De Italiaansche bisschoppen
en het conflict
Sïetvetfiaal den dag
Met twee kameraadjes op avontwremreis
r
6?
DE PANTOFFEL
DONDERDAG 12 DECEMBER 1935
ma—
CROOTE MOGELIJKHEDEN
*Ë|oSPRIJS VOOR LONDEN
mam
*i
Se.
DOOR FLETCHER
Onze Rom. correspondent schrijft ons:
In de grootmoedige offervaardigheid,
waarmede het Italiaansche volk zijn
kostbaarheden aanbiedt om den slinken-
den goudvoorraad van het vaderland te
sterken, hebben de bisschoppen een indruk
wekkend voorbeeld gegeven.
Dagelijks hebben de Italiaansche kranten
kunnen berichten van bisschoppen, die hun
gouden keten soms het eenige sieraad,
dat zij bezaten afstonden voor de vader-
landsche inzameling. Spoedig schijnt er
géén van de 280 Italiaansche bisschoppen
op deze lijst meer te zullen ontbreken. In
verschillende diocesen heeft de bisschop de
geestelijken aangespoord zijn voorbeeld te
volgen; op sommige plaatsen is de goud
inzameling van de preekstoelen aanbe
volen.
Het is een grootsch voorbeeld van offer
vaardigheid, dat ongetwijfeld een sterk
effect heeft.
Een bijzonder initiatief werd genomen
door den bisschop van Monreale, die het
voornemen geuit heeft om de ex-voto's uit
de heiligdommen van zijn diocees, voorzoo
verre ze geen bijzondere kunstwaarde of
beteekenis hebben, aan den Staat af te
staan, om versmolten te worden. De bedoe
ling was niet, ze te schenken, maar van
den Staat de tegenwaarde in schuldpapie
ren te ontvangen, welke dan ten goede zou
den komen aan de liefdadige instellingen
der kerken, die de ex-voto's hadden afge
staan.
Het schijnt echter twijfelachtig, of dit ini
tiatief in dezen vorm zal worden doorge
voerd, daar het stuit op kanoniek-rech-
telijke bezwaren, die vaak niet toelaten, de
bestemming van deze wijgeschenken te
veranderen.
De Italiaansche pers maakt eveneens bij
na dagelijks melding van de herderlijke
brieven, waarmee verscheidene bisschop
pen zich tot de geestelijkheid en de geloo-
vigen van hun diocesen wenden, om hen
tot offervaardige vaderlandsliefde en trou
we gehoorzaamheid aan te sporen. Dikwijls
ontbreekt het in deze brieven niet aan een
scherp oordeel over de sancties en een vuri
ge verdediging van Italië's goed recht in
het Abessinische conflict. Zulke politieke
beschouwingen deelen, zooals begrijpelijk
is, de opvatting, welke de Italiaansche pers
steeds heeft verkondigd en volgehouden,
ook in dit punt, dat de sancties het werk
van Engeland zijn en dat de andere vijftig
naties min of meer gedwongen het Engel-
sche voorbeeld volgen.
Enkele van de in dit opzicht meest ka
rakteristieke passages uit deze bisschop
pelijke brieven mogen hier volgen.
„In naam van het vaderland," zoo schrijft
de bisschop van Lecce, „dat ter verdediging
van zijn goed recht strijdt op de veiden
van Afrika, heb ik u onlangs om gebed en
offervaardigheid gevraagd. Nu vraag ik U
goud." „Zooals gisteren," besluit het schrij
ven, „de stem van Italia aan de Piave ge
bood: „hier komt de vreemdeling niet voor
bij," zoo klinkt heden het groote woord van
den Duce: „Wij trekken voorwaarts."
De bisschop van Aquino schrijft:
„Wil men weten, welke de gedachte van
den bisschop is? Zoo men mij vraagt, of
de oorlog die nimmer is verklaard maar
•door de noodzaak ontstaan is, moet wor
den gesteund, wanneer het natuurlijke
recht op het leven, dat is de expansie-nood
zaak van een volk, dat vordert, vrees ik
niet te antwoorden: ja. En wel zoolang, tot
de Natie de zekerheid heeft van het brood
en de veiligheid van haar grenzen."
