gelegenheid den geheimzinn gen ring te zien en wel honderdmaal zei hij tot zichzelf dat al was die ring dan stellig niet die welken Jermey had gevonden, het zonder eenigen twijfel zijn evenbeeld was, zoo precies eender als de eene helft van een gespleten erwt lijkt op de andere. Hij verliet zijn coupé aan het Waterloo- station, zonder zich om zijn reisgezel te bekom meren die naar hij wist aan de scherpzinnig heid van Jannaway ten volle was toevertrouwd. Op het perron liep hij Jannaway voorbij. Jannaway keek langs hem heen zonder het lid van zijn cog te bewegen. Jocelyn was voor zijn knecht een totaal onbekende; hy moest on willekeurig lachen, toen Jannaway voorbij was, hij wist dat zijn knecht zijn prooi zou vo'gten. al moest die vervo'ging hem bij de wilden brengen van Midden-Afrika. Met die gerust stellende zekerheid reed hij naar zijn kamers in Down street en na zich te hebben verkleed begaf hij zich naar New Scct'and Yard, waar hij naar inspecteur Marillier vroeg. U hebt toch den ring nog, die op Somer bourne gevonden werd? voeg hü, toen de inspecteur zich bij hem vervoegd had. Als dat zoo is, zou ik hem graag nog eens willen zien. Natuurlijk, mr. Chenery, antwoordde Marillier. Hij opende een kast en haalde er een klein doosje uit. Hier is hij, mijnheer, u hebt toch niets ont dekt dat er mee in verband staat? Neen, antwoordde Jocelyn. Tenminste op het oogenblik nog niet. Hij draaide den ring in gedachten rond. Neen, er was geen twijfel mog'lijk, hij was het volmaakte duplicaat van dien aan den vinger van zijn medereiziger. Hij overhandigde den ring weer aan Marillier die hem nieuwsgierig had gadegeslagen. Hebt u ooit iets met geheime genoot schappen te doen gehad, inspecteur? vroeg Jocelyn. Een klein beetje, mr. Chenery, antwoordde Marillier. Een heel klein beetje. Weet u ook of hun leden ringen of spelden of andere sieraden dragen, waaraan zij elkander kennen? informeerde Joce'yn verder, terwijl hij den inspecteur scherp aan keek. Ik heb daarvan wel eens gehoord mr. Chenery. Maar waarom vraagt u dat? Omdat ik dezen morgen van West Cowes naar Waterloo-station gereisd heb met een man die een nauwkeurig dun'icaat van dezen ring droeg, antwoordde Joce'yn. Hè, mr. Chenery, riep hij uit. Als die man gevolgd had kunnen worden! (Wordt vervólgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1935 | | pagina 9