De aartsbisschop van Brindisi spreekt
van „de sancties, die het koude egoisme
en de aanmatiging van Engeland, tegen
alle redenen van billijkheid en recht in,
ten nadeele van ons vaderland gewild
hebben":
„Italië vroeg slechts een weinig ruimte
voor zijn zonen, en vroeg dat van een volk,
dat vijf maal minder talrijk is dan het on
ze en dat, men weet niet waarom en met
welk recht, een gebied bezet houdt, dat
viermaal zoo groot is als Italië, zonder dat
het de schatten weet vruchtbaar te ma
ken, waarmee de Voorzienigheid het ten
gunste van den mensch heeft verrijkt. Lan
ge jaren werd geduld geoefend, aanvallen
en onrecht verdragen; en toen wij, niet
langer kunnende, onze toevlucht namen tot
het recht der wapenen, werden wij tot aan
vallers gestempeld en werden op ons, voor
de eerste maal, de befaamde sancties toe
gepast." ,Wij zullen voortgaan op onzen weg,
niet discuteeren over de gronden van oor
log en vrede en geen berichten weergeven,
integendeel hun verbreiding beletten, wel
ke de geesten in verwarring kunnen bren
gen."
In deze en dergelijke politieke beschou
wingen spiegelt zich de uiterste spanning,
waarin Italië leeft. Men moet, om deze woor
den te verstaan, bedenken, dat het land in
oorlog is, dat deze bisschoppen de jonge
mannen uit hun diocees als soldaten heb
ben zien vertrekken en hun moeders de ker
ken zien vullen om te bidden voor hun be
houden wederkeer.
De opvlammende nationale hartstocht, die
Italië in dit tragische uur bezielt, verklaart
hoe sommige van deze bisschoppelijke brie
ven niet blijven bij de opwekking tot loyale
en vurige vaderlandsche offervaardigheid,
maar bittere beschuldigingen uiten tegen
andere landen.
Evenals in den grooten oorlog, dreigt ook
nu weer het gevaar, dat het lichaam der ka
tholieke Kerk uiteengereten wordt door de
overweldigende hartstochten van den strijd
om het bestaan.
Daarbij doet het zonderling aan, wanneer
men den lof leest, dien de nationaalsocialis-
tische Duitsche pers juist voor de meest na
tionalistische uitingen der Italiaansche bis
schoppen over heeft.
Sommige Italianen uiten echter de mee
ning, dat de zaak van Italië óók het belang
van de katholieke Kerk is. Ik heb vroeger
reeds enkele malen het orgaan van de Flo-
rentijnsche katholieke literatoren „Fror.-
In bijgaande berichtgeving van
onzen Romeinschen correspondent
wordt de opvatting weergegeven
van sommige Bisschoppen in Italië,
die in tegenstelling met den H.
Vader op chauvinistische wijze
tot de goud-inzameling aansporen.
Men dient evenwel in het oog te
houden, dat deze inzameling door
de Osservatore Romano werd ge
preciseerd als bestemd voor de ar
men, die onder $en druk der sanc
ties bijzonder te lijden hebben. Het
blad citeert een desbetreffend be
sluit van Z. Ejn. Kardinaal Schus
ter, Aartsbisschop van Milaan, en
besluit:
„Het goud van de exvoto's zal
ius alleen worden gegeven in den
uitersten nood en alleen voor de
urmen. De juiste tekst van deze
mededeeling der aar.sbisschoppe-
pelijke curie te Milaan, aldus het
Vaticaansche blad, komt gelegen
omdat zij weerspreekt, wat men
vooral in het buitenland insinueert,
n.l. dat het goud van de kerken
gegeven wordt voor den oorlog, om
den oorlog te steunen en dus zijn
leed te verlengen, waarmee men
meent een nieuw bewijs van waar
heid te kunnen leveren voor de
door ons reeds ontmaskerde laste
ring van „een kerkelijke financie
ring van den oorlog". De gaven van
de bisschoppen zijn echter voor de
armen."
De Locarno-zaal in het ministerie van Buitenlandsche Zaken, waar thans
de plenaire zittingen van de vlootconferentie gehouden worden. De confe
rentie zelf vindt plaats in Clarence House
tespizio" geciteerd, waarin de opvatting tot
uiting kwam, dat de tegenstelling Italië—
Volkenbond vertaald kan worden als ka
tholieke cultuur contra communisme en
ma§onnerie.
In het „Giornale d'Italia" van 5 Decem
ber schrijft een overigens onbekend pries
ter als zoodanig een ingezonden stuk om
te betoogen, dat de katholieke actie der
gansche wereld de rechten van Italië zou
moeten helpen verdedigen, die de rechten
van de christelijke beschaving zouden zijn.
„Katholieken van de gansche wereld, zoo
roept hij, in naam van het geloof dat ons
vereenigt, rijst op. Laat ons Italië verde
digen, want daarmee verdedigen wij het
katholicisme. Vandaag nog. Morgen zal
het misschien te laat zijn."
Deze inzender wijst op de verdiensten
van het fascistische regime voor het her
stel van het katholieke leven in Italië en
de oplossing van het Romeinsche vraag
stuk en beroept zich op de Italiaansche
bisschoppen enden Amerikaanschen
„radio-priest" Coughlin. Maar niet op den
Paus.
Ook de verschillende brieven der bis
schoppen gewagen niet van de uitspraken,
die de Paus in een vroeger stadium gedaan
heeft over de rechtspositie in dit con
flict of men zou een zinspeling daarop
moeten zoeken in de woorden van den
aartsbisschop van Brindisi: „Wij zullen
niet discuteeren over de gronden van oor
log en vrede
In het Vaticaan wordt uitdrukkelijk ver
klaard, dat de Italiaansche bisschoppen,
die in hun herderlijke brieven zulke poli
tieke beschouwingen hebben ingevlochten,
dit op eigen gezag en zonder voorkennis
van den H. Stoel hebben gedaan.
De H. Stoel zelf heeft zich sedert de bei
de toespraken van den Paus van 27 Juli
en 7 September niet meer uitgesproken.
Terwijl het pauselijke oordeel over de
gebrekkige rechtsgronden van den dreigen
den oorlog nimmer is herroepen, heeft het
opperste kerkbestuur zijn beste krachten
gegeven aan de pogingen, totnogtoe vruch
teloos, om het conflict op den weg naar een
vreedzame en billijke oplossing te brengen.
Intusschen nam de H. Stoel, ook in het
belang van deze bemiddelingspogingen, een
groote reserve in de beoordeeling van de
verdere ontwikkeling van het conflict en
met name van de sancties. Deze terughou
dendheid moest ten overstaan van de
uitingen der Italiaansche bisschoppen nog
grooter worden en bleek dezer dagen ook in
het niet-plaats hebben van de reeds aange
kondigde audiëntie der fascistische vrouwe-
welijke tegensanctie-comité's.
Des te grooter is nu in alle kringen de
spanning, waarmede men het Consistorie
van 16 December a.s. tegemoet ziet. Men
verwacht, dat de Paus zich alsdan opnieuw
zal uitspreken over het conflict, zooals dat
intusschen is uitgegroeid. En dit met nog
plechtiger gezag dan voorheen, daar een
consistoriale rede bijna de waarde en het
gewicht heeft van een encycliek.
In de spanning en verwarring, die dit
conflict ook onder de katholieken veroor
zaakt, ziet men naar dit woord des Pausen
uit als naar een lichtenden gids.
NASCHRIFT DER REDACTIE
Ook indien men de hierboven gegeven
citaten leest in het licht der verkla
ring van de „Osservatore Romano",
blijken zij met nog voldoende chauvinisti
sche propaganda doortrokken, om niet-Ita-
liaansche Katholieken meer dan te be
vreemden. Opnieuw doen deze citaten zien,
hoe eenzijdig zelfs sommige kerkelijke over
heden in het oorlogvoerende land worden
beïnvloed door de propaganda, die sedert
maanden in de pers, door de radio en aller
lei betoogingen het patriotisme op onhoud
bare argumenten van gewettigde expansie
door een rechtvaardigen oorlog heeft opge
zweept zonder de waarheid tot deze massa
le misleiding te laten doordringen.
Ongetwijfeld wordt de verantwoordelijk
heid voor den onrechtvaardigen aanval op
Abessynië door de regeering van den Staat
gedragen. Desniettemin was het onnoodig
geweest, dat sommige Bisschoppen in im
provisaties'en op andere wijze zich te buiten
gingen aan instemmingen, welke niet de
goedkeuring hadden van den H. Stoel, van
wiens verklaringen zij verre afweken. Bui
ten de Italiaansche grenzen wordt in ka
tholieke kringen dan ook vrij veel kritiek
uitgeoefend op een houding van kerkelijke
personen, die zich in het tragische conflict
niet vrij wisten te houden van nationalen
hartstocht, noch zich te bepalen tot het
lenigen van de volksnooden tengevolge van
den oorlog en der sancties.
BÜ het schaduwen van een der verdachten
was de assistent van den detective in een
oogenblik van onachtzaamheid door een
voorbijsuizenden auto gegrepen en de val had
hem behalve eenige schrammen en schaafwon
den, een gescheurde halsspier bezorgd, die hem
minstens vier weken gedwongen rust oplegde.
De bekende detective, die de hulp van een
vluggen, handigen medewerker gedurende zoo
langen tijd niet ontberen kon, zocht dus naar
een geschikten plaatsvervanger voor zijn intel-
ligenten, veelbelovenden assistent, en had te
dien einde eenige sollicitanten naar dit veel
begeerde emplooi opgeroepen.
De detective, die ter bepaling van den graad
der noodige scherpzinnigheid bij zijn mede
helpers een eigen methode volgde, was er ech
ter tot nu toe niet in geslaagd een geschikte
noodhulp voor dit pienterheid eischend werk
op den kop te tikken, en ook ditmaal zou zijn
eerste indruk, die hem zelden of nimmer par
ten speelde, de juiste blijken.
Hij huldigde den stelregel dat men een jonge
man, die blijken van ambitie en werklust ver
toont, een kans dient te geven, en toen de sol
licitant dan ook bescheiden doch niettemin vol
verwachting zijn werkkamer betrad, noodigde
hij hem vriendelijk uit plaats te nemen, of
freerde hem een sigaret en stak van wal.
Er zijn weinig jongelui, zoo begon hij, die
geschikt voor dit baantje zijn. Laat ik je dat
op den voorgrond zeggen, jongeman. Ik zeg dit
niet om je reeds bij voorbaat te ontmoedigen,
maar om je duidelijk te maken welke eischen
aan een goed detective-assistent gesteld moe
ten worden. Hoe heet je ook alweer?
Alfred van den Berg, mijnheer.
Juist. Dat is ook zoo. Kijk eens, Alfred,
de meeste jongelui gaan van de veronderstel
ling uit, dat een haast ongeloofelijke lenigheid,
lichaamskracht, vermommingskunst, vaardig
heid in het uitdenken van sluw-geraffineerde
truas, onverschrokkenheid bij het hanteeren
van revolvers, vechtpartijen met beroepsmoor
denaars, giftmengers of meisjeshandelaars aan
de orde van den dag zijn. Het tegendeel is waar.
Ik ben anders voor geen mensch bang,
mijnheer! Zelfs voor den duivel niet, als het
er op aankomt.
Des te beter, Alfred. Dit is een zeer goede
eigenschap, die je te gelegener tijd, ook als je
géén detective zoudt worden, te pas zal kunnen
komen. Maar waar het voor mij op de eerste
plaats, op de allereerste plaats op aankomt, is
betrouwbaarheid, absolute betrouwbaarheid.
Daar sta ik voor in, mijnheer.
Uitstekend. Dat wil ik dan aannemen.
Maar verder en hier heb ik ook je voorgan
ger, die zich een paar weken koest moet hou
den, maar die het ongetwijfeld spoedig ver zal
brengen, herhaaldelijk op gewezen verder is
de geheele kunst niets anders dan een goed-
gespeeld schaakspel. Je oogen den kost geven!
Nadenken! Combineeren! Je hersens gebruiken!
Wie, dat doet, k&n een goed schaakspeler en
een goed detective worden. En dan doet er
niets toe of je ook al eens een spelletje ver
liest. Heelemaal niet! Je dient dus te beginnen
met te bewijzen dat je in staat bent zelf, zon
der hulp van anderen, je hersens te gebruiken.
En om te zien of je hiertoe in staat bent, wil
ik je bij wijze van proefneming een kleine op
dracht geven.
Alsjublieft, mijnheer! U zult zien....
Bedaard blijven, jonge vriend. Niet vooruit
loopen! Luister nu eens goed.
Ja, mijnheer.
Ik ben een man op het spoor, een heer,
illlllllllllllllll
iiiiiimiiiniiu
Al wandelend waren ze aan het station
gekomen, waar juist een trein op het punt
stond om te vertrekken. Jan tilde de kinde-
ren een voor een over het perronhekje en
wipte er daarna zelf overheen. „Mag dat zoo
maar," vroeg Ret met een benauwde stem.
„Stttt, jong, niets vraoge," antwoordde Jan.
Ze liepen nu langs den trein en keken met
aandacht naar de passagiers die instapten en
naar de drukte, welke er altijd heerscht,
wanneer er een trein vertrekt.
De chef die juist het vertreksein wou ge
ven, zag het groepje en wenkte driftig dat
ze in moesten stappen, want hij dacht dat
ze ook met den trein mee moesten.
„De man, die met zijn vrouw
een gemeenschappelijke huis-
houding heeft, kan ten aan-
zien van zaken, welke kenne-
lijk de behoeften der huls-
houding betreffen, geen huur-
koop aangaan zonder schrif-
telijke toestemming van zijne
vrouw, of hare medewerking
tot de akte."
(Nieuw art. 162 a Burg. Wet-
boek)
't Wetboek heeft een nieuw artikel.
Dat ons, mannen, maakt tot knecht,
Vader Staat ontpopt zich daar als
Kampioen voor huw'lijksrecht
Huurkoop is iels zeer gevaarlijks,
't Was al vaker opgemerkt;
Voortaan kan ik niets meer koopen
Als mijn vrouw niet mede werkt!
Nooit kan 'k meer mijn vrouw
verrassen
Met een huurkoop-gasfornuis,
Met een radio, een ijskast
'k Ben geen baas in eigen huis.'
Stel je voor: de heer der schepping,
Die de vraag verwachten moet,
Als ie ergens wat komt koopen:
..Vindt uw vrouw dat ook wél goed?"
Vader Staat, je valt me tegen,
Och, hoe kan het toch bestaan?
Heusch, je weet niet wat j' ons,
mannen,
Met die wet hebt aangedaan!
Als je 't nu nog omgekeerd had,
Ia, dan was het zooals 't hoort,
Kreeg ik nooit meer rekeningen
Van modisten, en zoo voort
Maar van déze wetsbepaling
Sta ik werkelijk versteld,
Dit artikel maakt den man zelfs
W ettelijk tot pantoffelheld!
1 HERMAN KRAMER
HifllllllllilllliillllililllllllllllllllliilllllliiiiiiiiiiiiiiiiiiltllllllllllllllliiiüÊ
die misschien iets op zijn kerfstok heeft, en
misschien ook niet. Ik ken dien man. Ik weet
alles af van zijn doen en laten, van 's morgens
vroeg tot 's avonds laat. Ik weet zelfs, wat hij
's nachts uitvoert. Slapen namelijk! Niets bij
zonders dus.
De detective stond op, nam een kaart en een
foto uit een systeemkaart, en gaf ze den nauw
lettend toezienden jongeman in de hand.
Bekijk die foto eens goed! Ik wil het je
niet te moeilijk maken, hij heeft geen alle-
daagsch gezicht en je zult hem dus gemakkelijk
herkennen. Lees verder deze gegevens! Je zult
er veel omtrent hem vermeld vinden, leeftijd,
lengte, beroep, adres, bijzondere kenteekenen..
alleen zijn naam zul je er niet vermeld vinden.
En daar is het me juist om te doen! Dat wil
zeggen
U wilt weten, hoe die man heet?!
Bedaard blijven, Alfred! Schakers blijven
óók bedaard. Je hebt het mis. Ik wil juist we
ten, hoe hij niet heet! Gek, hè? Luister nu
eens goed! Ik wil alléén weten, of die man Wil
lem Smit heet, of
niet. Meer niet e"
Ik behoef dus
hij dan Jansen Proefwerk
heet of Gerritsen
of Retersen, en
óók niet, of wie-
zijn schoonmoeder vermoord heeft, of van
plan is de Nederlandsche Bank leeg te plun
deren. Ik wil alléén weten, of die man Wil
lem Smit heet, of nist. En daarvoor geef
ik je vijf minuten!
Alfred van den Berg sprong van zijn stoel op,
en vloog naar de deur:
Binnen vijf minuten weet u het!
Hola! Wacht eens even, vriend, hield de
detective hem tegen. Dat gaat zóó niet! Je wou
zeker in razende vaart in een taxi naar z'n
adres rijden, en er daar achter zien te komen,
niet? Neen, waarde heer, zóó gemakkelijk zullen
we je het niet maken! Het is een proef, ver
geet dat niet, hoofdzakelijk wat betreft je be
trouwbaarheid en denkvermogen!
Er is al anderhalve minuut om, mijnheer!
Hoe moet ik er dan achter komen?
Dat zal ik je zeggen, ging de detective on
verstoorbaar verder. Vijf minuten is een kort
oogenblik óf een zee van tijd, al naar gelang je
ze te gebruiken weet. Jij gaat nu hier vandaan
naar het restaurant „Riche" op het Spui. Je
gaat er voor het raam zitten en bestelt een kop
thee. can klokslag vier uur dat doet hij al
jaren komt onze man, Willem Smit of niet
Willem Smit dat heb jij uit te visschen
het restaurant binnen, hangt jas en hoed aan
den kapstok en neemt plaats aan de leestafel.
Aan de foto, die je gezien hebt, zul je hem on
middellijk herkennen.
f— En dan, mijnheer?
Ik verbied je denk om de betrouwbaar
heid! je met iemand, wien dan ook, in ver
binding te stellen. Je moogt met geen mensch
ook maar een woord spreken! Dus geen kellners
uithooren, nog minder 'n praatje met den man
zelf gaan maken! Sterker nog, deze kegelvor
mige capsules stop je in je ooren, waardoor je
vijf minuten lang stokdoof zult zijn! Ondanks
dat moet je me na vijf minuten weten te ver
tellen, of die man Willem Smit heet, of niet. Je
moogt je, wel verstaan i n het restaurant en dus
niet daarbuiten, vrij bewegen, maar niemand
mag je in vertrouwen nemen. En om vijf mi
nuten over vier bel je me op! Begrepen?
Jawel, mijnheer. Ik beloof u, dat ik me
strikt aan uw voorschrift zal houden.
Goed zoo, vriend. Dan wordt het nu je
tijd, 't is over half vier. Succes! Denk erom,
scherp toezien, nadenken, combineeren! Het is
een schaakspel, meer niet. Ik voor mij zou geen
halve minuut voor dien zet noodig hebben, maar
jou geef ik volle vijf minuten, een zee van tijd.
De sollicitant ging heen en spoedde zich naar
het restaurant, zijn hersens koortsachtig af
tobbend.
Klokslag vier uur kwam de gezochte binnen-
Alfred van den Berg herkende hem onmiddel
lijk. Wat nu? In 's hemelsnaam! Wat moet ik
nu beginnen, om erachter te komen? Maar dat
is een onmogelijkheid! Ik kan toch niet,heksen!
De vijf minuten waren onbenut voorbijge
gaan....
Om 4.05 klingelde de telefoon van den detec
tive. Hij nam den hoorn van den haak en vroeg,
niet onvriendelijk:
Gevonden?
Het spijt me, mijnheer. Om klokslag vier
uur kwam hij werkelijk binnen, zooals u gezegd
hebt, en ging aan de leestafel zitten. Maar ik
zie geen kans
Wat deed hij, toen hij binnenkwam?
Hij hing jas en hoed aan den kapstok,
zooals u gezegd hebt, en ging toen
Loop dan eens even naar dien kapstok, en
kijk eens in den binnenkant van zijn hoed!
Ja, mijnheer. U hebt gelijk! De initialen
P. B. staan in zijn hoed. Hij heet dus niet
Willem Smit.
Juist, vriend. Die vijf minuten heb je dus
niet weten te benutten. Tóch zal ik je adres nog
even bewaren, omdat je op gebied van betrouw
baarheid je sporen verdiend hebt.
worden U geboden door advertentie-reclame in
de rubriek „Omroepers Laat die U niet ont
glippen. Da prijs kan geen bezwaar zijn. want
voor slechts 50 cent per rege, komt Uw zaken-
Omroeper onder de aandacht van 80.000 ge-
zinnpri-
Af I Ï7 A RHNN 17 'Q op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen U *7 CA bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door U bij een ongeval met U O tA
/-% I iTi /-\1J V/ llll Ju O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen J. I ÜU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen O Va" doodelijken afloop X MÜvt"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij verlies van een hand
een voet of een oog
10
Dit toeval was het volgende. Het weer was
dien morgen in de Solent wat buiig en de zee
stond bijgevolg vrij hol. De vreemdeling
stond aan den kant van de boot, hij hieid ae
reeling vast met zijn linkerhand welke in een
blijkbaar nieuwen en daarom smetteloozen gelen
handschoen stak.
Plotseling wierp een zware golf een flinke
stortzee tegen de boot en ontlastte zich voor
een deel op zijn arm en zijn hand. Toen de
boot weer recht lag, trok hij zich terug, schudde
het water van zijn arm en begon met 'n grijns
zijn doorweekten handschoen uit te trekk/
En Jocelyn Chenery die in de nabijheid stond
en hem gadesloeg bemerkte plots hij kon er
zijn oogen niet van afwenden dat hij een
ring droeg die volmaakt het evenbeeld was van
den geheimzinnigen ring, dien George Albert
Jermey dén vorigen Zondagmorgen bij de
strooschelf op Somerbourne Huize had opge
raapt.
Te zeggen dat Jocelyn verwonderd was,
ware een al te zachte uitdrukk'ng. Hij voelde zich
alsof hij p'otseling op iets geweldigs stiet.
Hij had het zegelvlak duidelijk gezien; vergis
sing was ten eenenmale onmogelijk. Alle
twijfel was uitgesloten, de ring aan den mid
delvinger van de linkerhand van dien vreem
deling was een zuivere copie van den ring,
welke op Somerbourne gevonden was en welke
zich nu in handen van inspecteur Marillier be
vond.
Jocelyn wandelde het dek rond en vroeg zich
onderhand af, wat dit beduiden kon. De
teekening op den ring was zoo karakteristiek
en zoo eigenaardig, dat hij zich niet kon voor
stellen, dat ergens ter wereld een ring zou zijn
te vinden, die er een getrouw evenbeeld van
was af hij moest expresselijk zijn vervaardigd.
Hij was er zeker van dat indien de ring van
dezen vreemdeling en die welke door Jermey's
zoon was gevonden, samen in een hoed werden
geworpen, hij ze niet meer uit e'kaar zou
kennen. Het was hem heel wat waard als h'i wist
wat dat beteekende, wat die opvallende ge
lijkheid kon beduiden.
In den korten tijd dathij diplomatieke
ondervinding had ongedaan, had Jocelyn een
en ander gehoord van geheime genoot
schappenHij wist dat deze gebruik maak
ten van bepaalde teekens en symbolen, dat
de leden ervan vaak een ring droegen, 'n
dasspeld of zelfs manchetkncopen, waaraan
ze elkaar kenden. Was deze eigenaardig
geteekende ring misschien een symbool, was
hij het teeken van die mannen wier bood
schapper mr. Pontifex had opgewacht? Het
leek er wel op en als het zoo was, dan zou
hij, Jocelyn Chenery een oogje op dien sol-
datesken jongeman in, het blauwe pak houden;
hij zou te weten komen wie hij was, of in alle
geval waar hij woonde. Hij slaagde er in nog
enkele verstolten blikken op den ring te werpen
en nadat hij volkomen bevredigd was en buiten
allen twijfel had gesteld dat de beide ringen
op elkaar leken als twee druppels water, vormde
hij snel een plan de campagne.
Jocelyn had een bediende bij zich, een
zekeren Jannaway, een rasechten doortrapten
Londenaar, klein van stuk maar slim als een
vos, glad als e'en aal en g:trouw als een hond.
Jocelyn vond hem zitten tusschen twee
valiezen terwijl hij naar het Wetley-zlekenhuis
keek, dat zij juist voorbijvoeren en zich afvroeg
hoeveel patiënten het wel zou bevatten.
Blijf zitten Jannaway, zei Jocelyn, nog
voor de knecht had kunnen opstaan en kijk
niet alsof we iets bijzonders met elkaar aan
het bespreken zijn. Kijk onbevangen.
Ja, mijnheer, antwoordde Jannaway, die
onmiddellijk begreep dat er iets aan de hand
was.
Kijk toevallig om je heen, neem er den
tijd voor, vervolgde Joce'yn. Zie je daar op
zij dien heer jn een blauw plak met een stroo-
hoed op?
Die wat van eten officier weg heeft?
Ja mijnheer, antwoordde Jannaway terwijl hij
op den vreemdeling een srellsn maar alles
omvattenden blik wierp. Ik zie hem, mijnheer.
Ik moet weten, waar hij woont, 't doet
er niet toe waar. Als we in Southampton
ankeren bekommer je dan niet verder om mij
en deze dingen hier; je moet me zelfs niet
kennen. Ik zal op de koffers letten, jij houdt
dien man in het oog. Hier, steek dit geld in je
zak, Jannaway, vervo"gde hij, terwijl hij den
kecht een paar briefjes overhandigde. Volg
hem, waar hij ook heen gaat tot je zijn adres
te pakken hebt. Heb je het begrepen?
Ik heb het begrepen, m jnheer, ant
woordde Jannaway. Ik zal er voor zorgen.
Afstand zeker geen bezwaar, mijnheer?
Neen, antwoordde Jocelyn. Als je meer
geld noodig hebt, telegrafeer dan. Nu moet je
me niet meer kennen. Ga met de anderen te
Southampton van de boot, laat de koffers voor
my staan, jij past enkel cp dien man. Doe
het handig Jannaway, daar hangt alles van af.
Laat het maar aan mij over mijnheer.
Ik ga oogenblikkelijk met mijn nieuwe taak
beginnen.
Jocelyn wandelde naar een ander deel van
de boot en om te toonen hoe behendig hij de
allures van een geheimen detective kon aan
nemen, liet Jannaway ocgenbli' kelijk de valiezen
en de andere bagage welke hij onder zijn be
rusting had in den steek en ren sigaar opste
kend begon hij het dek op en neer te loopen,
zooals ieder die niets te doten had.
Hij maakte van de gelegenheid gebruik om
(Jen jongeman welke zijn meester hem had
aangeduid wat nauwkeuriger op te nemen en
merkte een paar dingen op d'e aan de aan
dacht van Jocelyn Chenery zouden zijn ont
gaan. Want Jannaway was uit een klasse ont
sproten, welke geleerd had voortdurend den
oogen den kost te geven en het leek wel of
hij achter op z'n hoofd ook een paar oogen
had.
Met de handen in zijn zakken liep de knecht
te Southampton van de boot af, en Jocelyn
had naar een witkiel om te zien om de bagage
naar den trein voor Waterloostation te oren-
gen. De vreemdeling stond op het perron
voor hem; het was niets bijzonders dat ze
beiden, elk door 'n witkiel geleid, in den
zelfden eerste-klas-rookcoupé werden geplaatst.
En gedurende de heele reis naar de stad had
Jocelyn volop gelegenheid den geheimzinn gen
ring te zien en wel honderdmaal zei hij tot
zichzelf dat al was die ring dan stellig niet
die welken Jermey had gevonden, het zonder
eenigen twijfel zijn evenbeeld was, zoo precies
eender als de eene helft van een gespleten erwt
lijkt op de andere.
Hij verliet zijn coupé aan het Waterloo-
station, zonder zich om zijn reisgezel te bekom
meren die naar hij wist aan de scherpzinnig
heid van Jannaway ten volle was toevertrouwd.
Op het perron liep hij Jannaway voorbij.
Jannaway keek langs hem heen zonder het lid
van zijn cog te bewegen. Jocelyn was voor zijn
knecht een totaal onbekende; hy moest on
willekeurig lachen, toen Jannaway voorbij was,
hij wist dat zijn knecht zijn prooi zou vo'gten.
al moest die vervo'ging hem bij de wilden
brengen van Midden-Afrika. Met die gerust
stellende zekerheid reed hij naar zijn kamers
in Down street en na zich te hebben verkleed
begaf hij zich naar New Scct'and Yard, waar hij
naar inspecteur Marillier vroeg.
U hebt toch den ring nog, die op Somer
bourne gevonden werd? voeg hü, toen de
inspecteur zich bij hem vervoegd had. Als
dat zoo is, zou ik hem graag nog eens willen
zien.
Natuurlijk, mr. Chenery, antwoordde
Marillier.
Hij opende een kast en haalde er een klein
doosje uit.
Hier is hij, mijnheer, u hebt toch niets ont
dekt dat er mee in verband staat?
Neen, antwoordde Jocelyn. Tenminste op
het oogenblik nog niet.
Hij draaide den ring in gedachten rond.
Neen, er was geen twijfel mog'lijk, hij was het
volmaakte duplicaat van dien aan den vinger
van zijn medereiziger. Hij overhandigde den
ring weer aan Marillier die hem nieuwsgierig
had gadegeslagen.
Hebt u ooit iets met geheime genoot
schappen te doen gehad, inspecteur? vroeg
Jocelyn.
Een klein beetje, mr. Chenery, antwoordde
Marillier. Een heel klein beetje.
Weet u ook of hun leden ringen of
spelden of andere sieraden dragen, waaraan
zij elkander kennen? informeerde Joce'yn
verder, terwijl hij den inspecteur scherp aan
keek.
Ik heb daarvan wel eens gehoord mr.
Chenery. Maar waarom vraagt u dat?
Omdat ik dezen morgen van West Cowes
naar Waterloo-station gereisd heb met een man
die een nauwkeurig dun'icaat van dezen ring
droeg, antwoordde Joce'yn.
Hè, mr. Chenery, riep hij uit. Als die man
gevolgd had kunnen worden!
(Wordt vervólgd)